Resolutie van het Europees Parlement van 22 mei 2008 over een nieuwe strategie voor diergezondheid voor de Europese Unie (2007-2013) (2007/2260(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie over een nieuwe strategie voor diergezondheid voor de Europese Unie (2007-2013) (COM(2007)0539) ("mededeling over een diergezondheidsstrategie"), die stelt dat "voorkomen beter is dan genezen", evenals de werkdocumenten van de Commissie (Effectbeoordeling en samenvatting van de effectbeoordeling) bij deze mededeling (SEC(2007)1189 en SEC(2007)1190) ("Mededeling diergezondheidsstrategie"),
– gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie internationale handel (A6-0147/2008),
A. overwegende dat diergezondheid nauw verbonden is met de menselijke gezondheid doordat bepaalde ziektes rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen worden overgedragen,
B. overwegende dat diergezondheid economisch gezien belangrijk is omdat dierziektes de dierproductie verminderen en leiden tot sterfte van dieren, slachtingen en daarmee gepaard gaand economisch verlies,
C. overwegende dat dieren levende, bewuste wezens zijn en dat de bescherming en correcte behandeling van dieren een van de uitdagingen vormt voor de Europese cultuur en beschaving van de 21ste eeuw,
D. overwegende dat grote uitbraken van dierziektes veelal kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting en sociale problemen in landelijke gebieden,
E. overwegende dat dierenwelzijn één factor is, maar niet de enige, die bijdraagt aan de diergezondheid, om ethische, sociale, morele en economische redenen gerechtvaardigd is en gestoeld moet zijn op een solide wetenschappelijke basis,
F. overwegende dat de handel steeds mondialer wordt en dat de handel in dierlijke producten groeit, zowel binnen de EU als internationaal,
G. overwegende dat er behoefte is aan coördinatie en samenwerking inzake diergezondheid op EU- en wereldniveau,
H. overwegende dat de doeltreffendheid van de acties op het gebied van diergezondheid niet alleen afhangt van de genomen administratieve maatregelen maar ook van toegewijde samenwerking op basis van goede informatie tussen alle betrokkenen,
I. overwegende dat het beste middel ter bestrijding van dierziektes er in de eerste plaats in bestaat ze te voorkomen, overeenkomstig de beginselen "voorkomen is beter dan genezen" en "vaccineren is beter dan onnodig afmaken",
J. overwegende dat er geen verschil is tussen de kwaliteit van producten van dieren met een noodvaccinatie en producten van dieren die niet gevaccineerd zijn, maar dat de markten binnen en buiten de EU niet altijd bereid zullen zijn producten van dieren met een noodvaccinatie te accepteren, en dat veelandbouwers en andere betrokkenen voldoende garanties nodig hebben dat de markten bereid zijn deze producten te aanvaarden zonder prijsdalingen,
K. overwegende dat meer open grenzen, de toegenomen mondiale vraag naar voedsel, de toegenomen mondiale handel, de toegenomen mondiale mobiliteit van personen, de opwarming van de aarde en illegale handel leiden tot meer risico's voor de diergezondheid,
1. verwelkomt de ontwikkeling van een strategische aanpak van het EU-beleid inzake diergezondheid, en spreekt zijn steun uit voor de algemene doelstellingen en beginselen die in de mededeling over een diergezondheidsstrategie worden genoemd, waarmee de EU haar preventiemechanismen kan versterken en zich beter kan voorbereiden op eventuele nieuwe besmettelijke veeziektes;
2. verzoekt de Commissie een actieplan te presenteren, zoals beoogd in haar mededeling over een diergezondheidsstrategie;
3. maakt de Commissie en de Raad attent op het feit dat het onmogelijk is vast te houden aan de in de mededeling over een diergezondheidsstrategie vastgelegde periode van 2007-2013, aangezien het overleg over de mededeling nog niet is afgerond en de basiswetgeving voor de tenuitvoerlegging van de mededeling op zijn vroegst pas in 2010 zal zijn opgesteld;
4. roept de Commissie in dit verband op meer ambitie te tonen en een langetermijnvisie te hanteren in haar regelgevingsvoorstellen, teneinde voordelen te behalen uit verdere overlegrondes die gevolgen zullen hebben voor de begrotingsmiddelen van de EU en de politieke prioriteiten in de toekomst;
5. sluit zich aan bij de uitgesproken wens om de nieuwe strategie c.q. het nieuwe beleid te baseren op één juridisch kader inzake diergezondheid in de EU dat terdege rekening houdt met de normen en richtsnoeren van de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);
