Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2002(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0375/2007

Ingediende teksten :

A6-0375/2007

Debatten :

PV 24/10/2007 - 13
CRE 24/10/2007 - 13

Stemmingen :

PV 25/10/2007 - 7.12
CRE 25/10/2007 - 7.12
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0483

Aangenomen teksten
DOC 118k
Donderdag 25 oktober 2007 - Straatsburg Definitieve uitgave
Betrekkingen tussen EU-Afrika
P6_TA(2007)0483A6-0375/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2007 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika (2007/2002(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gezien de verklaring en het actieplan van de Topconferentie Afrika-Europa van 3 en 4 april 2000 in Caïro onder de hoge bescherming van de Organisatie voor Afrikaanse eenheid en de Europese Unie,

–   gezien het strategisch plan 2004-2007 van de Commissie van de Afrikaanse Unie, aangenomen door de 3de Topconferentie van Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders op 7 juli 2004 in Addis Abeba in Ethiopië,

–   gezien het ontwerp van gezamenlijke Europees-Afrikaanse strategie, goedgekeurd door de 8ste bijeenkomst van de ministeriële trojka Europese Unie-Afrika van 15 mei 2007. in Brussel,

–   gezien de mededeling van 27 juni 2007 van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Van Caïro naar Lissabon – het strategische partnerschap tussen de EU en Afrika (COM(2007)0357),

–   gezien het gemeenschappelijk document van de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad van 27 juni 2007: Na Lissabon – Het strategisch partnerschap tussen de EU en Afrika doen slagen (SEC(2007)0856),

–   gezien het strategisch plan 2006-2010 "One Africa, one voice" van november 2005 van het pan-Afrikaans parlement (PAP),

–   gezien het werkdocument van de Commissie van de Afrikaanse Unie over de gezamenlijke zienswijze op de Europees-Afrikaanse strategie,

–   gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(1) , als gewijzigd door de Overeenkomst tot wijziging van de Partnerschapsovereenkomst, ondertekend in Luxemburg op 25 juni 2005(2) (Overeenkomst van Cotonou),

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(3) (instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)),

–   gezien de mededeling van 12 oktober 2005 van de Europese Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: "EU-strategie voor Afrika - Naar een Europees-Afrikaans pact voor snellere ontwikkeling van Afrika" (COM(2005)0489),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over een ontwikkelingstrategie voor Afrika(4) ,

–   gezien de conclusies van 21 en 22 november 2005 van de Raad algemene zaken en buitenlandse betrekkingen over de EU-strategie voor Afrika,

–   gezien de conclusies van de 5de bijeenkomst van de Afrikaanse en Europese ministeriële trojka op 2 december 2005 in Bamako in Mali,

–   gezien het document 'De Europese Unie en Afrika : naar een strategisch partnerschap', aangenomen door de Europese Raad op zijn vergadering van 15 en 16 december 2005 in Brussel,

–   gezien het gezamenlijk voortgangsverslag van 12 oktober 2006 van de Europese Commissie en het algemeen secretariaat van de Raad, aan de Raad algemene zaken en buitenlandse betrekkingen, over de uitvoering van de EU-strategie voor Afrika,

–   gezien de resultaten en conclusies van de raadpleging van de Afrikaanse organisaties van de civiele maatschappij over de Euro-Afrikaanse gezamenlijke ontwikkelingstrategie voor Afrika, van 26 tot 28 maart 2007 in Accra in Ghana op initiatief van de Commissie van de Afrikaanse Unie,

–   gezien de gezamenlijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in de Raad, van het Europees Parlement en de Europese Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: 'De Europese consensus', ondertekend op 20 december 2005(5) ,

–   gezien de opeenvolgende verslagen van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties over de menselijke ontwikkeling,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 12 april 2005 over de rol van het Europees Parlement bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling(6) en 20 juni 2007 over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling – halverwege(7) ,

–   gezien de mededeling van 12 april 2005 van de Europese Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité: "Sneller vorderingen boeken om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken - de bijdrage van de Europese Unie" (COM(2005)0132),

–   gezien de Millenniumverklaring van 8 september 2000 van de Verenigde Naties, die de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling tot gezamenlijke maatstaf van de internationale gemeenschap voor de uitroeiing van de armoede verklaart,

–   gezien het rapport van de Internationale Commissie inzake Interventie en Soevereiniteit van de Staat met als titel "The Responsibility to Protect" (De verantwoordelijkheid om te beschermen) van december 2001,

–   gezien het Actieplan van Maputo voor de tenuitvoerlegging van het continentaal beleidskader voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten 2007-2010, dat werd goedgekeurd door de speciale zitting van de Conferentie van ministers van Volksgezondheid van de Afrikaanse Unie van 18 t/m 22 september 2006 in Maputo, Mozambique;

–   gezien de oproep tot versnelde maatregelen met het oog op algemene toegang tot dienstverlening in verband met HIV en AIDS, tuberculose en malaria in Afrika, die werden ondertekend tijdens de speciale top van de Afrikaanse Unie over HIV en AIDS, tuberculose en malaria, op 2-4 mei 2006 in Abuja, Nigeria,

–   gezien het vierde beoordelingsrapport van werkgroep II van het Intergouvernementeel panel over de klimaatverandering (IPCC) getiteld "Impacts, Adaptation and Vulnerability" (Gevolgen, aanpassing en zwakke punten),

–   gezien de millennium-ecosysteemevaluatie van 2005, waarin het gebruik en de achteruitgang van een reeks natuurlijke hulpbronnen van de planeet wordt onderzocht,

–   gezien de resultaten van de openbare raadpleging over de gezamenlijke Euro-Afrikaanse strategie, georganiseerd door het Europees Centrum voor begeleiding van het ontwikkelingsbeleid op aanvraag van de Europese Commissie en de Commissie van de Afrikaanse Unie,

–   gelet op artikel 177 tot 181 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van zijn Commissie ontwikkelingsamenwerking en het advies van zijn Commissie buitenlandse zaken (A6-0375/2007),

A.   overwegende dat de internationale context sinds 2000 sterk is geëvolueerd, doordat er mondiale uitdagingen zijn gerezen onder andere met betrekking tot menselijke veiligheid en migratie, klimaatverandering en woestijnvorming, duurzaam beheer van publieke goederen, de strijd tegen armoede en pandemieën, het ontstaan van de Afrikaanse Unie en de uitbreiding van de Europese Unie,

B.   overwegende dat op de 5de ministeriële bijeenkomst van de Afrikaanse en Europese trojka op 2 december 2005 in Bamako de Afrikaanse zijde met genoegen kennis genomen heeft van het strategisch plan van de Europese Unie voor Afrika, en dat de beide partijen overeengekomen zijn om het in een gezamenlijke Afrikaans-Europese strategie om te zetten die aan de behoeften en verwachtingen van hun bevolking beantwoordt, en om een actieplan voor de uitvoering op te stellen,

C.   overwegende dat in het voornoemde "Werkdocument over de gezamenlijke zienswijze op de Euro-Afrikaanse strategie" de uitvoerende raad van de Afrikaanse Unie erop wijst dat "het duidelijk moet zijn dat een gezamenlijke strategie niet de bedoeling kan hebben om de bestaande EU-strategie voor Afrika te bevestigen, maar een nieuwe gezamenlijke strategie wil brengen die de verwachtingen van de beide partijen kan verenigen",

D.   overwegende dat de gezamenlijke strategie daarom bedoeld moet zijn om een gemeenschappelijke politieke zienswijze en praktische benaderingen voor het toekomstig partnerschap tussen de Europese Unie en Afrika uit te werken, die uitgaan van wederzijdse eerbied, gemeenschappelijke belangen en waarden, en het principe van eigenaarschap,

E.   overwegende dat de bereidheid van beide partijen om het partnerschap te herdefiniëren, lijkt te zijn ingegeven door het groeiende besef dat Afrika en de EU niet noodzakelijk nog steeds elkaars bevoorrechte partners zijn,

