E050047
Laatste revisie: 22-07-2010

E050047 - Ontwerp Interinstitutioneel Akkoord betreffende een kader voor Europese regelgevende agentschappen



In het Witboek 'European Governance' en haar mededeling voor een kader voor Europese regelgevende agentschappen (COM(2002)718PDF-document) kondigde de Commissie aan meer uitvoerende taken in handen te willen leggen van regelgevende agentschappen. Zowel Raad als EP hebben onder voorwaarden steun uitgesproken voor het opstellen van een kader voor regelgevende agentschappen.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.

Europees

In het Pb EU C 71 van 25 maart 2009 heeft de Europese Commissie de intrekking van dit voorstel gepubliceerd.


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2005)59PDF-document, d.d. 25 februari 2005

commissies Eerste Kamer

beleidsterrein

verwante dossiers


Behandeling Eerste Kamer

Naar aanleiding van een toezegging die gedaan werd tijdens het Europadebat van 9 november 2004 heeft de commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties op 5 april 2005 een rappèl gestuurd aan de betreffende bewindspersonen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze bewindspersonen hebben per brief op 10 mei 2005 gereageerd. Dit schriftelijk overleg is gedrukt onder kamerstuknummer 22112, G.

Tijdens de vergadering van de commissie ESO op 24 mei 2005 werd besloten naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie inzake het interinstitutioneel akkoord betreffende de regelgevende agentschappen alsmede de notitie van de Nederlandse regering, te inventariseren wat de mogelijkheden zijn hierover een advies te ontvangen van de Raad van State (zie EBEK-memo 249).

De commissie ESO heeft in de vergadering van 7 juni 2005 besloten aan de Nederlandse regering het verzoek over te brengen om de Raad van State advies uit te laten brengen over het institutioneel kader van regelgevende Europese agentschappen en de commissie daarover te informeren.

De brief aan de regering inzake de adviesaanvraag aan de Raad van State werd verzonden op 27 juni 2005.

Tijdens de vergadering van 6 september 2005 heeft de commissie ESO besloten te minister van Buitenlandse Zaken een rappèl te sturen met o.a. het verzoek om een antwoord op de brief van 27 juni 2005 inzake de adviesaanvraag aan de Raad van State.

Op 22 september 2005 kwam er een reactie van de regering die vervolgens tijdens de commissievergadering van 4 oktober 2005 werd besproken. Ter voorbereiding op het advies inzake de Europese regelgevende agentschappen vindt er een ambtelijk gesprek plaats met de Raad van State over een nadere ontwerpafbakening. Hiervoor wijst de commissie op de analoge ZBO-problematiek in Nederland.

Op 23 mei 2006 hebben de vaste commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties en de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad besloten de minister van Buitenlandse Zaken per brief te vragen naar de verwachte toezending aan de Eerste Kamer van het advies van de Raad van State inzake de Europese Agentschappenstructuur.

Op 30 mei 2006 heeft de commissie besloten de geplande brief aan te houden omdat tijdens de recente begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken in de Eerste Kamer d.d. 16 mei 2006 de minister van Buitenlandse Zaken de toezegging deed het advies van de Raad van State op de korte termijn met de reactie van de regering aan te bieden aan de Eerste Kamer.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken bood op 2 juni 2006 per brief de kabinetsappreciatie van het advies plus het advies van de Raad van State inzake de regelgevende agentschappen aan de Eerste Kamer aan.

Tijdens de commissievergadering d.d. 13 juni 2006 besloot de commissie ESO dat zij het bovengenoemde advies van de Raad van State inhoudelijk wilde te bespreken bij aanvang van het nieuwe parlementaire jaar. Daarnaast besloot de commissie het Finse EU-voorzitterschap te verzoeken het vraagstuk van Europese Agentschappen te agenderen in COSAC-verband.

De inhoudelijke bespreking van het advies werd geagendeerd voor de commissievergadering van 4 juli 2006 alwaar de commissie besloot na het zomerreces een gesprek met deskundigen te organiseren over het advies van de Raad van State.

Het gesprek met deskundigen over het advies van de Raad van State vond plaats op 10 oktober 2006.

Tijdens de commissievergadering op 31 oktober 2006 werd het verslag van deze bijeenkomst besproken. Eveneens werd een instrumentarium vastgesteld voor toekomstige parlementaire toetsing van voorstellen tot oprichting van een Europees agentschap en voor controle- en evaluatiemomenten bij een reeds functionerend agentschap.

Besloten werd in een mondeling overleg nader met de regering te willen spreken over (de implementatie van) het advies van de Raad van State en de regeringsappreciatie. De regering zal daarbij expliciet verzocht worden om de Staten-Generaal in een zo vroeg mogelijk stadium te informeren over (het voornemen tot) de oprichting van een Europees agentschap. Dit mondeling overleg vond plaats op 30 januari 2007.