6. benadrukt dat landbouwers, kwekers en eigenaars een essentiële rol moeten vervullen bij het toezicht op, het behoud en de bevordering van de gezondheid van vee en bij de preventie en de opsporing van ziektes;
7. benadrukt dat het belangrijk is dat de diergeneeskundige en veeteeltsector een voortrekkersrol vervullen bij de ontwikkeling en toepassing van gespecialiseerde en preventieve diensten, zoals diergezondheidsplanning; uit zijn bezorgdheid over de aanwezigheid van voldoende veeartsen in bepaalde plattelandsgebieden binnen de EU;
8. benadrukt voorts de rol van de mens bij de verspreiding van dierziektes als gevolg van de toegenomen mobiliteit;
9. sluit zich aan bij de doelstelling van de strategie voor diergezondheid om meer te investeren in preventieve maatregelen en een controlesysteem, en daardoor de kans op het uitbreken van ziektes te verminderen; sluit zich aan bij het beginsel dat voorkomen beter is dan genezen;
10. onderstreept dat er geen verschil bestaat tussen producten afkomstig van gevaccineerde dieren en deze van niet-gevaccineerde dieren;
11. roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat producten van gevaccineerde dieren (beschermende vaccinatie) in de hele Unie kunnen worden aangeboden;
12. roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat producten van gevaccineerde dieren op internationaal niveau worden aanvaard;
13. steunt de visie en het streven van de mededeling over een diergezondheidsstrategie dat "uitvoerig overleg met de belanghebbenden" en "een vastberaden streven naar hoge normen voor de diergezondheid" het gemakkelijker zal maken prioriteiten te stellen die stroken met de strategische doelstellingen en de herziening van wat als aanvaardbare en adequate normen wordt beschouwd;
14. is verheugd over het feit dat de mededeling over een diergezondheidsstrategie erkent dat er een wezenlijk verband bestaat tussen de gezondheid en het welzijn van dieren, en verwacht dat deze twee zaken in het komende beleid met elkaar zullen worden verbonden;
15. wacht met belangstelling op de resultaten van het voorbereidende project inzake halteplaatsen voor dieren en de bevindingen van een onderzoek naar de behoeften en noodzakelijke middelen om de diergezondheid tijdens het vervoer en het wachten bij controlepunten te verbeteren;
16. is verheugd over het feit dat de strategie betrekking heeft op de gezondheid van alle dieren in de EU, zodat wilde huisdieren, die niet nadrukkelijk worden genoemd, hier ook onder vallen wanneer het risico bestaat dat zij ziektes kunnen overdragen op andere dieren of op mensen;
17. is verheugd over het voornemen van de Commissie om een communicatiestrategie over risico's goed te keuren, beheerd door belanghebbenden en consumenten; wijst erop dat de veestapel van Europa weliswaar veiliger is dan ooit en zeer streng wordt gecontroleerd, maar dat de opinie van het publiek over deze sector toch verre van bevredigend is, wat bij enkele recente crises reeds voor problemen op de markt heeft gezorgd wegens het verlies aan vertrouwen;
18. sluit zich aan bij de doelgroep die in de mededeling over een diergezondheidsstrategie wordt geïdentificeerd en aangesproken: eigenaars van dieren, dierenartsen, levensmiddelenbedrijven, diergeneesmiddelfabrikanten, dierenrechtengroeperingen, onderzoekers en docenten, overkoepelende sport- en hobbyorganisaties, onderwijsinstellingen, consumenten, reizigers, bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de EU-instellingen, en acht nodig vertegenwoordigers van de landbouwkundige ingenieurs inzake veeteelt er tevens in op te nemen;
19. wijst erop dat de strategie voor diergezondheid ook betrekking moet hebben op de activiteiten van slachthuizen, dierenvervoerbedrijven en voederproducenten en -leveranciers, waarbij rekening wordt gehouden met de nood aan administratieve vereenvoudigingen;
20. wijst erop dat de strategie voor diergezondheid, met haar preventieve kader, de benodigde juridische en financiële maatregelen moet ontwikkelen, zowel om toezicht te houden op huisdieren en zwerfdieren als om de verspreiding van besmettelijke ziektes en diergezondheidsproblemen te voorkomen; de strategie moet in het bijzonder vaccinatieprogramma's en andere preventieve maatregelen omvatten in verband met ziektes die door zwerfhonden en –katten worden overgebracht, vooral daar waar momenteel geen vaccinatie mogelijk is; dringt er bij de Commissie op aan de mogelijke economische en sociale gevolgen van de verspreiding van besmettelijke dierziektes en de mobiliteit van mensen en hun huisdieren te onderzoeken;