F.   overwegende dat het gezamenlijk voortgangsverslag over de uitvoering van de EU-strategie voor Afrika niet op grond van onafhankelijke externe evaluatie tot stand gekomen is,

G.   overwegende dat Afrika 's werelds armste continent is en het enige continent waar de armoede is toegenomen in de laatste 25 jaar,

H.   overwegende dat de partijen die het bovengenoemde Caïro-actieplan ondertekend hebben, het onduldbare feit betreuren dat meer dan de helft van alle Afrikanen in de diepste armoede leven, en daarom overeenkomen om de strijd tegen de armoede op te voeren, en van mening zijn dat, hoewel ieder land in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor het verlichten van de armoede, dit geen afbreuk doet aan het belang van het internationale aspect in de armoedebestrijding,

I.   overwegende dat het Europees Parlement in 2006 een ad-hocdelegatie voor de relaties met het PAP in het leven heeft geroepen en het PAP in 2007 een ad-hoccomité voor de betrekkingen met het Europees Parlement heeft opgericht,

J.   overwegende dat de parlementen van beide unies als eersterangs deelnemers in het ontwikkelingsproces actief betrokken moeten zijn in strategieën en actieplannen die van belang zijn voor de bevolkingsgroepen die ze vertegenwoordigen,

K.   overwegende dat de meeste Afrikaanse landen lid van de ACS-groep en verdragspartij bij de overeenkomst van Cotonou zijn,

L.   overwegende dat Afrika erop staat om als één geheel behandeld, en als zodanig in zijn pan-Afrikaans integratiestreven - dat Noord-Afrika, Afrika ten zuiden van de Sahara en Zuid-Afrika omvat - ondersteund te worden en dat de Afrikaanse Unie haar eigen strategisch program voor de ontwikkeling van Afrika opgesteld heeft,

M.   overwegende dat de regeringen op de wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002 zijn overeengekomen dat goed bestuur moet zijn gebaseerd op een gezond ecologisch, maatschappelijk en economisch beleid; democratische instellingen die ingaan op de behoeften van alle mensen; mensenrechten en de rechtstaat; anticorruptiemaatregelen; gendergelijkheid en een voor investeringen gunstige omgeving,

N.   overwegende dat het van cruciaal belang is, de mensenrechten op een holistische manier te benaderen in de gemeenschappelijke strategie, waaronder economische, sociale en culturele rechten,

O.   overwegende dat de instellingen van de Afrikaanse Unie betrekkelijk jong en nog niet tot op dezelfde hoogte geïntegreerd en georganiseerd zijn en even doelmatig werken als de instellingen van de Europese Unie,

P.   overwegende dat efficiëntie en wederzijdse verantwoording veronderstellen dat de financiële middelen voorzienbaar zijn op lange termijn, dat er duidelijke tijdschema's worden vastgelegd en dat beide partijen hun verplichtingen nakomen,

Q.   overwegende dat de verantwoordingslijnen maar al te vaak direct van nationale regeringen naar ontwikkelingspartners lopen, zonder dat de goedkeuring van internationale overeenkomsten door het parlement vereist is (en zonder raadpleging van de civiele maatschappij of de plaatselijke overheden),

R.   overwegende dat de historische bijdrage van Afrika aan de oorzaken van de klimaatverandering te verwaarlozen is, terwijl dit continent er de ernstigste gevolgen van zal dragen (de IPCC schat dat tegen 2020 75 tot 250 miljoen mensen in Afrika te kampen zullen krijgen met een toenemend watertekort en dat in sommige landen de opbrengst van de regenafhankelijke landbouw tegen hetzelfde jaar gedaald zal zijn met 50%),

S.   overwegende dat de aantasting van Afrika's natuurlijke hulpbronnen een ernstige bedreiging vormt voor de armoedebestrijding en voor de verwezenlijkingen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling,

T.   overwegende dat Afrika een hele reeks ecosysteemdiensten biedt aan de wereld, waaronder de opslag van koolstof in de tropische wouden, zonder hiervoor een behoorlijke vergoeding te ontvangen,

Ontwikkeling, structuur en beginselen van de gezamenlijke strategie
Ontwikkeling en structuur

1.   verheugt zich over het ontwerp van 15 mei 2007 van de trojka als een eerste gezamenlijk streven naar een gemeenschappelijke strategie;

2.   betreurt dat de bovengenoemde EU-strategie voor Afrika van 2005 zonder uitvoerige raadpleging van de instellingen van de Afrikaanse Unie, de parlementen en de Afrikaanse regeringen tot stand gekomen is, en zonder enige medewerking van de civiele maatschappij in Europa en Afrika; stipt in dat verband aan dat de EU-strategie de belangrijkste aandachtspunten van de nieuw voorgestelde gezamenlijke strategie bepaalt, waardoor het risico bestaat dat andere belangrijke kwesties voor de duurzame ontwikkeling van Afrika over het hoofd gezien worden; hoopt dat de nieuwe strategie die zal voorgesteld worden, het resultaat zal zijn van grondig overleg met de instellingen van de Afrikaanse Unie;

3.   betreurt dat de tijdslimieten die voor de vastlegging en aanneming van de gezamenlijke strategie door de Europese Commissie, de Raad van de EU en de Commissie en de uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie bepaald zijn, de procedure ernstige beperkingen opleggen; wijst op de uitdaging ervoor te zorgen dat de parlementen volledig bij de zaak worden betrokken en benadrukt dat niet-overheidsactoren en de plaatselijke autoriteiten dringend volledig bij de zaak moeten worden betrokken en dat met hen rekening moet worden gehouden in alle fasen van de goedkeuring, invoering, bewaking en evaluatie van de gemeenschappelijke strategie, aangezien de top van Lissabon slechts moet worden beschouwd als één mijlpaal in een lang en open proces;

4.   verheugt zich over de verklaring van de Europese Commissie dat het Parlement zelf "duidelijk een belangrijke rol in de ontwikkeling te vervullen heeft", haar belofte om het "regelmatig van de vorderingen in de opstelling van de gezamenlijke strategie op de hoogte te houden", en haar aanmoediging van het Parlement om "aan het debat deel te nemen, en zelfs het initiatief te nemen"; stipt niettemin aan dat het tijdschema voor de besprekingen door de Europese Commissie en de Commissie van de Afrikaanse Unie vastgelegd is en verwacht dan ook dat beide commissies actieve stappen ondernemen om het Europees en pan-Afrikaans parlement bij de verdere opstelling van de gezamenlijke strategie en de fasen van goedkeuring en uitvoering te betrekken;

Gemeenschappelijke beginselen en zienswijzen

5.   onderschrijft de verklaring van de uitvoerende raad van de Afrikaanse Unie: "Afrika en Europa delen een zienswijze op ontwikkeling, vrede, veiligheid en welvaart, die de mens in het brandpunt van hun streven plaatst. De zienswijze gaat van een partnerschap uit dat op wederzijdse eerbied, gemeenschappelijke belangen en gedeelde doelstellingen berust en beide partijen op uitbreiding van de regionale integratie als hulpmiddel voor economische en sociale ontwikkeling vastlegt. Ze delen ook dezelfde zienswijze op meer democratie, goed bestuur en rechten van de mens als universele waarden om de ontwikkeling te stimuleren en de samenwerking uit te breiden tegen een achtergrond van solidariteit en ondeelbaarheid van de beide continenten";

6.   herinnert eraan dat humanitaire hulp een van de middelen is waarover de internationale gemeenschap beschikt om bij te dragen tot de bescherming van bedreigde volkeren en benadrukt dat de EU niet lijdzaam wil toezien bij schendingen van het internationale humanitaire recht; roept op tot een grondig politiek debat van de lidstaten en de Europese instellingen over het recht, of zelfs de plicht, tot inmenging in geval van een ernstige schending van het internationale humanitaire recht en/of de rechten van de mens, tevens rekening houdend met de conclusies en aanbevelingen van het bovengenoemde rapport van de Internationale Commissie inzake Interventie en Soevereiniteit van de Staat met als titel "The Responsibility to Protect" (De verantwoordelijkheid om te beschermen);