In dit mondeling overleg van 30 januari 2007 heeft de minister van Buitenlandse Zaken aangegeven de aanbevelingen uit het rapport van de Raad van State ten aanzien van de oprichting, de (democratische) controle en het functioneren van de Europese agentschappen te omarmen. Hij stelde daarbij expliciet dat terughoudendheid betracht dient te worden met de oprichting van nieuwe agentschappen; de lidstaten zijn immers in eerste instantie uitvoerders van het Europees beleid. Nieuwe voorstellen voor oprichting van agentschappen dienen kritisch te worden getoetst aan de beginselen subsidiariteit en proportionaliteit. De minister stelde daarbij uitdrukkelijk dat ook het parlement een rol heeft in deze toetsing en dat zij daarbij zou moeten bogen op de direct aan de parlementen aangeboden Europese Commissievoorstellen én op de BNC-ficheprocedure. Voorts wees de minister op het belang van de controle op de Europese agentschappen en de relatie met nationale en internationale tegenhangers. Tijdens het Europadebat op 13 maart 2007 werd het thema van de Europese agentschappen wederom aan de orde gesteld. De regering herhaalde in dit debat haar standpunten zoals verwoord in het mondeling overleg van 30 januari 2007.

Tijdens de vergadering van 13 oktober 2009 heeft de commissie voor de JBZ-Raad gesproken over de mogelijke oprichting van een Europees IT-agentschap. Zij heeft de regering middels een brief verzocht nader toe te lichten hoe zij tot haar proportionaliteits- en subsidiariteitsoordeel ten aanzien van oprichting van dit agentschap is gekomen. In de brief wordt gerefereerd aan de Europese inter-institutionele werkgroep en de correspondentie van de commissie ESO.


Standpunt Nederlandse regering

De Nederlandse regering heeft in een uitgebreide notitie van 10 mei 2005 het standpunt ten aanzien van onderhavig interinstitutioneel akkoord kenbaar gemaakt aan de Eerste Kamer; zie hiervoor de dossieraantekening "behandeling in de Eerste Kamer". Het BNC-fiche van de regering is vervolgens op 12 mei 2005 aangeboden aan de Staten-Generaal.

De regering is van mening dat het voorstel van de EC niet voldoet aan het beginsel van subsidiariteit omdat niet eerst moet worden aangetoond dat de regelgeving niet goed door de lidstaten wordt uitgevoerd alvorens een agentschap wordt opgericht. Ten aanzien van de proportionaliteit pleit de Nederlandse regering voor een kaderverordening in plaats van een interinstitutioneel akkoord.

In de eerst standpuntbepaling van de Nederlandse regering worden ook vraagtekens geplaatst bij de democratische controle op publieke beslissingen: er is een sluitend systeem van democratische invloed en controle nodig. Verdere punten uit de standpuntbepaling zijn o.a. wenselijkheid van een limitatieve opsomming van bevoegdheden van een agentschap in het basisbesluit; EC dient het beleidskader vast te stellen waarin een agentschap zijn bevoegdheden uitoefent alsmede een besluit van het agentschap te kunnen vernietigen indien dit strijdig is met recht ofwel bredere belangen; de rechtsbescherming voor de burgers en personeelsleden van het agentschap dienen verbeterd te worden; de onafhankelijkheid van de organisatie van een agentschap is essentieel.

  • bnc-fiche Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 378[1]
    12 mei 2005

Samenvatting voorstel Europese Commissie

In december 2002 presenteerde de Europese Commissie een mededeling waarin werd gewezen op de wenselijkheid van een Europees kader voor regelgevende agentschappen (zie dossier E030036). In de "Staat van de Unie 2004" werd verwezen naar deze mededeling. Tijdens het Europadebat in de Eerste Kamer op 9 november 2004 waar gesproken werd over de Staat van de Unie is dan ook dit Europees kader voor regelgevende agentschappen aan de orde geweest. De Minister van buitenlandse zaken deed daarbij de toezegging de Eerste Kamer een uitgebreide notitie over Europese agentschappen te zullen toezenden.

In onderhavig COM(2005)59PDF-document wordt het interinstitutioneel akkoord betreffende de regelgevende agentschappen vastgelegd. De uitgebreide notitie toegezegd door de minister van buitenlandse zaken is het uitgebreide BNC-fiche over onderhavig Europees Commissievoorstel dat op 10 mei 2005 aan de Eerste Kamer werd gezonden. Op 12 mei 2005 werd het BNC-fiche via de normale procedure aan de Eerste Kamer aangeboden.

Een interinstitutioneel akkoord is juridisch bindend voor zover de inhoud ervan uiting geeft aan de wil van de drie instellingen om een verbintenis aan te gaan. In een tweede fase kunnen meer gedetailleerde procedures worden vastgelegd.