21. wijst erop dat de voorgestelde strategie tot positieve resultaten kan leiden als er een duidelijke en transparante regeling komt voor de financiering van de afzonderlijke maatregelen, wat in de mededeling over een diergezondheidsstrategie echter niet aan bod komt; uit kritiek op de Commissie omdat in deze mededeling geen melding maakt van de financiële eisen van dit beleid;
22. benadrukt - teneinde een gelijk speelveld te creëren - dat het belangrijk is de rol van de EU, de lidstaten en de landbouwsector te verduidelijken bij de financiering van diergezondheidsmaatregelen, zoals het waarborgen van biologische veiligheid op boerderijen, vaccinatieprogramma's, wetenschappelijk onderzoek en strengere dierenwelzijnnormen, en verzoekt de Commissie deze kwesties in haar strategie voor diergezondheid te verduidelijken;
23. wijst erop dat het gemeenschappelijk diergezondheidsbeleid een van de meest geïntegreerde beleidsmaatregelen van de EU is en dat dit beleid grotendeels moet worden gefinancierd uit de Gemeenschapsbegroting, waarbij de financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten en de landbouwers niet over het hoofd mag worden gezien;
24. erkent dat markten binnen en buiten de EU desondanks niet altijd bereid zijn om gevaccineerd en beschermd vlees te importeren; benadrukt dat veehouders en andere marktdeelnemers garanties nodig hebben dat ze hun producten zonder prijsreducties kunnen afzetten; ziet dit als een cruciale kwestie die met spoed door de Gemeenschap moet worden opgelost om het vrije verkeer van goederen te garanderen;
25. wijst op het groeiende probleem van bacteriële resistentie tegen antibiotica in verschillende veehouderijsectoren, wat tevens problemen voor de volksgezondheid tot gevolg kan hebben; dringt er daarom bij de Commissie op aan met een analyse van dit probleem te komen, waar nodig vergezeld van voorstellen binnen het kader van de strategie voor diergezondheid;
26. is teleurgesteld over het voornemen de afzonderlijke maatregelen uit bestaande fondsen te financieren en verzoekt de Commissie te pleiten voor het verbeteren van de mogelijkheden van het huidige veterinaire fonds, en haar standpunten voor het begrotingsoverleg dat in 2009 van start gaat voor te bereiden;
27. wijst op het belang van een EU-brede coördinatie van diergezondheidsmaatregelen en roept de Commissie op een grotere coördinerende rol te aanvaarden dan zij tot dusver heeft gespeeld;
28. wijst op de groeiende diergezondheidsrisico's als gevolg van de toenemende globale mobiliteit, de stijgende vraag naar voedsel, de groeiende internationale handel en de klimaatverandering; onderstreept de behoefte aan een passende noodvaccinatiestrategie voor bestaande en nieuwe ziektes;
Pijler 1 – Prioriteitstelling voor het EU-optreden
29. erkent het cruciale belang van de profielbepaling en de indeling naar categorie, met inbegrip van de vaststelling van een aanvaardbaar risiconiveau voor de Gemeenschap en van de relatieve prioriteit die wordt gegeven aan maatregelen om het risico te verminderen; is van oordeel dat inspanningen moeten worden geleverd om duidelijk vast te stellen in welke situaties het risico op ziekte is toegenomen en het aanvaardbare niveau overschrijdt, en welke de gevolgen ervan zijn;
30. wijst erop dat hoge veestapeldichtheden bij intensieve veeteelt het risico op de verspreiding van ziektes mogelijk doet toenemen en een belemmering kan vormen voor de bestrijding van ziektes op plaatsen waar ontoereikende bestrijdingsmaatregelen bestaan; en dat dit ook kan gebeuren bij andere bedrijfssystemen waar ziektebestrijdingsmaatregelen niet goed ten uitvoer worden gelegd;
31. wijst, in het kader van de bestrijding van epidemische ziektes, op het belang van de afstand tussen landbouwbedrijven;
32. is derhalve van oordeel dat voorschriften inzake hygiëne en dierenwelzijn voor het vervoer van levende dieren intensief moeten worden gecontroleerd en aangescherpt, indien dit nodig wordt geacht; dringt aan op de snelle invoering van een geïntegreerd elektronisch Europees systeem voor de registratie van dieren, met inbegrip van het met GPS opsporen van vrachtwagens; is van mening dat voor het dierenwelzijn de kwaliteit van het vervoer belangrijker is dan de duur ervan;
33. meent dat het tevens noodzakelijk is terdege rekening te houden met het feit dat globalisering, klimaatverandering en de verplaatsing van personen de verspreiding van dierziektes bevorderen, waardoor de bestrijding ervan lastiger wordt;
34. benadrukt dat er een coherente communicatiestrategie over de nieuwe strategie voor diergezondheid moet komen, waarbij nauw moet worden samengewerkt met alle belanghebbende organisaties op EU-, nationaal en lokaal niveau;