7.   benadrukt dat de gedeelde beginselen en een gedeelde visie ook eerbiediging van de rechtstaat moet omvatten, evenals actieve democratie, pluralisme en de fundamentele vrijheden die elk in de bovengenoemde verklaring van Caïro erkend worden;

8.   verheugt zich over de doelstellingen die de trojka in het bovengenoemd ontwerp van 15 mei 2007 noemt: (i) Europees-Afrikaans politiek partnerschap, (ii) voortdurende verdediging van vrede, veiligheid, duurzame ontwikkeling, rechten van de mens en regionale en continentale integratie in Afrika, om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken, (iii) gemeenschappelijke benadering van wereldwijde uitdagingen, en (iv) persoonsgericht partnerschap; dringt erop aan dat deze doelstellingen een getrouwe weergave zijn van de prioriteiten die aangegeven zijn door de Afrikanen en herinnert eraan dat ontwikkeling niettemin de belangrijkste en prioritaire doelstelling van deze strategie is;

9.   vraagt de Commissie uit te leggen welke weerslag de nieuwe strategie zal hebben op de landenstrategiedocumenten (CSP's) en de nationale en regionale indicatieve programma's krachtens de Overeenkomst van Cotonou en hoe de eventuele nieuwe elementen die voortkomen uit de opstelling van deze nieuwe gemeenschappelijke strategie in december 2007, deze strategiedocumenten en indicatieve programma's zullen beïnvloeden;

10.   betreurt dat de bijdrage van de Commissie en de Raad een van de voornaamste verlangens van de Afrikaanse zijde niet onderschrijft, nl. Afrika als één geheel te beschouwen; benadrukt in dit verband dat een benadering "van continent tot continent" moet worden gevolgd op het niveau van het politieke overleg en de onderhandelingen, wat evenwel niet mag beletten dat een gedifferentieerde aanpak wordt gevolgd bij de uitvoering van de beleidsbeslissingen; verzoekt de instellingen van de EU om hun instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking aan te passen aan deze nieuwe politieke vraag van de Afrikaanse Unie, en om het politieke en economische integratieproces van Afrika op continentaal niveau volledig te steunen;

11.   vraagt de instellingen van de EU om een nieuwe programmeerbare en voorspelbare financiële pan-Afrikaanse enveloppe samen te stellen met middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de thematische instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) en de fondsen van het Europese nabuurschapsbeleid (European Neighbourhood Policy Instrument, ENPI), teneinde de invoering van deze nieuwe gemeenschappelijke strategie te financieren en te steunen;

12.   betreurt dat de gezamenlijke strategie niet naar het bovengenoemde strategisch plan 2004-2007 van de Afrikaanse unie verwijst, en dringt er bij de Europese Commissie op aan om de beleidsvoering die ze voorstelt op politieke, financiële, logistieke, technische en personele steunverlening aan de instellingen van de Afrikaanse Unie en hun initiatieven en prioriteiten te richten, veeleer dan onder impuls van de donorinstanties nieuwe initiatieven en parallelstructuren voor te stellen;

13.   stelt dat er verantwoordelijkheid van beide kanten vereist is, in de vorm van inbreng, dialoog en wederzijdse verantwoording; dringt er daarom op aan dat de gezamenlijke strategie er ook rekening mee houdt dat de partners wel gelijk in rechten en verantwoordelijkheid zijn, maar niet in hun integratiegraad en de beschikbaarheid en ontwikkeling van hun financiële en technische middelen en menselijk potentieel, en dat de strategie op een realistische manier uitgevoerd moet worden, zodat "partnerschap" en "eigenaarschap" tegen de achtergrond van die realiteit moeten worden gedefinieerd;

Structuur : de 4 prioritaire beleidsterreinen

14.   benadrukt dat eerlijke en duurzame ontwikkeling en de uitroeiing van armoede een gemeenschappelijke verbintenis en de overkoepelende doelstellingen van de samenwerking tussen de Europese en de Afrikaanse Unie en de grondslag voor elke beleidsformule moeten zijn, en wijst met nadruk op de centrale functie van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, die een wereldwijd aanvaard raamwerk voor die beleidsdoeleinden vormen;

15.   is van mening dat de gemeenschappelijke strategie ook de nadruk moet leggen op de rol van de vrouw, de jongeren en de organisaties van de civiele maatschappij in de ontwikkelingsprocessen in Afrika;

16.   vraagt de Europese Commissie te zorgen voor consistentie tussen deze nieuwe strategie en de andere Europese beleidsdocumenten, die een nadelige invloed kunnen hebben op de bevordering van het nieuwe strategische partnerschap tussen de EU en Afrika, inzonderheid het beleid op het gebied van handel, milieu, migratie en landbouw; dringt erop aan dat het politieke overleg tussen de EU en Afrika ook over deze thema's gaat;

Vrede en veiligheid

17.   spreekt zich voor een alomvattende benadering van conflicten en conflictsituaties uit, die het begrip verantwoordelijkheid om te beschermen centraal stelt en conflictpreventie, -oplossing, -beheersing en herstel en heropbouw omvat;

18.   is ervan overtuigd dat vrede van vitaal belang is als eerste stap in de richting van politieke, economische en sociale ontwikkeling, en dat duurzame en billijke economische ontwikkeling een essentiële voorafgaande voorwaarde is voor blijvende vrede;

19.   stelt zich op het standpunt dat conflictpreventie ook een essentiële voorafgaande voorwaarde voor blijvende vrede is en verzoekt om een gemeenschappelijke AU/EU-strategie om de structurele oorzaken van conflicten aan te pakken en een beleid voor duurzame ontwikkeling in te voeren, om te voorzien in de elementaire behoeften van de Afrikaanse bevolking en om werkloosheid en sociale en economische ongerechtigheid te bestrijden;

20.   wijst er andermaal op dat de toestand van onstabiele landen een conflictgevoelige aanpak vereist die rekening houdt met de bevordering van de veiligheid van de mensen en die gericht is op de politieke conflicteconomie en de bronnen van ongelijkheid en discriminatie, teneinde blijvende vrede en veiligheid te bereiken; roept op tot een grotere consistentie van de EU-beleidsdocumenten, bijv. door invoering van de bestaande verplichtingen om de wapenhandel te controleren, en door de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer te actualiseren tot een wettelijk bindend gezamenlijk standpunt van GBVB en door de invoering van de strategie van de EU ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) te bespoedigen; benadrukt in dit opzicht hoe belangrijk het is conflicten te voorkomen in plaats van ze op te lossen; roept op tot het verlenen van internationale steun voor de oprichting van regionale centra op geografische basis die eventuele verergering van de etnische, religieuze en linguïstische spanningen kunnen detecteren en die de internationale gemeenschap kunnen waarschuwen voor situaties in Afrika die kunnen leiden tot geweld;

21.   vraagt de Commissie en haar delegaties om extra alert te zijn en tijdig de internationale gemeenschap te waarschuwen voor etnische en religieuze spanningen op het continent;

22.   is van mening dat de huidige EU-gedragscode tegen wapenexport aangescherpt moet worden teneinde de verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens, waardoor de dodelijke conflicten in veel ontwikkelingslanden blijven aanhouden, tegen te gaan; is van mening dat de gemeenschappelijke strategie de strijd tegen de wapenhandel verbetert;

23.   ziet in dat kwetsbare landen verder onder druk zullen komen te staan door de klimaatverandering; benadrukt in de context van de partnerschappen tussen de EU en Afrika omtrent klimaatverandering en energie de noodzaak om een uitvoerige benadering voor de aanpassing aan de klimaatverandering te ontwikkelen wat betreft de gevolgen voor de veiligheid, met inbegrip van rampenpreventie, beter bestuur en conflictpreventie;

