Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Rappel juli 2012)



Dit is het rappel tot 02-07-12.

 




Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942) (T00489)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring en evaluatie wsnp (29.942) (T00491)

De minister van Justitie zegt toe dat de WNSP voortdurend gemonitord zal worden en over drie jaar een meer algemene evaluatie zal plaatsvinden.


Kerngegevens

Nummer T00491
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_20
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 962

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Voorzitter. Ik wil de minister niet afkappen, maar ik heb ten aanzien van artikel 288, derde lid, en de discretionaire bevoegdheid die de rechter heeft maar één vraag gesteld, namelijk of hij bereid is om te bevorderen dat er een evaluatie plaatsvindt over drie jaar van deze wijzigingen van de WSNP. Dat was het, meer niet.

Minister Hirsch Ballin: Goed. Dan hoef ik ter verdediging van deze bepaling ook niets meer te zeggen. Dank daarvoor. Dan gaat de sympathie zelfs nog verder dan wat ik net aanhaalde. Ik wilde de evaluatie tot het laatst bewaren, omdat wij dat meestal doen, maar de wet zal bij voortduring worden gemonitord en dat zal ook leiden tot een moment waarop wij uitdrukkelijk tot een evaluatie kunnen komen. Ik zal dus straks met enige toelichting op de te volgen procedure een bevestigend antwoord geven op de vraag die zojuist werd herhaald.

(…)

Ik wil graag een toezegging doen om dat scherp in het oog te houden. Jaarlijks wordt de Monitor WSNP aan de Tweede Kamer gestuurd. Dat is in februari van dit jaar voor de tweede maal gebeurd. Ik zal de monitor vanaf de eerstvolgende uitgave graag ook aan uw Kamer sturen. Het is mijn bedoeling om in de eerstvolgende monitor ook de gedwongen schuldregeling aan een onderzoek te onderwerpen. Zodra dit wetsvoorstel,  nadat het door deze Kamer is aanvaard, wet is geworden, zal dat in het oog worden gehouden. De rechterlijke macht heeft ons laten weten nog steeds positief tegenover het wetsvoorstel te staan. Wel heeft men ons gevraagd om een iets langere  voorbereidingstijd voor de inwerkingtreding. Het verzoek is om, gezien de gang van zaken, dat niet te doen onmiddellijk nadat deze wet het Staatsblad bereikt heeft, maar per 1 januari 2008. Ik wil dat doen en dit betekent dat in de eerstvolgende monitor nog niet kan worden teruggekeken op de toepassing van de gewijzigde wet. Ik zal deze  Kamer dus graag jaarlijks op de hoogte houden en over drie jaar de balans meer in algemene zin opmaken, zodat dan ook geconstateerd kan worden hoe wij de dan  eventueel resterende tijd moeten overbruggen tot de nieuwe insolventiewet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verkennend onderzoek in de praktijk (30.164) (T00497)

De minister van Justitie zegt toe aan de Kamer te rapporteren over de toepassing van het verkennend onderzoek in de praktijk, op basis van het verslag van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie.


Kerngegevens

Nummer T00497
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_26
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen opsporing
Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (30164,  30327, G)

Bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (Kamerstukken 30 164) op 7 november 2006, heb ik uw Kamer naar aanleiding van de inbreng van het lid van uw Kamer de heer Van de Beeten toegezegd, te zullen ingaan op de vraag op welke wijze controle wordt uitgeoefend op de toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden, met name wanneer het gaat om het verzamelen van gegevens in het kader van een verkennend onderzoek. Ik zegde toe in een brief voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel politiegegevens (Kamerstukken 30 327) door Uw Kamer te zullen ingaan op de voorzieningen in dat wetsvoorstel die bijdragen aan het toezicht op de verwerking van politiegegevens en die in het strafvorderlijk kader een rol vervullen. [..] De achtergrond van de vraag is, zoals de heer Van de Beeten naar voren bracht, dat een verkennend onderzoek niet altijd zal leiden tot een opsporingsonderzoek en tot toetsing door de rechter in een strafzaak of de wijze waarop van de bevoegdheid gebruik is gemaakt heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke voorschriften. [..] Alles afwegende meen ik dat er thans geen aanleiding is te voorzien in aanvullende maatregelen op het punt van toezicht en controle. Wel kan worden opgemerkt dat op dit moment een instrument ontbreekt dat een algemeen inzicht verschaft in de manier waarop van het verkennend onderzoek gebruik wordt gemaakt. In algemene termen zou hierover verantwoording kunnen worden afgelegd. Denkbaar is dat het College van procureurs-generaal verslag doet aan de Minister van Justitie van de toepassing van het verkennend onderzoek in de praktijk. [..] Met het openbaar ministerie zal ik bespreken dat een dergelijke verslaglegging met betrekking tot verkennend onderzoeken aan de Minister van Justitie zal worden gedaan, zodat op basis daarvan dan de Staten-Generaal kan worden gerapporteerd.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1112

De minister van Justitie Hirsch Ballin: Zoals ik vermeldde in mijn brief van 25 januari ben ik bereid om de Kamer te rapporteren over de toepassing van het verkennend onderzoek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wet terroristische misdrijven (30.164) (T00509)

Minister Hirsch Ballin zegt toe de wet Terroristische Misdrijven te zullen laten monitoren en daarover jaarlijks te rapporteren. Daarnaast wordt een evaluatiemoment ingebouwd over vijf jaar.


Kerngegevens

Nummer T00509
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_5
Status afgevoerd
Datum toezegging 7 november 2006
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
terrorisme
Wet terroristische misdrijven
Kamerstukken Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 5 – 216

Blz. 217

(…)

Minister Hirsch Ballin: Daarmee kom ik bij de opmerkingen van de heer Witteveen over het opnemen van een horizonbepaling. Ik zal de kwestie niet benaderen vanuit een soort algemene leer omtrent horizonbepalingen. Het is in de regel beter als wetsvoorstellen zonder horizonbepalingen door het leven kunnen. Ik zie eigenlijk alleen aanleiding voor een horizonbepaling als het gaat om wetsvoorstellen die naar hun aard betrekking hebben op een tijdelijke situatie. Dat is hier echter niet het geval. (…) Wij zijn het aan de dynamiek van de proportionaliteit van wetgeving verschuldigd om voortdurend een oog in het zeil te houden en niet alleen op een in de tijd gefixeerde datum van expiratie van de horizontermijn. Dus zou mijn antwoord aan de heer Witteveen zijn: ik wil niet minder doen dan hij, ik wil graag meer doen dan hij voorstelt. In plaats van het wetsvoorstel te binden aan een horizonbepaling, wil ik een proces gaande houden waarbij de wetgeving in werking bij voortduring wordt gemonitord.

(…)

Blz. 224

De heer Witteveen (PvdA): Ik wil de minister graag een eindje tegemoet komen. Terwijl hij aan het woord was, heb ik mij afgevraagd of er misschien een vorm van evaluatie denkbaar is die aan zijn wensen beantwoordt en die gedeeltelijk de deugden van de horizonbepaling zou kunnen bezitten. Mij staat voor ogen een procedure waarbij je de vraag wat moet worden geëvalueerd laat bepalen in een debat met de Tweede Kamer.

(…)

Blz. 227

Minister Hirsch Ballin: De heer Witteveen heeft gesproken over het monitoren, het evalueren of het de vinger aan de pols houden. Je kunt een horizonbepaling die leidt tot het vervallen van een bepaling alleen op een verantwoorde manier opschrijven als daarin ook de gevolgen van het vervallen van die bepaling zijn verdisconteerd. Als je kijkt naar de historische uitgaven of de ADW op het punt van het Wetboek van Strafvordering moet je constateren dat juist deze titels van dit Wetboek in een hoog tempo van ontwikkeling zijn. Het anticiperend regelingen treffen ter zake van de gevolgen die zich voordoen bij het opnemen van een horizonbepaling, zou alleen kunnen als in alle vervolgwetgeving rekening gehouden zou worden met de mogelijke gevolgen van het effectueren van het vervallen van wetgeving die er nu nog niet is maar die tussen nu en de datum van de horizonbepaling tot stand komt. Ik vertrouw de wetgevingsjuristen van Justitie zo’n beetje van alles toe, maar zij hebben ook nog andere dingen te doen. (…) Vervolgens wil ik iets zeggen over de timing van het monitoren. Het lijkt mij een heel zinnige gedachte om ons daarbij een datum voor te nemen waarop in ieder geval de balans moet worden opgemaakt. Ik meen dat de heer Witteveen daarvoor zelf een termijn van vijf jaar noemde. Dat lijkt mij een zinnige termijn om de balans op te maken. Overigens geldt hierbij iets wat niet alleen beschouwd moet worden als een wens vanuit deze Kamer, maar ook als een wens die iedere minister van Justitie als eerstverantwoordelijke voor de coördinatie voor terrorismebestrijding moet hebben en die ik dus hier vanavond ook graag uitspreek. Het is geen onderwerp dat stilstaat. Dat ligt niet alleen aan de werking van deze bepalingen, maar ook aan de werkzaamheden van de hierbij betrokken diensten en aan de internationale samenwerking en, uiteraard, aan de ontwikkeling van het probleemveld zelf. (…) Wij hebben het over het actuele dreigingsbeeld, om het in AIVD-termen te zeggen, in relatie tot de middelen die overheid heeft. Ik denk dat het buitengewoon zinnig zou zijn om dit jaarlijks te bespreken, hetzij in relatie tot de behandeling van de justitiebegroting, hetzij in relatie tot het verschijnen van het jaarverslag van het Openbaar Ministerie. Het OM heeft de centrale rol bij de toepassing van deze wet. Het gaat daarbij dan om de vraag of de wetgeving op dit terrein nog steeds proportioneel is, en dan in de betekenis die ik in de eerste termijn aangaf: niet te veel en niet te weinig. Misschien ontbreken nog dingen of moeten wij op basis van de ontwikkeling van de realiteit zeggen dat bijzondere bevoegdheden niet meer hoeven. Beide zijn denkbaar. (…) Verder kunnen wij een evaluatiemoment afspreken over vijf jaar. Deze toezegging doe ik uit volle overtuiging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage ECRIS (31.700 VI) (T00858)

De minister van Justitie zegt toe de Eerste Kamer uiterlijk op 1 november 2009 te zullen informeren over de ervaringen die op dat moment zijn opgedaan met ECRIS.


Kerngegevens

Nummer T00858
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen Europees strafregisterinformatiesysteem
JBZ-Raad
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)


Uit de stukken

Verslag schriftelijk overleg - Kamerstuk 23490, ED

Blz. 2

Commissie voor de JBZ-Raad: Teneinde de ontwikkelingen te kunnen volgen verzoeken de leden van de commissie de regering om vóór 1 november 2009 verslag uit te brengen over de ervaringen die op dat moment zijn opgedaan met ECRIS, inclusief de daaraan voorafgaande pilotfase waaraan Nederland sinds juni jongstleden deelneemt.

Blz. 5

Minister Hirsch Ballin: Uiteraard breng ik u graag voor 1 november 2009 verslag uit over de ervaringen met Ecris en de daaraan voorafgaande pilot.



Historie







Toezegging meenemen inbreng Eerste Kamer bij aanpassen Aanwijzingen voor de regelgeving (29.702/31.124/31.700 VI) (T01019)

De minister van de minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Broekers-Knol, Van de Beeten, Strik en Holdijk, toe dat bij het verwerken van de kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel in de Aanwijzingen voor de regelgeving acht zal worden geslagen op de inbreng van de Eerste Kamer, onder meer tijdens de plenaire behandeling van de nota.


Kerngegevens

Nummer T01019
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2009
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. G. Holdijk (SGP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen aanwijzingen voor de regelgeving
sanctiestelsel
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)
Aanpassingswet vierde tranche Awb (31.124)
Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (29.702)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1599

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Tot slot, voorzitter. Wat is de status van de nota? Zitten we nu vast aan deze onderscheiding in besloten context en open context? Mijn fractie gaat ervan uit dat dat niet het geval is en dat het slechts een eerste proeve van een mogelijk onderscheid voor de keuze tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving betreft. Kortom, wordt vervolgd.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1601

De heer Van de Beeten (CDA): Dan, mevrouw de voorzitter, ten slotte de vraag: hoe verder? Indien deze Kamer zich in meerderheid zou aansluiten bij het conceptuele denken zoals neergelegd in de kabinetsnota – tot dusverre heb ik die meerderheid nog niet zien ontstaan, ondanks de opmerkingen van collega Engels – zal in de wetgevingspraktijk naar onze mening de discussie over de toepassing ervan niet uit de wereld zijn. De minister heeft dat ook in zijn nota en meer nog in het antwoord aan deze Kamer wel erkend. De kabinetsnota geeft geen ″hard and fast rules″ en van geval tot geval zal bezien moeten worden of men kiest voor OM-afdoening of bestuurlijke boete. De vraag is dan of als het kabinet bij zijn keuze blijft dit gevolgen zal hebben voor de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het lijkt mij nog niet zo eenvoudig om de nota in dergelijke aanwijzingen te vervatten. Als dat evenmin het voornemen is, is dat overigens op zichzelf een indicatie dat de nota onvoldoende houvast biedt. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reactie van de minister op dit punt.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1603

Mevrouw Strik (GroenLinks): Deze nota geeft weliswaar een voorzet, maar nog onvoldoende duidelijkheid over mogelijke onderscheidende criteria. Graag wil ik weten wat de status van deze nota is.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1622

Minister Hirsch Ballin: Mevrouw Broekers-Knol heeft gevraagd wat de status is van de nota. We gaan die verwerken in de algemene aanwijzing voor de regelgeving. Ik kom dadelijk nog op een paar voorbeelden van effecten van de nota terug.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1631

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Het is een beetje onaardig, maar het antwoord van de minister op de vraag over de status van de nota stuit mij een beetje tegen de borst. Wij hebben om de nota gevraagd. De nota is eind oktober gekomen. Wij hebben er schriftelijke vragen over gesteld. Wij hebben aangegeven dat wij de nota verder wilden behandelen bij de behandeling van de Vierde tranche van de Awb. Nu blijkt echter dat de Kamer eigenlijk buiten spel staat. Wij kunnen weliswaar allerlei vragen over de nota stellen, maar dat is een soort luchtfietsen, want de nota staat vast. Er wordt mee gewerkt. Gisteravond hoorde ik van een staatsraad dat de Raad van State wetsvoorstellen aan de hand van de nota beoordeelt. De nota wordt ook verwerkt in de Aanwijzingen voor de regelgeving, stelde de minister zojuist. Het stuk van de beide ambtenaren in het Nederlands Juristenblad van 20 maart begrijp ik nu ook beter. Wij dachten nog dat wij met de minister in discussie waren, maar dat blijkt niet het geval te zijn. De nota is een fait accompli. Alle fracties hebben vandaag stevige kanttekeningen bij de nota geplaatst. Ik constateer dat de minister die kanttekeningen rustig over zich heen heeft laten komen – dat heeft hij keurig gedaan – maar er vervolgens niets mee doet, onder het motto: je kunt hoog of laag springen, maar het blijft zoals het is. Ik moet zeggen dat mijn fractie dat onacceptabel vindt.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1633

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik ga nog even in op wat de heer Broekers al aangaf over de status van de nota. Zij uitte stevige taal ... Mevrouw Broekers wijst mij erop dat ik per ongeluk “de heer” zei in plaats van mevrouw; misschien vanwege die stevige taal! De minister hecht waarde aan een democratische rechtstaat. Ik vind het ook wel lastig om de status van de nota te duiden. Het gaat veel verder dan een uitvoeringsnotitie, een richtlijn voor de rechtspraktijk. Er zitten wel degelijk beleidskeuzes in die parlementaire instemming behoeven en in bepaalde opzichten, zeker waar het gaat over criteria, een wettelijke neerslag. Hoe kan hiermee verdergegaan worden, zodat het wel past binnen wat wij in onze rechtsstaat aan eisen stellen aan het wettelijk kader waarlangs de verschillende instanties kunnen werken en waar burgers dus ook meer een beroep op kunnen doen? Ook dat is met zo’n nota onduidelijk.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1634

De heer Holdijk (SGP): Ik verwijs naar de betekenis die de minister aan de nota toekent. Hij heeft gezegd dat die zal worden verwerkt in de Algemene aanwijzingen voor de regelgeving. De vraag is in hoeverre dat stuk in dit stadium daarvoor rijp is. Overigens geldt natuurlijk dat ook die Algemene aanwijzingen voor de regelgeving een vrij continu proces van ontwikkeling doorgemaakt hebben en wellicht nog doormaken, mogelijk ook op dit punt. Nogmaals, ook dat laat onverlet dat wij de discussie ongetwijfeld verder zullen moeten voeren.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1639-1640

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Voor beide onderwerpen geldt dat ik de leden van de Kamer erkentelijk ben voor de aandacht en de precisie van de besprekingen in beide termijnen. Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Broekers-Knol, mevrouw Strik en anderen over de status van de nota over de inrichting van het sanctiestelsel onderstreep ik dat zowel de impuls die van deze Kamer is uitgegaan bij de totstandbrenging van de nota als de bespreking van vandaag wel degelijk van invloed is op het beleid dat op dit terrein wordt gevoerd.

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik vraag de minister graag of ik het goed begrijp. Dit is een ″aanvliegroute″ maar tegelijkertijd ook ″work in progress″. De minister heeft geluisterd naar wat er hier gezegd is en dat werkt weer mee in de verdere ontwikkeling van de gedachtes over het sanctiestelsel dat gehanteerd zou moeten worden. Mijn fractie is nogal opgeschrikt door de opmerking dat deze nota opgenomen wordt in de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dan is het geen work in progress meer. Misschien kan de minister daar nog wat over zeggen?

Minister Hirsch Ballin: Ik vind de samenvatting die mevrouw Broekers-Knol van de strekking van mijn antwoord geeft heel mooi. Wij moeten dit uiteraard omzetten in het type formulering dat zich leent voor de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dat betekent niet dat

die nota daar geheel in wordt opgenomen; daar zouden de aanwijzingen ook te dik van worden. Geprobeerd wordt om daar goede formuleringen voor te vinden. Daarbij zal ik uiteraard ook verslag doen van de discussie die vandaag in uw Kamer is gevoerd. Dat geeft ook een zekere inkleuring aan wat er is gezegd over gesloten en open context.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nulmeting bij internetaanbieders (31.145) (T01063)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Franken, toe dat het Agentschap Telecom na inwerkingtreding van de wet bij de aanbieders van internet een nulmeting zal organiseren om vast te stellen wat deze op dit moment aan gegevens vastleggen en in hoeverre zij in staat zijn uitvoering te geven aan de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Bij de handhaving van de wet zal rekening gehouden worden met de uitkomsten van de nulmeting en coulantie betracht worden. De resultaten van de nulmeting zullen voorts bij de Europese evaluatie van de richtlijn Dataretentie worden ingebracht. De minister zegt toe zijn plan van aanpak aan de Kamer te zullen sturen.


Kerngegevens

Nummer T01063
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 juli 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen dataretentie
internet
internetaanbieders
Nulmeting
Kamerstukken Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 39 – blz. 1810-1811

De heer Franken (CDA): Ik ben nu gekomen bij de politieke stellingname die mijn fractie inneemt. Wij zijn ongelukkig met de richtlijn dataretentie, die wij – helaas – moeten implementeren. Een bewaartermijn van zes maanden is daarmee onvermijdelijk. Wij zien scherp de bezwaren. Wij zouden er daarom de voorkeur aan geven wanneer de richtlijn op het minimumniveau zou worden geïmplementeerd. Het wetsvoorstel gaat echter uit van een termijn van twaalf maanden. Het verschil tussen zes en twaalf maanden vindt mijn fractie evenwel niet van zodanige aard, dat zij daarom haar steun aan het wetsvoorstel zal onthouden. Mijn fractie is daartoe echter alleen bereid wanneer in ieder geval de volgende voorwaarden zullen worden vervuld.

  • 1. 
    Tot de evaluatie van de richtlijn, die vóór 1 september 2010 moet plaatsvinden, wordt in overleg met de internet service providers bezien welke investeringen kunnen worden aangehouden om te voorkomen, dat er voor een periode van minder dan een jaar investeringen worden gedaan die later overbodig blijken te zijn.

(…)

De voorzitter: Door de leden Franken, Hendrikx, De Vries-Leggedoor, Willems en Essers wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens ziet op de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG; overwegende dat door de Eerste Kamer der Staten- Generaal reeds in de discussie rondom de totstandkoming van Europese regelgeving omtrent de bewaarplicht telecommunicatiegegevens bezwaren zijn geuit met betrekking tot het nut en de noodzaak van dergelijke regelgeving;

constaterende dat door de Eerste Kamer aangezochte experts hebben betoogd dat er diverse manieren bestaan om de effectiviteit van de bewaarplicht van met name internetgegevens te omzeilen, waaronder online communicatie via sociale netwerksites en webmail in plaats van regulier mailverkeer;

constaterende dat hierdoor het wetsvoorstel slechts in beperkte mate effectief kan zijn, waardoor nut en noodzaak van het voorstel in twijfel kunnen worden getrokken;

overwegende voorts dat het wetsvoorstel drie jaar na de inwerkingtreding daarvan zal worden geëvalueerd, terwijl de aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende Richtlijn vóór september 2010 aan een evaluatie zal worden onderworpen;

constaterende dat het niet ondenkbaar is, dat ten gevolge van de laatstgenoemde evaluatie min of meer ingrijpende wijzigingen in de Richtlijn zullen worden aangebracht, welke tot een aanmerkelijke verlichting van de inspanningen van de met de uitvoering van de bewaarplicht belaste ondernemers kunnen leiden;

constaterende dat wanneer het in de voorgaande alinea bedoelde geval zich voordoet, de Nederlandse internet service providers (ISP’s), die thans tot grote investeringen worden verplicht, korte tijd later zullen bemerken, dat deze uitgaven, althans voor een belangrijk deel, onnodig zijn geweest;

verzoekt de regering, voor wat betreft de implementatie van de verplichtingen van de Richtlijn voor zover deze betrekking hebben op het bewaren van internetgegevens overleg te voeren met de in Nederland gevestigde ISP’s teneinde onnodige kosten – die ongetwijfeld uiteindelijk ten laste van de consument zullen worden gebracht – te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1840-1842

Minister Hirsch Ballin: Ik wil graag ingaan op wat ik meen te hebben beluisterd als de kern van de kritiek van de Kamer, namelijk dat de bewaarplicht slecht uitvoerbaar is voor de aanbieders van internetdiensten en dat er in verband daarmee zorgen zijn over de persoonlijke levenssfeer van de burgers. De leden van de Kamer die gisterenavond het woord hebben gevoerd, hebben op verschillende momenten verwezen naar de experts die zijn geraadpleegd in een hoorzitting. Zij hebben erop gewezen dat de internet service providers, de ISP’s, problemen hebben met de uitvoering van de bewaarplicht omdat zij, anders dan de aanbieders van de traditionele telefonie, de telecommunicatiegegevens niet altijd bewaren in verband met hun normale bedrijfsvoering. In dit verband is ook het kostenaspect, zeker voor de kleinere aanbieders, aan de orde geweest. Voor de internetgegevens kent de richtlijn een langere implementatietermijn, maar die is inmiddels ook verlopen. Daarmee is ook op Europees niveau tot uitdrukking gebracht dat de implementatie van de richtlijn voor de internetgegevens een ander traject is dan dat voor de telefonie. Ik neem de zorgen die in de Kamer zijn verwoord serieus. Ik heb erover nagedacht en zie mij voor de taak gesteld hiervoor een goede oplossing te vinden. Ik meen dat die te vinden is en zal die proberen die op een zodanige wijze te schetsen dat de Kamer daarvan ook de contouren goed voor zich ziet. Het Agentschap Telecom ressorteert onder de staatssecretaris van Economische Zaken, namens wie ik vandaag mede het woord voer. Dat agentschap is belast met het toezicht op de naleving van de bewaarplicht. Het is voornemens om, zodra het wetsvoorstel over het bewaren van telecomgegevens van kracht is, periodiek bezoek te brengen aan de aanbieders die onder de reikwijdte van de bewaarplicht vallen om de naleving van de wettelijke bepalingen te controleren. Ik kan mij voorstellen, zeg ik mede namens de staatssecretaris van EZ Heemskerk, dat het Agentschap Telecom wordt gevraagd om bij de internetaanbieders een nulmeting te organiseren, zodat helder is wat zij op dit moment aan gegevens vastleggen en wat niet. Op die manier kan worden nagegaan hoe de implementatie van de bewaarplicht voor de ISP’s wordt gerealiseerd. Als uit de nulmeting blijkt dat die vastlegging niet plaatsvindt of niet overal plaatsvindt, zal daarmee natuurlijk bij de daadwerkelijke handhaving van de naleving van de bewaarplicht rekening moeten worden gehouden. Dan moet worden bezien op welke wijze de naleving overeenkomstig onze Europeesrechtelijke verplichtingen alsnog gestalte kan krijgen.

Dat is een opstartperiode, die op zichzelf best samen zou kunnen vallen met de periode tot de evaluatie van de richtlijn in september 2010. Deze periode geeft de gelegenheid om al doende goed te bezien of wij redelijkerwijze van de internet service providers gedurende die opstartperiode mogen verwachten dat zij voorzieningen treffen of dat zich iets aftekent dat aan de orde moet komen bij de evaluatie van de richtlijn. Bij de gelegenheid van deze evaluatie kan worden bezien in hoeverre de bewaartermijn van twaalf maanden en de wijze waarop de verplichtingen vorm hebben gekregen ten aanzien van de internet service providers nader bezien moeten worden en eventueel heroverwogen moeten worden. Daarbij zal de situatie in de andere lidstaten ook bij worden betrokken.

Mevrouw Westerveld (PvdA): Ik hoor de minister zeggen dat de providers zullen worden bezocht in een opstartperiode tot de evaluatie en dat de verzamelde gegevens bij de evaluatie kunnen worden betrokken. Hoe moet ik dat temporeel voor mij zien? Ik ben zelf ook wel eens bij evaluaties betrokken geweest. Als je gaat evalueren, moet je de vragen wel scherp geformuleerd hebben. Hoe kan je wat je bij die providers hebt opgehaald bij de evaluatie betrekken als de bezoekperiode in dezelfde tijd loopt als de evaluatie?

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen om te beginnen een nulmeting doen. De evaluatie is een Europese evaluatie. Daar heeft mevrouw Westerveld gisterenavond al over gesproken. Zij heeft toen gezegd dat het belangrijk is dat wij voorkomen dat een situatie ontstaat waarin wij op basis van de geldende richtlijn de internet service providers tot van alles verplichten waarvan wellicht bij de Europese evaluatie blijkt dat niet goed doenlijk is en dat dit moet worden heroverwogen. Dat heb ik goed onder ogen gezien. Ik denk dat ik tegemoet kom aan hetgeen door mevrouw Westerveld gisterenavond als zorg is uitgesproken. De nulmeting is een van de elementen die wij zullen inbrengen bij de Europese evaluatie.

Ik ben bereid om deze aanpak voor de implementatie uit te werken in een brief aan de Kamer. Het gaat erom dat de wet in werking treedt en dat de richtlijn wordt geïmplementeerd, dus dat wij de wetgeving tot stand brengen die door de richtlijn wordt voorgeschreven, maar dat bij de handhaving van de bewaarplicht waar nodig rekening wordt gehouden met de knelpunten in de uitvoering voor de internetaanbieders.

De heer Franken (CDA): Ik heb zojuist niet helemaal goed verstaan wat er werd gezegd. De minister sprak wat onduidelijk, of hij sprak wat naar rechts gericht vanuit zijn standpunt. Hij heeft zojuist gezegd dat de providers niet zullen worden verplicht om bepaalde investeringen te doen tot de evaluatie, wanneer het mogelijk is dat bij de evaluatie blijkt dat de investeringen niet nodig zijn. Heb ik dat zo goed verstaan?

Minister Hirsch Ballin: Ik geloof dat de heer Franken kan verstaan dat het eigenlijk volledig tegemoetkomt aan wat hij in zijn beide moties tot uitdrukking heeft gebracht. Misschien is dat wel zo praktisch voor de heer Franken.