Het akkoord is (vooralsnog) alleen van toepassing op nog op te richten Europese regelgevende agentschappen die onder het EG-verdrag vallen. In een tweede fase zal geïnventariseerd worden of het akkoord kan worden uitgebreid naar bestaande agentschappen en agentschappen die onder het EU-verdrag vallen.

Oprichting van een agentschap zal op basis van onderhavig akkoord geschieden op grond van het verdragsartikel dat de grondslag vormt voor het betreffende beleid. Voorheen werd gebruik gemaakt van artikel 308 EG-verdrag. Dit kan bij aanname van het akkoord nog slechts in uitzonderingsgevallen.

Het akkoord is gebaseerd op vier doelstellingen: coherentie (gemeenschappelijke minimumbeginselen en regels voor de oprichting, werking en controle van de agentschappen); doeltreffendheid (moet bijdragen aan meer geloofwaardigheid; eenvoudige besluitvorming, kostenverlaging; bepaalde mate van organisatorische, juridische en financiële autonomie); verantwoordingsplicht (adequate afbakening van bevoegdheden tussen de instellingen en de agentschappen); participatie en openheid (naleven beginselen van goed bestuur; bevorderen van interne transparantie en deelname belanghebbende partijen).

In het akkoord zoals voorgesteld door de Europese Commissie worden de volgende -beknopt weergegeven- voorschriften opgenomen:

  • Het besluit over de zetel van het agentschap dient in het basisbesluit tot oprichting te worden opgenomen. Zo niet, dient dit binnen zes maanden door de Europese Commissie (EC) genomen te worden. Top op heden werden de besluiten over de zetel van de agentschappen en bloc om de tien jaar genomen.
  • regelgevende agentschappen hebben niet noodzakelijk de bevoegdheid bindende juridische normen vast te stellen. Drie verschillende mogelijke taken worden vastgelegd:
    • 1. 
      Goedkeuring van afzonderlijke besluiten die voor derden juridisch bindende gevolgen inhouden
    • 2. 
      Directe bijstand aan de EC en (in het belang van de EG) aan de lidstaten in de vorm van technische en wetenschappelijke adviezen en/of inspectieverslagen
    • 3. 
      Opzetten van een netwerk en organiseren van samenwerking tussen (bevoegde) nationale instanties m.h.o.o. verzamelen, uitwisselen, vergelijken van informatie en "best practices". Alle agentschappen dienen objectieve, betrouwbare en makkelijk toegankelijke informatie te verzamelen, analyseren en beschikbaar te stellen.
  • Ten behoeve van de geloofwaardigheid en doeltreffendheid moet een agentschap over (een bepaalde mate aan) autonomie beschikken, ten aanzien van de Europese instellingen maar ook ten aanzien van de lidstaten en het bedrijfsleven.

De EC geeft de volgende definitie aan een regelgevend agentschap: een autonome juridische entiteit doe door de wetgever wordt gecreëerd om deel te nemen aan de regelgeving in een sector op Europees niveau en aan de tenuitvoerlegging van een communautair beleidsterrein. Door zijn taken draagt een agentschap bij tot het verbeteren van de tenuitvoerlegging en de toepassing van regels in de gehele EU.

De structuur van een agentschap moet het delicate evenwicht tussen autonomie en controle (zie hieronder) respecteren. Enkele structuurbepalingen zijn: de raad van bestuur vervult de traditionele taken van programmerings- en toezichtorgaan; de raad van bestuur kan aanvullend ondersteund worden door een dagelijks bestuur (taken dienen in het basisbesluit opgenomen te worden); indien het agentschap uitoefening geeft aan uitvoerende bevoegdheden van de lidstaten kan in de raad van bestuur een vertegenwoordiger van elke lidstaat worden aangesteld. Het Europees Parlement kan geen afvaardiging in de raad van bestuur krijgen; de directeur is verantwoordelijkheid voor de operationele taken en is de juridisch vertegenwoordiger van het agentschap. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van de structuur E-dossier E030036.

De EC erkent dat het akkoord een dunne scheidslijn raakt tussen de noodzaak van controle en de noodzaak van autonomie. De autonomie komt tot uiting in rechtspersoonlijkheid, begrotingsautonomie, gezamenlijke verantwoordelijkheid en bevoegdheden van de raad van bestuur, onafhankelijke leden van wetenschappelijke comités en kamers van beroep. De agentschappen dienen direct rekenschap af te leggen aan de Europese instellingen, de lidstaten en de burgers. Dit houdt in een evaluatie vooraf, achteraf plus controlemechanismes.