24.   erkent dat het Afrikaans vredesinstrument versteviging nodig heeft en stimuleert andere civiele instanties om met ruimere, flexibele en duurzame financiering van de Europese Unie bij te dragen tot conflictpreventie, -oplossing en -beheer; beklemtoont dat ontwikkelingsbeleid een van de belangrijkste middelen is om de diepere oorzaken van de onveiligheid te bestrijden, maar niet aan het veiligheidsbeleid ondergeschikt gemaakt mag worden; wijst er in dit verband op dat de door de commissie ontwikkelingshulp van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO/DAC) bepaalde criteria waaraan uitgaven moeten voldoen om in aanmerking te komen als officiële ontwikkelingshulp, momenteel te ruim zijn om te verhinderen dat bepaalde soorten uitgaven worden aangewend voor andere doeleinden dan de strikte bestrijding van de armoede of de daadwerkelijke hulpverlening, en benadrukt dat het Europees Ontwikkelingsfonds geen geschikte bron is voor de toekomstige aanvulling van de Afrikaanse Vredesfaciliteit;

25.   wijst met nadruk op het belang van blijvende democratie met inbegrip van goed bestuur en democratische verkiezingen, die ook steun voor uitbouw van de mogelijkheden van het parlement, inzonderheid ter bevordering van de samenwerking tussen het Europees Parlement, het PAP en de regionale Afrikaanse parlementen, en steun voor de organisatie van de civiele maatschappij en voor het betrekken van de plaatselijke autoriteiten bij de politieke dialoog moet inhouden, waarbij vooral samenwerking en uitwisseling tussen organisaties van de Afrikaanse en de Europese civiele maatschappij gestimuleerd wordt;

26.   roept in deze context op tot een verbetering van het toezicht op verkiezingen door zowel de Europese als de Afrikaanse Unie, en door andere Afrikaanse regionale lichamen, en benadrukt de noodzaak van verdere samenwerking tussen de verkiezingswaarnemingsmissies;

27.   wijst met nadruk op het belang van democratische controle over de strijdkrachten; verzoekt de EU in dit verband om haar inspanningen op het gebied van de hervorming van de veiligheidssector (SSR) te bespoedigen, met name door de volledige invoering van de conceptdocumenten van de Commissie en de Raad inzake SSR;

28.   vraagt om de gezamenlijke strategie van bepalingen te voorzien die het mogelijk maken om op te treden tegen toestanden van straffeloosheid, en dringt in die zin aan op versterking van de Afrikaanse rechtstelsels en gerechtelijke apparaten en van de democratische controlemechanismen van deze stelsels, in overeenstemming met de rechten van de mens, zodat de plegers van ernstige misdaden tegen de mensheid in Afrika zelf berecht kunnen worden; benadrukt in dit opzicht de opmerkelijke vooruitgang die is geboekt dankzij de invoering van een internationaal rechtscollege;

29.   verzoekt alle actoren die betrokken zijn bij de bevordering van de vrede en de veiligheid in Afrika een genderperspectief aan te nemen en de vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus van besluitvorming inzake conflictoplossing, waaronder in alle burgerlijke en militaire vredesmissies, te verhogen; vraagt de VN-lidstaten met klem om de resolutie van de VN-veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid (S/RES/1325) van 31 oktober 2000 volledig uit te voeren;

30.   moedigt het werk in de richting van een VN-definitie van conflictgrondstoffen, met het oog op een betere bestrijding van oorlogseconomieën aan;

31.   wil dat de conflictgevoeligheid op de voorgrond staat in alle doelstellingen van de gezamenlijke strategie: niet alleen in kwesties betreffende vrede en veiligheid, maar ook in handel, beheer van de natuurlijke hulpbronnen, klimaatverandering en andere belangrijke ontwikkelingskwesties;

32.   roept op tot de opname in de gemeenschappelijke strategie van een verbintenis om internationale maatregelen overeen te komen om de illegale handel in natuurlijke hulpbronnen, die beschouwd wordt als drijvende kracht achter conflicten, aan te pakken en het begrip "conflictgrondstoffen" te definiëren; vraagt dat een groep experts wordt aangesteld die een multilaterale aanpak van dit probleem ontwikkelen;

Bestuur, waaronder mensenrechten en de rechtstaat, en wederzijdse verantwoording

33.   wijst er nogmaals op dat het concept governance en de indicatoren om het te beoordelen niet door externe krachten opgelegd kunnen worden, maar in overleg met plaatselijke actoren en op grond van gemeenschappelijke waarden en internationaal erkende normen moeten worden ontwikkeld;

34.   wijst met nadruk op het belang van goed bestuur en democratische verkiezingen; roept op tot meer steun voor maatregelen ten behoeve van capaciteitsopbouw die gericht zijn op parlementsleden en organisaties van de civiele maatschappij, met name met het oog op begrotingscontrole en strijd tegen corruptie;

35.   betuigt nogmaals zijn steun voor de wens van de 9de zitting van april 2005 van de paritaire parlementaire vergadering ACS-EU, om een redelijk aandeel van de middelen van het EOF voor politieke vorming en opleiding van parlementsleden en politieke, economische en sociale leiders te gebruiken, in het belang van een blijvende vestiging van goed bestuur, de rechtstaat, democratische structuren en de wisselwerking tussen regering en oppositie in een pluralistische democratie met vrije verkiezingen; meent dat de middelen gebruikt moeten worden om openbare bestuurscolleges op te richten en parlementsleden, plaatselijke overheden en personen op verantwoordelijke posities in politieke partijen en verenigingen een politieke vorming te geven;

36.   stemt ermee in dat de versterking van het bestuur in Afrikaanse landen van primair belang is; wijst er echter op dat het bestuur aan beide zijden moet worden verbeterd – aan Europese zijde moet inzonderheid de governance en de aansprakelijkheid voor hulptoezeggingen worden verbeterd en moet er een betere coördinatie tussen de donoren komen, om beter rekening te kunnen houden met landen die op het gebied van ontwikkelingshulp stiefmoederlijk worden behandeld (zogenaamde "aid orphans"); benadrukt dat de nationale en continentale parlementen, niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden op dit gebied een belangrijke rol te spelen hebben;

37.   is verheugd over de start van de dialoog tussen de Europese en de Afrikaanse Unie over mensenrechten in september 2007; hoopt dat deze na verloop van tijd zal uitgroeien tot een doeltreffend platform dat dringende problemen in individuele landen zal aanpakken en tegelijkertijd de EU en de Afrikaanse partners in staat zal stellen om te bepalen welke gebieden hun gezamenlijke aandacht verdienen en om hun maatregelen in de Raad voor de mensenrechten en andere VN-organen te coördineren;

38.   herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de Raad om regelmatig op de hoogte gebracht te worden van de inhoud en de resultaten van de besprekingen van de EU met derde landen over mensenrechten, met bijzondere aandacht voor de dialoog over mensenrechten tussen de Europese en de Afrikaanse Unie;

39.   wijst met nadruk op de rol van interparlementaire lichamen tussen het Europees Parlement en de Afrikaanse parlementen– zoals de paritaire parlementaire vergadering ACS-EU en Euromediterrane parlementaire vergadering - ter bevordering van vrede en veiligheid, goed bestuur en democratie en als doeltreffende platformen voor samenwerking en het aanpakken van problemen van gemeenschappelijk belang;

40.   roept op tot een permanente dialoog tussen de Europese Unie en Afrika over bestuursaangelegenheden en de oprichting van dialoogforums op verschillende niveaus, zodat de dialoog niet onderbroken wordt in geval van onenigheid of politieke crisis;

41.   benadrukt dat NGO's volwaardige ontwikkelingsactoren zijn die significante bijdragen leveren op gebieden als governance, vrede en conflictoplossing, socialedienstverlening, mensenrechten, gendergelijkheid, armoedebestrijding en kennisoverdracht; benadrukt dat het beginsel van raadpleging van NGO's met betrekking tot de beleidsvorming en de beleidsuitvoeringsprocessen en bij het bepalen van de ontwikkelingsagenda, in het partnerschap tussen de EU en Afrika moet worden gehandhaafd;