Dat betekent dat wij aan de internet service providers zullen vragen om ons ervan op de hoogte te stellen hoe de nulsituatie bij hen is, dus op het moment dat de wet in werking treedt. Dan bespreken wij met hen wat er mogelijk en doenlijk is om tot uitvoering van de richtlijn te komen. Daarbij zullen wij natuurlijk ook erop letten dat de richtlijn niet alleen voorschrijft dat de gegevens worden bewaard, maar ook dat dit op zo’n manier gebeurt dat de privacy van de betrokkenen volledig gewaarborgd is, dus dat ze niet in verkeerde handen kunnen komen. Dat is ook in mijn ogen een buitengewoon belangrijk punt. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de internet service providers die de gegevens bewaren, die nimmer aan anderen zullen verschaffen dan degenen die daartoe gerechtigd zijn, dus de opsporingsinstanties als daar een strafvorderlijke noodzaak toe blijkt. Dat is de proportionaliteit waarover de heer Franken terecht heeft gesproken. Dan zal ook moeten worden bezien of die bewaring op zo’n manier plaatsvindt dat zij de verkeersgegevens betreft en niet de inhoud van de berichten. Ook dat is iets wat de richtlijn voorschrijft. Daar moeten wij dus heel goed naar kijken vanaf het moment van de nulmeting die wij samen met de internet service providers uitvoeren. Dat zijn dan tegelijkertijd de bouwstenen voor onze inbreng in het evaluatieproces dat op Europees niveau gestalte krijgt.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Ik heb niet gezegd dat de internet service providers geen investeringen hoeven te doen. Wij verwachten uiteraard een serieus gesprek met de internet service providers. Die nulmeting zal ons in staat stellen om te beoordelen in hoeverre zij in staat zijn om met de voorzieningen die zij hebben, uitvoering te geven aan de richtlijn en dus aan de wet en in hoeverre zij daarbij, zoals uw vrees gisteravond was, onevenredige investeringen zouden doen. Dat gesprek gaan wij open aan. Ik ga hier uiteraard niet zeggen: ook al zijn zij prima in staat om alles uit te voeren en ook al blijkt wellicht op onderdelen dat het allemaal goed uitvoerbaar is. Ik zeg niet: wij gaan nu een wet ontkrachten die tot uitvoering van een richtlijn strekt, waaraan wij gebonden zijn en wij gaan die richtlijn negeren. Leden van uw Kamer hebben gezegd dat internet service providers dat eigenlijk niet goed kunnen. Daarom gaan wij de nulmeting doen en daarom gaan wij beoordelen wat zij al dan niet kunnen. Daarover gaan wij met hen spreken. Als zij bepaalde dingen niet goed blijken te kunnen, is dat een onderdeel van de evaluatie. Als blijkt dat zij dat wel goed kunnen, valt het argument weg dat zij dat niet kunnen. Dat heb ik zelfs mevrouw Strik gisteravond niet horen beweren.

Mevrouw Strik (GroenLinks): U gaat ervan uit dat deze wet wel op deze manier met deze toezegging wordt aangenomen. Dan is het verder te uwer beoordeling wat de bedrijven aankunnen en wat niet. Dat levert dus ook weer een hoop onzekerheid op voor de telecombedrijven en de providers over waartoe zij wel verplicht zijn en waartoe niet.

Minister Hirsch Ballin: Iedereen is gehouden tot het redelijke. Het Agentschap Telecom zal daarover spreken met de internet service providers. Ik zal u samen met collega Heemskerk een brief sturen waarin de bevindingen worden beschreven. Gisteravond brachten leden van uw Kamer naar voren dat zij dat niet goed konden. Ik stel mij daarvoor open en zeg dat wij een nulmeting gaan doen en gaan kijken naar wat zij al dan niet goed kunnen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden en een implementatie van de richtlijn vergt dat er ook voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de gegevens met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat zullen wij allemaal terdege meewegen.

De heer Franken (CDA): Voorzitter. Direct hierop ingaand, vraag ik de minister of hij bereid is om de resultaten van het overleg aan de Kamer over te leggen, zodat zij die kan zien en zodat er een breed gedragen oordeel kan worden geveld over de noodzaak van eventuele investeringen die voor een korte tijd zullen moeten worden gedaan.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Wat de moties van de heer Franken betreft, waarop de eerste vragen betrekking hebben, merk ik op dat de overwegingen de overwegingen zijn van de indiener van de moties. Ik reageer op de dicta. Het dictum van de ene motie heeft betrekking op de overgangssituatie voor de internet service providers en ziet op het punt dat door uw hele Kamer naar voren werd gebracht, namelijk de vraag of wij hen niet opzadelen met te veel investeringen. Daarvoor is het goed om te weten wat de internet service providers nu doen, wat zij kunnen en wat zij niet kunnen. Dan kan het zijn dat zij bepaalde dingen best kunnen. Dan geldt niet het argument dat zij buiten staat zijn omdat zij allerlei investeringen moeten doen om die gegevens vast te leggen. Maar als zij het niet kunnen, als zij onevenredige investeringen moeten doen, zoals hier werd gevreesd, stel ik mij daarvoor open en zullen wij dat bespreken. Het plan van aanpak zullen wij aan uw Kamer toesturen. Natuurlijk kan daarover worden gesproken. Het is de agenda van uw Kamer of u naar aanleiding van die brief een debat houdt.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1845

Minister Hirsch Ballin: Dat laat onverlet dat de handhaving van de bewaarplicht voor de kleinere internetaanbieders wordt voorafgegaan door een nulmeting en wordt ingebed in het plan van aanpak, waarvan ik de Kamer heb toegezegd dat dit aan haar zal worden toegezonden. Daarin wordt terdege rekening gehouden met de uitvoerbaarheid en de kostenaspecten voor de kleinere aanbieders.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1856

Minister Hirsch Ballin: De brief over de nulmeting met de internet service providers en het coulante optreden zodat zij geen onevenredige investeringslasten over zich afroepen, is inderdaad de strekking van wat ik in eerste termijn heb toegezegd. Ik neem aan dat daarmee dat specifieke punt, dat naar aanleiding van de hoorzitting onder de aandacht was gebracht, de vereiste aandacht en nadruk heeft gekregen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regelgevingsmonitor (31.700 VI en 31.731, nrs. 1 en 2) (T01069)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Van de Beeten, toe dat de regelgevingsmonitor naar verwachting in de eerste helft van 2009 operationeel zal zijn.


Kerngegevens

Nummer T01069
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen regeldruk
regelgevingsmonitor
wetgevingskwaliteit
Kamerstukken Integraal wetgevingsbeleid (31.731)
Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 – blz. 1069

(...)

De heer Van de Beeten (CDA): Herhaald is gevraagd om voortzetting van dat onderzoek en ook herhaald is toegezegd om door middel van een monitor de regelgroei te blijven bewaken. Helaas zijn die toezeggingen tot dusverre niet gehonoreerd. In de brief van de minister van 27 oktober 2008 merkt hij op dat het steeds de bedoeling is geweest de regelgevingmonitor en de rapportage daarvan structureel onder te brengen bij het WODC en daarbij ook dieper gravende vragen te verhelderen, zoals de verhouding nieuwe zelfstandige regelingen versus wijzigingsregelingen. Tevens laat de minister ons weten dat met ingang van 2009 een daartoe benodigd systeem van gegevensuitwisseling gereed zal zijn. In de algemene politieke beschouwingen is namens de CDA-fractie ook al gevraagd om ervoor te zorgen dat de eerstvolgende monitor voor het midden van dit jaar beschikbaar zal komen. Ik ga ervan uit dat die monitor een vergelijking mogelijk zal maken met ″Alle regels tellen″. Het zou mij niets verbazen als uit de nieuwe monitor blijkt dat – ondanks alle inspanningen om regeldruk te verminderen – in ieder geval het aantal geldende regels zal zijn gegroeid tot ver boven 140.000.

Alleen al het feit dat het inmiddels weer vijf jaar heeft geduurd voordat opnieuw inzicht wordt verkregen in de omvang van de regelgeving in ons land, maakt duidelijk dat het hier gaat om een beheersprobleem. Het zou toch ondenkbaar zijn dat vijf jaar lang de ministeries alleen maar geld uit zouden geven zonder dat inzicht zou worden geboden in de besteding van de middelen? In de jaren tachtig en negentig is het financiële beheer door de overheid aanzienlijk verbeterd. In feite is een vergelijkbare slag op het punt van het beheer van wetgeving nodig. Dat begint met een goed inzicht in de omvang ervan. Ik hecht dan ook sterk aan die monitor en ook aan een daadwerkelijke uitvoering van het voornemen zoals door de minister in zijn brief is geformuleerd. Ook gaan we ervan uit dat de monitor dan zodanig zal functioneren, dat minimaal eenmaal per jaar concreet inzicht kan worden geboden in de regelgroei, uitgesplitst naar departement.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 – blz. 1106

Minister Hirsch Ballin: De heer Van de Beeten is ingegaan op het punt van de regeldruk, een lastig begrip. Ieder redelijk mens aanvaardt dat regels nodig zijn en dat die regels beperkingen opleggen aan de handelingsvrijheid. Om het feit zelf dat er regels zijn, moeten wij ons niet druk maken. Dat is eigen aan de menselijke natuur. De heer Van de Beeten doelde ongetwijfeld op regeldruk in de zin van te veel druk, die zou kunnen worden vermeden als er betere wetgeving zou zijn die bijvoorbeeld minder bureaucratische rompslomp met zich meebrengt. Een wetgeving die gemakkelijker wordt herkend als passend bij het werk en nauwer aansluit bij reeds aanwezige werkprocessen. De kwantitatieve regeldruk wordt minder. Hoewel de geautomatiseerde permanente regeldrukmonitor – reeds in de benaming is dit een ambitieus project – nog niet gereed is, kan op dit moment wel door middel van een analyse van het Basiswettenbestand een aantal kerngegevens worden vastgesteld.

(…)

Verder is gevraagd wanneer de regelgevingsmonitor klaar is. Ik heb hierover geschreven op 27 oktober, namelijk dat wij aan een project werken om een structurele regelgevingsmonitor tot stand te brengen. Hiervoor dient een verdergaande vorm van gegevensuitwisseling met het Basiswettenbestand te worden gerealiseerd. Deze week is de nieuwe versie van het Basiswettenbestand online gekomen. Met deze release van het Basiswettenbestand is onder andere een voorziening gerealiseerd waarmee gegevens kunnen worden opgevraagd met het oog op geautomatiseerde verwerking voor de permanente monitor. Ik verwacht dat een en ander in de eerste helft van 2009 operationeel is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging voorlichting over voor- en nadelen gemeenschap vs. huwelijkse voorwaarden (28.867) (T01089)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Haubrich-Gooskens, toe voorlichting te zullen geven aan mensen die wil-len trouwen over de voor- en nadelen van de algehele gemeenschap van goederen versus huwelijkse voorwaarden.


Kerngegevens

Nummer T01089
Status voldaan
Datum toezegging 15 januari 2010
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenschap van goederen
voorlichting
Kamerstukken Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen (28.867)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 468

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): Mijn allerbelangrijkste vraag die onbeantwoord is, is mijn vijfde vraag en die luidt als volgt. Wat zal de minister doen nu de oorspronkelijke algehele gemeenschap van goederen eigenlijk in stand blijft? Wat zal hij doen in de vorm van wetgeving of voorlichting aan mensen die willen huwen, om de voors en tegens van die algehele gemeenschap van goederen versus huwelijkse voorwaarden nog eens goed over het voetlicht te brengen? Daarop wil ik uitdrukkelijk toch graag een antwoord.

(…)

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 471

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen zeker voorlichting geven. Dat is een van de redenen waarom de inwerkingtreding van het voorstel, als uw Kamer dit aanneemt, is voorzien op 1 juli 2010 en niet op 1 januari aanstaande. Dat maakt het mogelijk om er een periode van voorbereiding en voorlichting op te doen volgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet veiligheidsregio’s na twee jaar (31.117) (T01126)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Hendrikx, toe dat de Wet veiligheidsregio’s twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T01126
Status voldaan
Datum toezegging 2 februari 2010
Deadline 1 juli 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. J.A.M. Hendrikx (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Kamerstukken Wet veiligheidsregio's (31.117)


Uit de stukken

Handelingen I 2009/2010, nr. 17 – blz. 703

De heer Hendrikx (CDA): Een gelijktijdige parlementaire behandeling van het voorstel voor een nieuwe politiewet en het voorstel voor een wet veiligheidsregio’s zou op zichzelf gewenst zijn. Een vertraging van de regionalisering is echter niet in het belang van de hulpverlening. Om het nadeel van een gescheiden wetgevingstraject te ondervangen stellen wij voor het wetsvoorstel inzake veiligheidsregio’s tijdelijk te aanvaarden als een afwijking op onderdelen van de bestuurlijke hoofdstructuur. Wij zijn er daarom voorstander van, de werkingsduur van deze wet te beperken tot vier jaar en de wet te evalueren. Dit, redenerend vanuit de gedachte dat de hierin opgenomen afwijkingen ten opzichte van de Wgr en het democratisch forum slechts tijdelijk aanvaardbaar zijn, maar een definitieve beoordeling in breder verband noodzakelijk maken. Wij overwegen op dit punt, een motie in te dienen, mede afhankelijk van het antwoord van de minister.

(…)

Handelingen I 2009/2010, nr. 17 – blz. 745

Minister Ter Horst: Er zijn ook andere suggesties gedaan. De heer Hendrikx doet de suggestie om de werkingsduur van de wet te beperken tot vier jaar. Mevrouw Meindertsma heeft zich daarbij aangesloten. Ik vrees dat een dergelijke bepaling haar schaduwen vooruit kan werpen en mogelijk kan leiden tot iets wat wij niet willen en waarvan ook de leden van deze Kamer hebben gezegd dat zij het niet willen. Dat is namelijk een bestuurlijke, organisatorische en operationele stagnatie, terwijl wij juist vanwege de inhoudelijke noodzaak willen komen tot een snelle opbouw van de veiligheidsregio’s. Ik ben wel een voorstander van een evaluatie na twee jaar, die de heer Hendrikx ook noemde, om te kunnen bezien hoe de wet in de praktijk uitwerkt. Ik ken de belangstelling van de Kamer voor de uitwerking van wetten in de praktijk. De heer Hendrikx ziet dat ook als een van de belangrijkste invalshoeken. Het gelukkige is, vind ik zelf, dat op deze wet natuurlijk al door veel regio’s wordt geanticipeerd en dat wij ook vrij goed weten hoe het daarmee nu gaat. Daarom kan ik ook een evaluatie toezeggen na een vrij korte termijn, namelijk na twee jaar. Ik hoop voor mevrouw Meindertsma, de heer Hendrikx en anderen die erover hebben gesproken, dat wat ik heb gezegd over de discussie over het openbaar bestuur in Nederland, voor hen reden is om daar genoegen mee te nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Institutionele aanpassingen bestuursrechtspraak (30.585) (T01152)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels, toe bij de verdere uitvoering van het in zijn brief van 21 januari neergelegde perspectief op meer eenheid in de bestuurs-rechtspraak ook institutionele aanpassingen te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01152
Status voldaan
Datum toezegging 13 april 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bestuursrechtspraak
institutionele aanpassingen
Raad van State
Kamerstukken Herstructurering van de Raad van State (30.585)


Uit de stukken

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1062

De heer Engels (D66): Mijn fractie vindt, in het licht van de brief van de minister, dat wij ervan uit moeten gaan dat wij nu niet moeten zeggen dat geen enkele institutionele hervorming binnen de rechterlijke macht aan de orde is en dat wij het op een andere manier moeten aanpassen. Dat heb ik in mijn bijdrage ook al gezegd. De minister zegt nu in zijn betoog heel voorzichtig dat hij wel flexibel is, dat er convergentie is en dat er ontwikkelingen zijn. In zijn brief schrijft hij echter met nadruk dat hij het niet wil zoeken in de institutionele aanpassingen, anders dan een rechtseenheidskamer. Dat laatste is echter een modificatie binnen de huidige structuur. Ik wil graag van de minister weten of het voor hem denkbaar is dat bij de verdere uitwerking van de brief op het punt van bijvoorbeeld de bestuursrechtspraak, het procesrecht of wat dan ook, mogelijke aanpassingen van de huidige institutionele structuur worden betrokken. Wil hij dat namens het kabinet toezeggen? Acht hij het denkbaar dat daarbij ook het niet handhaven van de huidige status quo wordt betrokken? Dit is mijns inziens een heldere vraag. Ik heb al gezegd dat dit in ieder geval voor mijn fractie een belangrijk punt is, vanwege de relatie met het voorstel waarover wij vandaag spreken. Graag wil ik van de minister weten of hij vindt dat hij die opening kan bieden.

Minister Hirsch Ballin: Ik zou mijn mandaat te buiten gaan als ik op dit moment en in deze fase van de periode van het vierde kabinet-Balkenende zou zeggen dat ik het voornemen heb om een wetsvoorstel in te dienen dat is gericht op institutionele veranderingen. Ik denk dat de heer Engels dat ook niet vraagt.

De heer Engels (D66): Als de minister dat wil toezeggen, hoort hij mij de hele middag niet meer. Heel voorzichtig heb ik gevraagd of de minister bereid is om, naast wat hij in de brief heeft aangekaart aan modaliteiten, bij de verdere uitwerking mogelijke institutionele aanpassingen te betrekken. Dan hebben we het alleen nog maar over discussie, debat en voorstellen. Wat ons betreft zouden deze leiden tot een wetsvoorstel, maar ik ken de minister goed genoeg om te weten dat ik niet aan het einde van de discussie al bij hem moet komen met dit soort voorstellen. Als de minister zelf een wetsvoorstel wil maken: be my guest.

Minister Hirsch Ballin: Dat moet ik niet doen: hier een wetsvoorstel voor verregaande institutionele veranderingen in het vooruitzicht stellen. Ik wil op dat punt ook geen verwachtingen wekken. De bedoeling van dit wetsvoorstel is om iets te regelen wat we gedurende een behoorlijk aantal jaren houden. Het wetsvoorstel is van belang om de rechterlijke en de adviserende functie van de Raad van State in een behoorlijke structuur te krijgen. Ik wil de heer Engels en de anderen die er zo-even over spraken wel zeggen dat wat wij nu doen niet bedoeld is als een blokkade voor verdere gedachten over de institutionele aspecten van de bestuursrechtspraak. Ik heb net al aangegeven dat er al in de naaste toekomst iets als een rechtseenheidskamer aan de orde zou kunnen komen. Dit is een institutionele ontwikkeling op dit terrein. Als de ervaringen aanleiding geven tot nieuwe stappen, zullen degenen die er dan verantwoordelijkheid voor dragen, deze stappen nemen. Dit zijn niet degenen die na de komende verkiezingen onmiddellijk aan de slag gaan; zij zullen een andere taak hebben. Zij zullen de heroverweging moeten uitvoeren en moeten bekijken hoe we in tijden van zeer krappe overheidsfinanciën het allerbelangrijkste op een verantwoorde manier inrichten en overeind houden. Zij zullen er zeker ook voor zorg dragen dat de rechtsstaat goed functioneert. Ik denk dat zij eerder blij zullen zijn met de totstandkoming van deze wet dan dat zij zullen zeggen: over een halfjaar gaan we een nieuwe ingrijpende verandering voorstellen.

(…)

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1072

Minister Hirsch Ballin: Ik heb goed begrepen dat voor een aantal leden van de Kamer een belangrijk punt is dat wij met dit wetsvoorstel niet de pretentie zouden mogen hebben de zaak vast te timmeren en verdere ontwikkelingen te blokkeren. Die intentie hebben wij inderdaad niet. Ik wil dit graag nogmaals bevestigen. Wie de geschiedenis van de bestuursrechtspraak kent, weet dat het gaat om een proces dat in de vorige eeuw voortdurend in beweging is gebracht. Aan de andere kant wil ik ook niet de indruk wekken dat het wetsvoorstel een interim-oplossing is.

(…)

Ik heb net in reactie op opmerkingen in eerste termijn gezegd – dat zal straks ook blijken uit mijn reactie op de motie van de heer Engels – dat wat mij betreft hiermee de verdere ontwikkeling niet is geblokkeerd. De brief die ik de Kamer heb gezonden over de toekomst van de bestuursrechtspraak zal volledig serieus worden genomen.

(…)

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1073

Minister Hirsch Ballin: Ik ben graag bereid om, zoals ik al in eerste termijn tot uitdrukking heb gebracht, bij de verdere uitvoering van het in mijn brief van 21 januari neergelegde perspectief op meer eenheid in de bestuursrechtspraak ook institutionele aanpassingen te betrekken. Dat is het dictum van de motie die door de leden Engels, Böhler, Kox, Holdijk, Hendrikx, Putters en Duthler is ingediend. Ik volg dus hun woordkeuze. Ik wil niet de indruk wekken – daarom ben ik net mijn betoog begonnen zoals ik heb gedaan – dat ik dit als een soort interim-wetgeving beschouw. Het stelsel is te degelijk, te gewaardeerd en te betekenisvol om het daarmee te belasten. Bij de verdere ontwikkeling van de bestuursrechtspraak zullen wij de komende jaren voor vragen komen te staan. Er zijn bijvoorbeeld ook vragen ontstaan over de zeer verschillende grootte van de drie colleges die met bestuursrechtspraak in hoogste ressort zijn belast. Ik wil daar niet op vooruitlopen, maar dat is een van de vragen die worden gesteld ten aanzien van de rechtseenheidskamer. Het is uiteraard een institutionele vraag die aan de orde zal moeten komen. Als de motie van de heer Engels en anderen wordt aangenomen, wil ik bevorderen dat dit in de volgende kabinetsperiode zo ter hand wordt genomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Werklast EHRM (32.125 en 32.123 V) (T01193)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Broekers-Knol, toe de werklast van het EHRM (mogelijk ook in Straatsburg) aandacht te geven en als richtsnoer te gebruiken bij het te voeren beleid.


Kerngegevens

Nummer T01193
Status voldaan
Datum toezegging 20 april 2010
Deadline 1 januari 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Buitenlandse Zaken
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen werklast EHRM
Kamerstukken Staat van de Europese Unie 2009-2010 (32.125)
Begrotingsstaten Buitenlandse Zaken 2010 (32.123 V)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 26 – blz. 1082

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Wanneer er niets verandert, wordt Straatsburg verstikt door de "workload", voor zover dat niet al aan de orde is met een achterstand van ongeveer 110.000 zaken. Dat is duidelijk. Met name landen als de Russische Federatie, Oekraïne, Roemenië en Turkije zorgen voor een problematische "workload". Is er voor de EU een uitweg naar Luxemburg omdat dat Hof per slot van rekening ook zal oordelen over mensenrechtenkwesties, namelijk over zaken met betrekking tot het Handvest van de grondrechten van de EU? Mijn fractie lijkt dat een moeilijke weg, want het Luxemburgse Hof is ook overbelast, maar misschien ziet de minister daar wel de mogelijkheid toe. Dat hoor ik graag.

Handelingen I 2009-2010, nr. 26 – blz. 1142

Minister Hirsch Ballin: Dat brengt mij bij de bereidheid die er is en die ik ook al had onderkend, toen de vraag was wat er moet gebeuren met de agenda die mijn vroegere collega Nebahat Albayrak had, bijvoorbeeld op het punt van de voorgenomen toespraak en het gesprek in Straatsburg. Het brengt mij ook bij de vraag wat wij verder moeten doen met de werklast voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat zijn de punten van bespreking waarvan ik graag toezeg dat zij aandacht zullen krijgen, mogelijk inderdaad in Straatsburg en in ieder geval als richtsnoer voor het beleid dat wij verder te

voeren hebben.

Handelingen I 2009-2010, nr. 26 – blz. 1143

Minister Hirsch Ballin: Ik heb nog een enkele andere vraag te beantwoorden. Mevrouw Broekers-Knol heeft terecht gewezen op de grote werklast die drukt op het Hof. Die drukt ook op het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar het gaat nu even over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat is ook de relevantie van de vragen die zijn gesteld over de financiële bijdragen, maar men realiseert zich natuurlijk terdege hoe moeilijk de situatie van de overheidsfinanciën ook in Nederland is. Wij zullen een oplossing voor het werklastprobleem van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dus niet alleen kunnen zoeken in uitbreidingen, in uitgebreidere ondersteuning. Als wij ons realiseren dat er nu zo'n 120.000 zaken aanhangig zijn en dat er per maand 1500 à 1800 bijkomen, is het duidelijk dat de reactie daarop veel meer een structureel karakter moet dragen. Ook dat behoort wat mij betreft tot de dingen waarvan ik hoop dat die ook in samenspraak met de leden van de Parlementaire Assemblee aan de orde kunnen komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Periodieke rapportage over de ervaringen met de nieuwe wetgeving, voor het eerst na één jaar (31.994) (T01195)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Strik, Meurs en Meulenbelt en Van de Beeten, toe dat de Kamer periodiek en voor het eerst na één jaar, zal worden geïnformeerd over de ervaringen die met de nieuwe wetgeving worden opgedaan.


Kerngegevens

Nummer T01195
Status afgevoerd
Datum toezegging 18 mei 2010
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
drs. A.H. Meulenbelt (SP)
prof. dr. P.L. Meurs (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen asielprocedures
ervaringen
periodieke rapportage
Vreemdelingenwet 2000
Kamerstukken Wijziging Vreemdelingenwet 2000 inzake aanpassen asielprocedure (31.994)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1230

Minister Hirsch Ballin: “Voor de precieze cijfers wil ik eigenlijk graag verwijzen naar de rapportage. Over de jaren heen zijn stijgingen, maar ook dalingen zichtbaar geweest. Ik denk dat mevrouw Broekers nu de cijfers mee verwerkt die voortkomen uit de  pardonregeling, maar dat laat ik even terzijde. De ontwikkeling in plotselinge aantallen kan tot een behoefte aan aanpassing van de kwaliteit leiden, dat is zeker waar. Die moet dan ook worden gerealiseerd, want anders lopen de vervolgkosten nog meer op dan de initiële kosten en dat is uiteraard het laatste wat wij willen bewerkstelligen. Daarom heb ik gezegd dat wij beleidsmatig zullen rapporteren.

Hierover wordt reeds periodiek gerapporteerd aan de Tweede Kamer. Die stukken worden als onderdeel van de gedrukte Kamerstukken ook aan de leden van de Eerste Kamer voorgelegd. De rapportages zijn dus volstrekt inzichtelijk. Ik heb al eerder gezegd dat wij dit ook zullen evalueren. Naar mijn mening bestaat hierover geen verschil van inzicht.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1241

Mevrouw Strik: “Er is na drie jaar in een evaluatie voorzien, wat voor ons aan de lange kant is. Kunnen we op de hoogte worden gehouden, bijvoorbeeld na een jaar, van de wijze waarop de asielprocedure werkt? Zo kunnen we zien of bijstelling nodig is.”

Mevrouw Meulenbelt: “Ik vind drie jaar wachten op een evaluatie te lang. Voor een aantal zaken is het duidelijk dat je er langer ervaring mee moet hebben om te weten hoe het werkt, maar er zijn allerlei onderdelen waarvan zeker binnen drie jaar kan worden vastgesteld dat die correctie behoeven.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1242

Mevrouw Meurs: “Tot slot kom ik bij het punt van de evaluatie. Ik kan mij voorstellen dat er pas over drie jaar een evaluatie mogelijk is omdat je pas na een zekere periode goed inzicht krijgt in hoe het verloopt. Toch sluit ik mij graag aan bij de oproep van mevrouw Meulenbelt en mevrouw Strik om een vorm te vinden voor een voortgangsrapportage over een jaar, zodat wij wellicht in de Kamer met elkaar van gedachten kunnen wisselen over de punten die vandaag ter sprake zijn gekomen, met name over de tijden en het overschrijden van de termijnen en over de wijze waarop het medisch onderzoek wordt verricht. Op basis daarvan kunnen wij bezien hoe het werkelijk loopt. Ik verzoek de minister om een reactie daarop.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1242

De heer Van de Beeten: “Tot slot de kwestie van de evaluatie en de monitor. Ik sluit mij ook op dit punt aan bij hetgeen mevrouw Meurs heeft gezegd. Zelf heb ik welbewust niet gesproken over een evaluatie na een jaar, maar over een soort, zoals mevrouw Meurs het noemde, voortgangsrapportage in het kader van de monitor die toch al regelmatig aan de Tweede Kamer wordt verstrekt. Het gaat dan als het ware om een compilatie van  ervaringsgegevens over de toepassing van de wet over een jaar. Ik dring er bij de minister op aan dat toe te zeggen.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1243

Minister Hirsch Ballin: “Ik zeg alvast toe, ook aan mevrouw Meurs en mevrouw Meulenbelt, dat wij de Kamer op de al door mij geschetste manier periodiek zullen informeren over de ervaringen die met de nieuwe wetgeving worden opgedaan, via de rapportage die naar de Tweede Kamer gaat en die ook de Eerste Kamer bereikt in de reguliere stukkenstroom.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1244

De heer Van de Beeten: “Aan het slot van mijn tweede termijn heb ik gevraagd om over een jaar een voortgangsrapportage te mogen ontvangen. De minister heeft in het voorbijgaan tegen mevrouw Meulenbelt en mevrouw Meurs gezegd: volgt u maar de rapportage aan de Tweede Kamer. Zoals de minister weet, zijn wij maar parttimepolitici. Ik heb vandaag een hele batterij ambtenaren ons zien gadeslaan. Het moet dus niet onmogelijk zijn om over een jaar een compilatie uit al die voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer samen te stellen, zodat wij op dat moment echt een overzicht krijgen inzake de punten die wij hier naar voren hebben gebracht. Zo nodig kunnen wij daarover dan met de minister van gedachten wisselen. Dat kan hij ons vandaag echt wel even toezeggen.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1245

Minister Hirsch Ballin: “Zijn enkele opmerking dat hij [de heer Van de Beeten: red.] het op prijs stelt dat de stukken de Eerste Kamer niet alleen indirect bereiken, maar ook direct, is voor mij voldoende om hem toe te zeggen dat deze voortgangsrapportages voortaan aan beide Kamers der Staten-Generaal zullen worden toegestuurd. Ik zal ervoor zorgen dat daarmee ook wordt voldaan aan de behoefte van de heer Van de Beeten om na een jaar inzicht te krijgen in de uitvoering van deze wet.”