Pijler 2 – EU-regelgevingskader
35. deelt de mening dat het huidige EU-regelgevingskader inzake diergezondheid ingewikkeld en gefragmenteerd is en moet worden vereenvoudigd; is van oordeel dat de fundamentele bepalingen inzake acties op het gebied van diergezondheid waar mogelijk in één enkel wetgevingsbesluit moeten worden vastgesteld;
36. 36 benadrukt bovendien dat de vervanging van de huidige reeks met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijke beleidsmaatregelen door één regelgevingskader dat met name rekening houdt met de aanbevelingen, normen en richtsnoeren van de OIE en de Codex Alimentarius (hierna "de codex" genoemd) van de Wereldgezondheidsorganisatie/Voedsel- en landbouworganisatie, een pijler van de strategie moet zijn, zonder daarbij Europese regels, zoals transparantie en het betrekken van alle belanghebbenden, uit het oog te verliezen en waarbij moet worden voorkomen dat de gezondheidsstatus in de Unie verslechtert;
37. is het ermee eens dat moet worden gewaarborgd dat ongerechtvaardigde nationale of regionale regelgeving inzake diergezondheid geen belemmering vormt voor de werking van de interne markt, en met name dat de middelen die worden ingezet als reactie op het uitbreken van een ziekte in verhouding staan tot de bedreiging en niet worden misbruikt voor ongerechtvaardigde handelsdiscriminatie, met name wat producten van gevaccineerde dieren betreft;
38. is van oordeel dat de EU-regelgeving op duidelijke en voldoende flexibele wijze de verplichtingen van de eigenaars van dieren in risicosituaties moet vaststellen, met inbegrip van dieren die voor niet-commerciële doeleinden worden gehouden, zodat er geen ongewettigde conflicten en geschillen kunnen ontstaan; is van oordeel dat de bestrijding van ziektes onder wilde dieren ook een belangrijk onderdeel van de preventieve strategie is;
39. is het eens met de conclusies van de voorbereidende haalbaarheidsstudie van 25 juli 2006 over opties voor geharmoniseerde regelingen om kosten te delen voor epidemische ziektes bij vee, verricht door Civic Consulting in het kader van de beoordeling van het communautair diergezondheidsbeleid 1995-2004 en van alternatieven voor de toekomst, in opdracht van de Commissie en als onderdeel van het proefproject inzake de financiering van maatregelen tegen besmettelijke dierziektes dat door het Parlement in de begroting 2004 werd opgenomen, waarin wordt gepleit voor harmonisering van de regelingen om kosten te delen, die door de lidstaten zijn ingevoerd; merkt voorts op dat aangezien het delen van kosten samengaat met het delen van verantwoordelijkheden, dergelijke systemen de volledige betrokkenheid en inzet van alle partijen vereisen, met inbegrip van eigenaren van dieren, en dat er nieuwe regelingen moeten komen om belanghebbenden te betrekken bij het besluitvormingsproces over belangrijke beleidskwesties;
40. erkent dat het huidige medefinancieringsinstrument moet worden herzien zodat alle spelers hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen en een rol kunnen spelen bij het opsporen en uitbannen van ziektes en dat concurrentiedistorsies tussen boeren in de verschillende lidstaten moeten worden voorkomen; dringt aan op de indeling van dierziektes in categorieën in het kader van toekomstige medefinancieringsregelingen op basis van de aard van de toe te passen bestrijdingsmaatregelen, de risico's voor de volksgezondheid en andere externe gevolgen; wijst erop dat vergoedingsfondsen voor eigenaren van dieren op basis van een reservesysteem deze individuele en gedeelde verantwoordelijkheid versterken;
41. deelt ten volle de mening dat het compensatiesysteem niet mag worden beperkt tot het compenseren van de eigenaars van dieren die worden afgemaakt als gevolg van het uitbreken van een ziekte, maar moet worden gecombineerd met stimuli voor risicopreventie, die gegrond zijn op een vermindering van de bijdragen aan nationale of regionale diergezondheidsfondsen voor landbouwers die extra maatregelen nemen om de risico's te beperken, en ter bevordering van het gebruik van (nood)vaccinatie in plaats van ruimingen, waarbij wordt erkend dat dit inkomensgaranties biedt voor de eigenaar van met een (nood)vaccinatie behandeld vee; is van oordeel dat hetzelfde beginsel ook moet gelden voor de lidstaten, als stimulans om de risiconiveaus te verminderen;