42.   vraagt meer steun voor de bestaande Afrikaanse initiatieven, zoals het Afrikaans collegiaal beoordelingsmechanisme (APRM: Peer Review mechanism), de meest serieuze inspanning tot nog toe van de Afrikaanse leiders om het bestuur op het Afrikaanse continent te verbeteren, en voor de verschillende instrumenten die door de Afrikaanse Unie ingesteld zijn, die het Afrikaans eigenaarschap van de procedure zullen versterken;

43.   maakt zich ernstig ongerust dat de bestuursprofielen die de Commissie voor elk ACS-land opgesteld heeft - die bepalend zullen zijn voor de programmering van de ontwikkelingshulp uit de 2 700 000 000 EUR aanvullende middelen bij het 10de Europees Ontwikkelingsfonds - zonder enige inspraak tot stand gekomen zijn; merkt op dat werd bepaald welke landen in aanmerking komen voor bijkomende fondsen door middel van een reeks criteria die verband houden met kwesties als migratie, vrije handel en terrorismebestrijding, waarbij slechts één criterium direct gekoppeld is aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; spreekt zijn verbijstering uit over het feit dat de "profielen" van de Commissie het APRM-proces dreigen uit te hollen, en dat de Commissie voorstelt pas nadat de programmering van de bijkomende fondsen voltooid is, een "Bestuursforum" in te stellen, buiten het APRM-proces om, en dat de EU "teneinde een doeltreffender ondersteuning van de pan-Afrikaanse bestuursarchitectuur te vergemakkelijken (…) nieuwe richtingen zal verkennen om de financiering door de Gemeenschap en de lidstaten tot stand te brengen"; vraagt de Commissie om het Europees Parlement en de Raad te raadplegen en te informeren omtrent de follow-up en implementatie van deze fondsen om zeker te zijn dat ze worden toegewezen aan bestuursmaatregelen om de doelstellingen van de Afrikaanse Unie inzake bestuur en het APRM-proces te steunen;

44.   wijst er met nadruk op dat wederzijdse verantwoording ook betekent dat de Europese Unie haar eigen gebrek aan samenhangend beleid in de verschillende samenwerkingsovereenkomsten en financiële hulpmiddelen en de gebrekkige coördinatie tussen de verschillende Europese beleidsinstanties (lidstaten, de Commissie en haar diverse diensten) kritisch bekijkt en dat de EU-instellingen in hun evaluaties uitdrukkelijk verslag moeten uitbrengen over de vooruitgang met betrekking tot de coherentie van het interne en het externe beleid;

45.   benadrukt dat, als onderdeel van de hierboven vermelde relaties, zowel de EU als de Afrikaanse partners hun verplichtingen zouden moeten erkennen wat betreft het respecteren, beschermen en nakomen van de verplichtingen op het gebied van mensenrechten in hun internationale ontwikkeling en investeringsbeleid en -praktijken;

46.   dringt bij de Commissie en de Raad aan op een voortzetting van het werk rond de Beleidscoherentie voor Ontwikkeling met betrekking tot ander EU-beleid, zoals handel, landbouw, visvangst, migratie (braindrain), wapenhandel enz.;

47.   onderstreept het belang van parlementair toezicht op de geografische strategische nota's; verheugt zich dan ook over het besluit van de Raad om de ontwerpen van strategische nota's voor de ACS-landen "ter informatie" aan de paritaire parlementaire vergadering ACS-EU voor te leggen, maar wijst erop dat dat niet meer dan een eerste stap is en dat de parlementen volledig toezicht op de programmeringsdocumenten moeten krijgen;

48.   merkt op dat een uitgebreid partnerschap tussen de Europese Unie en Afrika een ondersteuning van de ontwikkeling van Afrika op wereldvlak en het ontstaan van Euro-Afrikaanse allianties in aangelegenheden als de klimaatverandering en woestijnvorming, handel, bestuur van de internationale ontwikkelingstructuur en de internationale financiële instellingen met zich mee moet brengen;

49.   merkt op dat er coherentie moet bestaan tussen alle aspecten van het EU-Afrika-partnerschap en dat de doelstellingen van het energiepartnerschap moeten worden ontwikkeld op een manier die strookt met de doelstellingen van het partnerschap inzake democratische governance en het partnerschap inzake vrede en veiligheid;

50.   dringt er bij de Europese Commissie en de Commissie van de Afrikaanse Unie op aan om het bijstandsprogramma voor de Afrikaanse Unie aan te wenden om deelname aan de politieke dialoog die in de schoot van de Afrikaanse Unie plaatsvindt, door de Afrikaanse parlementen, lokale overheden en andere belanghebbende partijen als de Afrikaanse staten te bevorderen, en een deel van het steunbedrag van 55 000 000 EUR speciaal voor de uitbouw van het pan-Afrikaans parlement te bestemmen;

51.   deelt de mening van het pan-Afrikaans parlement dat het dringend nodig is om de functie en mogelijkheden, met inbegrip van de financiële autonomie, van het Afrikaans Hof van justitie en de Afrikaanse Commissie voor de rechten van mensen en volkeren uit te breiden, het aantal AU-lidstaten die het Protocol betreffende de oprichting van het Hof hebben goedgekeurd te verhogen en ernaar te streven individuele personen en NGO's er rechtstreekse toegang toe te verlenen, en verzoekt de Commissie en de Commissie van de Afrikaanse Unie voorstellen te doen die aan deze essentiële nood zouden kunnen voldoen;

52.   benadrukt dat er een sterke nood bestaat om de mensenrechten op te nemen in alle organen van de AU om te verzekeren dat alle mogelijkheden om schendingen van de mensenrechten aan te pakken volledig worden benut;

53.   vraagt de opname van actiepunten in de gezamenlijke strategie op het vlak van de bevordering van de consolidering van vrede en internationaal recht en de bestrijding van internationale misdaden in overeenstemming met internationale wetten, verklarend dat de EU en haar lidstaten hun ervaring inzake de aanneming van de noodzakelijke wettelijke aanpassingen die vereist zijn voor een toetreding tot het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof zullen willen delen met de Afrikaanse staten, en daarom technische hulp zullen bieden en een nauwe samenwerking tot stand zullen brengen voor het maken van de wettelijke en constitutionele amendementen die vereist zijn voor de toetreding tot en de implementatie van het Statuut van Rome;

54.   benadrukt dat partnerschappen voor de versterking van het bestuur op lokale en nationale niveaus een opbouwcapaciteit moeten omvatten teneinde in nationale beslissingsprocessen rekening te kunnen houden met klimaatsveranderingen, waarbij de deelname aan internationale klimaatonderhandelingen en multilaterale instellingen wordt versterkt, en de strategieën voor risicobeheer en ramppreventie worden verbeterd;

Economische groei, handel en regionale integratie

55.   benadrukt dat ontwikkelingshulp een noodzakelijke maar ontoereikende voorwaarde voor de strijd tegen de armoede is, en dat alleen billijke en duurzame economische groei een land in staat kan stellen een begin met de beklimming van de ontwikkelingsladder te maken en zijn bevolking de mogelijkheid kunnen geven de armoede geleidelijk achter zich te laten, op voorwaarde dat de economische groei gepaard gaat met het juiste binnenlandse en internationale beleid op sociaal en ecologisch gebied;

56.   meent dat een gezamenlijke EU-Afrika-strategie gebaseerd zou moeten zijn op een duurzaam ontwikkelingsbeleid dat rekening houdt met de werkelijke behoeften van de Afrikaanse bevolking en streeft naar de garantie op een billijk inkomen voor kleine boeren, een verhoging van de plaatselijke productie, de garantie op voedselveiligheid en levensonderhoud op het platteland, en de bouw van binnenlandse en regionale markten ter bestrijding van de armoede in Afrika;

57.   merkt op dat de gezamenlijke strategie rekening zou moeten houden met de rampzalige uitwerking van de klimaatsverandering op de Afrikaanse landen en roept de AU en EU daarom op van de klimaatsverandering een kernelement van de gemeenschappelijke ontwikkelingsstrategie te maken;

58.   erkent het potentieel van buitenlandse openbare en privé-investeringen ter bevordering van de ontwikkeling, maar dringt erop aan dat de gemeenschappelijke strategie ook bijstand omvat en maatregelen voor capaciteitsopbouw om Afrikaanse landen in staat te stellen een aantrekkelijk investeringsklimaat te ontwikkelen;