De heer Van de Beeten: “Voorzitter. Dit is een misverstand tussen u en mij. Het was niet mijn bedoeling om u aan te moedigen ons nog meer stukken te bezorgen dan wij toch al moeten verwerken. Het gaat heel specifiek om het volgende. Kan de minister over een jaar aan de hand van de rapportages, voor mijn part aan de hand van de rapportages die hij  aan de Tweede Kamer stuurt, in een enkelvoudige rapportage aan de Eerste Kamer een compilatie verstrekken over de onderwerpen waarover wij vandaag hebben gesproken?

Excuus aan u, voorzitter, voor het misschien ook door mij veroorzaakte misverstand.”

Minister Hirsch Ballin: “Ik zou haast in de verleiding komen om te zeggen dat wij na een jaar de Kamer graag zullen voorzien van een rapportage over de uitvoering van deze wet en dat wij die alleen maar in afschrift aan de Tweede Kamer doen toekomen. Ik vrees echter dat ik dan weer andere problemen over mij afroep. Die rapportage na een jaar zal dus beide Kamers der Staten-Generaal bereiken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over richtlijnen OM met begripsbepalingen beroep en ambt (31.386, A en 31.422 (R1853) nr. 2) (T01198)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Vries, toe om de Kamer te informeren als het Openbaar Ministerie richtlijnen geeft over de begripsbepaling van de begrippen ‘beroep’ en ‘ambt’.


Kerngegevens

Nummer T01198
Status voldaan
Datum toezegging 16 februari 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr. K.G. de Vries (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen ambt
beroep
richtlijnen
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (31.422 (R1853))
Strafbaarstelling deelname en meewerken aan training voor terrorisme (31.386)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 19 – blz. 822

De heer De Vries (PvdA): “Bovendien maakt de nota duidelijk dat er grote onzekerheid heerst over wat nu precies een beroep of een ambt is. De minister heeft de verwarring op dit punt nog groter gemaakt. Hij vindt dat Kamerleden geen beroep uitoefenen, maar een ambt bekleden. Dat leidt hij af uit het feit dat zij met ambtenaren worden gelijkgesteld.

Tegelijkertijd deelt hij mee dat leraren die ambtenaar zijn, geen ambt bekleden maar een beroep hebben. Dat is een heel moeilijke driehoek van logica, die overigens wel te  begrijpen is, omdat anders leraren die ambtenaar zijn, niet uit hun beroep ontzet zouden kunnen worden, en leraren die dat niet zijn wel.

De vraag is of de minister in zijn redenering wel gelijk heeft. Ik heb geprobeerd daar nader inzicht in te krijgen en vastgesteld dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad een ambtenaar iemand is die door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking, om een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. De Hoge Raad oordeelt het niet nodig dat die taak uit zijn aard alleen door de overheid kan worden verricht.

Ik zou zo denken dat volgens deze definitie en misschien ook volgens het oordeel van de Hoge Raad, dat ik in concreto over dit soort zaken natuurlijk niet ken, omdat de Hoge Raad zich hierover nooit heeft uitgesproken, het wel eens zo zou kunnen zijn dat leraren die  door het openbaar gezag zijn aangesteld, niet onder de voorgestelde uitbreiding van de ontzetting van het beroep zouden vallen. Ik zou van de minister willen weten of hij nou wel zeker weet dat dit het geval is. Zou hij daar dan ook bij kunnen aangeven waarop hij die mening baseert? Ik neem aan dat hij daar bronnen voor heeft. Dat is een wezenlijke vraag voor de toepasselijkheid van deze wetgeving.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 19 – blz. 825

Minister van Justitie: “Ik herhaal hier graag wat ik in mijn reactie op het onderzoeksrapport heb gesteld. In overleg met het Openbaar Ministerie zal ik bezien op welke wijze het beleid inzake de toepassing en de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straffen nader kan worden vormgegeven. Ik zal daarbij ook ingaan op de begripsbepalingen van de begrippen beroep en ambt. Ik heb de Kamer in de stukken al gemeld wat op dit punt de stand van het denken in de rechtsleer en de jurisprudentie is. Ik zal dit punt van aandacht en precisie echter ook nog uitdrukkelijk onder de aandacht brengen van het Openbaar Ministerie. Ik zal de Kamer er graag over informeren als het Openbaar Ministerie hierover verdere richtlijnen geeft.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Circulaire artikel 172b Gemeentewet (31.467) (T01200)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van vragen van het lid Dölle, toe in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een circulaire op te zullen stellen die burgemeesters tot richtsnoer kan dienen bij het uitoefenen van de bevoegdheid ex artikel 172b Gemeentewet.


Kerngegevens

Nummer T01200
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen 172b Gemeentewet
circulaire
twaalfminners
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1459-1460

De heer Dölle (CDA): De CDA-fractie zou daarom in het geval zoals eerder geschetst voor de twee jaar tot de aangekondigde evaluatie zeer wensen dat in ieder geval bij de toepassing van de bepaling de door de Raad van State en eerder door onze fractie gevreesde frictie of botsing van die toepassing met artikel 8 EVRM achterwege blijft c.q. wordt voorkomen. Hier ligt de komende twee jaar een taak voor de nationale overheid, met name voor de regering en de minister. Zij zullen de nieuwe bevoegdheid moeten encadreren en richten. Het is onvoldoende om daarbij alleen te verwijzen naar de Awb.

Is de regering bereid via algemeen verbindende voorschriften, als het kan, of via aanwijzingen, als het moet, dit grondrechtelijk aspect centraal te stellen? Onze fractie denkt daarbij uiteraard aan goede voorlichting aan burgemeesters, maar ook aan een toetsingskader waarin het subsidiariteitcriterium wordt geëxpliciteerd, evenals het begrip openbare orde in relatie tot kinderen, de betrokkenheid van jeugdzorg wordt verzekerd, een actieve rol wordt aangenomen bij het onder ogen brengen van rechtsmiddelen bij betrokkenen en boven alles de nadruk op zorgvuldigheid en terughoudendheid wordt gelegd. Het dient een kader te bieden dat ook voor de rechter relevant is of kan zijn, zoals bijvoorbeeld de circulaire bij de wet woningsluiting bij overlast dat is.

Is de regering bereid initiatieven te nemen en, zo ja, welke? Over twee jaar bij de aangekondigde evaluatie behoort de regering wat ons betreft afzonderlijk in te gaan op de vraag of het voortbestaan van artikel 172b nog gerechtvaardigd is op grond van empirisch materiaal dat dan bestaat. Op dit punt hebben wij, hoewel dat niet gebruikelijk is, nu al een motie.

(...)

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding, de voorlichting door de Raad van State, alsmede de reactie van de regering daarop;

overwegende dat over de opportuniteit van hetgeen is neergelegd in artikel 172b Gemeentewet (12-minners), gelet op het empirisch materiaal dat de invoering ervan moet schragen, onvoldoende duidelijkheid bestaat;

spreekt uit dat bij de evaluatie die twee jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt, afzonderlijk en specifiek aandacht dient te worden besteed aan de vraag of de bepaling alsdan nog noodzakelijk is en, indien de regering meent dat zulks het geval is, op welk empirisch materiaal dat oordeel steunt;

spreekt verder uit dat in de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van deze wet en de evaluatie de landelijke overheid een bijzondere verantwoordelijkheid bezit ter zake van de toepassing van artikel 172b teneinde te voorkomen dat artikel 8 EVRM in het gedrang komt;

spreekt uit dat die verantwoordelijkheid tot uitdrukking zou kunnen komen door het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, dan wel door het geven van zodanige aanwijzingen dat bedoelde frictie niet optreedt;

verzoekt de regering, daartoe initiatieven te ontplooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter H (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1480-1481

Minister Hirsch Ballin: Om ook de laatste reden voor zorg weg te nemen, heb ik ook de gedachte op mij laten inwerken die is verwoord in de motie die is voorgesteld door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc. In die motie wordt gevraagd om hetzij nader algemeen verbindende voorschriften – ik wees al op de algemeen verbindende voorschriften die in wet en verdrag zijn neergelegd – hetzij aanwijzingen dat de frictie tussen 172b en 8 EVRM zich niet voordoet. In mijn positieve reactie op deze motie zeg ik dat het wat mij betreft zelfs nog iets breder mag zijn. Het gaat niet alleen om artikel 8 EVRM, maar ook om allerlei andere eisen die in rechte en in goed beleid moeten worden gesteld aan de uitoefening van deze bevoegdheid. Ik heb dan ook het voornemen om een circulaire op te stellen die de burgemeesters tot richtsnoer zal dienen bij het uitoefenen van deze bevoegdheid. Dit zal uiteraard worden afgestemd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik heb daarover dezer dagen ook gesproken met de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ik meld met haar instemming dat zij zonder meer instemt met dit voornemen. Wij zullen dit dus in overleg met de VNG ter hand nemen opdat een goed en in alle opzichten rechtmatig en verstandig gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid.

Ik denk dan aan de eisen die uit het EVRM voortvloeien: artikel 8 van het EVRM dat onderwerp is van de motie, de eis van de subsidiariteit in verhouding tot andere mogelijk minder ingrijpende maatregelen op basis van vrijwilligheid, de relatie met andere maatregelen om de achterliggende oorzaken van het wangedrag aan te pakken, de duur van het bevel en de eis dat er ook acht wordt geslagen op de informatie die door belanghebbenden, mogelijk ook door reeds aanwezige hulpverleners, naar voren wordt gebracht. Dit geeft als het ware uitwerking aan de eis van evenredigheid en van draagkrachtige motivering die ook uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit. Ik hoop en verwacht dat ten volle wordt voorzien in hetgeen in de motie wordt gevraagd door het samenspel van de algemeen verbindende voorschriften die naast en in samenhang met artikel 172b gelden en de circulaire die ik in overleg met de VNG zal opstellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken uitkomst WODC-onderzoek bij parlementaire behandeling wetsvoorstel forensische zorg (31.823) (T01214)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Beeten, toe dat hij de uitkomsten van het WODC-onderzoek zal betrekken bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel forensische zorg.


Kerngegevens

Nummer T01214
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
WODC
Kamerstukken Aanpassing maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden (31.823)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 - blz. 1469

De heer Van de Beeten (CDA): "Ik kan kort zijn over dit wetsvoorstel door te verwijzen

naar hetgeen wij al in de schriftelijke voorbereiding hebben gezegd, maar ik wil toch van de gelegenheid gebruikmaken om een punt van zorg onder de aandacht van de minister te brengen. Dit heeft te maken met de wijze waarop de advocatuur de laatste tijd spreekt over tbs en de advisering aan de cliënten. Hierover heb ik al vragen gesteld in de schriftelijke voorbereiding. De minister heeft erop gewezen dat er een WODC-onderzoek loopt en dat het nog wel even duurt voordat de rapportage daarover klaar zal zijn. Ik mag toch hopen dat dit wel het geval is op het moment dat de wetsvoorstellen inzake dwangbehandeling en forensische zorg deze Kamer hebben bereikt. De informatie die daaruit komt, zou ik wel graag bij de behandeling hier willen betrekken. Ik zeg dit ook tegen de achtergrond van de wetenschap dat 30% tot 70% – afhankelijk van de criteria die je hanteert – van de populatie van reguliere gevangenissen mensen betreft met psychische problemen, psychiatrische stoornissen, verslavingsproblematiek of combinaties daarvan. Met andere woorden, het gaat om een categorie personen die onder andere of specifieke omstandigheden in aanmerking zouden komen voor tbs. Wij moeten natuurlijk vermijden dat de verbeteringen die wij met het wetsvoorstel inzake forensische zorg willen bereiken, in gevaar komen doordat de zwaardere gevallen die tbs zouden moeten krijgen en dwangverpleging zouden moeten ondergaan, de behandeling in het kader van de forensische zorg in de weg zitten. Ik zie dus mogelijke interferenties, die wij tijdig in kaart zouden moeten brengen. Vandaar mijn verzoek aan de minister om te bewerkstelligen dat de informatie over de lange duur van de tbs en de rol van de advocatuur daarbij ons tijdig bereikt."

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 - blz. 1476

Minister Hirsch Ballin : "In aanvulling op de antwoorden die ik al gecombineerd had met antwoorden op vragen van andere leden, nog een vraag die alleen door de heer Van de Beeten is gesteld, namelijk of het WODC-onderzoek beschikbaar zal zijn bij de behandeling van het wetsvoorstel forensische zorg. Het onderzoek gaat onder meer over de weigerachtige observandi. Het is dus terecht dat de heer Van de Beeten daarop de aandacht vestigt. Ik zal de uitkomst van dat onderzoek betrekken bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel forensische zorg. Als mijn opvolger dit te behandelen krijgt, zal voor hem of haar ongetwijfeld hetzelfde gelden. Dat hoort erbij, voor zover wij niet zelfs al eerder maatregelen moeten treffen op het punt van de weigerachtige observandi. Dit onderwerp heeft ook nu, in deze maanden, mijn aandacht en die van mijn medewerkers. Ik verwacht dat het onderzoek medio 2012 beschikbaar is. Dus uiterlijk dan zullen daar ook conclusies aan worden verbonden."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontheffing griffierecht in lagere regelgeving voor bepaalde categorieën zaken (31.758) (T01226)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van de Leden van de Beeten en Quik-Schuijt, toe in lagere regelgeving vast te leggen dat bij het indienen van een verweerschrift tegen jeugdbeschermingsmaatregelen geen griffierecht verschuldigd is.


Kerngegevens

Nummer T01226
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen griffierechten
ontheffing griffierecht
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 12

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): "Dank aan de minister voor de toezegging op bladzijde 9 van de nota naar aanleiding van het verslag van 31 augustus 2010 dat hij, in de lagere  regelgeving, een vrijstelling van heffing van griffierechten zal opnemen voor ouders die een verweerschrift willen indienen tegen een verzoek tot toepassing van  kinderbeschermingsmaatregelen. Kunnen wij deze toezegging registreren in onze toezeggingenregistratie?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 14

De heer Van de Beeten (CDA): "Mijn laatste punt is dat de minister naar aanleiding van vragen van mevrouw Quik-Schuijt heeft opgemerkt dat hij met betrekking tot de jeugdbeschermingsmaatregelen in lagere regelgeving wil vastleggen dat er geen griffierecht verschuldigd zal zijn. Waarop baseert hij dat hij de hardheidsclausule op deze wijze bij AMvB of ministeriële regeling mag invullen? Mij lijkt dit nogal een moeilijke weg. Als dit inderdaad een moeilijke weg blijkt te zijn, kan dit in het kader van de reparatiewet meteen worden meegenomen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 29

Minister Hirsch Ballin: " De heer Van de Beeten heeft een vraag gesteld over de oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel en over de grondslag daarvan. Artikel 4, lid 3, van de wet biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bepaalde categorieën van zaken te bepalen dat daarin geen griffierecht zal worden geheven. Die mogelijkheid zou ik graag aangrijpen om de toezegging waar de heer Van de Beeten naar vroeg, gestand te doen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bijhouden van effecten/consequenties niet tijdige betaling (31.758) (T01227)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe de effecten/consequenties van niet-tijdige betaling bij te zullen houden. In de eveneens toegezegde evaluatie zal hier ook op in worden gegaan.


Kerngegevens

Nummer T01227
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2017
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen consequenties
effecten
niet-tijdige betaling
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 9

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Wanneer door de eiser niet betaald wordt, volgt

niet-ontvankelijkverklaring. Het registreren daarvan door de griffie wordt door de minister als een lastenverzwaring voor de griffie ervaren. Dit ontgaat mijn fractie. De beslissing van niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht moet aan betrokkene worden bericht. Tegelijk kan een en ander elektronisch geregistreerd worden. Dat is dus geen enkele moeite. De VVD-fractie meent dat die registratie nuttig is om zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen van ″heffing aan de poort″. Kan de minister toezeggen dat deze registratie zal plaatsvinden?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 29

Minister Hirsch Ballin: "De effecten van de inning van de griffierechten aan het begin van de procedure en de consequenties van niet-tijdige betaling zullen worden bijgehouden. Ik zal er zorg voor dragen dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Ik kan die vraag dus bevestigend beantwoorden."

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Dit is dus duidelijk een toezegging van de minister om dat te registeren zodat wij over enige tijd kunnen zien hoe het loopt. In de stukken schreef hij nog dat het allemaal te moeilijk was en dat hij dat niet zou gaan doen, omdat het vreselijk veel werk zou zijn voor de griffie. Nu is er dus een toezegging dat het wel gebeurt."

Minister Hirsch Ballin: "Ja. De effecten van de inning van griffierechten aan het begin van de procedures en de consequenties van niet-tijdige betaling zullen gedurende enige tijd na de inwerkingtreding worden bijgehouden. Ik zeg ook graag toe dat het wetsvoorstel zal worden geëvalueerd."

Minister Hirsch Ballin: "In de evaluatie zal ook worden ingegaan op de effecten van het innen van de griffierechten aan het begin van de procedure op het verloop van juridische

procedures. Zo’n evaluatie kan na vijf jaar op een verantwoorde manier worden uitgevoerd."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Technische punten en neerslaan hogere tarieven bij proceskostenveroordeling meenemen in wetsvoorstel (31.758) (T01229)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de Leden Van de Beeten, Westerveld en Quik-Schuijt, toe nog eens te kijken naar het neerslaan van de hogere tarieven voor griffierechten voor bedrijven op natuurlijke personen bij een proceskosten-veroordeling bij een verstekvonnis in incassozaken. De Minister van Justitie zegt tevens toe, te zullen kijken naar de technische punten die de heer Von Schmidt auf Altenstadt (in het Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging) heeft aangesneden. Dit alles zal de Minister meenemen in een wetsvoorstel waarin die punten gecorrigeerd kunnen worden.


Kerngegevens

Nummer T01229
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
dr. M. Westerveld (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen hogere tarieven
incasso's
proceskostenveroordeling
verstekvonnissen
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 11

Mevrouw Westerveld (PvdA): " Mijn fractie begrijpt en onderschrijft ook dat de kostenneutraliteit in dit wetsvoorstel is gezocht door het duurder maken van de rechtspleging voor bedrijven. Zij begrijpt niet waarom daarbij niet is omgezien naar een wat genuanceerder systeem, zodat de hogere tarieven voor bedrijven niet uit eindelijk neerslaan bij de burger die het systeem beoogt te ontzien. Deze vraag is niet nieuw. Hij is de minister van verschillende kanten en in verschillende toonaarden gesteld. Wij zijn dan ook benieuwd naar wat hij hierover vandaag aan ons te melden heeft. Wij zijn vooral benieuwd naar zijn antwoord op de vraag of hij mogelijkheden ziet om deze wat ik maar zal noemen systeemfout in dit wetsvoorstel te herstellen."

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): " Het vaste lage tarief voor natuurlijke personen klinkt mooi maar de minister weet inmiddels ook dat de meeste zaken die bij de kantonrechter aanhangig worden gemaakt incasso’s zijn waarbij de eiser een rechtspersoon is en de gedaagde een natuurlijk persoon. In 90% van deze zaken verschijnt de gedaagde niet en wordt hij veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de eiser, waaronder het hogere rechtspersonentarief voor griffierecht. Van verschillende kanten is erop gewezen dat het verhogen van het griffierecht de overheid aan de ene kant geld oplevert maar aan de andere kant geld gaat kosten doordat meer huishoudens in de schuldhulpverlening terecht zullen komen, vooral in de categorie schulden tussen € 500 en € 1500. De fractie van de SP vraagt zich dan ook af of de verhoging met name in deze categorie wel proportioneel is, mede gelet op het feit dat de meeste huishoudelijke schulden blijven beneden € 1500, waar tot nu toe ongeveer de grens lag. Het gaat dan veelal om de aanschaf van een  nieuwe koelkast of wasmachine, vervanging van een doorgezakt bankstel of aanschaf van kleding, al dan niet via Wehkamp of een ander postorderbedrijf."

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 14

De heer Van de Beeten (CDA): " Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Quik

over het griffierecht in verstekzaken. De praktijk is vaak dat er een verstekvonnis wordt gehaald, ook in het kader van de betalingsregeling, zodat men een stok achter de deur heeft, om het zo maar eens te zeggen, maar ik ben het geheel met mevrouw Quik eens dat het tamelijk onbillijk is dat in een dergelijke situatie het volle griffierecht in het kader van de veroordeling in de proceskosten ten laste van de schuldenaar wordt gebracht als de schuldeiser een rechtspersoon is. Ik pleit ervoor om dat op ten minste 50% te stellen. De minister heeft reparatiewetgeving aangekondigd met het oog op de opmerkingen van de heer Von Schmidt auf Altenstadt. Ik zou er krachtig voor willen pleiten om ook deze beperking in die wetgeving op te nemen.

De minister heeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan deze Kamer geschreven dat ook de rechter de bevoegdheid heeft om daar in het kader van de proceskostenveroordeling rekening mee te houden. Afgezien van de vraag of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarvoor geschreven is – dat valt mijns inziens te betwisten – moet de rechter simpelweg weten wat er aan de hand is, wil hij een dergelijke afwijking van de normale in de proceskostenveroordeling kunnen opleggen. Hoe weet hij dat in dit soort zaken? Ik denk dat dit een doodlopende weg is. Daarom vraag ik de minister om een wettelijke voorziening te willen treffen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 30-31

Minister Hirsch Ballin: " Voorzitter. Het volgende is nog aan de orde gesteld: de tarieven voor rechtspersonen bij kantonzaken, die inderdaad veel hoger zijn dan voor natuurlijke personen. Ik doel onder andere op de verstek/incassozaken. Dit punt is door mevrouw Quik-Schuijt, mevrouw Westerveld en de heer Van de Beeten aan de orde gesteld. De hoogte van de tarieven voor rechtspersonen en het effect daarvan voor natuurlijke personen bij proceskostenveroordelingen in incassozaken bij de kantonrechter zouden voor degenen die daar met zorg naar kijken, kunnen inhouden dat natuurlijke personen in incassozaken met problematische schulden worden opgezadeld. Een verschil in tarief tussen rechtspersonen en natuurlijke personen is ook in het huidige stelsel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken te vinden, zij het in beperkte mate, met als rechtvaardiging dat dit het mogelijk maakt om het tarief voor alle natuurlijke personen en in het bijzonder voor onvermogenden lager te houden. De veroordeling van de verliezende partij tot de proceskosten is een algemeen uitgangspunt van ons procesrecht. De hogere tarieven voor rechtspersonen zijn bij de relatief kleine incassovordering voor de schuldenaren het meest voelbaar.  Om tegemoet te komen aan de verwoorde zorgen, ben ik bereid om daar nog eens naar te kijken. Dat kan leiden tot een voorstel om de effecten voor de schuldenaar van een incassovordering in kantonzaken te verzachten. Daarbij zal ik ook de alternatieven wegen, die in de inbrengen genoemd zijn. Daarin zijn verschillende benaderingen naar voren gekomen. Zo noemde de heer Van de Beeten de mogelijkheid om de  proceskostenveroordeling voor natuurlijke personen in incassozaken te beperken. Een andere mogelijkheid is om de tarieven voor rechtspersonen voor kleine vorderingen bij de kantonrechter aan te passen. Hoe dan ook, ik zal daar dus naar kijken. Tevens zal ik kijken naar de technische punten die de heer Von Schmidt auf Altenstadt heeft aangesneden. Dit alles zal ik meenemen in een wetsvoorstel waarin die punten gecorrigeerd kunnen worden. Op deze beide onderdelen doe ik dus deze toezegging."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij uitwerking wetsvoorstellen inzake kostendekkende griffierechten, herziening gerechtelijke kaart en versterking van de cassatierechtspraak, rekening houden met inbrengen tijdens het debat (32.021) (T01357)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van de Beeten, Broekers-Knol, Haubrich-Gooskens, Quik-Schuijt en Staal, toe bij de uitwerking van de wetsvoorstellen inzake de kostendekkende griffierechten, de herziening van de gerechtelijke kaart en de versterking van de cassatierechtspraak, zich rekenschap te geven van hetgeen te berde is gebracht tijdens de eerste termijn van het debat.


Kerngegevens

Nummer T01357
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
mr. B. Staal (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen cassatierechtspraak
cassaties
griffierechten
verhoging griffierechten
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 32

Minister Opstelten: " Er zijn veel onderwerpen die in een later stadium ter sprake zullen komen in deze Kamer. Ik noem de kostendekkende griffierechten, de herziening van de gerechtelijke kaart en de versterking van de cassatierechtspraak. De daarover gemaakte opmerkingen zijn zonder uitzondering de moeite van een intensieve discussie waard, ook te gelegener tijd bij de behandeling van de desbetreffende wetsvoorstellen. Het is overigens waardevol dat die opmerkingen nu al zijn gemaakt. Die signalen heb ik goed opgepikt. Ik beschouw ze als belangrijke impulsen voor de verdere uitwerking van die wetsvoorstellen. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat ik mij rekenschap zal geven van hetgeen hier te berde is gebracht."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen versterking eerstelijnsrechtspraak in innovatieagenda (32.021) (T01364)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van de Beeten, Broekers-Knol, Haubrich-Gooskens, Quik-Schuijt en Staal, toe de versterking van de eerstelijnsrechtspraak mee te nemen in de innovatieagenda.


Kerngegevens

Nummer T01364
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
mr. B. Staal (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen eerstelijnsrechtspraak
innovatieagenda rechtspraak
Kamerstukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 46

Minister Opstelten: "In alle beschouwingen van buiten en van deze Kamer klinkt een consensus door over de inrichting van de eerstelijnsrechtspraak. Eenvoudig, snel, informeel, waarbij de rechter zo veel mogelijk aansluit bij de belangen van de rechtzoekende. Het voorstel waarover we vandaag spreken, geeft juist in de lijn van deze gedachte meer gewicht aan de werkwijze en cultuur van de kantonrechter. Een versterking van de eerstelijnsrechtspraak neem ik ook mee in de innovatieagenda. Eigenlijk hebben we het daar niet over gehad. Ik heb in de Tweede Kamer toegezegd dat ik gelijk op wil lopen met de behandeling van het dossier en het wetsvoorstel inzake de griffierechten aan de ene kant en dat van de innovatieagenda aan de andere kant. Als ik met een wetsvoorstel over de griffierechten kom, kom ik ook met een stevige innovatie-agenda, zodat de Tweede Kamer en daarna de Eerste Kamer evenals het veld in samenhang de situatie kunnen bezien en beoordelen. Ik denk dat dit hier ook van toepassing is. Ik neem dat mee en kom er te gelegener tijd op terug. Ik kan de Kamer nu al verzekeren dat de nieuwe gerechtelijke kaart juist de voorwaarden schept om de eerstelijnsrechtspraak zo goed mogelijk in te richten. De rechtspraak kan vanuit grotere eenheden de verspreide zittingslocaties optimaal bedienen. Te zijner tijd zal bij de behandeling van het wetsvoorstel ongetwijfeld een debat plaatsvinden. Ik zal daar aandacht aan schenken en dan komen we daarop terug."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meldplicht voor aangetroffen datalekken (33.000) (T01399)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Brinkman, toe om een brief aan de Tweede Kamer waarin een toelichting zou worden gegeven op de uitwerking van de in het regeerakkoord vastgelegde meldplicht datalekken ook aan de Eerste Kamer toe te zenden.


Kerngegevens

Nummer T01399
Status voldaan
Datum toezegging 25 oktober 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.drs. L.C. Brinkman (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen datalekken
meldplicht
Kamerstukken Miljoenennota 2012 (33.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4, item 6, blz. 77-78

De heer Brinkman (CDA):

(...)

Er is een prijzenswaardige en effectieve inzet van justitiële autoriteiten om allerlei vormen van onveiligheid en criminaliteit terug te dringen. Toch zijn er nog wensen. Ook wij hier weten dat deze tijd er een van computers is, maar het is niet allemaal goud wat daar blinkt. Wil het kabinet een algemene meldplicht voor aangetroffen datalekken overwegen, evenals bescherming voor hackers die te goeder trouw datalekken aantonen en verplichte structurele audits invoeren vergelijkbaar met de jaarrekeningcontrole?

(...)

Minister Rutte:

(...)

