De Eerste Kamer der Staten-Generaal kent een traditie van bijna twee eeuwen. De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk, zo zegt de Grondwet het in artikel 50. Dat geldt dus ook voor de Senaat zoals de Eerste Kamer vaak wordt genoemd. Net als de Tweede Kamer, maar toch anders.

Het waren vooral de Zuidelijke ("Belgische") leden van de commissie die de Grondwet van 1815 voorbereidden, die aandrongen op een tweekamerstelsel. Een beetje naar Brits voorbeeld. De Eerste Kamer zou vooral nauw zijn verbonden met de aristocratie binnen het nieuw gestichte Koninkrijk der Nederlanden. De Noordelijke commissieleden stonden wat wantrouwend tegenover dat idee. In de republiek had de adel niet zo'n dominante positie. Deze Republiek van de Zeven Provinciën kende een sterk patricisch-burgerlijke inslag.

Het compromis werd gevonden in een Kamer die niet exclusief aristocratisch was maar wel door de Koning werd benoemd uit lieden die "door geboorte of gegoedheid onder de aanzienlijksten van den lande behooren". Haar constitutionele rol werd vaak vergeleken met die van een bolwerk. Van haar werd verwacht dat zij, opererend vanuit een zekere zelfstandigheid, zou voorkomen dat parlement en paleis te vaak op elkaar botsen. Daarbij zou de prille monarchie immers bepaald niet zijn gebaat. Het werd echter geen onverdeeld succes. Het nieuwe instituut werd te veel gezien als "het apenhuis van de Koning", zoals heethoofden het uitdrukten. De grondwetgever achter de vrij radicale herziening van 1848 wilde echter bepaald niet af van de zusterkamer van de Tweede Kamer. De leden werden niet langer benoemd door de vorst maar gekozen door de Provinciale Staten. Het passief kiesrecht bleef beperkt tot "de hoogst aangeslagenen in de rijks directe belastingen". Haar functie veranderde van bolwerk voor de kroon in die van wachter tegen "de waan van de dag". Zo kon de al te radicale of ondoordachte besluitvorming door de Tweede Kamer, die vanaf dat jaar rechtstreeks werd gekozen door enkele procenten van de mannelijke bevolking, worden beteugeld. Bij de grondwetsherzieningen van 1917 en 1922 wordt het passieve kiesrecht gedemocratiseerd en gelijk getrokken aan dat van de Tweede Kamer.

Heroverweging als zodanig wordt nu doorgaans als hoofdtaak van de Eerste Kamer aangemerkt: vooral heroverweging van wetsvoorstellen. Deze heroverweging is uit zijn aard gericht op de grondmotieven en hoofdpunten van wetgeving en beleid.

Maar het is ook betrekkelijk sterk georiënteerd op het verkrijgen van helderheid en toespitsing rond en van wetteksten. Wat in de parlementaire geschiedenis opvalt is de bijzondere antenne die de Senaat bezit voor de constitutionaliteit van wetsvoorstellen. Verdragen zij zich met de Grondwet of wat tegenwoordig steeds gewichtiger wordt, met Europese regelgeving? Het belang van de rechtszekerheid wordt daarbij ook nogal eens betrokken bij wetsvoorstellen. De Eerste Kamer is een politiek orgaan. Dus, en ook dat is een grondwettelijke opdracht, wordt voorgelegde besluitvorming politiek ook gewogen. Soms leidt dit tot verwerping van een wetsvoorstel (ongeveer 1x per jaar sinds 1956) soms tot intrekking van voorstellen en soms tot inhoudelijke novellen of het vragen van toezeggingen en een enkele keer tot inhoudelijke moties. Deze toetsing is overigens globaal en niet op details gericht nu de Senaat het recht van amendement mist. Een andere taak is de controle van het beleid. Ook die is minder intens en gedetailleerd dan bij de Tweede Kamer, maar als het goed is wel op hoofdpunten.

Voor wie gelooft in de functie van de Senaat - en Eerste Kamerleden doen dat als regel - is het werk bevredigend. De sfeer is vaak weldadig ontspannen en het instituut ligt in de schaduw van de publicitaire tombola. Het is echter geen puur ambachtelijk werk, maar zeker ook politieke arbeid. Er moet - althans voor mij - een levensbeschouwelijke politieke visie zijn die de uiteindelijke zin verleent aan wat je daar zoal aan het doen bent. Dan is het een voorrecht om hier te mogen werken aan die oude grondwettelijke opdracht: het vertegenwoordigen van het gehele Nederlandse volk.

Deze column is op persoonlijke titel geschreven