59.   betreurt het dat – terwijl het terugschroeven van de armoede en het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling tegen 2015 terecht de grootste prioriteit blijven – het hiervoor genoemde ontwerp van de trojka van 15 mei 2007 geen concrete voorstellen aanreikt voor de bevordering van groei, via de bevordering van kleine en middelgrote ondernemingen en directe buitenlandse investeringen, versterkte eigendomsrechten, en de vermindering van de administratieve lasten;

60.   dringt er bij de Europese Unie op aan om zich ervan te vergewissen dat leninggevende instanties als de Europese Investeringsbank (EIB) en het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB) in Afrika mogelijkheden voor kleine en middelgrote ondernemingen scheppen en de principes naleven die werden neergelegd in de World Bank Extractive Industries Review van 2004 inzake het goede beheer bij de exploitatie van grondstoffen; meent dat er meer aandacht zou moeten worden besteed aan de informele sector, en dat de praktijk van de microfinanciering uitgebreid en bevorderd zou moeten worden, om er zo ook een instrument voor de versterking en sociale integratie van vrouwen van te maken;

61.   benadrukt dat handelsliberalisering een van de doeltreffendste prikkels is voor economische groei en voor politieke en sociale vooruitgang; acht deze onmisbaar om de armoede te verminderen en een belangrijke katalysator voor een duurzame wereldwijde ontwikkeling;

62.   herinnert eraan dat de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) evenzeer als ontwikkelingsakkoorden als als handelsakkoorden ontwikkeld en onderhandeld moeten worden, d.w.z. dat ze gebaseerd moeten zijn op de principes van de asymmetrie ten gunste van de ACS-regio's, de steun aan de regionale ACS-integratie, de toepassing van een solide en betrouwbaar kader voor de bevordering van handel en investeringen in de ACS-regio's, en de oprichting en consolidering van regionale markten vóór elke opening van de markt van de EU; vraagt de Commissie dan ook de opening van de markten zo nodig uit te stellen tot er concrete ontwikkelingsniveaus zijn bereikt; verzoekt de Commissie eveneens om oplossingen te vinden en tegelijkertijd de onderhandelingen voort te zetten;

63.   erkent dat de EPO's, mits inhoudelijk in volledige overeenstemming met de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, een belangrijk hulpmiddel voor de regionale en handelsintegratie van Afrika kunnen worden, en alleen op voorwaarde dat ze de ontwikkeling begunstigen door zo nodig vrijstellingen en lange overgangsperioden mogelijk te maken zodat de plaatselijke producenten en bedrijven gelegenheid krijgen om zich aan de nieuwe marktvoorwaarden aan te passen;

64.   meent dat de gemeenschappelijke strategie moet aanzetten tot een dialoog om de samenhang tussen EPO's en de Handelsovereenkomst met Noord-Afrika te verkennen, zodat deze beide bouwstenen van de Afrikaanse continentale integratie kunnen worden;

65.   vraagt een gedifferentieerde benadering, gebaseerd op diversificatie, waarmee de bestaande beste praktijken die goede werkomstandigheden in de ontwikkelingslanden garanderen, zoals die van de internationale Fair Trade-beweging, worden gesteund, waarmee de bestaande regionale economische gemeenschappen in Afrika worden ondersteund en waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat de pan-Afrikaanse integratie haar eigen tempo en agenda volgt; benadrukt dat een versterking van de zuid-zuidhandel essentieel is, samen met de bevordering van regionale integratie en het behoud van hogere investeringsniveaus van zowel in als buiten Afrika; wijst er met dit in het achterhoofd ook op dat meer technische ondersteuning nodig is voor een vergroting van de capaciteit van Afrika om meer verschillende goederen te produceren en diensten te verstrekken;

66.   benadrukt dat de regionale economische gemeenschappen de pijlers van het Afrikaanse integratieproces en de oprichting van een pan-Afrikaanse markt moeten zijn en dat zij niet alleen rechtstreeks zaken mogen doen met Europa; benadrukt dat de EPO's Afrika's eigen regionale integratieplannen niet zouden mogen ondermijnen, maar ook instrumenten moeten zijn voor de zuid-zuidintegratie en -handel; roept de EU daarom op Afrika's eigen integratieproces te eerbiedigen waarin is voorzien in het Verdrag tot oprichting van de Afrikaanse Economische Gemeenschap van juni 1991 (Verdrag van Abuja), dat bepaalt dat de Afrikaanse Economische Gemeenschap geleidelijk tot stand wordt gebracht, via de coördinatie, harmonisatie en geleidelijke integratie van de activiteiten van de bestaande en toekomstige regionale economische gemeenschappen in Afrika;

67.   merkt op dat de armoede in Afrika hoofdzakelijk een landbouwgerelateerd probleem is – meer dan 70 % van de armste Afrikanen zijn voor hun levensonderhoud en voedsel afhankelijk van de landbouw – terwijl de ontwikkelingshulp aan de landbouw afneemt; verheugt zich daarom over alle verdere initiatieven om de opbouwcapaciteit in de Afrikaanse landbouwsector te verhogen, bijvoorbeeld via de ondersteuning van zaadbanken en het onderzoek naar gewasdiversificatie; vraagt dat export die plaatselijk van een meerwaarde wordt voorzien, voldoet aan initiatief "alles behalve wapens" ("anything but arms");

68.   herinnert aan het belang van een goed beheer en transparantie in de exploitatie van grondstoffen voor ontwikkeling, benadrukt dat de grondstoffensector enkel een motor voor duurzame ontwikkeling kan worden als zijn negatieve sociale en milieu-impact tot een minimum wordt beperkt en zijn winsten en kosten eerlijk onder de bevolking worden verdeeld; roept alle EU-, Afrikaanse en andere partners, zoals China, op hun inspanningen te verdubbelen om dit waar te kunnen maken; roept Afrikaanse landen op ervoor te zorgen dat de inkomsten ook worden benut om hun economie te diversifiëren en economische activiteiten te ontwikkelen op een hoger niveau in de productieketen, ver van de loutere ontginning van grondstoffen;

69.   verheugt zich over het initiatief van de Commissie om een EU-Afrikaans partnerschap rond energie te lanceren, erkent daarbij dat correct gebruikte inkomsten uit duurzame energiebronnen kunnen worden benut als een motor voor economische groei en ontwikkeling; benadrukt dat de voornaamste focus van het partnerschap de levering van betaalbare energie voor armoedevermindering, gebaseerd op efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen zou moeten zijn, in plaats van het veiligstellen van de energievoorziening van Europa;

70.   benadrukt dat het bereiken van economische groei en ontwikkeling op lange termijn een allesomvattende strategie voor een omkering van het voortdurende opgebruiken van de grondstoffen van Afrika vereist; benadrukt in het bijzonder de noodzaak de voortdurende ontbossing tegen te houden en stimulansen die bosvernielingen aanmoedigen, te schrappen; roept de EU in dit kader op in haar emissiehandelssysteem (ETS) koolstofkredieten voor tropische bossen en grondgebruik in te voeren en de regeneratie van aangetaste ecosystemen aan te moedigen;

Investeren in mensen

71.   wijst erop dat de Afrikaanse prioriteit in elke vorm van partnerschap de sociaal-economische ontwikkeling van de Afrikaanse bevolking is;

72.   herinnert eraan dat de ontwikkelingsobjectieven niet in achten genomen blijven worden wanneer de gelijkheid tussen de geslachten en de vrouwenrechten niet worden ingelost; merkt op dat de EU in belangrijke beleidsdocumenten haar engagement ten opzichte van de gelijkheid tussen de geslachten heeft herhaald en dat de AU op dit vlak zelf verreikende verbintenissen is aangegaan die de basis voor het partnerschap zouden moeten vormen; benadrukt daarom dat de gemeenschappelijke strategie zou moeten bijdragen tot gendermainstreaming en de toepassing van specifieke en concrete acties voor de versterking van de positie van vrouwen;