De heer Brinkman van de CDA-fractie vroeg naar een meldplicht voor aangetroffen datalekken. Ter uitwerking van het regeerakkoord zal er een meldplicht datalekken worden ingevoerd. In een brief aan de Tweede Kamer zal de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op zeer korte termijn deze maatregel toelichten. Wij zullen ervoor zorgen dat deze brief ook naar de Eerste Kamer gaat. Ik kijk hiervoor even naar staatssecretaris Teeven. Er zal vervolgens ook een wetsvoorstel worden ingediend. Dat komt sowieso naar de Eerste Kamer. De meldplicht alleen biedt natuurlijk niet voldoende mogelijkheden voor het voorkomen van incidenten zoals we die hebben gehad. De meldplicht is gericht op het verlies aan persoonsgegevens en niet op de inbreuk op vitale informatiesystemen. Er is bij het Tweede Kamerdebat over DigiNotar op 13 oktober een motie ingediend om ook een meldplicht voor inbreuken op vitale informatiesystemen in te voeren. De minister van Veiligheid en Justitie beschouwt op dit moment deze motie en ziet haar als ondersteuning van het beleid. Wij zijn dus van plan om dat te verbreden.

(...)

De heer Brinkman (CDA):

Ik dank de minister-president voor de informatie op dit punt. Mijn vraag strekte echter verder. Ik vroeg om niet zozeer naar aanleiding van incidenten te reageren, als wel om daar meer structureel een audit op toe te passen. Ik wil daarop graag nog een antwoord.

Minister Rutte:

Ik zeg dat toe. Er is gevraagd of we op dit punt meer gebruik kunnen maken van de kennis van marktpartijen, door bijvoorbeeld bankpassen voor online autoriseren te gebruiken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evalueren kostenaspecten antiterrorismemaatregelen (33.000) (T01433)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Holdijk, toe om bij de vijfjaarlijkse evaluatie van antiterrorismemaatregelen ook het kostenaspect te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01433
Status afgevoerd
Datum toezegging 25 oktober 2011
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen anti-terrorisme
veiligheid
Kamerstukken Miljoenennota 2012 (33.000)


Opmerking

Zie ook T00509.

Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4 - blz. 47, 78.

De heer Holdijk (SGP):

Een ander punt dat mij sterk bezighoudt, is de terrorismebestrijding. Niet alleen vanuit financieel oogpunt, al stel ik wel de vraag of de regering een enigszins betrouwbare indicatie kan geven van de jaarlijkse totale directe en indirecte uitgaven voor dit doel. Is de prijs die we in Nederland sinds de aanslagen van 11 september 2011 betalen voor onveiligheid niet te hoog, niet alléén in geld maar ook in maatregelen die ten koste gaan van onze vrijheden en grondrechten? Een nieuw woord, de "surveillancestaat" heeft ingang gevonden.

Minister Rutte:

(...)

De heer Holdijk van de SGP-fractie vroeg op dit punt om een indicatie van de totale jaarlijkse directe en indirecte kosten. Ook vroeg hij of de maatregelen in het kader van de bestrijding en voorkoming van terrorisme een inperking betekenen van de burgerlijke vrijheden en de grondrechten. Op zijn vraag over de kosten kan ik antwoorden dat uit de evaluatie van de antiterrorismemaatregelen over de periode van 2001 tot en met 2010 blijkt dat Nederland slechts een beperkt aantal specifiek op terrorismebestrijding gerichte maatregelen en diensten heeft. De aanpak van terrorisme is bij ons echt ook verweven met een brede aanpak van criminaliteit, onveiligheid,migratie en andere terreinen. Daardoor is het gewoon lastig om een indicatie te geven van de specifiek voor terrorismebestrijding gemaakte kosten. De minister van Veiligheid en Justitie heeft wel toegezegd om de antiterrorismemaatregelen iedere vijf jaar te evalueren. Ik kan toezeggen dat het kostenaspect bij de volgende evaluatie zal worden betrokken. Op die manier kunnen wij proberen hierin iets meer inzicht te krijgen, ondanks de verwevenheid.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Waarborgen beveiliging verstrekking DNA-profielen aan externe laboratoria (32.168) (T01436)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD), toe om bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken speciale aandacht te besteden aan het waarborgen van de beveiliging van de DNA-profielen die aan externe deskundigen worden verstrekt. Hierbij gaat het onder meer om de wijze waarop verstrekking van DNA-profielen aan geaccrediteerde laboratoria zal plaatsvinden, alsmede de wijze waarop DNA-profielen worden bewaard indien ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.


Kerngegevens

Nummer T01436
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen beveiliging
DNA-profielen
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 51-52

Mevrouw Duthler (VVD):

"In reactie op een motie van de heer Van der Steur, die in de Tweede Kamer is aangenomen, heeft de minister in zijn brief van 27 september jongstleden aangekondigd dat hij het DNA-besluit zal aanpassen. Dit om er voor te zorgen dat de positie van DNA-deskundigen van het NFI in juridische zin gelijk wordt gesteld aan die van deskundigen van andere laboratoria. Die laatste groep deskundigen kan dan zelf vaststellen of er een match is tussen het vervaardigde DNA-profiel en de in de DNA-databank opgenomen profielen en kan die match zelf beoordelen. De minister merkt op dat in lijn met de Wet beschermingpersoonsgegevens bij elke verstrekking zal worden aangegeven dat de DNA-profielen alleen mogen worden gebruikt binnen de onderzoeksopdracht en niet in de onderzoeksrapportage mogen worden opgenomen. Hoe wordt gewaarborgd dat de DNA-profielen die deskundigen van externe laboratoria verstrekt krijgen, na afronding van het onderzoek daadwerkelijk worden vernietigd? Zijn er procedures voorgeschreven die deze externe laboratoria moeten volgen? Wordt dat door externe auditors regelmatig gecontroleerd en wordt daarover ook gerapporteerd? Kortom, hoe weten wij zeker dat DNA-profielen niet gaan rondzwerven in de wereld als ze eenmaal de poorten van het NFI hebben verlaten?"

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 67

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler wijst er terecht op dat het verlenen van toegang tot de informatie uit de DNA-databank voor de deskundigen van de externe laboratoria vele vragen oproept, onder meer hoe gewaarborgd wordt dat de DNA-profielen die aan hen worden verstrekt, beveiligd zijn en niet overal gaan rondzwerven. Daarom zullen bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken de vragen van mevrouw Duthler worden meegenomen. In ieder geval moet zorgvuldig worden bezien hoe de verstrekking van DNA-profielen aan geaccrediteerde laboratoria zal plaatsvinden, en hoe de profielen niet bij die laboratoria bewaard blijven indien ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Dat zijn zaken die bij de aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken scherp aan de orde zullen komen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vijfjaarlijkse evaluatie terrorismewetgeving en toezenden voorstel aanpak evaluatie (32.168) (T01438)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD) en het lid Engels (D66), toe over vijf jaar opnieuw de terrorismewetgeving te evalueren, met name over de toepassing van wetgeving en over de organisatie van de hele terrorismebestrijding. De minister zegt toe eerst te komen met een voorstel voor de wijze waarop de evaluatie zal worden uitgevoerd en dat hij dit ook aan de Eerste Kamer zal voorleggen. De minister zegt tot slot toe de opmerkingen van mevrouw Duthler en de heer Engels over inzicht in de samenhang en effectiviteit van alle wetten en regels die worden gemaakt om de veiligheid te vergroten, in het aangekondigde voorstel mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01438
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Suyver
terrorisme
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Opmerking

Zie ook T01064

Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, 7, p. 51

Mevrouw Duthler (VVD):

" Onderhavig wetsvoorstel is weer een voorbeeld van een wet die in het kader van de verbetering van de veiligheid tot stand is gekomen en die een inbreuk maakt op de grondrechten van burgers. In deze Kamer is al eerder aandacht gevraagd voor de cumulatieve effecten van regels die worden gesteld om de veiligheid te vergroten, maar tegelijkertijd een inbreuk maken op de grondrechten van burgers. Hoe grijpen deze maatregelen op elkaar in en versterken ze elkaar? De toenmalige minister van Justitie heeft de Kamer toegezegd bij de voorbereiding van het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de commissie-Suyver te letten op de cumulatie van nieuwe regels en de effecten daarvan. Daar is nog weinig van gebleken. Er is geen kabinetsstandpunt verschenen, wel een brief van staatssecretaris Teeven, waarin hij aangeeft dat hij een evaluatie heeft uitgevoerd ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Suyver. Hij concludeert dat het Nederlandse antiterrorismebeleid degelijk en deugdelijk is, in balans en toereikend en dat terrorismebestrijding een gezamenlijk vraagstuk is geworden van betrokken partijen.

Dat is heel mooi, maar weinig onderbouwd. Nu is dit wetsvoorstel inzake DNA-verwantschapsonderzoek niet speciaal bedoeld voor het bestrijden van terrorisme, daarvan zijn wij ons bewust. Wel is het een voorbeeld van een wet die de veiligheid moet verbeteren. De leden van de VVD-fractie vragen de minister dan ook of hij bereid is alsnog met een kabinetsstandpunt te komen over het rapport van de commissie-Suyver en dat breder te trekken, namelijk niet alleen naar terrorismebestrijding, maar naar de bestrijding van zware misdrijven."

Handelingen I 2011/12, 7, p. 67

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler spreekt over de commissie-Suyver. Ik denk dat er een misverstand is. De regering heeft een standpunt ingenomen. Ik heb daarover brieven naar de Tweede Kamer geschreven. Ik weet niet uit mijn hoofd of ik ook de Eerste Kamer heb geïnformeerd. Wij hebben al enige tijd geleden een heel goed mondeling overleg inde Tweede Kamer gevoerd. De conclusie van de Tweede Kamer was dat men zich in hoofdlijnen unaniem kovinden in de evaluatie die door de commissie-Suyver en het daaropvolgende regeringsstandpunt is voorgesteld. Vervolgens is er een nieuw mondeling overleg geweest, waarin de afspraak is gemaakt – en ik wil die graag verlengen naar de Eerste Kamer – dat wij eens in de vijf jaar gaan evalueren. Ik heb afgesproken met de Tweede Kamer dat ik een voorstel zal doen over de wijze waarop de evaluatie gaat plaatsvinden.

Destijds is in de Tweede Kamer de motie-Pechtold ingediend, die de aanleiding was voor de evaluatie en de totstandkoming van de commissie-Suyver. Met de Kamer is dat helemaal opgebouwd. Daarin is heel verstandig en goed gewerkt. Ik kom volgend jaar met een voorstel en zal dat ook voorleggen aan de Eerste Kamer. Het is iets wat je gezamenlijk moet doen.

Je moet niet elk jaar evalueren. In de Tweede Kamer is nadrukkelijk de afspraak gemaakt om de evaluatie te beperken tot terrorisme. Het gaat over terrorismewetgeving, over de toepassing van wetgeving en over de organisatie van de hele terrorismebestrijding en dat verlengen wij niet met de zware criminaliteit. Dat is een ander onderwerp, dat op een andere manier moet worden aangepakt en besproken. Een belangrijke slotconclusie van de commissie-Suyver en van de Radboud Universiteit is dat geen van de getroffen antiterrorismemaatregelen als zodanig in strijd is met het EVRM. Het kabinet heeft die conclusie graag overgenomen. Met de toezending van de brief van 22 juli aan de Eerste Kamer – ik was toen op vakantie – met de kabinetsreactie op het rapport-Suyver en een eensluidende evaluatie van het kabinet van het antiterrorismebeleid, is naar onze mening voldaan aan de toezegging die door het vorige kabinet is gedaan om het hele antiterrorismebeleid te evalueren. Dat hebben wij in de Tweede Kamer gedaan. Ik ben natuurlijk gaarne bereid om dat in de Eerste Kamer te bespreken, maar ik wil het wel beperken. Terrorismebestrijding is iets anders dan de aanpak van zware georganiseerde criminaliteit, wat overigens wel een prioriteit van het kabinet is."

Handelingen I 2011/12, 7, p. 70

De heer Engels (D66):

"Met mijn tweede opmerking wil ik mevrouw Duthler bijvallen, maar haar niet het gras voor de voeten wegmaaien. Zij heeft terecht aandacht gevraagd voor het aspect dat in de Tweede Kamer ooit door mijn grote roerganger de heer Pechtold naar voren is gebracht. Hieruit blijkt weer hoe terecht het is dat hij aan dat roer staat. Er is een kabinetsreactie, maar er is ook gewezen op het onderzoek van de Radboud Universiteit. Daaruit blijkt dat men vooral heeft gekeken naar verdragsconformiteit van de antiterrorismewetgeving. Ik heb de indruk dat mevrouw Duthler een wat bredere invalshoek hanteerde, dat wil zeggen niet alleen verdragsconformiteit maar ook andere zaken. Dat kan zij natuurlijk het beste zelf verwoorden, maar ik wil daar graag nog iets anders aan koppelen.

Vorige week hebben wij een debat gevoerd met de staatssecretaris en daarin hebben wij nog weer een ander maar vergelijkbaar aspect aan de orde gehad. Wij hebben in de loop van de jaren een cumulatie van wetgeving gehad met veranderingen in het Wetboek van Strafvordering. Er zijn allemaal nieuwe opsporings- en handhavingsbevoegdheden gekomen. Vanuit nog weer een andere invalshoek – die van kwaliteit van wetgeving – heb ik gevraagd of het uit een oogpunt van transparantie en systeemconformiteit niet juist tot de verantwoordelijkheid van het ministerie zou behoren – we hebben het vaak over IAK, maar nu hebben we iets concreets – om nog eens te kijken naar dat Wetboek van Strafvordering. Dat moet met een zekere distantie gebeuren, misschien met hulp van buiten, om te zien of we dat op een inzichtelijke manier kunnen herformuleren zonder dat we meteen naar de inhoud gaan kijken. De staatssecretaris heeft toegezegd daarover met de minister te spreken. Ik zie uit naar de brief die op dit punt zou worden voorbereid. De kwestie die mevrouw Duthler aanduidde en deze kwestie zijn toch zaken die de moeite waard zijn om eens goed te bekijken, buiten de hectiek van de politiek van alledag."

Mevrouw Duthler (VVD):

" Wat betreft de commissie-Suyver waren er inderdaad wel wat misverstanden. Ik had de brief van 22 juli voor de zekerheid in papieren vorm meegenomen, evenals de brief van de commissie voor Justitie van deze Kamer die wij hebben gestuurd op 27 september met het verzoek om met een kabinetsreactie te komen. Die brief van 22 juli hebben wij namelijk niet opgevat als een kabinetsreactie. Ik denk dat het goed is om te benadrukken dat het ons erom gaat inzicht te hebben in de samenhang en effectiviteit van al die wetten en regels die worden gemaakt om de veiligheid te vergroten, waarbij tegelijkertijd inbreuk wordt gemaakt op wezenlijke grondrechten. Keer op keer zal die balans moeten worden gezocht en moeten worden gevonden. Zoals de heer Engels terecht aangaf, is dat vooral een punt van wetgevingskwaliteit. Daar hebben we in ons mondeling overleg op 11 oktober jongstleden ook over gesproken. Het zal ons veel waard zijn als de minister in de brief die de vorige week door zijn collega Teeven is toegezegd, ook aan dit punt aandacht geeft. Het zou ons ook veel waard zijn als hij bij toekomstige wetsvoorstellen die het doel hebben om zware misdrijven, zware criminaliteit op te sporen en te vervolgen, uitdrukkelijk aandacht besteedt aan die samenhang en de effectiviteit van die wetsvoorstellen."

Handelingen I 2011/12, 7, p. 71

Minister Opstelten:

"Mevrouw Duthler en de heer Engels kan ik zeggen dat de commissie-Suyver ingesteld is om de terrorismeaanpak in Nederland van de afgelopen tien jaar gedegen te evalueren, niet meer en niet minder, op de wijze waarop het volgens de Kamer en de regering zou moeten gebeuren, zonder te veel externe commissies, maar gewoon via zelfreflectie en zelfonderzoek. Met de Tweede Kamer is overeengekomen dat wij dit volhouden. Een enkele fractie wil graag nu al evalueren, maar ik ben met iedereen overeengekomen dat wij niet direct na een evaluatie opnieuw evalueren. Wij doen dat over vijf jaar. Ik zal komen meteen voorstel voor de wijze waarop wij dat zullen doen,wat er aan de orde kan komen en welke methodiek wij zullen hanteren. Ik zeg toe dat ik dat voorstel ook naar de Eerste Kamer zal sturen. Als coördinerend minister voor de kwaliteit van onze wetgeving vind ik het goed dat de staatssecretaris die toezegging heeft gedaan. Ik zal de opmerkingen van mevrouw Duthler en de heer Engels over andere wetgeving meenemen. De opmerking dat de wetgeving die de zware criminaliteit met zich brengt effectief en transparant zal moeten zijn en kwaliteit zal moeten hebben, neem ik natuurlijk heel graag over. Daar ga ik verder mee aan de slag. Van tijd tot tijd zullen wij voor de spiegel moeten staan om na te gaan wat dat heeft opgeleverd."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Folder met informatie over al dan niet meewerken aan DNA-verwantschapsonderzoek (32.168) (T01439)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Quik-Schuijt (SP) en het lid Schrijver (PvdA), toe om een folder te doen ontwerpen teneinde informatie te verstrekken aan derden die voor de beslissing staan of zij wel of niet meewerken aan een DNA-verwantschaponderzoek. Deze folder zal er aan bijdragen dat derden goed op de hoogte zijn van de consequenties van het afstaan van celmateriaal.


Kerngegevens

Nummer T01439
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
folder
informed consent
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2010/11, 32168, B, p. 3

PvdA-fractie:

"De leden van de PvdA-fractie sluiten zich ook bij onderstaande vragen van de SP-fractie aan en hebben nog aanvullende vraag ten aanzien van «informed consent». Het element van vrijwilligheid behoeft grote nadruk, te meer daar «vrijwilligheid» onder druk van grote maatschappelijke onrust eventueel afgedwongen kan worden, zo menen deze leden. Wat is de visie van de regering daarop? Welke waarborgen is de regering voornemens toe te passen om het vereiste van vrijwilligheid daadwerkelijk te handhaven? De leden van de SP-fractie sluiten zich bij deze vraag aan."

Kamerstukken I 2010/11, 32168, B, p. 4

SP-fractie:

"Informed consent is een duidelijke eis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en geldt ook ten aanzien van DNA-verwantschapsonderzoek, in die zin dat men voorafgaand aan de beslissing al dan niet mee te werken, geïnformeerd moet worden, ook over de mogelijkheid te weigeren. Noch in de memorie van toelichting noch tijdens de parlementaire behandeling tot nu toe, is duidelijk geworden hoe de regering dit gaat aanpakken. Algemene voorlichting is naar de mening van deze leden onvoldoende. Ook mondelinge voorlichting in een concreet geval is naar de ervaring van de genoemde leden lang niet altijd voldoende: mensen moeten de mogelijkheid hebben hetgeen gezegd is nog eens na te lezen en met anderen te bespreken. Het betreft immers een zeer beladen beslissing. Emoties verhinderen vaak dat betrokkenen in staat zijn alle aspecten van hetgeen ze verteld is, goed tot zich door te laten dringen. Hoe denkt de regering dit te gaan organiseren? Komt er een folder? Graag de visie van de regering op dit aspect."

Kamerstukken I 2011/12, 32168, C, p. 8

Minister Opstelten:

"Met de leden van de PvdA-fractie onderschrijf ik dat de derde in alle vrijheid moet kunnen afwegen of hij wel of niet wil meewerken aan een DNA-verwantschapsonderzoek. Van belang is dat voorkomen wordt dat de derde door grote maatschappelijke druk zich gedwongen voelt om mee te werken en om die reden zijn toestemming verleent. Een dergelijke toestemming is ook niet in het belang van de strafzaak, want een toestemming is niet rechtsgeldig als de derde onder druk van de omstandigheden waarin hij verkeerde, zijn toestemming aan het DNA-onderzoek heeft verleend en zijn celmateriaal heeft afgestaan. Om te waarborgen dat de derde zoveel mogelijk voorafgaand aan het verlenen van zijn toestemming de daaraan verbonden voor- en nadelen kan afwegen, voorziet het hiervoor aangehaalde voorgehangen ontwerpbesluit erin dat de derde op de consequenties van zijn medewerking gewezen wordt. Deze verplichting geldt nu ook al in geval een derde gevraagd wordt mee te doen aan een klassiek DNA-onderzoek. Mocht de derde naderhand om welke reden dan ook willen terugkomen op zijn beslissing, dan kan hij zijn toestemming intrekken. De grondslag voor het bepalen van zijn DNA-profiel en het vergelijken van dat profiel met bijvoorbeeld het DNA-profiel van het gevonden sporenmateriaal vervalt daarmee. Zoals ik in reactie op een vraag van de leden van de VVD-fractie heb aangegeven, regelt het voorgehangen ontwerpbesluit dat zijn celmateriaal en DNA-profiel terstond na het intrekken van zijn toestemming worden vernietigd. Uiteraard kan de intrekking van zijn toestemming geen consequenties hebben voor het DNA-verwantschapsonderzoek dat al vóór de intrekking met behulp van zijn DNA-profiel is verricht. Dat onderzoek is immers rechtmatig gedaan."

Kamerstukken I 2011/12, 32168, C, p. 12

Minister Opstelten:

"Vanwege de ingewikkeldheid van de onderhavige materie sta ik niettemin positief tegen het voorstel van deze leden om een folder met informatie voor derden te ontwerpen opdat zij op ieder moment dat zij daaraan behoefte hebben, een soort van naslagwerk hebben. Die folder kan ook voor de officier van justitie en de rechter-commissaris een nuttig hulpmiddel zijn om een derde weloverwogen te laten besluiten mee te werken aan een DNA-verwantschapsonderzoek."

Handelingen I 2011/12, nr. 7 - blz. 71

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

"(...) Ik dank de minister ook nog – ik wil het hier zeggen voor de geschiedschrijving – voor de toezegging dat er een folder zal komen over het informed consent. Ik denk dat het goed is om het thuis in alle rust nog eens te kunnen nalezen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrokkenheid ouders bij afname celmateriaal minderjarigen in instructie over DNA-verwantschaponderzoek (32.168) (T01440)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Quik-Schuijt (SP), toe om het College van procureurs-generaal te vragen of het in de instructie over DNA-verwantschapsonderzoek aandacht wil besteden aan de betrokkenheid van ouders, indien de officier van justitie van plan is onder dwang celmateriaal bij hun minderjarig kind te laten afnemen.


Kerngegevens

Nummer T01440
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
minderjarigen
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 49

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

"Wij hebben in het voorlopig verslag aandacht gevraagd voor de positie van het minderjarige slachtoffer. Ingevolge artikel 151da is voor het afnemen van celmateriaal bij een derde, een verwante, diens schriftelijke toestemming noodzakelijk, behalve als deze minderjarig is en vermoed wordt dat hij voorwerp is van, kort gezegd, een zedendelict. De reden dat de minderjarige geen toestemming hoeft te geven, is gelegen in de loyaliteit die een kind voelt ten opzichte van zijn ouders, alsmede zijn afhankelijkheid van die ouder. Dit achten wij begrijpelijk. Dat ligt echter anders als niet een ouder verdachte is maar bijvoorbeeld een oom. Hier lijkt alle reden om de ouders te betrekken bij de beslissing tot afname van celmateriaal.

De minister zegt in de memorie van antwoord dat zulks per geval moet worden bezien. Zelfs dat is echter in de tekst noch in de toelichting terug te vinden. Het lijkt ons van wezenlijk belang dat zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris zich telkens rekenschap geeft van de minderjarigheid van het slachtoffer en van de noodzaak diens ouders zo mogelijk bij die afname te betrekken. Is de minister het daarmee eens? Zo ja, kan dit gegeven verwerkt worden in een aanwijzing aan het Openbaar Ministerie?"

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 66

Minister Opstelten:

"Zoals ik in de stukken heb aangegeven, ben ik met mevrouw Quik van mening dat in de gevallen waarin op een andere verwant dan de ouders, bijvoorbeeld een oom, van een minderjarige een verdenking rust van een van de aangewezen misdrijven, per situatie moet worden bezien of het in het belang van de minderjarige is om de ouders voorafgaand aan de afname van het celmateriaal daarbij te betrekken. Wanneer bijvoorbeeld de eer van de familie boven het belang van het kind wordt gesteld, is het niet raadzaam om de ouders bij de afname te betrekken, ook niet als de dader een zoon of een oom is. In die gevallen waarin de officier van justitie of de rechter-commissaris het wel in het belang van de minderjarige acht dat de ouders bij de afname worden betrokken, staat het de officier van justitie of de rechter-commissaris vrij omdat wel te doen, ook al bestaat daartoe geen wettelijke plicht. Ik willig het verzoek van mevrouw Quik op dit punt graag in en zal het College van procureurs-generaal vragen – ik heb toevallig morgenochtend met dit college een overlegvergadering – of het in de instructie over DNA-verwantschapsonderzoek voor de officieren van justitie aandacht wil besteden aan de betrokkenheid van de ouders, indien de officier van justitie van justitie van plan is onder dwang celmateriaal bij hun minderjarig kind te laten afnemen. Ik ben het met mevrouw Quik eens dat wij dat moeten doen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onafhankelijke uitvoering vergunningverlening en toezicht bij de Kansspelautoriteit en opname daarvan in bindende beleidsregels (32.264) (T01446)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe dat vergunningverlening en toezicht onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd bij de nieuw in te stellen kansspelautoriteit en dat dit ook in bindende beleidsregels zal worden opgenomen.


Kerngegevens

Nummer T01446
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen kansspelautoriteit
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 16

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): " Ik begin met de taak en de organisatie van de kansspelautoriteit. Volgens het wetsvoorstel wordt de kansspelautoriteit belast met de vergunningverlening, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de handhaving ervan. In de memorie van antwoord op pag. 5 zet de staatssecretaris helder uiteen dat bij de voorgestelde kansspelautoriteit de afdeling Vergunningen strikt gescheiden wordt van de afdeling Toezicht en sanctionering. Daarmee wordt gewaarborgd dat uitvoering en toezicht onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd, zo stelt de staatssecretaris. Dat is mooi, maar kan de staatssecretaris ook garanderen dat op het terrein van de personele bezetting van beide afdelingen er een strikte scheiding gehandhaafd wordt? Ik stel die vraag omdat er, als er qua personeel makkelijk "geswitcht" kan worden tussen beide afdelingen, weliswaar formeel een strikte scheiding is maar materieel niet. Men neemt zijn kennis en inzicht, oordelen en vooroordelen mee van de ene afdeling naar de andere.

In dit verband wijs ik ook op de opmerking van de staatssecretaris op dezelfde pagina van de memorie van antwoord: "De kansspelautoriteit wordt ingericht als een organisatie met een beperkte omvang en met een overzichtelijk takenpakket." Is handhaving van de strikte scheiding bij een organisatie met een beperkte omvang wel reëel uitvoerbaar? Is de staatssecretaris bereid om bijvoorbeeld in een ministeriële regeling een verplichte strikte scheiding van de afdelingen Vergunningen en Toezicht en sanctionering vast te leggen? Dat geeft meer houvast dan het bestuursreglement, dat weliswaar op grond van artikel 33d van het wetsvoorstel door de minister moet worden goedgekeurd maar dat toch minder "hard" is.

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 70

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Broekers-Knol heeft gevraagd hoe gegarandeerd wordt dat uitvoering en toezicht onafhankelijk van elkaar door de kansspelautoriteit kunnen worden uitgevoerd. De scheiding tussen uitvoering en toezicht wordt al vormgegeven doordat deze taken bij verschillende afdelingen worden belegd. De scheiding is zowel van organisatorische als van personele aard. Ik zal niet herhalen wat al schriftelijk is uitgewisseld, maar natuurlijk zijn er de afdeling vergunningen, de afdeling toezicht en de afdeling juridische zaken. Naar ons oordeel is de personele bezetting van de kansspelautoriteit toereikend voor een dergelijke taakverdeling. Ik zeg mevrouw Broekers-Knol toe dat wij in de mandaatregeling en door fysieke functie- en bevoegdheidscheidingen zullen garanderen dat vergunningverlening en toezicht onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.

Ik meen dat het ook mevrouw Broekers-Knol was die vroeg hoe ik dat kan garanderen, gezien de relatief beperkte omvang van het aantal fte's bij de kansspelautoriteit. Ik kan daarover zeggen dat ik ook bindende aanwijzingen zal opnemen in de beleidsregels waarmee we nu bezig zijn en die we ook zullen voorhangen. De functiescheiding kan daardoor daadwerkelijk gestalte krijgen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voldoende capaciteit beschikbaar voor effectief toezicht door kansspelautoriteit (32.264) (T01447)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Beuving en Broekers-Knol, toe dat er voldoende mankracht beschikbaar zal worden gesteld voor een effectief toezicht door de Kansspelautoriteit.