A moet worden aan de hand van een effectenbeoordeling waarin opgenomen moet worden of alle mogelijke alternatieven zijn onderzocht, zoals bijvoorbeeld: uitvoering van de activiteit door de EC, uitbreiden van het takenpakket van een reeds bestaand agentschap; oprichting van een bureau of een uitvoerend agentschap en tenslotte de mogelijke uitbesteding van afzonderlijke taken. Na oprichting wordt het agentschap regelmatig geëvalueerd door de EC en het agentschap.

Ten aanzien van de controle op het agentschap wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van controle:

  • begrotingscontrole: juiste aanwending van financiële middelen geschiedt door de interne audit, de jaarverslagen van de rekenkamer, de kwijting voor de gemeenschapsbegroting en OLAF
  • administratieve controle: procedurele garanties opgenomen in het basisbesluit voor de bescherming van de belangen van betrokken belanghebbenden en kwaliteit van de resultaten
  • politieke controle: zowel de Europese wetgevende autoriteit als de EC. Raad en het EP kunnen onverminderd de begrotings- en kwijtingscontrole op elk moment een onderhoud met de directeur van een agenstchap verzoeken
  • juridische controle: het Europees Hof van Justitie

In de eerste mededeling van de Europese Commissie (2002) is ook ingegaan op de (democratische controle van een agentschap): "Tenslotte wordt in het voorstel van de EC ingegaan op de controle op deze agentschappen. De betrekkingen met de EC dienen de autonomie van het agentschap te verenigen met de eindverantwoordelijkheid van de EC. Conform het Handvest van de Grondrechten moeten de agentschappen onder de controle van de Europese ombudsman worden gesteld. Het EP en de Raad dienen een zekere politieke controle te kunnen uitvoeren, door bijv. het vragen van periodieke verslagen of het horen van de directeur. Tevens dient de regelgeving over de onderzoeksbevoegdheden van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) zonder restricties van toepassing te zijn. Tenslotte moeten ten behoeve van de gerechtelijke controle de lidstaten en de Europese instellingen een beroep kunnen indienen bij het Europees Hof van Justitie indien sprake is van schending van de beginselen van het Europees stelsel/bestuur. Betrokken derden moeten tevens in staat zijn een beroep bij het Gerecht van eerste aanleg te kunnen indienen en zoals voorgesteld in onderhavig kader ook bij de nieuw op te richten gespecialiseerde Kamers van beroep. Met deze gerechtelijke controle wordt de juridische verantwoordelijkheid van de agentschappen voor de eigen besluiten vergroot."

  • PDF-document commissievoorstel Europese Commissie - COM(2005)59
    25 februari 2005

Behandeling Raad

In het Pb EU C 71 van 25 maart 2009 heeft de Europese Commissie de intrekking van dit voorstel gepubliceerd.

In het dossier'"Verordeningen inzake ambtstermijnen directeuren van Europese regelgevende agentschappen" ( E050085) wordt aangegeven dat de onderhandelingen over het Ontwerp Interinstitutioneel Akkoord inzake een kader voor regelgevende agentschappen nog geruime tijd zullen duren omdat zowel over de rechtsvorm als over de rechtsbasis van dit akkoord de opvattingen tussen de lidstaten, de Commissie en de juridische dienst van de Raad nogal uiteen lopen.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Op 24 oktober 2005 stond een ontwerpresolutiePDF-document van de heer Leinen en de heer Lewandowski op de agenda van de commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement. In verband met de afwezigheid van een van de opstellers is de ontwerpresolutie niet besproken, wel is er besloten gelegenheid te geven tot het indienen van amendementen.

Tijdens de plenaire vergadering van 1 december 2005 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen waarin onder andere de bezorgheid wordt geuit over de voortdurende stijging van decentrale agentschappen omdat daardoor het risico dreigt dat de uitvoerende rol van de Commissie uitgekleed en versnipperd wordt door een stortvloed van instanties die voor het grootste deel op een intergouvernementele manier werkzaam zijn.

Op 15 november 2006 heeft er een debat plaatsgevonden in het Europees Parlement over de regelgevende agentschappen. Uitkomst van het debat lijkt dat er voorlopig geen algemeen kader voor Europese agentschappen komt, in de vorm van een interinstitutioneel akkoord tussen de Europese Commissie, de Raad en het Parlement. Het Europees Parlement wil wel druk op de ketel houden om zo'n regeling tot stand te brengen. De Europese Commissie gaat op zoek naar alternatieven. In het debat gaf de Finse Raadsvoorzitter namens de lidstaten aan geen trek te hebben in regeling via een interinstitutioneel akkoord. Dit tot grote teleurstelling van de Europese Commissie en de woordvoerders van de fracties in het EP, die zo'n regeling wel willen. Eurocommissaris Wallström vroeg de Raad om dan met alternatieve voorstellen te komen.

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden


Alle bronnen