42. erkent dat er, tegen de achtergrond van de gespannen situatie op de wereldmarkt voor diervoeders, bij de Europese boeren een dringende behoefte bestaat aan hoogwaardige, veilige eiwithoudende voederproducten - afgezien van vismeel - tegen redelijke prijzen; vindt het belangrijk dat, wanneer zou worden besloten opnieuw dierlijke eiwitten toe te laten in diervoeders - behalve voor herkauwers - en bijgevolg in de voedselketen, het voorzorgsbeginsel consequent wordt nageleefd, volgens het leidmotief van de nieuwe strategie voor diergezondheid "voorkomen is beter dan genezen"; onderstreept dat bijgevolg meer moet worden gedaan om efficiënte controle- en toezichtmechanismen in te voeren met als doel bij de productie alle pathogene stoffen te verwijderen, en om de traceerbaarheid te verzekeren en verontreiniging en vermenging van verschillende soorten diermeel bij ingevoerd of in de lidstaten geproduceerd diervoeder te vermijden;
43. verzoekt de Commissie een vergelijkend onderzoek uit te voeren van bestaande vergoedingsregelingen in de lidstaten en op grond daarvan een basismodel op te stellen voor de hele EU; verzoekt de Commissie voorts een juridisch kader op te stellen voor een efficiënte kostendelingsregeling in de lidstaten, teneinde ervoor te zorgen dat de rechtstreekse kosten voor het uitroeien van een dierziekte ook mede door de sector worden betaald;
44. geeft aan dat er, wat de ernstige ziektes betreft, behoefte is aan een aanzienlijke bijdrage van de Gemeenschap om gelijke behandeling en gelijke kansen te waarborgen wanneer het de mogelijkheden van de betreffende landen en producenten te boven gaat;
45. is verheugd over de toezegging van de Commissie om een verslag over te leggen waarin zij de mogelijkheden voor een effectief systeem van financiële waarborgen voor exploitanten van diervoederbedrijven uiteenzet;
46. is het ermee eens dat de EU-regelgeving moet voorzien in steun voor de mogelijkheid om indirecte verliezen te dekken die niet louter voortvloeien uit maatregelen om ziektes uit te roeien; wijst erop dat indirecte verliezen in sommige gevallen ernstiger kunnen zijn dan directe verliezen en dat er bijgevolg moet worden voorzien in de compensatie van deze verliezen; spreekt daarom zijn steun uit voor meer onderzoek naar en steun van de Gemeenschap voor het opzetten van nationale verzekeringsinstrumenten door dierhouders; merkt echter op dat particuliere verzekeringen in bepaalde gevallen een efficiënter instrument kunnen zijn om dergelijke verliezen op te vangen;
47. benadrukt dat de EU-regelgeving reeds in ruime mate gebaseerd is op naleving van de normen van de OIE/Codex en dat er goede redenen zijn om te streven naar volledige naleving van deze normen en dat de EU haar eigen diergezondheidsnormen moet bevorderen om ze op internationaal niveau te doen goedkeuren; ondersteunt daarom, met het oog op het versterken van de onderhandelingspositie van de EU binnen het OIE, een mogelijk EU-lidmaatschap van het OIE; benadrukt bovendien het belang om de inbreng van de belanghebbenden op OIE/Codex-niveau te beschermen;
48. dringt er bij de EU op aan haar strenge normen inzake diergezondheid en dierenwelzijn op internationaal niveau bij de Wereldhandelsorganisatie te verdedigen, teneinde deze normen wereldwijd te verbeteren; erkent dat EU-producenten te maken hebben met hogere kosten vanwege de strengere EU-normen en dat zij moeten worden beschermd tegen geïmporteerde dierlijke producten die onder minder strenge normen zijn geproduceerd;
49. is verheugd over de voorgestelde stappen voor een exportstrategie op communautair niveau en benadrukt dat de Commissie alle mogelijke inspanningen moet leveren om de toegang tot de markten van derde landen te verbeteren en exportbelemmeringen weg te nemen;
Pijler 3 – Preventie van diergerelateerde gevaren, bewaking en crisisparaatheid
50. wijst op de noodzaak om de bioveiligheid op boerenbedrijven te verbeteren en alle bedrijven aan te moedigen de normen aan te scherpen; erkent dat besmettelijke ziektes kunnen vóórkomen op kleine en grote boerderijen, bij bedrijven waar dieren voor ontspanning worden gehouden, in dierentuinen, in natuurreservaten, in slachthuizen en bij het vervoer en de verplaatsing van dieren; is van oordeel dat maatregelen zoals de isolatie van nieuwe dieren die op het bedrijf aankomen, de isolatie van zieke dieren en de regulering van het komen en gaan van mensen een belangrijke invloed kunnen hebben op het beperken van de verspreiding van een ziekte;