Kerngegevens

Nummer T01447
Status afgevoerd
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.dr. J. Beuving (PvdA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen kansspelautoriteit
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 15-16

Mevrouw Beuving (PvdA): "Het is de bedoeling van de regering dat de kansspelautoriteit bij de start van haar werkzaamheden kan beschikken over een personeelscapaciteit van ongeveer 35 fte, waarvan ten minste 10 fte wordt ingezet op toezicht en handhaving. De PvdA-fractie betwijfelt ten zeerste of de kansspelautoriteit met deze omvang in staat is, de krachtige toezichthouder te worden waaraan zo dringend behoefte is. (...) Meent de staatssecretaris werkelijk dat met 10 fte voor toezicht en handhaving de aanpak van de illegale online kansspelaanbieders daadkrachtig en effectief kan worden gerealiseerd? Dan heb ik het alleen nog maar over het online kansspelaanbod, en niet over de wereld die verder nog bestaat op het gebied van de kansspelen.

Het is de PvdA-fractie bekend dat de regering in deze kabinetsperiode het kansspelstelsel wil moderniseren en een meer open stelsel wil realiseren. In dit kader wil de regering onder meer het aanbieden van kansspelen via internet wettelijk reguleren. Het algehele verbod op online kansspelen zal dan verdwijnen, althans dat is wat de regering voor ogen heeft. Dit zal de werklast voor de kansspelautoriteit echter alleen maar groter maken. Zij zal dan immers de vergunningverlening op de online kansspelmarkt als taak erbij krijgen. Op basis van de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Bouwmeester c.s zal de regering dienen te regelen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning voor kansspelen op internet. De PvdA-fractie is ingenomen met de toets die op basis van deze motie zal moeten worden ingevoerd bij de verlening van vergunningen voor kansspelen op internet, maar de klus voor de kansspelautoriteit zal er onmiskenbaar door toenemen.

Voorts heeft de staatssecretaris er in de memorie van antwoord terecht op gewezen dat juist om een veilig en verantwoord aanbod van kansspelen op internet te creëren, het cruciaal is dat wordt voorkomen dat spelers die door legale aanbieders worden geweerd of beperkt in hun spelgedrag – denk aan kansspelverslaafden of minderjarigen – hun toevlucht zoeken tot het illegale aanbod van kansspelen op internet. Wij vragen de staatssecretaris om een inschatting te geven van wat de plannen van de regering op het gebied van regulering van de online kansspelmarkt voor de personeelscapaciteit van de kansspelautoriteit zullen betekenen."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 70

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Beuving heeft mij gevraagd om een beeld te geven van de plannen van de regering ten aanzien van het beleid voor de personeelscapaciteit van de kansspelautoriteit. Hoe schat ik dat in? Wat gaan de plannen over de partiële herziening en de totale herziening van de Wet op de kansspelen betekenen? De voornemens die zijn gepresenteerd op 19 maart en die daarna met de Kamer zijn besproken, worden nu uitgewerkt. Bij de uitwerking is de kansspelautoriteit in oprichting natuurlijk nauw betrokken. De uitwerking van die plannen zal in de komende maanden gestalte krijgen, dus ergens in januari, februari of maart. Als die uitwerking een concrete fase heeft bereikt, zal er een uitvoeringstoets worden uitgevoerd om vast te stellen wat de effecten zijn van de voorstellen op de personeelscapaciteit van de kansspelautoriteit. Zo gaan wij daarmee dus straks om."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 71

Mevrouw Beuving (PvdA): "Deze toezichthouder gaat straks bestuurlijke boetes opleggen, hij gaat last onder dwangsom opleggen. Daaruit zullen juridische procedures voortkomen. (...)Ik kan verzekeren dat die enorm veel menskracht gaan vragen. Dat betekent dat je hoogwaardige juridische mensen in huis moet hebben om die procedures tot een goed einde te brengen. (...)Is de staatssecretaris zich ervan bewust dat dit een heel specifieke tak van sport is, dus de juridische procedures die zullen moeten worden gevoerd, waarvoor je mensen in huis moet halen?"

Staatssecretaris Teeven: "Ja, daarvan ben ik mij bewust. Natuurlijk is er ook een juridische afdeling in oprichting. (...)Wij zijn ons er echter terdege van bewust dat de Ksa ook zelf procedures zal moeten gaan voeren. Het is de vraag hoeveel juristen genoeg zullen zijn. Wij zullen die wijsheid over de aantallen werkende weg moeten ontwikkelen, maar het is nu al volstrekt zeker dat het er niet nul zullen zijn."

Mevrouw Beuving (PvdA): "Mag ik hieruit afleiden dat de staatssecretaris dit werkende weg gaat aanpakken? En dat we, als blijkt dat de aantallen die nu worden genoemd - de 35 waarvan 10 voor toezicht en handhaving - niet voldoende zullen zijn, ervoor zullen zorgen dat die toezichthouder de capaciteit krijgt om de krachtige en effectieve toezichthouder te worden die wij allen verwachten en die dringend nodig is?"

Staatssecretaris Teeven: "Jazeker, dat is wel de bedoeling. Ik heb dit in de Tweede Kamer al gezegd en wil dat ook in deze Kamer best toezeggen."

Handelingen I 2011-12, nr. 14, blz. 75

Mevrouw Beuving (PvdA): "De staatssecretaris heeft zojuist immers toegezegd dat, indien het al werkende nodig blijkt te zijn dat de kansspelautoriteit meer fte's krijgt dan de thans voorziene 35 en 13, die benodigde fte's er ook zullen komen."

Handelingen I 2011-12, nr. 14, blz. 76

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Ik wil nog wel iets weten over de extra kosten van de extra fte's. Mevrouw Beuving heeft gezegd dat het goed is dat er extra mensen komen als dit nodig is, maar het betekent dat de bestemmingsheffing omhoog moet, omdat de extra fte's moeten worden betaald door degenen die de kansspelen aanbieden. Ik vraag de staatssecretaris of ik dit goed heb begrepen. De staatssecretaris heeft ook gezegd dat hij een aanwijzing zal geven met betrekking tot het maken van kosten. Voor de poppen die erbij moeten komen, zal de bestemmingsheffing door de staatssecretaris verhoogd moeten worden. Dat wilde ik nog even weten."

Handelingen I 2011-12, nr. 14, blz. 77

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Beuving vroeg zich af of de menskracht voldoende is. Eigenlijk stelde mevrouw Broekers precies dezelfde vragen. Wat gaat dit kosten en moet dit niet te snel? Pas daar een beetje mee op, zei zij ook nog. Als die menskracht nodig is om effectief te handhaven, zullen wij die inzetten. Ja, ik doe een toezegging. Dat heeft mevrouw Beuving goed gehoord.

Tegen mevrouw Broekers zeg ik het volgende. Als wij in Nederland in staat zijn om daadwerkelijk 60% of 65% van de 800.000 mensen die op dit moment illegaal gokken via internet, terug te geleiden naar legaal aanbod, zal de totale omzet stijgen. Ik heb het dan nog niet over de andere activiteiten met betrekking tot loterijen, bijvoorbeeld de uitbreiding van het aantal goededoelenloterijen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekendmaking sanctiebesluiten Kansspelautoriteit (32.264) (T01448)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe dat sanctiebesluiten van de Kansspelautoriteit gepubliceerd zullen worden.


Kerngegevens

Nummer T01448
Status afgevoerd
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen kansspelautoriteit
kansspelen
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 17

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): " Ik zou het tevens op prijs stellen als in het kader van een transparant sanctiebeleid de kansspelautoriteit jaarlijks alle bestuurlijke boetebesluiten publiceert inclusief de onderbouwing van die besluiten. Dit is dus iets meer dan een voor het publiek toegankelijke versie van het handhavingsbeleid, waarbij de speerpunten voor de betreffende periode zijn benoemd; ik verwijs naar pag. 14 van de memorie van antwoord. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 72

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Broekers heeft gevraagd of in het kader van transparant sanctiebeleid de sanctiebesluiten van de kansspelautoriteit gepubliceerd kan worden. Ik vind dat een heel goed idee en zeg graag toe dat toekomstige sanctiebesluiten - in geanonimiseerde vorm - bekendgemaakt zullen worden, bijvoorbeeld op de website van de kansspelautoriteit."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren van de Kamer over planning herziening kansspelbeleid (32.264) (T01450)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Thom de Graaf, toe de Kamer te informeren over de planning van de regering betreffende de herziening van het kansspelbeleid en in het bijzonder over de indiening van de wetsvoorstellen waarin het nieuwe kansspelbeleid wordt vervat.


Kerngegevens

Nummer T01450
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kansspelen
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 19

De heer Thom de Graaf (D66): "Tot slot nog een tweetal opmerkingen die zien op de ingewikkelde en volatiele markt waar de kansspelautoriteit toezicht op moet uitoefenen. In de eerste plaats wil ik de staatssecretaris graag vragen naar de nadere planning van zijn wetgevende arbeid. Bent u voornemens om de wetgeving stap voor stap in te zetten, te beginnen met nu de kansspelautoriteit, vervolgens de online markt en pas daarna de fysieke landbased markt? Of kunnen we de gehele markt in één keer regelen en aldus de periode van onzekerheid zo kort mogelijk laten zijn?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 69

Staatssecretaris Teeven: "De heer Thom de Graaf vraagt wat de planning is van de komende kansspelwetgeving. Gaat het stap voor stap of wordt de hele online en landbased markt in één keer geregeld? Het behoeft geen twijfel dat de aanpassing van de kansspelwetgeving een behoorlijke klus zal zijn. Met de voorbereiding daarvan is reeds de nodige tijd gemoeid geweest. Er is een aantal zeer spoedeisende onderwerpen dat niet kan wachten. Deze wil ik zo spoedig mogelijk aanpakken, in enkele tussentijdse aanpassingen. Ik denk hierbij aan de internetkansspelen. Deze zijn al vele jaren een alledaagse realiteit. Ongeveer 800.000 spelers in Nederland zijn betrokken bij het spelen van illegale kansspelen. Naar het oordeel van de regering moet dit zo snel mogelijk behoorlijk worden geregeld.

Ook de instelling van een centraal register kansspelverslaving heeft grote prioriteit. Verder kan ook de transparante gunningverlening van kansspelvergunningen gezien de Europese jurisprudentie niet meer lang op zich laten wachten, hoewel de huidige Eurocommissaris niet zo actief is als de vorige met inbreukprocedures tegen de lidstaten.

De ordening van de online markt moet naar ons oordeel worden bezien tegen de achtergrond van de ordening van de landbased markt en de verandering die daarin nodig kunnen zijn. Ter gelegenheid van de regulering van de onlinemarkt wil ik nog de nodige helderheid verschaffen, zodat ook de landbased markt weet waar hij aan toe is.

Na de spoedeisende onderwerpen die ik heb genoemd, wil ik de gehele Wet op de kansspelen van A tot Z herzien. Hierover wordt intensief overleg gevoerd met mijn ambtsgenoot, de staatssecretaris van Financiën, aangezien er de nodige dwarsverbanden zijn tussen het herzien van de kansspelen en de kansspelbelasting."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 77

De heer Thom de Graaf (D66): "Ik aarzel niet alleen bij de stap-voor-stapbenadering in de wetgeving, maar ik vraag de staatssecretaris ook om ons per brief – dat hoeft niet nu – over de planning te informeren. Wanneer komt het wetsvoorstel voor online gokken? En hoe moeten wij dat zien in het perspectief van de algemene herziening van de Wet op de kansspelen en de brief met een soort doorkijkje naar de landbased aanbieders, die de staatssecretaris heeft aangekondigd? Ik vind het allemaal wat minder helder dan ik zou willen. Ik wil graag één grote herziening, maar ik wil in ieder geval graag inzicht in de planning."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 78

De heer Thom de Graaf (D66): "De staatssecretaris noemt een termijn van ongeveer drie jaar. Daarna zou het nieuwe regime moeten ingaan. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij ons per brief laat weten welke planning hij heeft voor het indienen van de verschillende wetsvoorstellen? Dan kunnen wij daar namelijk rekening mee houden. Kan hij bovendien bij het eerste wetsvoorstel alvast een doorkijkje geven op het geheel?"

Staatssecretaris Teeven: "Ik heb er geen bezwaar tegen om duidelijkheid te scheppen. De heer De Graaf vroeg ook wat de planning voor het online gokken is. Ik wijs hiervoor op de afspraken die vermeld zijn in de financiële paragraaf van het regeerakkoord. In 2012 zijn 10 mln. als extra inkomsten ingeboekt. Ik zal dus proberen om die doelstelling te halen voor het jaar 2012. De Kamer kan daarom wel verwachten dat de tussentijdse herziening zijn beslag zal krijgen in de eerste helft van 2012, nadat wij dit hebben gedaan. De totale herziening zal daarna volgen. Ik zal inderdaad zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer berichten over de totale planning."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen reactie regering op Groenboek Europese Commissie over online kansspelen (32.264) (T01452)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Thom de Graaf, toe de reactie van de regering op het groenboek van de Europese Commissie over online kansspelen, aan de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T01452
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kansspelen
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 19

De heer Thom de Graaf (D66): " En wat is de intentie van de regering als het gaat om de afstemming met andere landen? Kan online gokken überhaupt wel worden gereguleerd met enkel nationale wetgeving of is ook hier een Europese harmonisatie minimaal noodzakelijk?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 69

Staatssecretaris Teeven: "De heer Thom de Graaf heeft gevraagd of het online gokken kan worden gereguleerd met nationale wetgeving of dat er minimaal een Europese harmonisatie noodzakelijk is. Op het eerste kan ik ronduit ja zeggen. Op dit moment zijn er voldoende aanknopingspunten om online gokken op lidstaatniveau te reguleren. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft dit tot op de dag van vandaag bevestigd in een aantal arresten. Het Hof hanteert eigenlijk al jaren de algemene lijn dat beperkingen in de nationale wetgeving op het gebied van vrije vestiging en een vrij verkeer van diensten alleen gerechtvaardigd kunnen worden om dringende redenen van algemeen belang, zoals de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid: voorkoming van kansspelverslaving, consumentenbescherming en het tegengaan van fraude en criminaliteit. Mevrouw Beuving sprak daar al over. In de discussie die we hebben gehad over de algemene uitgangspunten van het kansspelbeleid heeft ook de Tweede Kamer de nadruk gelegd op deze punten. De Europese Unie heeft bepaald dat deze beperkingen noodzakelijk en proportioneel moeten zijn en niet discriminerend mogen zijn. Alle voorwaarden die het Hof stelt, gelden ook voor het nationale vergunningstelsel voor online kansspelen.

Er is op dit moment geen Europese kansspelregelgeving. Bijna alle lidstaten hebben er dan ook voor gekozen om online kansspelen op nationaal niveau te reguleren. Zo zijn landen als Frankrijk, Italië, België, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken ons op dat punt al voorgegaan. Ik realiseer me dat er grensoverschrijdende aspecten spelen bij de regulering van online kansspelen. Juist die grensoverschrijdende aspecten hebben de Europese Commissie aanleiding gegeven tot het opstellen van het zogenaamde groenboek voor online kansspelen. Of dit op termijn leidt tot voorstellen voor een Europese aanpak of harmonisatie, is nog niet bekend. Deze zijn ook niet snel te verwachten. In ieder geval wil de regering daar niet op wachten. In lijn met de lidstaten om ons heen willen we verdergaan met de uitwerking van een vergunningstelsel. Ik zal uiteraard bij de uitwerking van het nationale beleid de ontwikkelingen in Europees verband nauwgezet blijven volgen. Het is terecht dat de heer De Graaf daarnaar vroeg. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het gevolg dat de Europese Commissie zal geven aan het eerder dit jaar gepresenteerde groenboek. Zo kan ik dit meenemen als dit nieuwe ontwikkelingen tot gevolg heeft."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 77

De heer Thom de Graaf (D66): "Wil de staatssecretaris ons ook zo snel mogelijk inlichten over de reactie van de Europese Commissie op het groenboek en de positie die de Nederlandse regering daarbij inneemt?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 78

Staatssecretaris Teeven: "De heer De Graaf heeft nog gesproken over de reactie op het groenboek. Wij zullen het doen en aan de Kamer toesturen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen regeringsinzet voor opname griffierechten in de Brighton Verklaring 2012 (32.735) (T01464)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Schrijver (PvdA), Franken (CDA), Kox (SP) en Strik (GL) toe dat de Nederlandse regering zich niet zal inzetten voor het opnemen van griffierechten in de Brighton Verklaring.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 4

De heer Schrijver (PvdA):

De PvdA-fractie acht de lage toegangsdrempel tot het Hof een enorm groot rechtsgoed. We waren blij te lezen dat ook minister Opstelten dit onderstreept. Wij vinden de griffierechten die de regering voorstaat, daar haaks op staan. Zo zien wij ook niets in het beboeten van klagers die meerdere malen een kennelijk ongegronde klacht indienen. Ook in onze nationale rechtsorde zien wij nog herhaaldelijk voorbeelden van burgers die na herhaalde pogingen uiteindelijk toch hun recht bij de rechter hebben kunnen halen. Het past een overheid niet om burgers boetes op te leggen als zij menen bij de rechter verhaal te moeten zoeken omdat zij zich ernstig in hun rechten voelen aangetast. Bij het beteugelen van het aantal bij voorbaat kansloze zaken verwachten wij meer van goede voorlichting, van heldere practice directives en vaneen goede opleiding van en bijstand door advocaten. De idee van verplichte procesvertegenwoordiging achten wij evenwel niet zinvol en het deed ons dan ook goed in de tweede brief van minister Opstelten van 5 maart jongstleden te lezen dat bij nader inzien de regering dat zelf ook niet meer wil nastreven. Mijn vraag aan de regering is of zij wenst vast te houden aan de heffing van griffierechten en het beboeten van veelvuldige klagers nu dergelijke voorstellen niet in de ontwerptekst voor het aanstaande ministeriële overleg in Brighton figureren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 9

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Toch lijkt de regering het klachtenrecht te willen beperken door steun te verlenen aan praktisch alle voorstellen op dit terrein, zoals verplichte procesvertegenwoordiging, invoering van griffierecht, beboeten en disciplinair bestraffen van advocaten die vaker een kennelijk ongegronde klacht indienen. Tegen het laatste, een soortomkering van "no cure, no pay"-systeem, zijn veel principiële bezwaren in te brengen. Zo weet je pas of een klachtgegrond is als die behandeld is. Bovendien is het wel heel mal om klagers te bestraffen en niet de lidstaten die weigeren de uitspraken ten uitvoer te leggen. De drempeldoor middel van griffierechten geldt niet alleen voor niet-ontvankelijke klachten, maar ook voor klachten die welde moeite waard zijn te behandelen. Je kunt nu eenmaal niet selectief drempels opwerpen. Een zeker griffierecht of verplichte procesvertegenwoordiging kan in sommige verdragsstaten de toegankelijkheid ernstig bemoeilijken. Kan de regering daarom precies aangeven waar voor haar de grens aan het beperken van de toegankelijkheid ligt? Zijn al deze maatregelen cumulatief ook nog wenselijk? En wanneer is er volgens de regering geen sprake meer van een effectief rechtsmiddel?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 12

De heer Franken (CDA):

De regering heeft verder voorgesteld een toegangsdrempel te willen instellen om klagers tot reflectie te manen voordat zij een klacht indienen bij het Hof. Daarbij zou sprake moeten zijn van een reëel griffierecht, dat is gekoppeld aan de daadwerkelijke kosten van de behandeling van het klaagschrift. Ik vraag mij af of dit werkelijk een realistisch, om niet te zeggen reëel, voorstel is. Graag ontvangen wij een nadere onderbouwing om te kunnen beoordelen of hier sprake is van een, vanuit een mensenrechtenstandpunt geoorloofd en tevens effectief, middel.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 33

De heer Kox (SP): Kan de minister even iets zeggen over de griffierechten?

Minister Opstelten: Ik wilde daar later op terugkomen, maar ik kan dat ook nu doen. Over de griffierechten zullen wij in ander verband nog wel een keer komen te spreken. Dat heeft natuurlijk niets te maken met deze situatie. Waarom hebben wij gezegd dat de invoering van griffierechten te overwegen zou zijn? Wij hebben ook heel voorzichtig gezegd dat je aan die situaties zou kunnen denken, omdat er nog geen griffierechten zijn. Ik constateer echter op dit moment dat daar geen steun voor te halen is. Dan ga ik dat voorstel niet voor de bühne handhaven, terwijl ik ook in deze Kamer geen groot applaus heb gehoord ten aanzien van het voorstel dat ik in de brieven heb verwoord. Ik kan nu flink zijn. Ik denk dat het realistischer en duidelijker is om de knopen te tellen. Wij zullen ons gezicht op dat punt niet meer laten zien. Ik kom bij een ander punt en houd de verrassing voor de Kamer nog even in petto. Ik kom later in mijn betoog nog met een vergelijkbare afweging die ik inmiddels heb moeten maken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: De Nederlandse inzet blijft wat die was. Ik hoef die niet te herhalen, maar ik vind het wel goed dat het subsidiariteitsbeginsel erin staat, evenals de margin of appreciation en de regulering van voorlopige maatregelen. Je kunt er meer over zeggen, maar wij zullen geen vinger meer uitsteken naar de griffierechten. Die komen er niet in. Dat heb ik nu dus gezegd, want dat maakt onze kans op andere successen alleen maar groter.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)

8: Er komt geen griffierecht.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 46

Minister Opstelten: Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen regeringsinzet voor opname verplichte procesvertegenwoordiging bij EHRM in Brighton Verklaring 2012 (32.735) (T01465)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Kox (SP) en Van Boxtel (D66), toe dat de regering geen verplichte procesvertegenwoordiging zal bepleiten ten behoeve van de werklastvermindering van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en dat ze ernaar streeft dat dit niet wordt opgenomen in de Brighton Verklaring.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 7

De heer Kox (SP):

Een aantal wensen van de Nederlandse regering, wensen die volgens mij niet konden rekenen op steun van deze Kamer, is niet overgenomen in de ontwerpverklaring voor Brighton, bijvoorbeeld de invoering van een griffierecht, verplichte procesvertegenwoordiging en sanctiemogelijkheden als het klachtrecht wordt gebruikt. Mijn vraag aan de bewindslieden is of Nederland zich hierbij neerlegt. Dat zou voor mijn fractie een welkom besluit zijn.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 12

De heer Van Boxtel (D66):

Als wij het Hof nu meer ruimte zouden geven, kunnen bijvoorbeeld ook meer complexe zaken door kamers van drie of vijf rechters beoordeeld worden in plaats van de huidige zeven. In plaats daarvan wil het kabinetechter actieve bemoeienis inbouwen met de werkprocessen van het Hof, door beboeting van klager en verplichte procesvertegenwoordiging. Gelukkig zijn die proefballonnen niet in de concepttekst van Brighton terecht gekomen. Wil het kabinet die ideeën daar nog wel gaan bepleiten?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 33

Minister Opstelten:

Het tweede punt betreft het voorstel van het Hof om verplichte procesvertegenwoordiging voor klagers in te voeren. In de notitie van 21 oktober 2011 is het Hof teruggekomen op dat zelf ingediende voorstel. Dat voorstel krijgt nagenoeg geen steun bij de onderhandelingen op ambtelijk niveau. Ook het kabinet is na verdere bestudering van het voorstel niet meer overtuigd van nut en noodzaak van het voorstel. Uit de statistieken van het Hof blijkt immers dat er geen duidelijk verband is tussen procesvertegenwoordiging en de kwaliteit en/of ontvankelijkheid van de klachten. Voor Nederland geldt dat klachten die kennelijk ongegrond worden verklaard, in grofweg 80% van de gevallen worden vertegenwoordigd dooreen raadsman. In het geval van Turkije ligt dat percentage zelfs op 91. Om die reden zal Nederland het voorstel ook niet langer steunen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 39

Minister Opstelten:

De heer Van Boxtel heeft gevraagd of het kabinet het idee van verplichte procesvertegenwoordiging nog bepleit. Dat zal het kabinet niet doen. In mijn brief van 5 maart heb ik dat aangegeven, net als in de inleidende opmerkingen die ik zojuist deed. Er is geen meerderheid te vinden voor het idee van verplichte procesvertegenwoordiging.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)

7: Er komt geen verplichte procesvertegenwoordiging.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 46

Minister Opstelten: Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen regeringsinzet voor opname nieuw filtermechanisme bij EHRM in Brighton Verklaring 2012 (32.735) (T01466)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Franken (CDA), Kox (SP) en Van Boxtel (D66), toe geen nieuw filtermechanisme met een rol voor de griffie te bepleiten ten behoeve van de vermindering van de werklast van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De regering zal bepleiten dat dit niet wordt opgenomen in de Brighton Verklaring.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 12

De heer Franken (CDA): Wij veronderstellen dat het organiseren van een pilot-judgementprocedure – ik vraag mij trouwens af of dit niet al gebeurt, of het Hof dat niet al doet – het geven van advisory opinions, de afdoening van "kloonzaken" en het filteren met behulp van assistent-rechters, die onder de verantwoordelijkheid van een "gewoon" lid van het Hof opereren, alleen mogelijk zijn wanneer een nieuw protocol als supplement op het verdrag zal worden vastgesteld. Is de regering van mening dat er voldoende draagvlak voor deze voorstellen bestaat? En zal de regering zich ervoor inzetten om deze verbeteringen te realiseren? Is in dit verband het werken aan een geheel nieuw fenomeen als een statuut, dat een gedeelte van de bepalingen uit het verdrag bevat, niet te hoog gegrepen?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 13-14

De heer Van Boxtel (D66): Het kabinet wil ook nog door griffiemedewerkers klachten laten afdoen. Dat vindt D66 echt onbegrijpelijk. Waar hebben we een rechter voor? Wat houdt het klachtenrecht in als 94% van de klachten straks niet eens meer onder de ogen van een rechter komt? Vorige week waarschuwden de juristen Silke Praagman en Nienke Doornbos voor de groeiende macht van de griffies, die in feite een ongecontroleerde schaduwmacht binnen de rechtbanken kunnen gaan vormen. Naast onbegrijpelijk is dit voorstel ook paradoxaal. Want in de reactie van het kabinet op de gestelde vragen stond het volgende antwoord: "Bij de versterking van de algemene capaciteit van het Hof om zaken af te doen, moet worden bedacht dat het Hof zelf heeft aangegeven dat de huidige bottleneck niet gelegen is bij de rechters, maar bij de griffie. Met andere woorden: de huidige bezetting van de griffie kan niet genoeg werkvoorraad produceren voor het bestaande aantal rechters." Oftewel: het probleem ligt niet bij de hoeveelheid rechters, maar bij de overbelasting van de griffie. En wat stelt het kabinet nu voor? Om de griffie zelf de ontvankelijkheid van zaken te laten beoordelen. Daarmee wordt de griffie volledig verantwoordelijk voor de eerste fase van het klachtenproces: mij dunkt een flink stuwmeer aan extra werk voor de griffie. Hoe moeten wij dat nu rijmen met de constatering van het kabinet dat juist bij de griffie een personeelstekort bestaat?

Voorzitter. Het zo diep ingaan op de werkprocessen van het Hof voelt voor D66 – ook om deze reden – als misplaatst. Het is geen taak van politici. Als het even mogelijk is, dienen wij het Hof zelf toe te vertrouwen hun werkprocessen beter en efficiënter in te richten zodat de scheiding van de drie machten, de trias politica, ook hier bestaat uit drie Chinese muren. Het kabinet lijkt meer te voelen voor gezellige tuinhekjes, zodat over de heg die de scheiding der machten vormt, de politiek haar buurman regelmatig van welgemeend advies kan dienen en zo nodig verwensingen kan toeschreeuwen. Wij horen graag of het kabinet voelt voor de mogelijkheid om vanuit Nederland meerjuridische hulp richting de griffie te sturen, om die voorselectie te doen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 14

De heer Van Boxtel (D66):

Nederland kan in Brighton twee dingen gaan doen. Ten eerste: samen met de Britse premier proberen om het Hof terug in zijn hok te sturen en allerlei filtermechanismen bepleiten die ervoor zorgen dat klachten uit Tsjetsjenië en Zuid-oost-Turkije slechts bij uitzondering nog hun weg kunnen vinden naar Straatsburg. Ten tweede: in lijn met een vijftigjarige trotse traditie de vervolmaking van internationale mensenrechten bepleiten, door het Hof ondersteuning te bieden bij de zaken die voorliggen, de scheiding der machten nog eens duidelijk te onderstrepen en Nederland voorop te laten gaan in het dagelijks werken aan borging van de mensenrechten in alle lidstaten van de Raad van Europa. Ik hoor hierop graag een reactie.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 21

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik ga door met mijn betoog. Ik kom bij de werkdruk voor het Hof. De werkdruk voor het Hof is buitengewoon groot. Het is vaker genoemd: er liggen zo'n 160.000 zaken"op de plank". De werklast van het Hof is geëxplodeerd sinds de invoering in 1998 van het door mijn fractie positief beoordeelde individuele klachtrecht. 60% van de zaken is afkomstig uit landen als Italië, Oekraïne, Roemenië,Rusland en Turkije. 90% van de zaken die op de plank liggen, zal uiteindelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, maar die beoordeling moet wél plaatsvinden. De VVD-fractie is van mening dat de beoordeling te allen tijde door een rechter moet plaatsvinden en niet door de griffie, zoals het kabinet in de brief van drie oktober suggereert. De griffie kan wel veel ondersteuning bieden door de zaken pasklaar voor te bereiden. Veel van de zaken zijn zogenoemde "kloonzaken".