73.   wijst erop dat gezondheidszorg een belangrijke impuls kan geven aan de economische ontwikkeling en dat met name kindersterfte een belangrijke armoede-indicator is; beklemtoont dan ook dat het van groot belang is kinderen tegen ziekte te beschermen en vooral tegen ziektes die kunnen worden voorkomen door het gebruik van nieuwe en te weinig toegepaste vaccins;

74.   benadrukt het belang van de bescherming van jonge meisjes en de bewustmaking op het vlak van vroege huwelijken, verkrachting, ongewenste intimiteiten op scholen, en de kwetsbaarheid van meisjes voor hiv/aids;

75.   benadrukt dat de huidige internationale verplichtingen ter zake van algemeen onderwijs en gezondheidszorg uitdrukkelijk in de gezamenlijke strategie moeten worden opgenomen; merkt op dat gezondheid en onderwijs de kern zouden moeten vormen van elke ontwikkelingsstrategie voor de armen en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de toegang tot diensten, met name voor vrouwen, kinderen, kwetsbare groepen en gehandicapten;

76.   is van mening dat zwakke gezondheidssystemen, met inbegrip van de humanresourcescrisis, een grote hindernis vormen voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling op het gebied van gezondheid, en benadrukt dat de versterking van gezondheidssystemen een essentieel element van de gezamenlijke strategie zou moeten zijn, met inbegrip van de erkenning van de belangrijke rol die niet-gouvernementele zorgverleners, zoals gemeenschapsorganisaties, spelen in de ondersteuning van de levering van gezondheidsdiensten, in het bijzonder in moeilijk bereikbare gebieden en onder de meest gemarginaliseerde en kwetsbare bevolkingsgroepen;

77.   merkt op dat 63% van alle mensen wereldwijd die besmet zijn met hiv in Afrika leven en dat in een aantal Afrikaanse landen de gemiddelde levensverwachting dramatisch daalt ten gevolge van de aidspandemie; benadrukt daarom dat een universele toegang tot hiv/aids-, tuberculose- en malariadiensten, in het bijzonder een universele toegang tot middelen voor preventie, behandeling, zorg en ondersteuning, in Afrika zou moeten worden opgenomen in de gezamenlijke strategie, aangezien deze ziektes een enorme impact op de economische en sociale ontwikkeling van Afrika hebben;

78.   benadrukt dat vooral vrouwen en meisjes erg kwetsbaar zijn voor seksueel overdraagbare infecties, met inbegrip van hiv/aids, en zwangerschapscomplicaties die resulteren in hoge sterftecijfers bij moeders en baby's; roept daarom op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRHR) op te nemen in de gezamenlijke strategie, in overeenstemming met het hierboven vermelde Actieplan van Maputo voor een continentaal beleidskader voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van 2007-2010;

79.   stelt vast dat het namaken van geneesmiddelen in Afrika, hoofdzakelijk voor dodelijke ziektes zoals malaria, tuberculose en hiv/aids, een groeiende dreiging is die het leven van miljoenen mensen in gevaar brengt; spoort de Europese Unie en de betrokken landen aan maatregelen te treffen, vooral juridisch en strafrechtelijk, om dit probleem te bestrijden;

80.   benadrukt dat een bijzondere aandacht moet worden besteed aan kwetsbare bevolkingsgroepen zoals binnenlandse ontheemden en vluchtelingen, benadrukt daarom dat gezondheidsdiensten, met inbegrip van diensten ter zake van reproductieve gezondheid en voorzieningen, ook tijdens humanitaire crisissen zouden moeten worden verleend;

81.   benadrukt het belang van een sterkere steun aan NEPAD (New Partnership for Africa's Development) als het belangrijkste Afrikaanse initiatief voor duurzame ontwikkeling;

82.   dringt erop aan dat landbouw en voedselvoorziening in de gezamenlijke strategie van het grootste belang zouden moeten zijn en benadrukt dat de beleidsvoering van de Europese Unie, ook haar subsidiëringspolitiek, de Afrikaanse landbouw en voedselvoorziening niet mag schaden of in gevaar mag brengen; vraagt daarom dat de strategie de verhoogde concurrentiekracht en productiviteit van de Afrikaanse landbouwsector ondersteunt, ook in het kader van de Doha-ontwikkelingsronde; dringt er verder bij de EU op aan financiële hulp te bieden aan het 'Comprehensive Africa Agricultural Programme' dat door de AU en NEPAD werd aangenomen;

83.   onderstreept, ook in verband met de onrustwekkende en verergerende woestijnvorming, de noodzaak van ondersteuning van duurzame landbouwmethodes; herinnert er in dit verband aan dat groei de armoede enkel kan terugschroeven wanneer die groei breed is en gericht is op kleine boeren en resulteert in grotere arbeidskansen;

84.   benadrukt dat de kwestie van de woestijnvorming en de toegang tot water voor iedereen uiterst belangrijk dient te zijn voor de gezamenlijke strategie, spreekt in het bijzonder bezorgdheid uit over de verschillende negatieve gevolgen van woestijnvorming op onder meer de voedselveiligheid, migratie, vluchtelingen en binnenlandse ontheemden;

85.   wijst erop dat voorspeld wordt dat van alle continenten Afrika het meest te lijden zal hebben onder de gevolgen van de klimaatsverandering, dringt er daarom bij de Europese Unie, de Afrikaanse Unie en hun lidstaten, en bij investeerders en het bedrijfsleven op aan om hun verantwoordelijkheid voor de klimaatverandering te erkennen en vraagt hun een milieuvriendelijke ontwikkelingsstrategie te ontwerpen, om de situatie om te keren, inclusief een financieel raamwerk voor aanpassing aan de milieuomstandigheden; roept de EU verder op financiële steun te bieden aan het actieplan voor het milieu van NEPAD en de uitvoeringsbesluiten daaromtrent die zijn vastgesteld door de Afrikaanse Ministeriële Conventie over het Milieu (AMCEN) in Brazzaville, Congo, in 2006, en bekrachtigd door de 8ste top van de AU in Addis Ababa, Ethiopië, in januari 2007;

86.   verheugt zich over het initiatief van de Commissie om een EU-Afrikaans partnerschap rond klimaatsverandering en een Global Climate Change Alliance te lanceren; benadrukt in deze context dat de EU aanzienlijke fondsen vrij moet maken voor aanpassingsmaatregelen in Afrikaanse landen; onderstreept ook dat de aanpassing niet enkel moet worden benaderd als een humanitaire kwestie; benadrukt dat maatregelen voor risicovermindering en "klimaatbestendigheid" geïntegreerd moeten worden in de overkoepelende ontwikkelingsplannen, met inbegrip van strategiedocumenten voor armoedevermindering (PRSP's) en landenstrategiedocumenten (LSD's);

87.   vraagt dat de gezamenlijke strategie zich met de diepere oorzaken van de migratiebeweging bezig houdt en bijzondere aandacht aan de rechten en de integratie van migranten en aan de uittocht van gestudeerden in de gezondheidssector besteedt door praktische oplossingen voor geslaagde circulaire migraties voor te stellen; benadrukt dat beperking van de migratie naar de Europese Unie niet als voorwaarde voor hulpverlening noch als ontwikkelingstrategie te beschouwen is;

88.   meent dat cultuur een kernfactor is voor een interculturele dialoog en interreligieuze verstandhouding, voor een gevoel van nationale en regionale identiteit, voor een sterke sociale basis en als een veilig fundament voor solidariteit onder en tussen mensen, en dat een programma voor duurzame ontwikkeling daarom ook cultuur moet behelzen;

89.   is van mening dat in een aantal Afrikaanse landen de staatschuld een zware last vertegenwoordigt die elk ontwikkelingstreven tegenwerkt, dat vermindering van de schuldenlast dan ook in elk individueel geval in overweging te nemen is en afhankelijk moet zijn van een krachtiger regering, economische beleidsvoering en schuldbeheer en in het bijzonder van de systematische niet-verlenging bij andere leners;