51. wijst erop dat het houden van dieren in de openlucht een typisch kenmerk is van verschillende productiesystemen en in sommige regio's en bij sommige diersoorten nog frequent voorkomt; erkent dat deze praktijk door het publiek en met overheidsgeld wordt gesteund; wijst erop dat deze praktijk in strijd kan zijn met de doelstellingen van bioveiligheid; is van oordeel dat landbouwers maatschappelijke steun moeten krijgen om zich te verzekeren tegen de hogere risico's voor de diergezondheid die dergelijke manieren van veeteelt met zich brengen en dat de politieke doelstellingen op het gebied van de gezondheid en de bescherming van dieren op elkaar moeten worden afgestemd;
52. wijst erop dat opleidingen voor hoofden en personeel van landbouwbedrijven essentieel zijn voor het welzijn en de gezondheid van dieren; is daarom voorstander van het steunen van opleidings- en bijscholingsmaatregelen;
53. wacht op de erkenning van kwaliteitsborgingssystemen voor het indelen van het risico dat verbonden is aan de verschillende productiesystemen; is ervan overtuigd dat veehouderijsoorten waar consumenten de voorkeur aan geven en die bepaalde problemen met zich brengen op het gebied van de bioveiligheid (zoals openluchtfokkerij) veiliger kunnen worden gemaakt door passend management;
54. is van oordeel dat tracering van producten op basis van identificatie en registratie bijzonder belangrijk is bij het bewaken van de diergezondheid, het voorkomen van ziektes en het waarborgen van de voedselveiligheid; steunt in dit opzicht acties die gericht zijn op de verplichte elektronische en op DNA gebaseerde genetische identificatie en registratie van dieren op EU-niveau en op de invoering van een alomvattend bewakingssysteem voor de verplaatsing van dieren, maar vestigt de aandacht op de kosten van een dergelijk systeem, met name voor landbouwbedrijven die met economisch ongunstige bedrijfsstructuren werken; verzoekt de Commissie landbouwers te helpen omgaan met de hoge kosten die met de aanschaf van het vereiste materieel gepaard gaan, door de lidstaten de mogelijkheid te bieden dergelijke maatregelen in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's op te nemen;
55. wijst op de grote verschillen tussen lidstaten in het aantal geëlimineerde runderen als gevolg van het niet naleven van de EU-regels inzake identificatie en registratie; wacht op de uitleg van de Commissie over deze verschillen binnen de EU;
56. deelt de mening dat betere bioveiligheid aan de grens bijzonder belangrijk is omdat de EU de grootste importeur ter wereld is van voedsel met inbegrip van dierlijke producten; is van oordeel dat, gezien het risico dat besmette of zieke dieren in de EU kunnen worden binnengebracht, de veterinaire en sanitaire controles aan de EU-grenzen bijzonder grondig en streng moeten zijn en niet beperkt mogen blijven tot het gewoon controleren van documenten, maar het ook mogelijk zouden moeten maken vast te stellen of dieren zijn gefokt overeenkomstig de in de EU-wetgeving vastgelegde voorschriften betreffende het welzijn van dieren;
57. benadrukt het belang van veterinaire controles in derde landen en verzoekt de financiële middelen van het Voedsel- en veterinair bureau van de Commissie te verhogen;
58. is van oordeel dat de veterinaire en douanecontroles aan de EU-grenzen bijzonder streng moeten zijn om de illegale invoer van of handel in dieren en dierproducten te voorkomen omdat deze invoer en handel een groot risico inhouden voor de verspreiding van ziektes; vestigt in dit opzicht de aandacht op het feit dat organisatorische, opleidings- en financiële steun moet worden verleend aan veterinaire diensten aan de buitengrenzen van de EU, met inbegrip van haar maritieme grenzen, met name in de nieuwe lidstaten, in derde landen die aan de EU grenzen en in ontwikkelingslanden; doet bovendien een beroep op de Commissie en de lidstaten om passende communicatieplannen op te stellen ter voorlichting van de burgers over de risico's die verband houden met de particuliere invoer van dieren en dierlijke producten;
59. verzoekt de Raad en de Commissie mechanismen in het leven te roepen voor een betere coördinatie tussen douanediensten, veterinaire diensten en touroperators, om de samenwerking tussen de lidstaten en met derde landen te vergemakkelijken;
60. verzoekt de Commissie haar samenwerking met ontwikkelingslanden aanzienlijk uit te breiden, door deze landen technische bijstand te verlenen, enerzijds om hen te helpen te voldoen aan de sanitaire normen van de EU en anderzijds om het risico van de verspreiding van dierziektes vanuit die landen naar de EU te verminderen; is van oordeel dat bij de veterinaire samenwerking met derde landen voorrang moet worden gegeven aan landen die grenzen aan de EU;