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 33

De heer Opstelten:

We hebben in de brief een aantal maatregelen voorgesteld. Daar kom ik op terug. Op twee punten wil ik benadrukken dat er sprake is van een actualisering van de Nederlandse inzet in de onderhandelingen. De onderhandelingen gaan natuurlijk steeds door. Het concept van Brighton, dat de Kamer kent, is alweer achterhaald. Er liggen nieuwe concepten. Dat geldt in de eerste plaats voor de noodzaak om een nieuw filtermechanisme in te stellen. Een aantal woordvoerders heeft daarover gesproken. In december 2011 zijn bemoedigende signalen ontvangen van het Hof. Op basis van de laatste statistieken kan voorzichtig worden geconcludeerd dat filtering niet meer het grootste probleem is van het Hof. Een aantal van u verwees daar al naar.

Op basis van deze nieuwste ontwikkelingen geeft de griffie van het Hof aan dat men verwacht, eind 2015 – dat is toch een mooi perspectief om naar te kijken – de werkvoorraad van momenteel 90.000 kennelijk niet-ontvankelijke zaken geheel weggewerkt te kunnen hebben, mits de capaciteit van de griffie tijdelijk wordt uitgebreid. Om die reden is het vinden van een oplossing voor een filtermechanisme niet meer de grootste prioriteit van Nederland.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 39

Minister Opstelten:

De heer Van Boxtel en mevrouw Broekers hebben vragen gesteld over de afdoening van klachten door griffiemedewerkers. De heer Van Boxtel was zeer scherp en kritisch op dit punt. In de brief van 5 maart en in mijn inleidende opmerkingen heb ik reeds aangegeven dat een nieuw filtermechanisme met de mogelijke rol voor griffiemedewerkers niet langer een prioriteit voor mij is. Daarmee is dat punt dus van tafel.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP):

Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)

9: Verdere filtering is niet meer nodig, want dat is geen groot probleem meer.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 46

Minister Opstelten: Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen regeringsinzet voor beboeten van indieners van repetitieve klachten in Brighton Verklaring 2012 (32.735) (T01467)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden Broekers-Knol (VVD), Franken (CDA), Schrijver (PvdA) en Van Boxtel (D66), toe dat de Nederlandse regering zich niet zal inzetten voor het opnemen in de Brighton Verklaring van het beboeten van indieners van repetitieve klachten bij het EHRM.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 4

De heer Schrijver (PvdA): De PvdA-fractie acht de lage toegangsdrempel tot het Hof een enorm groot rechtsgoed. We waren blij te lezen dat ook minister Opstelten dit onderstreept. Wij vinden de griffierechten die de regering voorstaat, daar haaks op staan. Zo zien wij ook niets in het beboeten van klagers die meerdere malen een kennelijk ongegronde klacht indienen. Ook in onze nationale rechtsorde zien wij nog herhaaldelijk voorbeelden van burgers die na herhaalde pogingen uiteindelijk toch hun recht bij de rechter hebben kunnen halen. Het past een overheid niet om burgers boetes op te leggen als zij menen bij de rechter verhaal te moeten zoeken omdat zij zich ernstig in hun rechten voelen aangetast. Bij het beteugelen van het aantal bij voorbaat kansloze zaken verwachten wij meer van goede voorlichting, van heldere practice directives en van een goede opleiding van en bijstand door advocaten. De idee van verplichte procesvertegenwoordiging achten wij evenwel niet zinvol en het deed ons dan ook goed in de tweede brief van minister Opstelten van 5 maart jongstleden te lezen dat bij nader inzien de regering dat zelf ook niet meer wil nastreven. Mijn vraag aan de regering is of zij wenst vast te houden aan de heffing van griffierechten en het beboeten van veelvuldige klagers nu dergelijke voorstellen niet in de ontwerptekst voor het aanstaande ministeriële overleg in Brighton figureren.

De heer Franken (CDA): Het beboeten van klagers die meermalen een ongegronde klacht hebben ingediend, lijkt de CDA-fractie een heilloos voorstel. Ook het nemen van disciplinaire maatregelen tegen advocaten, die een soort misbruik van procesrecht plegen, lijkt niet erg reëel. Graag ontvangen wij een toelichting hierop.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 13

De heer Van Boxtel (D66): Ik kom te spreken over het principe van de eigen huishouding van het Hof. Wat D66 betreft, praat de politiek niet tot in detail over de werkwijze van het Europees Hof. Ja, er liggen nog veel zaken te wachten op behandeling, maar het Hof heeft al laten zien zelfs zonder extra middelen de productie te kunnen verhogen. Met het Veertiende Protocol en enkelvoudige kamers is de productie flink opgevoerd: een stijging van 27%. Het laatste halfjaar is het aantal aanhangige zaken al flink teruggelopen. Dat is gebeurd omdat het Hof in het kader van het Veertiende Protocol meer vrijheid kreeg; het kan met enkelvoudige kamers de ontvankelijkheid beoordelen. Delen van de griffie zijn specifiek bezig met zaken uit Rusland, Roemenië en Turkije. Als wij het Hof nu meer ruimte zouden geven, kunnen bijvoorbeeld ook meer complexe zaken door kamers van drie of vijf rechters beoordeeld worden in plaats van de huidige zeven. In plaats daarvan wil het kabinet echter actieve bemoeienis inbouwen met de werkprocessen van het Hof, door beboeting van klager en verplichte procesvertegenwoordiging. Gelukkig zijn die proefballonnen niet in de concepttekst van Brighton terecht gekomen. Wil het kabinet die ideeën daar nog wel gaan bepleiten?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 21

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mijn fractie ondersteunt, met het kabinet, de invoering van advisory opinions. Wij delen de opvatting van het kabinet dat de advisory opinion niet bindend is voor de hoogste nationale rechterlijke instantie. Wanneer echter de nationale rechter de advisory opinion toepast en zich daaraan dus bindt, heeft de individuele klager vervolgens niet meer de mogelijkheid om alsnog zijn klacht aan het Hof voor te leggen. In de Brighton Declaration is dit vastgelegd. In boetes voor repetitieve klachten en dergelijke,zoals Duitsland voorstelt, ziet mijn fractie niet veel. Wel zou er eventueel een, zij het bescheiden, griffierecht kunnen worden geheven. Het invoeren van verplichte procesvertegenwoordiging zou kunnen, maar levert weinig op nu in ongeveer 80% van de zaken al wordt opgetreden met procesvertegenwoordiging.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 39

Minister Opstelten: Ik ga verder met de beantwoording van vragen van mevrouw Broekers, de heer Van Boxtel en de heer Schrijver. Duitsland heeft een voorstel ingediend om klagers die meermaals een kennelijk ongegronde klacht indienen, te beboeten. De regering steunt dat voorstel, maar uiteraard gaat het voorstel gepaard met enkele waarborgen. Het is aan het Hof om een dergelijke sanctie op te leggen. De hoogte van de sanctie zal eveneens bepaald worden door het Hof. Als een klager de boete niet betaalt, zal de toekomstige door hem of haar ingediende klacht niet in behandeling worden genomen. Ik moet constateren dat er geen grote meerderheid is voor dit voorstel. We zullen er dus niet verder op inzetten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen regeringsinzet voor codificatie van beginsel van subsidiariteit in EVRM (32.735) (T01468)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/ opmerkingen van de leden Franken (CDA) en Kox (SP), toe dat het kabinet zal bepleiten dat, hoewel het beginsel van subsidiariteit in de Brighton Verklaring wordt opgenomen, het niet wordt gecodificeerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.


Kerngegevens

Nummer T01468
Status voldaan
Datum toezegging 13 maart 2012
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Brighton Verklaring 2012
EVRM
subsidiariteit
Kamerstukken Mensenrechten in het buitenlands beleid (32.735)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 11

De heer Franken (CDA): (...) In dit verband komt het subsidiariteitsprincipe aan de orde. Dit heeft twee aspecten: een procedureel aspect –de noodzaak voor een klager om eerst alle relevante procedures op nationaal niveau te doorlopen – en een materieel aspect, dat inhoudt dat de nationale overheden in principe beter zijn toegerust om de noodzaak en proportionaliteit van specifieke situaties te beoordelen. Dit betekent dat er een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat tussen de lidstaten en het Hof. Deze komt tot uiting in de door het Hof zelf in zijn jurisprudentie geformuleerde margin-of-appreciationdoctrine die, zoals de minister het zegt, inhoudt dat aan de verdragsluitende partijen een zekere beleidsdiscretie wordt gelaten hoe men dein het Verdrag neergelegde rechten en vrijheden garandeert op nationaal niveau, maar het al dan niet toepassen van een marge staat geheel ter beoordeling van het Hof. Het is hiertoe nimmer verplicht. In de politieke discussie over deze doctrine is door een aantal ingezondenstukkenschrijvers naar voren gebracht dat het Hof te restrictief optreedt. Een dergelijke redenering past goed bij staten die nalatig zijn in het implementeren van de uitspraken van het Hof. Die zeggen al gauw dat het Hof zich te veel met interne zaken bemoeit. Maar het Hof probeert, door het hanteren van deze marge de divergentie tussen de wetgeving en de praktijk van de verschillende lidstaten – dat zijn er 47, met in totaal 800 miljoen inwoners –te verkleinen. Het is een voorzichtig streven naar harmonisatie en het betreft zeker niet het zetten van algemene standaarden. De marge zal ook variëren. Gaat het om het recht op leven of het verbod van marteling, dan zal de marge afwezig zijn. Daarover bestaat immers wel consensus in Europa. In gevallen waarin die consensus niet bestaat – ik denk aan publieke veiligheid en ethische kwesties – moet die margin of appreciation groter zijn en dat blijkt ook zo te zijn. De CDA-fractie is dan ook van mening dat het Hof erin slaagt op deze manier judicial activism te voorkomen. Het beperkt immers zelf de omvang van de toetsing, die de tekst van het Verdrag mogelijk zou maken.

De regering geeft een drietal concrete punten aan waarbij van een onjuiste benadering van het subsidiariteitsbeginsel dan wel van de margin of appreciation sprake zou zijn. Het betreft ten eerste: het Hof zou ten onrechte beslissingen ex nunc geven.

Ten tweede: het Hof zoude waardering van feiten of de belangenafweging die is gemaakt in de nationale procedure niet in voldoende mate respecteren.

Ten derde: de deminimisregel, die sinds 2010 is gecodificeerd, is nog niet tot ontwikkeling gebracht.

Het eerste punt van die beslissingen ex nunc wordt, zo lees ik, in het antwoord op de schriftelijke vragen gecorrigeerd. De regering zegt immers dat als een nationaal gerecht bij de belangenafweging "uiteindelijk" gebruik heeft gemaakt van de Straatsburgse criteria, deze afweging door het Hof moet worden gerespecteerd. Dat antwoord lijkt mij juist en zo gebeurt het ook. Hiermee vervalt dit kritiekpunt.

Het tweede punt wordt ook in het schriftelijke antwoord teruggenomen. Natuurlijk moet, net als een cassatierechter, een internationaal hof dat tot taak heeft een rechterlijke toetsing te verrichten, niet meer de feiten van de eerste aanleg gaan onderzoeken, tenzij er sprake is van een duidelijke fout of iedere motivering ontbreekt. Voorbeelden van onvoldoende respect voor de nationale rechterlijke uitspraak worden niet gegeven. Daarom is dezerzijds uitdrukkelijk gevraagd, collega Schrijver noemde dit ook.

Het derde punt betreft een heel "verse" bepaling, die eigenlijk pas in juni 2012 betekenis krijgt. Het is een redelijk voorstel om de deminimisregel uit te bouwen, maar de huidige situatie betreft geen "bewijs" van de door de regering geponeerde stelling.

De conclusie uit het voorgaande is dat er geen steekhoudend inhoudelijk argument ter tafel is gekomen om, gelet op de actuele jurisprudentie van het Hof, meer ruimte te bepleiten voor de margin of appreciation van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM. Ik heb een motie in petto om deze stellingname te markeren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: (...) De Nederlandse inzet blijft wat die was. Ik hoef die niet te herhalen, maar ik vind het wel goed dat het subsidiariteitsbeginsel erin staat, evenals de margin of appreciation en de regulering van voorlopige maatregelen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

De heer Kox (SP): (...) De minister stelt in antwoord op collega Kuiper dat het niet de weg naar codificatie is. Men wil dit in de verklaring opnemen, want dan wordt nog eens gezegd dat wij daaraan hechten. Ik doel dus op de subsidiariteit en de margin of appreciation. In de draft waar wij niet meer naar verwijzen, omdat die achterhaald is, stond nog wel dat dit principe gecodificeerd zou moeten worden, dat het een inclusion in de convention zou moeten betekenen en dat dit binnen een jaar zou moeten gebeuren. Daar is nu dus van afgestapt. In de verklaring staat gewoon dat wij aan die twee zaken hechten, maar wij gaan er de conventie niet voor aanpassen. Zo begrijp ik de minister goed?

Minister Opstelten: Dat is inderdaad de kern van onze positie. De margin of appreciation moet als een belangrijk ijkpunt voor het functioneren van het Hof duidelijk in de declaration worden opgenomen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 38

Minister Opstelten: (...) Het kabinet pleit voor een stevige verankering van het beginsel van de subsidiariteit en tevens voor een continue waakzaamheid op dat punt. Je moet je principes altijd in het oog houden. Ik verwijs ook nog naar de verklaringen van Interlaken en Izmir. Het belang van de subsidiariteit en de margin of appreciation wordt hierin benadrukt. Wat dat betreft is er weinig nieuws onder de zon.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...) 6: Er komt weliswaar een vermelding in de verklaring van Brighton over het belang van een margin of appreciation en subsidiariteit, maar we gaan het niet codificeren in de Conventie, want dat is veel te complex en niet nodig, en het zou een verkeerd signaal kunnen zijn. (...).

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 48

Minister Opstelten: Vooruitlopend op mijn appreciatie van de motie – daar kom ik aan het slot van mijn beantwoording aan toe –herhaal ik dat het kabinet ook pleit voor een stevige verankering van het beginsel, de doctrine, dat het Hof zelf heeft geformuleerd, namelijk het beginsel van de subsidiariteit en de margin of appreciation. Ik bepleit continue stevige waakzaamheid van het Hof op dit punt, zoals de heer Schrijver ook heeft gezegd. Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen regeringsinzet voor codificatie margin of appreciation in EVRM (32.735) (T01469)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Schrijver (PvdA), Franken (CDA), Kox (SP) en Kuiper (ChristenUnie) toe dat de regering zal bepleiten dat het beginsel van de margin of appreciation hoewel vermeld in de Brighton Verklaring, niet wordt gecodificeerd in de Conventie. 


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 5

De heer Schrijver (PvdA):

(...) Maar nee, de meer en meer zich naar binnen kerende Nederlandse regering vindt het nodig om te klagen en te zuchten over onvoldoende eigen beoordelingsvrijheid. Daarom wil zij de margin of appreciation in algemene zin oprekken en daarmee de onafhankelijkheid van de rechter kortwieken, in een kennelijke poging de Staat vaker gelijk en de klager vaker ongelijk te geven. Ik vraag hier de regering of de geruchten juist zijn dat ook de Nederlandse regering deze rechterlijke doctrine politiek wil verankeren via een verdragswijziging. En ik voeg er bij wijze van voorbeeld de vraag aan toe wat zij daarmee beoogt. Welke beleidsdiscretie voor overheden wil Nederland dan bereiken bij bijvoorbeeld de persvrijheid of bij het verbod op marteling in artikel 3?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 12        

De heer Franken (CDA):

(...) De conclusie uit het voorgaande is dat er geen steekhoudend inhoudelijk argument ter tafel is gekomen om, gelet op de actuele jurisprudentie van het Hof, meer ruimte te bepleiten voor de margin of appreciation van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM. Ik heb een motie in petto om deze stellingname te markeren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 22-23

De heer Kuiper (ChristenUnie):

(...) Dit betekent ook iets voor de margin of appreciation. Wat ons betreft is codificatie daarvan onwenselijk. Deze margin heeft immers het karakter van een open norm in de handen van rechters. Collega Franken heeft al iets gezegd over het functioneren ervan. Het is een kwestie van prudentie die moet worden overgelaten aan het inzicht van rechters zelf. Het Hof wijst op blinde vlekken in de bescherming van wezenlijke grondrechten, maar de staten gaan zelf over de vormgeving van de wettelijke bescherming. Het Hof erkent dat ook. Is de regering het op dit punt met ons eens? Is zij het dus ook met ons eens dat codificatie niet nodig is maar dat het gaat om een open norm die een rechter nodig heeft om tot een eigen beoordeling te kunnen komen? Is dit ook de heersende opvatting in het Comité van Ministers? Ik vraag het kabinet om een toelichting. Ik voeg hieraan het verzoek toe om een toelichting op de duiding en betekenis van het subsidiariteitsbeginsel waarover in de verdragen van Interlaken en Izmir wordt gesproken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: Gun ons de tijd om te onderhandelen en onze positie te bepalen, gehoord het debat. Ik wil wel duidelijk maken waar Nederland zich tijdens de onderhandelingen voor inzet. Die inzet staat beschreven in de brief van drie oktober. Mevrouw Broekers vroeg ook naar mijn verwachting omtrent de uitkomsten, maar dat vind ik lastig. Zoals bij elke internationale onderhandelingsronde zullen sommige punten worden binnengehaald, terwijl andere punten niet worden gedeeld door de gesprekspartners. Vooralsnog is de balans gunstig voor de Nederlandse inbreng in de onderhandelingen. Ik teken er wel bij aan dat vooralsnog op veel punten verschil van inzicht bestaat tussen de diverse staten. De Nederlandse inzet blijft wat die was. Ik hoef die niet te herhalen, maar ik vind het wel goed dat het subsidiariteitsbeginsel erin staat, evenals de margin of appreciation en de regulering van voorlopige maatregelen.

De heer Kuiper (ChristenUnie): De minister vindt het goed dat de margin of appreciation erin staat. Mijn positie is dat codificatie van dat principe, die doctrine van het Hof, eigenlijk niet gewenst is. Ziet de minister de opname in de verklaring dan als een weg naar codificatie of niet?

Minister Opstelten: Nee, ik zie het niet als een weg naar codificatie. Ik zie het gewoon als een bevestiging van de positie van het Hof als het gaat om dit beginsel. De heer Kuiper sprak in dit kader over een open norm. Dat sprak mij aan. Het gaat om de invulling ervan. Ik hanteer nog een keer de term van een doctrine die door het Hof zelf is geformuleerd. Dat schrijven wij vervolgens op een verstandige manier op. Dat lijkt mij alleen maar goed. Je mag je ijkpunten van je bestaan, waarlangs je werkt en waarover iedereen het eens is, toch wel in een verklaring opnemen? Tevens is echter aangegeven dat moet worden onderzocht hoe er uitvoering aankan worden gegeven. Dit is niet meer dan het gewoon noemen. Daarover kan geen misverstand bestaan.

De heer Kuiper (ChristenUnie): Om dit een open norm te laten zijn, is het van belang dat dit beginsel in handen blijft van rechters. Het is een zaak van prudentie. Politici zouden zich er eigenlijk buiten moeten houden. Het gaat er dus om hoe dit vervolgens wordt gehanteerd. Het kan in een verklaring staan, maar het kan ook op een vergadering terechtkomen waar vervolgens een politiek oordeel wordt gegeven. Het is dus een route met risico's. Is de minister zich daarvan bewust?

Minister Opstelten: Jazeker. De heer Kuiper ziet aan mij en hoort van mij dat wij onze staatsrechtelijke grenzen kennen. Wij kennen die niet alleen, zo staan wij ook in dit debat. Daar gaat het om. De onafhankelijke positie van het EHRM in Straatsburg willen wij totaal niet aantasten. Wij willen die zelfs versterken. Er is echter sprake van een aantal principes waarlangs het Hof zelf wil werken. Daar mogen wij het met het Hof over hebben. De heer Franken heeft erover gesproken aan de hand van zijn drie punten. Hij analyseert daarin scherp wat er is gebeurd. Daar is dit een onderdeel van. Dat erken ik.

De heer Kox (SP): Ik word steeds blijer van de minister, maar dat is gebruikelijk.

Minister Opstelten: Ik weet niet of dat nu de bedoeling is.

De heer Kox (SP): Nee, maar het is toch mooi meegenomen. De minister stelt in antwoord op collega Kuiper dat het niet de weg naar codificatie is. Men wil dit in de verklaring opnemen, want dan wordt nog eens gezegd dat wij daaraan hechten. Ik doel dus op de subsidiariteit en de margin of appreciation. In de draft waar wij niet meer naar verwijzen, omdat die achterhaald is, stond nog wel dat dit principe gecodificeerd zou moeten worden, dat het een inclusion in de convention zou moeten betekenen en dat dit binneneen jaar zou moeten gebeuren. Daar is nu dus van afgestapt. In de verklaring staat gewoon dat wij aan die twee zaken hechten, maar wij gaan er de conventie niet vooraanpassen. Zo begrijp ik de minister goed?

Minister Opstelten: Dat is inderdaad de kern van onze positie. De margin of appreciation moet als een belangrijk ijkpunt voor het functioneren van het Hof duidelijk in de declaration worden opgenomen.

De heer Kox (SP): Maar niet gecodificeerd in de conventie?

Minister Opstelten: Ik zie het als een open norm. Dat heb ik ook tegen de heer Kuiper gezegd. Ik hanteer dit als uitgangspunt. Anders gaan wij de jurisprudentie beoordelen, codificeren en toch op de stoel zitten van degene die de doctrine zelfmoet formuleren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...) 6: Er komt weliswaar een vermelding in de verklaring van Brighton over het belang van een margin of appreciation en subsidiariteit, maar we gaan het niet codificeren in de Conventie, want dat is veel te complex en niet nodig, en het zou een verkeerd signaal kunnen zijn.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

Minister Opstelten: Vooruitlopend op mijn appreciatie van de motie – daar kom ik aan het slot van mijn beantwoording aan toe –herhaal ik dat het kabinet ook pleit voor een stevige verankering van het beginsel, de doctrine, dat het Hof zelf heeft geformuleerd, namelijk het beginsel van de subsidiariteit en de margin of appreciation. Ik bepleit continue stevige waakzaamheid van het Hof op dit punt, zoals de heer Schrijver ook heeft gezegd. Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank. (p. 48)

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 49        

Minister Opstelten: Dan kom ik tot slot bij de motie. Ik herhaal dat ik het u niet kwalijk neem dat er een motie wordt ingediend, maar ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat wij zeggen: na dit debat, waarvan wij ook het gevoel hebben dat je duidelijk bent ten opzichte van elkaar, zou dat op zichzelf voldoende moeten zijn. Maar ik vind het respectabel van de Kamer, ook met de motivering waarom u dat doet. U zou ons namelijk moeten vertrouwen dat wij gewoon doen wat wij zeggen. Zo kent u ons ook. Dat kan nooit de reden van de motie zijn. Toch kunnen wij leven met deze motie. Laat ik dat ook zeggen, want het zou jammer zijn om bij zo'n onderwerp het woord "overbodig" te hanteren. Dat doe ik dus niet, voor alle duidelijkheid, maar u neemt het mij niet kwalijk dat ik dit zeg. Ik wil toch nog eens even over de margin of appreciation zeggen dat wij het koesteren dat die door de rechter zelf is gecodificeerd – of beter: geformuleerd, want anders wordt het gevaarlijk voor de discussie – en dat wij vinden dat die ook duidelijk moet worden geborgd. Er mag geen enkel misverstand over bestaan dat wij daarover ook voortdurend het woord zullen voeren met iedereen, zoals de heer Kox ook zei, die wij tegenkomen in dit verband. Daarmee willen wij deze motie graag ondersteunen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regeringsinzet voor opname regulering voorlopige maatregelen in de Brighton Verklaring 2012 (32.735) (T01470)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden Broekers-Knol (VVD) en De Graaff (PVV), toe dat de Nederlandse regering zich zal inzetten voor het opnemen van een regulering van voorlopige maatregelen in de Brighton Verklaring.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 10

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn fractie kan instemmen met het voorstel om een interim measure zo snel mogelijk te laten volgen door een uitspraak in de bodemzaak. Maar ze begrijpt niet waarom een staat deze maatregel moet kunnen betwisten. Levert dat niet juist weer meer werkbelasting op? Zou de oplossing niet meer gezocht moeten worden in een nadere onderbouwing van de voorlopige maatregel?

Mijn fractie is een groot tegenstander van het invoeren van nadere formele criteria voor het kunnen opleggen van een voorlopige maatregel, evenals voor het niet-ontvankelijk verklaren van een klacht. Het is eigen aan de onafhankelijkheid van de rechter om klachten te beoordelen zoals hem of haar dat goeddunkt. Bovendien impliceren deze pleidooien dat het Hof zich nu te activistisch zou opstellen. Mijn fractie is van mening dat het Hof daar geen aanleiding voor geeft, maar graag hoor ik het standpunt van de regering, met onderbouwing.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 21

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (...) Voor het overige zou naar de mening van mijn fractie het Hof zich – ik heb het vandaag al eerder gezegd – een wijze zelfbeperking moeten opleggen: strikt toepassen van de subsidiariteit, geen uitdijend EVRM, nadere regels voor het toepassen van een voorlopige maatregel, geen nieuwe feiten in aanmerking nemen na afloop van de nationale rechtsgang – dat kan ook als het Hof een vlotte doorlooptijd heeft – consistentie in uitspraken, en het beperken van de extraterritoriale werking.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 29

De heer Marcel de Graaff (PVV):

(...) Het Hof heeft door de grenzen van zijn mandaat op te zoeken, immers zelf ook bijgedragen aan de explosieve stijging van het aantal klachten en aan de afbrokkeling van het draagvlak voor zijn beslissingen. De leden van de PVV-fractie constateren dat op dit punt de balans zoek is. Het Comité van Ministers dient te bewaken dat het Hof zich slechts uitspreekt over zaken die er werkelijk toedoen. De werklast van het Hof moet worden beperkt door de grenzen strakker te trekken, onder andere door de uitbreiding van het de-minimisbeginsel, het afwijzen van de opschortende werking van interim measures en het afwijzen van het erga-omnesbeginsel ten aanzien van de verdragspartners. Het aanzien van het Hof moet worden versterkt door terugkeer naar zijn kerntaak. Dat zal ook internationaal zijn aanzien verhogen. De PVV-fractie ziet in de Brighton verklaring zoals die op dit moment voor ligt, een aanzet in de goede richting en vraagt van de regering de toezegging om hier onverkort haar steun aan te verlenen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: (...) De Nederlandse inzet blijft wat die was. Ik hoef die niet te herhalen, maar ik vind het wel goed dat het subsidiariteitsbeginsel erin staat, evenals de margin of appreciation en de regulering van voorlopige maatregelen. Je kunt er meer over zeggen, maar wij zullen geen vinger meer uitsteken naar de griffierechten. Die komen er niet in. Dat heb ik nu dus gezegd, want dat maakt onze kans op andere successen alleen maar groter.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 39

Minister Opstelten: Mevrouw Strik heeft gevraagd waarom een staat een voorlopige maatregel moet kunnen betwisten en of dit geen extra werkbelasting oplevert. In de huidige praktijk geschiedt oplegging van een voorlopige maatregel niet altijd op basis van hoor en wederhoor. Ik acht het van belang dat het Hof zijn beslissing om een verzoek om een voorlopige maatregel al dan niet in te willigen niet enkel baseert op door de klager gestelde feiten, maar dat het Hof daarbij ook het standpunt van de staat betrekt. Alleen zo is gegarandeerd dat het Hof volledig geïnformeerd zijn beslissing neemt. Dat hoeft geen extra werk voor het Hof op te leveren. Iedereen is het hier in de kern wel over eens. Vaak is het niet meer dan een logistieke kwestie waardoor het niet gaat.