90.   erkent het nut en de relevantie van begrotingssteun die het vooral mogelijk maakt de verbetering van de sociale basisdiensten te bevorderen, terwijl wordt bijgedragen tot de versterking van de structuur van de Afrikaanse staten; vraagt echter terughoudendheid bij hulpverlening in de vorm van begrotingsteun; dringt erop aan dat begrotingsteun voor elk land afzonderlijk bekeken wordt, in het licht van zijn bijzondere omstandigheden, en benadrukt dat het geen geschikt middel is voor onstabiele landen of landen in conflictsituaties; vraagt om meetpunten voor de menselijke en sociale ontwikkeling, de gelijkheid van man en vrouw in begrotingsaangelegenheden, en onderwijs en volksgezondheid vast te stellen; moedigt de Commissie in die zin aan om voor te gaan met het op stellen van het contract over de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, dat ze voor mogelijk gegadigde landen voor begrotingsteun voorstelt, verder uit te werken; beklemtoont dat begrotingsteun vergezeld moet gaan van uitbreiding van de mogelijkheden van het parlement, de nationale rekenkamers en de civiele maatschappij om de beleidsvoering kritisch te begeleiden en daarmee te voorkomen dat het elementaire sociale voorzieningen aan voldoende middelen gaat ontbreken; stelt voor dat begrotingssteun niet ter vervanging dient van de steun aan bepaalde belangrijke ontwikkelingssectoren zoals het onderwijs en de gezondheidszorg, of sectoren die dreigen gemarginaliseerd te worden door ontvangende regeringen;

91.   benadrukt dat duurzame ontwikkeling enkel mogelijk is wanneer ze een ontwikkeling voor iedereen betekent, met inbegrip van vrouwen en kwetsbare en/of minderheidsgroepen;

92.   benadrukt het belang van EU-steun aan strategieën die de positie van vrouwen willen versterken, met inbegrip van steun aan microkredietprogramma's en programma's voor seksuele en reproductieve gezondheid, die cruciaal zijn in de strijd tegen hiv/aids;

Uitvoering en begeleiding

93.  Roept de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad op om alle verdere voortgangsrapporten over de implementatie van de EU-strategie voor Afrika ook naar het Europese Parlement te sturen; vraagt ook informatie over de uitkering en implementatie van de bijkomende fondsen van 2,7 miljard euro onder het 10de EOF, toegekend aan de "beheersinitiatieven" die door de Commissie voor elk ACS-land werden ontwikkeld;

94.   vraagt de Commissie aan te geven hoe het 9de EOF werd gebruikt en geherprogrammeerd om de implementatie van de EU-strategie voor Afrika mogelijk te maken; roept op tot een onafhankelijke evaluatie van de implementatie van deze strategie; vraagt de Europese Commissie een gezamenlijk mechanisme voor te stellen voor de uitvoering en evaluatie van de nieuwe gezamenlijke strategie, op zowel technisch als politiek vlak, met inbegrip van alle financiële instrumenten van de Europese Commissie voor ontwikkeling in alle stadia ;

95.   verheugt zich over het voornemen van de EU en de Afrikaanse Unie om een actieplan voor de eerste fase van de gezamenlijke strategie op te stellen; wijst erop dat het concrete financiële middelen en bruikbare meetpunten moet bevatten op alle implementatieniveaus (lokaal, nationaal, regionaal en continentaal) en voor alle relevante financiële samenwerkingsinstrumenten, om het toezicht gemakkelijker en overzichtelijker te laten verlopen; benadrukt dat toezicht van parlementaire instanties en de civiele maatschappij een onderdeel van de officiële toezichtsprocedure moeten vormen;

96.   vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat elk toezichtskader de controle van bestaande verbintenissen door de AU en EU omvat, zoals de MDG's, het bovengenoemde Verdrag van Cotonou, de bovengenoemde oproep van Abuja voor versnelde maatregelen en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens;

97.   vraagt dat de gezamenlijke trategie uitdrukkelijk een communicatiestrategie omvat, om het publiek bewustzijn te verhogen over dat wat regeringen doen en om te zorgen voor feedback teneinde te verzekeren dat regeringen op de hoogte zijn van de noden van hun ingezetenen met betrekking tot dit beleid;

98.   spoort het creëren van politieke ruimte aan - als onderdeel van de gezamenlijke strategie - voor een oprechte en doeltreffende dialoog van volk tot volk, via de geschikte financiële steun en garanties voor politieke onafhankelijkheid, en het tot stand brengen van mechanismes waarmee de burgermaatschappij en niet-gouvernementele actoren input kunnen leveren in het gouvernementele beslissingsproces, en overheden aansprakelijk kunnen houden ten opzichte van het volk;

99.   vraagt de Europese Commissie om aan te geven hoe ze de nieuwe strategie en het actieplan van financiële middelen denkt te voorzien; merkt op dat het 10de EOF, het geografische programma voor Zuid-Afrika en de thematische programma's van DCI, en ENPI de enige grote, beschikbare fondsen zijn voor de implementatie van de gezamenlijke strategie; dringt er bij de Europese Commissie op aan samenhang in de implementatie van deze samenwerkingsinstrumenten en de gezamenlijke strategie te verzekeren; vraagt de Europese Commissie het Europese Parlement en het pan-Afrikaanse parlement op de hoogte te houden in elke fase van het proces (programmering, identificatie, beoordeling, financiering, implementatie en evaluatie);

100.   vraagt dat het eerste actieplan specifieke financiële middelen voor de pan-Afrikaanse instellingen, activiteiten voor implementatie op pan-Afrikaans niveau, en de nieuwe partnerschappen (Lissabon-initiatieven) bevat en wijst er ook met nadruk op dat de nationale en regionale parlementen en de parlementen van continentale omvang uitdrukkelijk als gegadigden voor de hulpverlening in aanmerking moeten komen;

101.   verheugt zich over de samenstelling door de Raad van een ad-hocwerkgroep met deskundigen uit geïnteresseerde lidstaten voor de coördinatie van de posities van lidstaten met betrekking tot de kwesties die behelst worden door de gezamenlijke strategie, en vraagt de Commissie en de Raad regelmatig bij het Europese Parlement verslag uit te brengen over de activiteiten van deze werkgroep;

102.   bevestigt dat, als belangrijke beheersinstellingen, zowel het PAP als het Europese Parlement cruciale actoren moeten zijn in de opvolging van de gezamenlijke strategie en eveneens dat lokale overheden en niet-gouvernementele actoren, zoals die welke betrokken zijn bij de ECOSOCC van de AU en zijn EU-tegenhanger ECOSOC, ook een rol moeten spelen;

103.   is daarom vastbesloten om samen met het pan-Afrikaans parlement van dichtbij toe te zien op de uitvoering van de gezamenlijke strategie en de actieprogramma's; wenst daarom dat er een gezamenlijke parlementaire delegatie van het Europees en pan-Afrikaans parlement opgericht wordt als debatforum, waar aangelegenheden die de betrekkingen tussen de bevolking van de EU en Afrika betreffen, democratisch besproken kunnen worden;

104.   is vastbesloten tezamen met pan-Afrikaanse instellingen toe te zien op de samenhang tussen ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en andere beleidsterreinen van de EU die op ontwikkelingslanden in Afrika een uitwerking hebben;

105.   oordeelt dat parlementair onderzoek en de goedkeuring van ontwikkelingshulppakketten vereisten moeten zijn voor de uitkering van fondsen;

106.   besluit om in de aanloop naar de 2de Euro-Afrikaanse topconferentie van december 2007 in Lissabon samen met het pan-Afrikaans parlement een gezamenlijke parlementaire manifestatie te organiseren;

o
o   o

107.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te laten toekomen aan de Raad, de Europese Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Commissie en Uitvoerende Raad van de Afrikaanse Unie, het pan-Afrikaans parlement, de raad van ACS-ministers en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(2) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
(3) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
(4) PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 475.
(5) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(6) PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 311.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0274.

Laatst bijgewerkt op: 15 augustus 2008Juridische mededeling