61. benadrukt het belang van veterinaire bewaking in crisissituaties en het voorkomen van deze situaties, om vroegtijdige waarschuwing en snelle opsporing van diergerelateerde gevaren te waarborgen; verzoekt de Commissie in dit opzicht de mogelijke invoering van audits te onderzoeken voor landbouwbedrijven die niet regelmatig door dierenartsen worden bezocht;
62. benadrukt dat marktdeelnemers, veeartsen en hun assistenten, controle-instanties en andere bevoegde instanties effectief moeten worden opgeleid om snel diergerelateerde gevaren op te sporen, dat de minimumnormen van de EU voor veterinaire opleidingen geactualiseerd moeten worden en dat er op EU-niveau in steun voor dergelijke opleidingen moet worden voorzien, samen met maatregelen om te zorgen voor de uitvoering van die normen en om zo snel mogelijk de onderlinge afstemming van school- en universitaire programma's op dit gebied te waarborgen; stelt in dit verband voor dat een Europees accreditatiesysteem van diergeneeskundige opleidingen kan helpen om de doelstelling van een hoog niveau van diergeneeskundig onderwijs te verwezenlijken;
63. steunt ten zeerste acties om het gebruik van (zowel onderdrukkende als beschermende) noodvaccinaties te vergroten, wat efficiëntere ziektepreventie en -inperking in het kader van ziekte-uitroeiingsoperaties tot gevolg moet hebben; vestigt de aandacht op het feit dat de invoering van een efficiënt vaccinatiesysteem gepaard moet gaan met inkomensgaranties voor de eigenaren van gevaccineerde dieren die problemen kunnen ondervinden bij het verkopen van producten van gevaccineerde dieren, met passende financiële steun om het gebruik ervan aan te moedigen en te waarborgen dat aan producten van gevaccineerde dieren geen beperkingen worden opgelegd; acht het bovendien van essentieel belang dat de vaccinbanken in de EU worden uitgebreid; acht het tevens noodzakelijk alle maatregelen te nemen die kunnen bijdragen aan het verminderen van het aantal gezonde dieren dat wordt geslacht en afgemaakt (zoals tests die bewijzen dat dieren vrij zijn van pathogenen, zodat ze op normale wijze kunnen worden geslacht);
64. steunt de ontwikkeling van vaccinatiestrategieën voor alle relevante soorten en ziektes;
65. roept de Commissie en de lidstaten op maatregelen te nemen om de onbeperkte omloop van producten van gevaccineerde dieren te waarborgen, aangezien het ontbreken van dergelijke maatregelen tot op heden een flinke belemmering is geweest voor het gebruik van vaccinaties om de verspreiding van besmettelijke ziektes tegen te gaan; dringt daarom onder meer aan op een verbod op consumentenetikettering van producten van gevaccineerde dieren, op effectieve strategieën voor overheidscommunicatie over de onschadelijkheid van producten van gevaccineerde dieren en op het sluiten van overeenkomsten betreffende het vrije verkeer van producten van gevaccineerde dieren tussen overheden, landbouworganisaties, consumentenorganisaties, detailhandels- en handelsorganisaties;
66. is van oordeel dat het in het kader van acties om te reageren op een dreigende crisis van essentieel belang is te waarborgen dat er gespecialiseerde kennis en personele middelen beschikbaar zijn om noodzakelijkerwijs dieren af te maken waardoor ze van onnodig lijden gespaard blijven, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat het levende, bewuste wezens zijn;
67. wijst erop dat veterinaire geneesmiddelen en dierenvaccines een onderdeel van de diergezondheid vormen en de betreffende verantwoordelijkheden binnen de Commissie op basis hiervan moeten worden verdeeld;
Pijler 4 – Wetenschap, innovatie en onderzoek
68. benadrukt dat wetenschappelijk onderzoek een essentiële rol speelt in diergezondheidssystemen omdat het vooruitgang mogelijk maakt, met name door toe te zien op de diagnose en de controle van dierziektes, de risicoanalyse, de ontwikkeling van vaccins en tests en doeltreffende behandelingsmethoden, die op wetenschappelijke kennis gebaseerd moeten zijn; brengt in dit verband zijn amendement op de EU-begroting voor 2008 in herinnering, ter verhoging van de kredieten voor de ontwikkeling van (marker)vaccins en testmethoden; roept de Commissie op efficiënt gebruik te maken van deze verhoogde kredieten;
69. wijst erop dat nauwkeuriger wetenschappelijk moet worden onderzocht welke gevolgen voer heeft voor de gezondheid van dieren en, indirect voor de gezondheid van de mens;
70. is van oordeel dat onderzoek naar diergezondheid en dierenwelzijn dat in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek is verricht en ander onderzoek op nationaal en EU-niveau bijdragen aan efficiënter optreden op het gebied van diergezondheid;