Mevrouw Strik heeft verder gevraagd waarom de regering zich er niet voor inzet dat het Hof alle voorlopige maatregelen van een motivering voorziet. Ik acht het stellen van een motiveringseis niet opportuun. Als daartoe aanleiding bestaat, voorziet het Hof een voorlopige maatregel van een motivering van die mogelijkheid, maar het Hof maakt daar slechts zelden gebruik van. Wanneer het Hof voorlopige maatregelen ook in individuele zakenstandaard van een motivering moet voorzien, betekent dit een aanzienlijke verzwaring van de werklast. Ook Nederlandse rechters motiveren voorlopige voorzieningen niet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Faciliteren griffie EHRM (32.735) (T01471)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Kox (SP) en Strik (GL), toe te faciliteren dat Nederland de griffie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijft ondersteunen door de inzet van junior rechters of griffiemedewerkers.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 6

De heer Kox (SP):

In dit verband vraag ik de regering, kijkend naar de grote werklast, wat zij vindt van het voorstel van de president van de Hoge Raad om met behulp van extra ondersteuning vanuit de lidstaten een inhaalslag te maken in Straatsburg. Mag dat dan een paar centen kosten? Over het algemeen immers is de toon van de Nederlandse regering, net als die van de andere regeringen als het gaat over geld en Raad van Europa, een buitengewoon zuinige.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: (...) De heer Kox vroeg wat de regering vindt van het voorstel van de Hoge Raad om extra ondersteuning te bieden aan het EHRM. In de brief van vijf maart ben ik daar ook al op ingegaan. Ik steun dat voorstel. Het ging om vraag 11 van de SP-fractie. In dat verband merk ik op dat vanuit Nederland juristen en rechters in opleiding al jaren worden gedetacheerd bij de griffie van het Hof. Het is het doorzetten van een traditie.

De heer Kox (SP): Fijn dat wij het hierover eens zijn. Als de Hoge Raad extra personeel wil inzetten, en dat kan daar, dan is dat dus goed. Men werkt daar waarschijnlijk niet helemaal voor niets. Betekent dit ook dat de regering bereid is om er tijdelijk extra middelen voor beschikbaar te stellen? Corsten spreekt over een forse inhaalslag, maar dat kunnen wij niet in ons eentje doen. Andere landen moeten eraan meedoen, maar wij moeten er natuurlijk wel middelen bij doen.

Minister Opstelten: Wij doen dat. Wij hebben daar een traditie in. Het gaat om consistentie. Hoe precies en op welke manier, dat zien wij nog wel, maar wij houden dit niet af. Wij gaan er nu echter geen geld bij doen, want dat werkt helemaal niet. Het gaat om een systeem, het gaat om de benodigde capaciteit. Die heb je beschikbaar, samen met andere collega's. Die lijn zetten wij gewoon door. Daarover heb ik geen aarzelingen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)

10: Vanuit Nederland wordt bereidwillig gekeken of er geen financiële, maar materiële hulpgegeven kan worden aan de griffie in Straatsburg, met als doel om eind 2015 de zaken die kennelijk niet ontvankelijk zijn weggewerkt te hebben. Ja, collega Schrijver zei: dat is nogal ambitieus. Ik hoor graag ambitie van de minister op dit punt. Ik zal ook met trots in Straatsburg melden dat Nederland daarvan uitgaat.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het is duidelijk, de regering heeft het erkend: het Hof heeft capaciteitsondersteuning nodig, ook om de enorme wachtlijst van met name niet-ontvankelijke zaken weg te werken. De regering heeft toegezegd dat er via een uitwisseling van Hoge Raadjuristen extra ondersteuning zal komen. Ik zou graag iets duidelijker horen dat dit toch echt, de facto, een extra bijdrage zal zijn. Er is ook gesproken over de noodzaak van het aantrekken van extra rechters, junior rechters die zich met name zouden bezighouden met die niet-ontvankelijke zaken. Heeft de regering ook haar gedachten laten gaan over die mogelijkheid?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 48

Minister Opstelten: Er was een vraag over de inzet van junior rechters of griffiemedewerkers. Er is ook gevraagd om een toelichting op de detacheringen. Dat zal gaan om de facto uitbreiding van de griffie. Nogmaals, Nederland doet dit al. Ik zal faciliteren dat dit in de toekomst zo zal blijven. Wij zetten door wat wij al doen. Dat doen wij uiteraard in overleg met collega's van andere landen. Ik vind dat de facto uitbreiding gerealiseerd kan en moet worden door detachering uit andere landen. Laten wij nu niet alle apen op onze schouder nemen. Wij trekken onze lijn door en zullen dat met andere landen bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lidstaten aanspreken in geval van geringe financiële bijdrage EHRM (32.735) (T01473)

De ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie zeggen de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden Broekers-Knol (VVD), Franken (CDA) en Kox (SP), toe landen wier bijdrage aan het EHRM lager is dan de kosten van hun eigen rechter, daarop aan te spreken.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 12

De heer Franken (CDA): Ten slotte zijn er drie acties die de politici in Europa zouden moeten oppakken. Ten eerste zouden de nationale overheden de uitspraken van het Hof snel en effectief moeten implementeren en daarbij de autoriteit van het Hof voor wat betreft reeds besliste zaken, de res interpretata, moeten accepteren. Ten tweede zouden de nationale overheden steeds moeten controleren of hun regels in overeenstemming zijn met de tekst van het verdrag. Ten derde zouden de nationale overheden het Hof een realistische kans moeten geven om zijn autoriteit en kwaliteit te behouden. Daartoe zou iedere lidstaat in ieder geval de kosten van zijn "eigen" rechter moeten betalen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 21

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Tot slot, over dit punt, voorzitter, enige extra financiële middelen voor het Hof zou geen overbodige luxe zijn. Bijvoorbeeld van de kant van die verdragsstaten waaruit veel klachten komen. Of bijvoorbeeld van de kant van sommige verdragsstaten die minder bijdragen dan het salaris van omstreeks € 330.000 van hun rechter. Valt er in dit opzicht iets te bereiken? 

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 36

Minister Opstelten: (...) Mevrouw Broekers vroeg ook naar de financiële middelen van het Hof. Zij verwees daarbij naar de verdragsstaten die minder bijdragen aan de Raad van Europa dan het salaris van hun eigen rechter. Die kwestie is aan de overkant nadrukkelijk aan de orde geweest. Een waardevolle suggestie op dit punt is neergelegd in het uitstekende rapport van mevrouw Bemelmans, in haar hoedanigheid van rapporteur voor de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Ik heb tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 1 februari aangegeven dat ik inderdaad voornemens ben om de desbetreffende landen hierop aan te spreken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 42

Minister Rosenthal: Over het budget heb ik de volgende mededeling, hoewel ik geloof dat die door collega Opstelten al in alle duidelijkheid is gedaan. Er is een verdeelsleutel afgesproken voor de contributie, gebaseerd op bruto nationaal product en bevolkingsomvang. Er is al schriftelijk geantwoord dat wij landen wier bijdrage lager is dan de kosten van hun eigen rechter, daarop aanspreken. Dat heb ik collega Opstelten letterlijk horen zeggen. Er is geen aanleiding om te tornen aan de bijdrage van Nederland. Als dit eventueel zou spelen, zullen wij geen wijziging van de verdeelsleutel ten nadele van Nederland accepteren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...) 11: De ministers zullen kijken of andere lidstaten ervan kunnen worden overtuigd dat het niveau van de bijdrage op zijn minst op het niveau van de eigen rechter moet zijn, anders teert men echt op de zak van iemand anders. Dat lijkt me niet zo onredelijk.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 48

Minister Opstelten: (...) Ik ben de heer Kox er erkentelijk voor dat hij in twaalf punten nog een keer precies heeft aangegeven wat onze bijdrage is geweest. Dat is iets om te onthouden voor later. Dank. (p. 48)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aansporen lidstaten tot uitbreiding griffie EHRM (32.735) (T01475)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/ opmerking van de leden Kox (SP) en Strik (GL), toe andere lidstaten van de Raad van Europa aan te sporen de griffie van het EHRM middels detacheringen uit te breiden.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 6

De heer Kox (SP): In dit verband vraag ik de regering, kijkend naar de grote werklast, wat zij vindt van het voorstel van de president van de Hoge Raad om met behulp van extra ondersteuning vanuit de lidstaten een inhaalslag te maken in Straatsburg. Mag dat dan een paar centen kosten? Over het algemeen immers is de toon van de Nederlandse regering, net als die van de andere regeringen als het gaat over geld en Raad van Europa, een buitengewoon zuinige.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 37

Minister Opstelten: (...) De heer Kox vroeg wat de regering vindt van het voorstel van de Hoge Raad om extra ondersteuning te bieden aan het EHRM. In de brief van vijf maart ben ik daar ook al op ingegaan. Ik steun dat voorstel. Het ging om vraag 11 van de SP-fractie. In dat verband merk ik op dat vanuit Nederland juristen en rechters in opleiding al jaren worden gedetacheerd bij de griffie van het Hof. Het is het doorzetten van een traditie.

De heer Kox (SP): Fijn dat wij het hierover eens zijn. Als de Hoge Raad extra personeel wil inzetten, en dat kan daar, dan is dat dus goed. Men werkt daar waarschijnlijk niet helemaal voor niets. Betekent dit ook dat de regering bereid is om er tijdelijk extra middelen voor beschikbaar te stellen? Corsten spreekt over een forse inhaalslag, maar dat kunnen wij niet in ons eentje doen. Andere landen moeten eraan meedoen, maar wij moeten er natuurlijk wel middelen bij doen.

Minister Opstelten: Wij doen dat. Wij hebben daar een traditie in. Het gaat om consistentie. Hoe precies en op welke manier, dat zien wij nog wel, maar wij houden dit niet af. Wij gaan er nu echter geen geld bij doen, want dat werkt helemaal niet. Het gaat om een systeem, het gaat om de benodigde capaciteit. Die heb je beschikbaar, samen met andere collega's. Die lijn zetten wij gewoon door. Daarover heb ik geen aarzelingen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)

10: Vanuit Nederland wordt bereidwillig gekeken of er geen financiële, maar materiële hulp gegeven kan worden aan de griffie in Straatsburg, met als doel om eind 2015 de zaken die kennelijk niet ontvankelijk zijn weggewerkt te hebben. Ja, collega Schrijver zei: dat is nogal ambitieus. Ik hoor graag ambitie van de minister op dit punt. Ik zal ook met trots in Straatsburg melden dat Nederland daarvan uitgaat.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het is duidelijk, de regering heeft het erkend: het Hof heeft capaciteitsondersteuning nodig, ook om de enorme wachtlijst van met name niet-ontvankelijke zaken weg te werken. De regering heeft toegezegd dat er via een uitwisseling van Hoge Raadjuristen extra ondersteuning zal komen. Ik zou graag iets duidelijker horen dat dit toch echt, de facto, een extra bijdrage zal zijn. Er is ook gesproken over de noodzaak van het aantrekken van extra rechters, junior rechters die zich met name zouden bezighouden met die niet-ontvankelijke zaken. Heeft de regering ook haar gedachten laten gaan over die mogelijkheid?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 48

Minister Opstelten: Er was een vraag over de inzet van junior rechters of griffiemedewerkers. Er is ook gevraagd om een toelichting op de detacheringen. Dat zal gaan om de facto uitbreiding van de griffie. Nogmaals, Nederland doet dit al. Ik zal faciliteren dat dit in de toekomst zo zal blijven. Wij zetten door wat wij al doen. Dat doen wij uiteraard in overleg met collega's van andere landen. Ik vind dat de facto uitbreiding gerealiseerd kan en moet worden door detachering uit andere landen. Laten wij nu niet alle apen op onze schouder nemen. Wij trekken onze lijn door en zullen dat met andere landen bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Resultaten onderzoek Europese Commissie over implementatie Terugkeerrichtlijn (32.420) (T01489)

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vliegenthart (SP), toe de resultaten van het onderzoek van de Europese Commissie over de implementatie van de Terugkeerrrichtlijn in de EU-lidstaten aan de Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01489
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2011
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen terugkeerrichtlijn
Kamerstukken Implementatie terugkeerrichtlijn (32.420)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 10, item 11 - blz. 39

De heer Vliegenthart (SP): Volgens mijn fractie klopt het niet dat wij vandaag niets anders kunnen doen dan dit wetsvoorstel aannemen en daarmee illegaliteit tot op grote hoogte strafbaar stellen. Er zijn voldoende Europese lidstaten die dat bewijzen. In de memorie van antwoord stelt de minister dat twaalf lidstaten illegale inreis of illegaal verblijf strafbaar hebben gesteld. Nederland is laat met de implementatie van dit wetsvoorstel, dus mag ik concluderen dat de meerderheid illegale inreis of illegaal verblijf niet strafbaar heeft gesteld? In de memorie van antwoord refereert de minister aan Duitsland, Frankrijk en Italië als grote landen die illegaliteit op de een of andere manier wettelijk hebben verankerd, maar is dat gebeurd op basis van de Terugkeerrichtlijn, of was dat al eerder het geval? En hoe zit het met de meerderheid in de Europese Unie? Hoe heeft die de implementatie van de richtlijn geregeld? Selecteert de minister in de memorie van antwoord landen niet op een oneigenlijke grond, namelijk de grootte, dat toevallig mooi uitkomt voor een ander, niet genoemd criterium, te weten de strafbaarstelling van illegaliteit? Graag hoor ik van de minister hoe landen die illegaliteit niet strafbaar hebben gesteld, zijn omgegaan met de Terugkeerrichtlijnen waarom Nederland niet voor dit model heeft gekozen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 10, item 14 - blz. 96

Minister Leers: (...) Hij vroeg nog hoe het zit met de strafbaarstelling in andere landen. De strafbaarstelling in Frankrijk, Italië en Duitsland was al in werking voor de richtlijn er was. Er zijn overigens ook nog andere landen die een vorm van strafbaarstelling van de overtreding van de regeling in hun eigen systeem kennen. Ik heb uitgelegd dat er sprake is van vrijheid voor de lidstaten om de richtlijn goed in te passen in hun wettelijke systemen. Ik kan nog geen geheel beeld geven van de implementatie in andere landen. Er zijn ook nog landen die nog niet zover zijn. Ook dat is een handicap. De systemen zijn verschillend. Een aantal landen, waaronder België, Zweden en Polen, is nog niet klaar met de implementatie. Duitsland heeft de volledige implementatie net afgerond. Dat maakt het niet eenvoudig om nu al een vergelijking te maken tussen alle landen. De Commissie laat nu een onderzoek uitvoeren onder de verschillende lidstaten. Gevraagd is om de resultaten te delen. De Commissie heeft daar nog niet op gereageerd. Ik zal dat zeker over een tijd doen. Als ik de resultaten heb, ben ik graag bereid de Kamer daarvan op de hoogte te stellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Samenwerkingsmogelijkheden ambassades bij mvv-aanvraag (31.549) (T01505)

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Schrijver (PvdA) en Strik (GL) toe te zoeken naar mogelijkheden om samen te werken met ambassades van bevriende mogendheden bij het indienen van een mvv-aanvraag voor Nederland.


Kerngegevens

Nummer T01505
Status voldaan
Datum toezegging 15 mei 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen mvv
nationale visa
Vreemdelingenwet
Kamerstukken Invoering visumplicht voor vreemdelingen (31.549)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 8-9

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik heb ook enkele vragen over de Gezinsherenigingsrichtlijn. De regering wil in de wet vastleggen dat de mvv moet worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het herkomstland of het land van bestendig verblijf van de aanvrager. De richtlijn rept echter alleen van indiening buiten het grondgebied van de betreffende lidstaat. De Europese Commissie heeft er in haar evaluatieverslag al op gewezen dat Nederland met de eis van indiening in het herkomstland buiten de grenzen van de richtlijn treedt. Vanwaar deze beperking, en wat doet de regering als een aanvraag op de ambassade in België wordt ingediend, en daarbij een beroep wordt gedaan op de richtlijn?

(...)

Juist gezinsleden van asielstatushouders hebben vaak te maken met gesloten ambassades. Deelt de minister mijn mening dat samenwerking met een ambassade die wel in het betreffende land open is, voor deze mensen veel voordelen zou bieden? En wat kunnen de EU-ambassades betekenen in dit verband? Is de minister bereid om te onderzoeken op welke wijze kan worden voorzien in consulaire bijstand in landen waar de Nederlandse ambassade is gesloten, vanuit een ambassade van een andere lidstaat of van de EU?

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 18-19

Minister Leers: Mevrouw Strik heeft gevraagd wat de regering doet als een aanvraag bijvoorbeeld op de Belgische ambassade wordt ingediend. De vreemdeling kan een aanvraag indienen op de ambassade in het land van herkomst of van bestendig verblijf, of bij gebreke daarvan in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Daarmee is het probleem opgelost dat hier eerder werd aangekaart, namelijk of we bevriende mogendheden kunnen gaan inzetten die wel een ambassade in dat land hebben. Je kunt ook je aanvraag indienen in het land, grenzend aan het land waar je de aanvraag eigenlijk had moeten indienen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het gaat vaak juist om oorlogsgebieden, waar het voor de gezinsleden vaak heel lastig is om steeds heen en weer te reizen: eerst voor de mvv-aanvraag en later om haar op te halen. Dat is vaak gevaarlijk, onveilig en moeilijk. U kunt zeggen dat dat in het dichtstbijzijnde land kan. Maar waarom kan niet worden bekeken of niet kan worden samengewerkt met andere ambassades? Bent u bereid om die mogelijkheid te onderzoeken?

Minister Leers: Gaande de beantwoording realiseerde ik me dat dat verschillend is. U zegt: niet het buitenland of grenzend aan het land, maar kijk of er staten zijn die daar wel een ambassade hebben en zoek de samenwerking op. Ik ben daartoe bereid, want dat zou de zaak vergemakkelijken. Maar in een oorlogsgebied zullen veel landen geen ambassade open hebben. Dat blijft dus lastig, maar ik ben bereid het te onderzoeken.

De heer Schrijver (PvdA): Dat was ook mijn punt; ik ben blij dat u positief antwoordt op de vraag van mevrouw Strik. Maar als we Syrië als uitgangspunt nemen, dan merk ik daar het volgende over op. Er zijn misschien vroeger Syriërs hier geweest die onder deze omstandigheden weer naar Nederland terug proberen te keren en volstrekt het recht hebben om een aanvraag voor een visum in te dienen. Waar kunnen ze in godsnaam terecht? De Nederlandse ambassade is dicht, vrijwel alle EU-ambassades zijn dicht. U kunt toch ook niet zeggen: laten ze maar naar Israël, Turkije of Irak reizen. Kortom, er is een enorm probleem met conflictgebieden. In de schriftelijke en de mondelinge behandeling wordt daarover buitengewoon makkelijk gedaan, wat mede blijkt uit de inkorting van de procedures van ophalen en uitreizen uit het land en inreizen in Nederland.

Minister Leers: Ik snap u best, maar in principe hebben we het hier over aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning, en niet over asiel. Asiel vraag je immers aan in Nederland. Dan kom je hier naartoe, en dan vlucht je uit dat land. Dat kan, maar normaal gesproken gaat het daar om een reguliere vergunning, waarbij iemand een mvv moet aanvragen. Als het over een gezinslid gaat, dus over gezinshereniging, dan kan dat natuurlijk in Nederland, of in het land van herkomst, waarbij de hoofdbewoner die al in Nederland verblijft, heeft aangegeven dat dat zijn gezinsleden zijn, die hij wil herenigen. Dat moet hij binnen die drie maanden doen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ter verduidelijking een voorbeeld. Afghaanse gezinsleden van iemand die hier een asielstatus heeft gekregen, moeten naar Pakistan reizen voor die mvv. Ze hoeven misschien niet per se een mvv te hebben, maar ze kunnen niet zonder die mvv naar Nederland reizen. Dat hebben ze gewoon nodig, zodat ze naar Pakistan moeten, en vervolgens moeten ze terug naar Pakistan om die mvv op te halen. Voor Syrië kun je hetzelfde bedenken. Het gaat om gezinsleden die vaak al in een precaire situatie ergens zitten, in afwachting van overkomst naar Nederland. Daarbij gaat het erom hoe we zo snel mogelijk, wellicht door samenwerking met andere landen, de mvv-verlening kunnen regelen.

Minister Leers: Als de gezinsleden inderdaad het recht hebben om zich te voegen bij de hoofdpersoon die al in Nederland is, moeten zij de mvv-aanvraag regelen via de Nederlandse ambassade. Als het kan moet dat een Nederlandse ambassade zijn in het land waar zij verblijven, dan wel in het naastgelegen land, dan wel via een ambassade van een bevriende mogendheid. Het laatste zal ik gaan onderzoeken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 21

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik constateer wel verheugd dat de minister een aantal toezeggingen heeft gedaan. Daar ben ik heel blij om. De minister gaat onderzoeken of, in samenwerking met ambassades van andere landen, de mvv dichter bij de plaats waar gezinsleden van asielstatushouders zijn kan worden geregeld. (...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Internetverkoop leeftijdsgebonden producten (32.022) (T01509)

De Minister van Veiligheid en Justitie zal de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Scholten, voor 1 juni 2012 per brief informeren over de uitkomsten van de inventarisatie van de internetverkoop van leeftijdsgebonden producten; daarbij zal ook worden ingegaan op de kenbaarheid van de identiteit van de koper. 


Kerngegevens

Nummer T01509
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2012
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen internet
jongeren
verkoop
Kamerstukken Terugdringen alcoholgebruik onder jongeren (32.022)


Opmerking

Zie ook T01772

Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 30-5- blz. 17

Mevrouw Scholten (D66): Ook de verkoop van alcohol via internet baart mijn fractie zorgen. Uit het antwoord van de minister over dit onderwerp op onze vraag hierover blijkt dat het kabinet een inventarisatie doet hoe de leeftijd op internet kan worden gecontroleerd. Mijn fractie is erg benieuwd naar deze inventarisatie, die de minister aan de Tweede Kamer heeft beloofd. Op welke termijn kunnen wij die verwachten? Een punt is ook, waarover ik de minister in zijn antwoord niet heb gehoord, dat de verkoop op internet, beheerst door Boek 7, artikel 46c – zeg ik uit mijn hoofd – van het BW, de koper beschermt en niet reguleert hoe de verkoper zich gedraagt ten opzichte van die koper. De verkoper zou in feite dus moeten kunnen registreren hoe oud de koper is die het bier op internet koopt. Het is maar een vraag. Ik weet niet hoe de minister dit in de praktijk gere-aliseerd zou willen zien. Deze vraag lijkt mij bij uitstek geschikt voor de minister van Veiligheid en Justitie.

Handelingen I 2011-2012, nr. 30-7- blz. 41/42

Minister Opstelten: Ik kom bij de vraag van mevrouw Scholten over internetverkoop. Ik kom natuurlijk op haar specifieke vraag over artikel 46c in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Die vraag had ik kunnen verwachten. De verkoop van alcohol via internet is een punt van aandacht. Het gaat hierbij vooral om het bezorgen van drank aan huis. Ik wil daarop heel eerlijk reageren. De bezorgers zijn primair verant woordelijk voor het naleven van de wet. Het blijkt dat zij dit in bijna alle gevallen niet doen. Het is erg moeilijk om daar toezicht op te houden, omdat traditionele controle in dergelijke situaties niet mogelijk is. Het gaat immers om levering aan de voordeur. Ouders moeten hun kinderen dus goed in de gaten houden. Samen met mijn collega's Schippers en Spies ben ik bezig met een inventarisatie van de mogelijkheden om de internetverkoop van leeftijdsgebonden producten zoals alcohol, wapens, films en games zodanig in te richten dat de naleving wordt verbeterd. Dat weten de leden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, zeg ik er eerlijk bij. Hierbij wordt gedacht aan een brede oplossing waarmee het probleem over de hele linie wordt aangepakt. Voor 1 juni – ik besef dat dit heel snel is – zal een brief aan de Kamer worden gestuurd. In deze brief zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze inventarisatie. Dat is ook tijd, want de inventarisatie vindt inmiddels al een tijdje plaats. Wij zullen in de brief ook ingaan op de maatregelen die wij naar aanleiding van deze inventarisatie denken te moeten nemen. Mevrouw Scholten heeft gerefereerd aan het Burgerlijk Wetboek, dat gaat over de identiteit van de verkoper bij internetverkoop. Zij zou graag zien dat ook de identiteit van de koper kenbaar wordt. Op internet kan men zich eenvoudig verschuilen en op dit moment kan ik daar geen oplossing voor bieden. Daar ben ik eerlijk in. Ik zal dit punt meenemen in de inventarisatie die ik net heb genoemd. Ik zal de Kamer op de hoogte stellen van de manier waarop wij hiermee omgaan en zal er nadere verdieping aan geven.

Handelingen I 2011-2012, nr. 30-7- blz. 45

Mevrouw Scholten (D66): Ik ben blij met de toezegging dat volgende week, voor 1 juni of uiterlijk op 1 juni, een inventarisatie zal plaatsvinden. Ik heb echter het idee dat het een buitengewoon moeizaam traject is om de verkoop op internetgebied te kunnen controleren. Ik heb begrepen dat de minister dat idee deelt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Visie op ontwikkelingen in het strafrecht (32.551) (T01511)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Mr. F. Teeven zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels (D66) toe de Kamer per brief te berichten hoe  de regering de opmerking van dit lid, inzake de wenselijkheid van een bredere visie op ontwikkelingen in het strafrecht en in de strafvordering, mee zal nemen. 


Kerngegevens

Nummer T01511
Status voldaan
Datum toezegging 8 november 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Nieuw Wetboek van Strafvordering
ontwikkelingen
strafrecht
Kamerstukken Rechterlijk gebieds- of contactverbod (32.551)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 6- blz. 29

De heer Engels (D66):

(...)

"De wetgever zit nogal immanent in dit proces en daarom zou het misschien goed zijn om met wat meer distantie te kijken naar de ontwikkeling van het strafrecht en de strafvordering sinds ongeveer 2002. Ons strafrecht en onze strafvordering hebben al tientallen jaren een bepaalde cultuur en inhoud die aanhaken bij klassieke beginselen. De indruk bestaat dat we de laatste tien jaar daar wat versneld vanaf zijn geraakt. Ik denk dat het de verantwoordelijkheid van de wetgever zou kunnen zijn om – los van politieke voorkeuren – in het algemeen te bekijken hoe we het gedaan hebben, of de tijd intussen misschien weer is veranderd,wat de resultaten zijn en of ons strafrecht echt is veranderd of dat het wel meevalt. Deze vraag stijgt dus uit boven individuele wetgeving. Daarom zou ik het plezierig vinden als de staatssecretaris op zijn minst zou willen toezeggen dat dit belangwekkend genoeg is om op het ministerie te bekijken of dit dienstig zou zijn."

Handelingen I 2010-2011, nr. 6- blz. 29

Staatssecretaris Teeven:

"Ik wil niet meteen een toezegging doen. Wat je bij het Wetboek van Strafvordering op zich wel zou moetendoen, is dat boek weer eens helemaal opnieuw bekijken. Misschien moeten we het herindelen, want inmiddels is het een beetje een lappendeken geworden. Bij zo'n gelegenheid zou je kunnen bekijken wat we hebben, of er zaken in de gereedschapskist missen en of er dingen dubbel geregeld zijn. Er zijn bijvoorbeeld veel verschillende gebiedsverboden: civielrechtelijk, bestuursrechtelijk, vanuit de burgemeester, vanuit de zittingsrechter, vanuit het OM en je hebt nog de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke straf. Kortom, er is een totaal palet. Ik kan de vraag van de heer Engels vandaag niet beantwoorden, maar ik zal haar meenemen naar de minister. Ik kan wel toezeggen dat we per brief zullen berichten hoe we dit kunnen meenemen. Ik zou me kunnen voorstellen dat we er in het kader van de volgende begroting iets mee doen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging AMvB-procedure voor regeling inzake strafonderbreking bij illegale vreemdelingen (32.319) (T01512)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Mr. F. Teeven zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen van het lid Holdijk (SGP) en het lid Strik (GroenLinks), toe dat hij de Kamer zal berichten over de AMvB-procedure inzake de strafonderbreking bij illegale vreemdelingen.


Kerngegevens

Nummer T01512
Status voldaan
Datum toezegging 8 november 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen illegaal verblijf
strafonderbreking
voorwaardelijke invrijheidstelling
vreemdelingen
Kamerstukken Voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling (32.319)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 17

De heer Holdijk (SGP):

"Ook een gevoelig punt is de bijzondere voorwaarde voor de veroordeelde, illegale en ongewenst verklaarde vreemdeling om te voldoen aan de verplichting Nederland te verlaten, terwijl deze niet in aanmerking komt voorvroegtijdige beëindiging van een opgelegde vrijheidsstraf. Volgens de regering is geen strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel aan de orde. Voor zover daarvoor het argument wordt gehanteerd dat het om personen gaat die na hun detentie niet in Nederland mogen blijven en waarbij dus van terugkeer in de Nederlandse samenleving geen sprake is, kan mij dat overtuigen. Overigens heb ik kennisgenomen van de mededeling dat een specifieke regeling voor deze categorie is aantocht is."