71. wijst erop dat het noodzakelijk is het netwerk van communautaire en nationale referentielaboratoria voor dierziektes te versterken, waarbij met name wordt gewezen op de reeds bestaande netwerken, en is het ermee eens dat wetenschappelijk uniforme testmethodes moeten worden toegepast die "handelscompatibel" zijn (dat wil zeggen goedgekeurd en aanvaard door het OIE en handelspartners uit derde landen);
72. benadrukt dat het belangrijk is wetenschappelijke informatie op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn samen te brengen en wijst erop dat het noodzakelijk is de informatieplatforms in het kader van ERA-NET en het European Technology Platform for Global Animal Health te ontwikkelen; is van mening dat de voor- en nadelen van nieuwe en beter ontwikkelde diagnosemethodes, zoals Polymerase Chain Reaction, beter moeten worden bekendgemaakt en ten gunste van dieren en mensen moeten worden gebruikt, zowel voor de bescherming van dieren als voor het waarborgen van een mondiaal aanbod van veilig voedsel voor de mens, met name in de nieuwe lidstaten;
73. benadrukt het belang van de communicatie naar consumenten toe, zodat zij enerzijds begrijpen hoe dierziektes worden verspreid en anderzijds dat dierziektes enorme gevolgen kunnen hebben voor het aanbod van veilig voedsel;
74. is ervan overtuigd dat het klonen van dieren voor economische doeleinden moet worden verboden;
75. is bezorgd dat de Europese normen kunnen worden ondermijnd door invoer uit derde landen waar landbouwers niet dezelfde verplichtingen ten aanzien van diergezondheid en dierenwelzijn krijgen opgelegd; verzoekt de Commissie na te gaan hoe dergelijke mededinging uit derde landen kan worden tegengegaan, onder meer door invoermaatregelen te overwegen en deze problematiek op de agenda van de betreffende WTO-fora te plaatsen;
76. is van mening dat door de vertraging in het nemen van maatregelen om ervoor te zorgen dat uit Brazilië ingevoerd rundvlees alleen afkomstig is van vee dat vrij is van mond-en-klauwzeer, het risico ontstaat dat het vertrouwen van het publiek in de diergezondheidsregels van de EU wordt geschaad;
77. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het resultaat van de WTO-onderhandelingen niet het vermogen van Europese landbouwers ondergraaft om de normen op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn na te leven en te verbeteren; is van mening dat de mogelijkheid om voor invoerproducten dezelfde eisen als voor Europese producten te hanteren, een cruciaal punt is om een evenwichtig resultaat bij de onderhandelingen te bereiken;
78. verzoekt de Commissie er in het kader van de WTO-onderhandelingen voor te zorgen dat eieren als een gevoelig product worden beschouwd ten einde de vooruitgang te beschermen die in dit segment van de landbouwsector inzake diergezondheid en dierenwelzijn geboekt is;
79. is verontrust over het feit dat er steeds meer bewijzen zijn dat er een verband bestaat tussen de toenemende internationale handel in levende vogels en pluimveeproducten en de incidentie en de verspreiding van ziekten zoals vogelgriep; verzoekt de Commissie deze bewijzen te bestuderen en zo nodig passende beleidsmaatregelen voor te stellen;
80. is verheugd over het voornemen van de Commissie om WTO-verbintenissen op het vlak van sanitaire en fytosanitaire maatregelen na te leven, maar is wel van mening dat dit niet de mogelijkheid - zoals specifiek toegestaan in het kader van de WTO-overeenkomst inzakde de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen - mag uitsluiten dat maatregelen worden ingevoerd die leiden tot een hogere beschermingsnorm indien dit voldoende wetenschappelijk gerechtvaardigd is; acht het voorts belangrijk dat ervoor wordt geijverd om deze maatregelen op internationaal niveau vast te stellen om convergentie naar boven toe te garanderen;
81. is van oordeel dat de nieuwe generatie vrijhandelsovereenkomsten met India, Korea en de landen in Zuidoost-Azië een evenwichtig hoofdstuk moet bevatten ten aanzien van sanitaire en fytosanitaire maatregelen en dierenwelzijn;
82. verzoekt de Commissie in al haar ontwikkelingsprogramma's een plaats te geven aan de gezondheid en het welzijn van dieren om gelijke tred te houden met de aanpak in de EU en de voordelen van dit beleid naar de partnerlanden uit te dragen;
83. dringt bij de Commissie aan op het sluiten van veterinaire protocollen met potentiële uitvoermarkten zoals China;
84. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.