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 23

Staatssecretaris Teeven:

"Ik zal wat dieper ingaan op het afschaffen van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij illegale vreemdelingen. Strafrechtelijk illegale vreemdelingen keren na het ondergaan van hun straf niet terug in de Nederlandse samenleving. Naar het oordeel van de regering is het traject van detentiefasering voor vreemdelingen zonder verblijfsrechtniet aan de orde. Evenmin is het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van deze vreemdelingen aan de orde. Dat speelt hierbij niet. Nu het met de voorwaardelijke invrijheidstellingbeoogde doel voor vreemdelingen zonder verblijfsrechtniet bereikbaar is, is een voor de situatie van de illegale vreemdeling toegespitste regeling noodzakelijk. De heer Holdijk sprak al over een dergelijke regeling. Deze regeling zal erin voorzien dat ook de tot een vrijheidsstraf ver oordeelde vreemdeling zonder verblijfsrecht vervroegd kan vrijkomen, mits het daadwerkelijke vertrek uit Nederland mogelijk is. Om voor vroegtijdige beëindiging in aanmerking te komen, zal de desbetreffende illegale vreemdeling alles in het werk moeten stellen om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken. Ik ben nog wel in gesprek met collega Leers over een regeling waarin staat dat menniet de hele straf hoeft uit te zitten. Als men in staat is Nederland te verlaten, kan de straf op een eerder tijdstip worden onderbroken."

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 24

Staatssecretaris Teeven:

"Zoals gezegd, zullen collega Leers en ik voor het eind van het jaar met een regeling komen, want wij moeten hier over iets gaan regelen, dus wij zullen al die verschillende groepen gaan opnemen. Maar de hoofdregel is dat mensen moeten integreren. Daarvoor hebben wij nu dit wetsvoorstel met de bijzondere voorwaarden. Voor de andere categorie, die uitzetbaar is, gaan wij de detentiefasering gebruiken. Dan blijft er ook nog een categorie mensen over die onder geen van beide groepen valt. Wij zullen per groep moeten kijken hoe wij daarmee in die regeling omgaan. Maar dat wil ik uiteraard eerst nog met collega Leers van het andere departement bespreken."

Handelingen I 2011-2012, nr.6 - blz. 35

Staatssecretaris Teeven:

(...)

"De heer Holdijk dank ik ook. Ik wil iets zeggen over de opmerking die hij heeft gemaakt over de regeling inzake strafonderbreking bij illegale vreemdelingen. De AMvB komt volgend jaar en wordt voorgelegd aan de Raad van State. Ik hoor mevrouw Strik zeggen dat het in dat concrete geval een voorhang moet worden. Tot die tijd hanteren wij de ministeriële regeling. Die treedt in werking op 1 januari 2012, als ik daarover met mijn ambtsgenoot van Immigratie en Asiel overeenstemming heb bereikt."

Mevrouw Strik (GroenLinks):

"Wordt daarbij een voorhang toegepast?"

Staatssecretaris Teeven:

"Ik zal dat overleggen met mijn ambtsgenoot en de Kamer daarover berichten."

(...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Doorontwikkelen PIA (31.051) (T01516)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Dupuis (VVD), het lid Tan (PvdA), het lid Franken (CDA), het lid Slagter-Roukema (SP), het lid Staal (D66), het lid Strik (GroenLinks) en het lid Holdijk (SGP) toe om bij de voorbereiding van wetgeving verder te gaan met de ontwikkeling van het Privacy Impact Assessment (PIA). Bovendien zal hij het PIA een plaats geven in het integraal afwegingskader voor wetgeving (IAK).


Kerngegevens

Nummer T01516
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.dr. H.M. Dupuis (VVD)
prof. mr. H. Franken (CDA)
mr. G. Holdijk (SGP)
drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen integraal afwegingskader
Privacy Impact Assessment
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 13

Mevrouw Dupuis (VVD):

"In dit verband noem ik allereerst de zeer recente notitie van Justitie over het privacybeleid van deze regering. De notitie gaat in op een aantal zeer relevante thema's en kondigt diverse maatregelen aan. Met veel in deze nota kan de VVD-fractie instemmen, al zou het allemaal nog wel een stuk daadkrachtiger kunnen. Waarom niet meteen een privacy impact analyse vereisen voor alle grootschalige elektronische dossiers van de overheid en van andere instanties?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 5

Mevrouw Tan (PvdA):

"Van belang voor de kwaliteit van beleid en praktijk zijn waarborgen voor het opdrachtgeverschap en toezicht in de vorm van instrumenten en instituties. Instrumenten als privacy impact assessment (PIA), privacy by design, privacy enhancing technologies (PET) en gateway reviews zijn de meest gangbare. Over de PIA's hebben wij schriftelijke vragen gesteld die deels zijn beantwoord. In aanvulling daarop de vraag hoe de regering de PIA's en de overige genoemde instrumenten wil inzetten bij de ontwikkelingstrajecten en of de regering een vorm als social impact assessment denkbaar acht? Hoe denkt de regering over versterking van het toezichtinstrumentarium met verplichte openbaarheid bij onderzoek naar praktijken van bedrijven en over hogere sancties, zoals dwangsommen en boetes?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 8

De heer Franken (CDA):

"Een van de toetsingscriteria die ik zojuist besprak, de privacy impact assessment, is in de schriftelijke ronde ook ter sprake gekomen. De regering heeft geantwoord dat zij initiatieven vanuit het bedrijfsleven voor het ontwikkelen van PIA's ondersteunt, maar geen voorstander is van het verplicht voorschrijven van het gebruik van PIA's in de wetgeving. Als argument voert de regering aan dat een dergelijke verplichting zou leiden tot een onevenredig zware financiële belasting van het bedrijfsleven.

Wij zijn het hiermee niet eens. Het gaat nu om een oriënterend onderzoek dat het departement dient te verrichten. Van het bedrijfsleven zal in een enkel geval misschien worden gevraagd een vragenlijst in te vullen. Het gaat hier niet om een milieueffectrapportage waarvoor een serie deskundigen uitgebreide studies moet verrichten. Bovendien is het afwijzende antwoord niet in lijn met de begeleidende brief waarin de beantwoording van de Kamervragen wordt aangeboden. In de brief staat namelijk onder punt j dat een onderzoek zal worden gedaan "naar de mogelijkheid om de Awb te benutten voor het delen van toezichtgegevens en de mogelijkheden voor het gebruik van PIA's". Daarnaast staat in de notitie Privacybeleid op pagina 13 dat het wetsvoorstel ANPR een goede gelegenheid vormt om, in mijn woorden, als proeftuin te dienen. Aansluitend: privacy by design wordt, terecht, door de regering aanvaard. Het ministerie van EL&I heeft TNO gevraagd daar onderzoek naar te doen. Kan de minister of de staatssecretaris een indruk geven van de vraagstelling voor en vormgeving van dit onderzoek?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 10 

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

"Mijn tweede punt. Privacy aspecten moeten evenals PIA's vanaf het begin in het design worden meegenomen, voorafgaand aan en tijdens de ontwikkeling. De bewindslieden melden ten aanzien van verplichte PIA's dat het kabinet op dit moment onvoldoende reden ziet om het gebruik van PIA's in wetgeving voor te schrijven. De verwachting is dat de kosten niet opwegen tegen de baten en het zou met name voor het midden- en kleinbedrijf leiden tot een onevenredig zware verplichting. Wel zal bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel voor automatische nummerplaatherkenning -- collega Franken wees hier ook al op en noemde het een proeftuin -- ervaring worden opgedaan met het in kaart brengen van de effecten van de voorgenomen maatregelen op de persoonlijke levenssfeer. Die zouden van nut kunnen zijn voor het ontwikkelen van PIA's voor eventuele nieuwe gegevensverwerkingen op het gebied van het ministerie van Veiligheid en Justitie."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 16

De heer Staal (D66):

"De leden van mijn fractie erkennen de noodzaak van privacy impact assessments. Tijdens de expertmeeting gaf de heer Kohnstamm van het College bescherming persoonsgegevens aan dat bij de ontwikkeling van een standaardmodel voor deze assessments de werkgeversorganisaties de onderhandelingen hebben verlaten. Kan de minister aangeven wat de huidige status is van de ontwikkeling van deze model assessments? Kan de regering voorts ingaan op de vraag of deze modellen al toepassing vinden in de praktijk en, zo ja, hoe en in welke fase van het ontwerp van nieuwe systemen producten of diensten deze worden toegepast?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 17

Mevrouw Strik (GroenLinks):

"(...)Ook de regering zelf zou die gegevens op tafel moeten willen hebben alvorens een afweging te maken. Een assessment maakt het ook mogelijk dat onbedoelde effecten tijdig boven water komen, zodat ontwerpwetgeving daarop kan worden aangepast. De regering noemt het kostenaspect in relatie tot het niet verplicht stellen, maar voor een PIA bij wetgeving is alleen de overheid verantwoordelijk. Een verwijzing naar het arme midden- en kleinbedrijf is dan niet op zijn plaats. Heeft de regering eraan gedacht dat een PIA ook bijzonder kostenbesparend kan werken? (...)"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 12

De heer Holdijk (SGP):

"(...)Een vraag voor ons is echter wel om welke toezichthouders het zou moeten gaan. Moet wat dat betreft niet gedifferentieerd worden? Hoe uitgebreid is het veld van toezicht op de burger niet geworden! Hoe wordt doelbinding in dit verband verzekerd en bewaakt? Daarom zouden wij de noodzaak willen onderstrepen om inhoudelijke criteria te formuleren waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens in concreto moet wijken voor het belang van de veiligheid. Onderkent de regering die noodzaak? De heer Franken heeft hierover veel uitgebreider gesproken, maar ik hoop dat ook de regering de noodzaak daarvan onderkent.(..)"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 49

Staatssecretaris Teeven:

"Alle ‌woordvoerders ‌hebben ‌daarover gesproken.‌ Zij‌ hebben‌ ook ‌allemaal ‌gesproken‌ over‌ de noodzaak‌ van ‌het‌ hanteren‌ van‌ PIA's. ‌Bij‌ ons‌ is‌ sprake van‌ voortschrijdend‌  inzicht. Misschien‌ dat ‌onze ‌aanvankelijke ‌terughoudendheid‌ nog ‌te‌ veel‌ is‌ beïnvloed‌ door‌ de onbekendheid‌ met ‌de ‌materie; ‌dat ‌wil ‌ik ‌de ‌heer ‌Franken graag ‌meegeven. ‌Ik ‌kan ‌echter‌ zeggen‌ dat ‌het ‌kabinet, ‌gehoord‌ de ‌Kamer,‌ verder ‌wil ‌gaan‌ met‌ de‌ ontwikkeling‌ van PIA's,‌ in‌ elk ‌geval ‌bij ‌de ‌voorbereiding ‌van ‌wetgeving. Overigens‌ zijn‌ wij ‌die ‌weg ‌recentelijk ‌al ‌ingeslagen,‌ want wij ‌hebben‌ daarvoor ‌een‌ leidraad ‌vastgesteld. ‌In‌ de‌ vorige ‌week‌ in ‌werking ‌getreden ‌wijziging ‌van ‌de ‌Aanwijzingen ‌voor‌ de‌ regelgeving‌ verplichten ‌wij ‌tot ‌de‌ opstelling ‌van ‌een‌ informatieparagraaf. ‌Wij ‌zullen ‌het ‌PIA‌ bovendien ‌een ‌plaats‌ geven‌ in‌ het ‌integraal‌ afwegingskader ‌voor ‌wetgeving ‌waaraan ‌de ‌ministeries ‌van ‌V‌ en‌ J‌ en BZK‌ toetsen. ‌In ‌dat ‌opzicht‌ vullen‌ wij ‌het ‌regeerakkoord naar ‌mijn ‌mening ‌goed‌ in‌ en ‌komen ‌wij ‌ook ‌tegemoet aan ‌de ‌wensen ‌die ‌in ‌de ‌Kamer‌ breed‌ leven.

Tegelijkertijd ‌moet ‌ik‌ zeggen‌ dat ‌er‌ een‌ algemeen ‌aanvaarde ‌methodiek ‌bestaat ‌die ‌op‌ alle ‌denkbare‌ verwerkingen ‌even ‌goed ‌kan ‌worden ‌toegepast."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 84

Mevrouw Strik (GroenLinks): "Mijn fractie is blij met de toezeggingen over het PIA in de aanwijzing van de regelgeving. Het PIA wordt echt een onderdeel van een integraal afwegingskader."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen TNO-rapport over Privacy (31.051) (T01517)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen het lid Franken (CDA) en het lid Slagter-Roukema (SP) toe om de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te vragen om het TNO rapport over privacy by design aan de Kamer toe te sturen. Hij verwacht dat het rapport eind 2011 door TNO zal worden opgeleverd. Dit rapport bevat onder meer een online survey naar de drijvende en remmende krachten van privacy by design, een kosten-batenanalyse van privacy by design en een internationale vergelijking.


Kerngegevens

Nummer T01517
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen TNO-rapport
Privacy by design
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 8

De heer Franken (CDA):

"Aansluitend: ‌privacy‌ by ‌design ‌wordt, ‌terecht, ‌door‌ de‌ regering ‌aanvaard. ‌Het ‌ministerie ‌van ‌EL&I‌ heeft‌ TNO‌ gevraagd ‌daar ‌onderzoek ‌naar ‌te ‌doen. ‌Kan ‌de ‌minister ‌of de‌ staatssecretaris ‌een ‌indruk ‌geven ‌van‌ de‌ vraagstelling voor‌ en‌ vormgeving ‌van ‌dit‌ onderzoek?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 10

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

"Dat is een extra reden om het design kritisch te beschouwen en kennis van de kansen en belemmeringen van privacy by design breed te verspreiden. Want wat is de reden dat privacy bij design in ons land nog niet breed wordt toegepast, ondanks dat het een goede manier is om privacybescherming concreet vorm te geven in informatiesystemen waarin persoonsgegevens worden verwerkt? Kunnen de bewindslieden in dit kader toelichten met welke opdracht TNO is begonnen aan een onderzoek naar privacy by design en wanneer de resultaten van dit onderzoek zijn te verwachten?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 55

Staatssecretaris Teeven:

"Voorzitter. Een andere wijze van vormgeven van privacybescherming waarop het kabinet inzet, is privacy by design. Zoals men heeft kunnen zien, staat dat ook zo in het regeerakkoord. Dit is een goede manier om privacybescherming concreet vorm te geven in informatiesystemen waarin persoonsgegevens worden verwerkt; ook de heer Franken wees hierop. Door toepassing van privacy by design wordt gegevensbescherming van meet af aan ingebakken in het systeemontwerp. Zij wordt van het begin af aan meegenomen. Het kabinet wil de toepassing van privacy by design stimuleren en onder anderen mevrouw Strik heeft daarvoor steun uitgesproken. Daarvoor is wel noodzakelijk kennis van de kansen en belemmeringen voor die toepassing. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft TNO gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Mevrouw Slagter en de heer Franken hebben daarnaar gevraagd. TNO is in april van start gegaan met dit onderzoek. Het zal een aantal resultaten opleveren: een online survey naar de drijvende en remmende krachten van privacy by design, een kosten-batenanalyse van privacy by design en een internationale vergelijking. Een aantal woordvoerders heeft er al over gesproken: in hoeverre zijn andere landen ons nu al vooruit als het gaat om privacy by design in het systeemontwerp? Tevens zal het rapport aanbevelingen bevatten over de instrumenten die de overheid zou kunnen inzetten om het gebruik van privacy by design te stimuleren. Het onderzoek wordt naar verwachting eind 2011 door TNO opgeleverd. Ik zeg toe dat ik mijn collega van EL&I zal verzoeken om het aan beide Kamers tegelijk toe te sturen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen diverse punten bij volgende wetswijziging Wbp (31.051) (T01518)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Slagter-Roukema (SP) en Tan (PvdA), toe om bij de volgende wijziging van het Wbp: het risico van mission creep by design mee te nemen, te bezien in hoeverre de openbaarmaking van de adviezen van de Wbp moet plaatsvinden, de bestuurlijke boete mogelijk te maken voor overtreding van materiële normen van de Wbp,  algemene en specifieke transparantieverplichtingen te introduceren en te zorgen dat de correctiemogelijkheid van onjuiste gegevens voor burgers, handen en voeten krijgt.


Kerngegevens

Nummer T01518
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Wbp
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 10

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Een belangrijke reden om eventueel de specifieke doelbinding te doorbreken, zou kunnen zijn, zoals de bewindslieden vermelden in de brief van 29 april, in situaties waarin het vitaal belang daartoe dringend noodzaakt. Dergelijke situaties worden gedefinieerd als een onmiddellijke of dreigende aantasting van leven of gezondheid van betrokkene of een derde. Wij begrijpen dat het hierbij gaat om een wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en vragen een toelichting van de bewindslieden. Mijn fractie is voor privacy by design en niet voor mission creep by design, zeker niet als dit by law dreigt te worden ingevoerd.

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 51/52

Staatssecretaris Teeven:

"Verder mag het niet zo zijn dat de wetgeving rond gegevensbescherming een excuus is om in zeer uitzonderlijke, levensbedreigende situaties -- wij spreken dan van "vitaal belang" -- niet de juiste gegevens aan de juiste hulpverleners te verstrekken. Dat wil nu af en toe nog wel eens het geval zijn. Daarom zullen wij de Wbp in dit opzicht gaan verduidelijken. In de Wbp wordt geregeld dat als van een levensbedreigende situatie sprake is, gegevens zo nodig buiten een geheimhoudingsverplichting om mogen worden verstrekt. Er is dus geen sprake van "moeten worden verstrekt". Enkele woordvoerders hebben een opmerking gemaakt over vitaal belang. Met "vitaal belang" doel ik op een situatie waarbij het echt gaat om leven of dood, een situatie waaraan ernstige gezondheidsrisico's verbonden zijn. Het gaat hierbij dus om uitzonderlijke situaties. Deze term komt rechtstreeks uit de richtlijn. Dat biedt naar mijn mening dus al voldoende houvast.

Ik zou ook willen benadrukken dat het hierbij steeds gaat om een afweging in incidentele en afzonderlijke gevallen. Met een beroep op deze regeling kan geen structurele gegevensverstrekking plaatsvinden. De afweging om al dan niet tot informatieverstrekking over te gaan, ligt dus te allen tijde bij de betrokken professional zelf. Het gaat hierbij niet om de zogenaamde mission creep, waarover mevrouw Slagter deze ochtend in haar bijdrage zo treffend sprak en die zij vreest."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

"Ik wil daarop inderdaad toch nog even wijzen. Als je dit op deze manier in de Wbp inbouwt, vrees ik dat het risico van mission creep by design groot is. Juist op het voorbeeld dat de staatssecretaris geeft, hebben allerlei beroepsgroepen alweer gereageerd. Men vindt dat men eigenlijk de wetswijziging niet nodig heeft, omdat dit allang kan. De Wet op de jeugdzorg biedt deze mogelijkheid. Ik weet als huisarts zelf ook dat ik bij een conflict van plichten informatie kan delen als er een vitaal belang op het spel staat. Het is dus de vraag of wij niet het paard van Troje binnenhalen als wij dit op deze manier in dit wetsvoorstel regelen. Wellicht moeten wij hierover nu niet inhoudelijk discussiëren. Toch is het mijns inziens van belang dat de staatssecretaris en de minister dit meenemen in hun overwegingen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52

Staatssecretaris Teeven:

"Ik kan mevrouw Slagter toezeggen dat wij dit zeker zullen meenemen in onze overwegingen. Zij heeft zeker gelijk dat bij de jeugdzorg nu al informatie kan worden uitgewisseld tussen de jeugdzorg en bijvoorbeeld politie-instanties. Dat is mogelijk. Zij weet echter ongetwijfeld ook dat dit in de praktijk soms maar mondjesmaat gebeurt. Dat heeft niet zozeer te maken met de juridische mogelijkheden, als wel met de cultuur binnen sommige organisaties. Tegen die problemen loop ik als staatssecretaris verantwoordelijk voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, toch nog wel regelmatig aan.

Ik kom op het toezicht. Wij zullen ook zorgen voor een belangrijke kwalitatieve versterking van het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens. Zwaarte en aard van het bestaande sanctie-instrumentarium zijn niet meer van deze tijd. Volgens mij bestaat daarover in deze Kamer brede consensus. Wij zullen dus voorstellen om oplegging van een bestuurlijke boete mogelijk te maken voor overtreding van de materiële normen van de Wbp. Met name de hoogte van de boetes die het CBP oplegt, dient voldoende afschrikwekkend te zijn. Ik kan ronduit stellen dat de regering het eens is met wat de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens daarover heeft opgemerkt. Je moet niet aan boetes van miljarden denken, de orde van grootte waar mevrouw Slagter aan denkt als zij het heeft over Nelie Kroesachtige boetes. Die voorzie ik dan ook niet. Over de hoogte van de boetes zelf hebben wij nog geen definitief besluit genomen. Hierop komen wij graag terug in het wetsvoorstel zelf. Dan is dat ook een punt van afweging met de beide Kamers van het parlement. Daarin zullen wij onze keuzen ook nader toelichten en onderbouwen. Op voorhand kan ik de Kamer al wel een aantal factoren meegeven waarmee rekening zal worden gehouden bij het bepalen van de boetehoogte. Er zal onder meer worden gekeken naar boetes in vergelijkbare andere wetten en boetecategorieën uit het Wetboek van Strafrecht. Het lijkt logisch om naar die aansluiting te zoeken."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 52/53

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):" Hoe staat het met de openbaarheid van de adviezen van het CBP? Het CBP zegt daar zelf over dat het soms moeite heeft onderzoeksresultaten openbaar te krijgen. Zegt de staatssecretaris daar ook nog iets over?"

Staatssecretaris Teeven:

"Ik kan er nu al over opmerken dat wij ons wel moeten realiseren dat sommige zaken niet onomstotelijk altijd op elk moment vaststaan. In mijn gesprekken met de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens heb ik gemerkt dat hij ook inziet dat het openbaren van gegevens op elk moment buitengewoon schadelijk kan zijn als situaties feitelijk toch anders blijken te liggen. De heer Staal zei daar vanmorgen ook iets over toen hij de situatie rond KPN aanhaalde. Hij zei er in zijn bijdrage over dat zaken in de praktijk, als je het wat beter bekijkt, soms net iets anders blijken te liggen. Die overtuiging heeft het college zelf ook. Om die reden moeten wij niet in elke fase van het proces op dezelfde manier omgaan met de openbaarmaking. Wij zullen deze kwestie bij de herijking van de Wbp meenemen. Wij zullen dan bezien in hoeverre de openbaarmaking in alle verschillende fasen van het proces een rol moet blijven spelen.

Dan de gegevensbescherming. Wij willen ons bij het privacybeleid in algemene zin niet beperken tot de uitvoering van het regeerakkoord alleen. Dat heeft men waarschijnlijk ook gemerkt aan onze brief van 29 april. Wij zullen zorgdragen voor uitbreiding van de waarborgen die de Wbp biedt. Zo zullen wij een algemene meldplicht gaan introduceren voor datalekken. Verschillende sprekers hebben op diverse manieren gevraagd naar het burgerperspectief in die voorstellen. Wat doet het kabinet om de burger meer empowerment te geven? Er is in de samenleving een groeiende vraag waar te nemen naar meer transparantie door verantwoordelijken. Daar moeten wij goed naar kijken. Natuurlijk moeten in de sfeer van bijvoorbeeld de strafvordering onderzoeksbelangen vaak prevaleren boven transparantie. Dat lijkt soms onontkoombaar, maar op andere terreinen ligt het heel anders. ICT biedt steeds steeds meer mogelijkheden tot gecompliceerde verwerkingen. Dat is goed voor bedrijven en burgers, maar de complicaties van de verwerkingen benemen het zicht op hetgeen met persoonsgegevens gebeurt nu soms iets te veel. De recente gebeurtenissen rondom Google Street View, Playstation van Sony en de verkoop van locatiegegevens door TomTom zijn daarvan toch een illustratie. Verantwoordelijken kunnen door het bieden van meer transparantie over hun verwerkingen het evenwicht tussen de voor- en nadelen van zo'n verwerking herstellen. Wij komen daarom met voorstellen om de algemene transparantieverplichtingen te preciseren en een specifieke transparantieverplichting te introduceren voor bijvoorbeeld het profilen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 27 - blz. 54

Staatssecretaris Teeven:

"Wij hebben tot nu toe enkele algemene uitgangspunten bediscussieerd, maar ook in de sfeer van de feitelijke maatregelen staan wij niet stil. Als staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heb ik ook verantwoordelijkheden voor het ingewikkelde grensvlak tussen de justitiële jeugdzorg en de rechtshandhaving. Juist op dat terrein doen zich toepassingsvragen voor rond de Wbp die voor professionals op de werkvloer niet altijd gemakkelijk te beantwoorden zijn. Daarvoor is ondersteuning nodig; een aantal woordvoerders sprak daar zojuist al over. Daarom is er bij het ministerie van Veiligheid en Justitie een servicecentrum in opbouw om op zulke vragen antwoord te geven en om de uitvoeringspraktijk in staat te stellen om de Wbp goed toe te passen. Mevrouw Tan en mevrouw Strik heb ik daarover in positieve zin horen spreken.

Een aantal woordvoerders uitte zorgen over de formatie voor dit centrum. De relatief geringe formatie houdt verband met de opzet van het centrum. Wij willen een specifieke groep professionals faciliteren. Bij die opzet past de aangegeven formatie op dit moment. Voor een algemene maatschappelijke informatieplicht zie ik buiten hetgeen het CBP doet geen mogelijkheden. Als dit goed werkt, moeten wij natuurlijk wel bekijken of wij dit kunnen uitbreiden naar andere mensen die om adviezen vragen."

Mevrouw Tan (PvdA):

"Hoe zit het dan met de toezegging dat er een servicepunt komt waar de burger niet alleen terechtkan met vragen en voor adviezen en steun, maar waar de burger ook terechtkan als er fouten zijn gemaakt in gevallen waarin een normale burger de bureaucratie niet kan doorgronden en daarin verdwaalt? Burgers hebben daarbij hulp nodig van deskundigen, die ook doorzettingsmacht hebben, om gedaan te krijgen dat die registratiefouten worden hersteld."

Staatssecretaris Teeven:

"Dit brengt me terug op een onderwerp waarover wij eerder hebben gesproken. De wetgeving die wij nu gaan ontwerpen moet zo zijn dat onjuiste gegevens kunnen worden gecorrigeerd als er in een informatieadministratie onjuiste gegevens van een individu zijn opgenomen en dat de verantwoordelijke hierop kan worden aangesproken. Het is aan ons om er bij de uitwerking van de wijziging van de Wbp voor te zorgen dat die correctiemogelijkheid handen en voeten krijgt en dit niet een loos iets wordt, waarbij de burger verdwaalt in de bureaucratie, zoals mevrouw Tan terecht zei."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Schriftelijk informeren over nareisbeleid (31.549) (T01532)

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de Kamer schriftelijk te informeren over het gevoerde overleg met vluchtelingenorganisaties over het aangescherpte nareisbeleid. De minister betrekt hierbij ook het huidige criterium dat een gezinsband moet bestaan ten tijde van het vertrek uit het herkomstland.


Kerngegevens

Nummer T01532
Status voldaan
Datum toezegging 15 mei 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Gezinsherenigingsrichtlijn
nareisbeleid
nationale visa
Vreemdelingenwet
Kamerstukken Invoering visumplicht voor vreemdelingen (31.549)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 9

Mevrouw Strik (GroenLinks): Graag vraag ik aandacht voor twee aspecten van het nareisbeleid die volgens mijn fractie eveneens strijdig zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn, namelijk de extra eis van de feitelijke gezinsband en de eis van samenwonen op het moment van vertrek uit het herkomstland. Als een kind tijdelijk elders is ondergebracht, mag het zich daarna niet meer met de ouders herenigen. Ook de wijze waarop dit wordt getoetst, wekt niet de indruk dat de belangen van het kind centraal staan. Kinderen, hoe klein ook, worden apart gehoord op de ambassade, met soms wel 60 tot 80 vragen. Inconsistenties, zoals in antwoorden op vragen naar de jurk van de moeder tijdens het trouwfeest, vormen voldoende reden voor een weigering, ook als men aan de hand van DNA-materiaal de gezinsband kan aantonen. Kan de regering aangeven op grond waarvan ze deze praktijk in overeenstemming acht met de richtlijn?

De voorwaarde dat de gezinsband moet hebben bestaan tijdens het vertrek uit het herkomstland pakt bizar uit voor echtgenoten. Ik denk bijvoorbeeld aan Somaliërs die elkaar pas hebben leren kennen na hun vlucht in een vluchtelingenkamp. De Gezinsherenigingsrichtlijn staat deze extra voorwaarde niet toe, maar draagt juist op om gezinsleden van vluchtelingen beter te behandelen dan anderen. In Nederland is precies het tegenovergestelde aan de hand. Graag krijg ik een reactie op deze twee specifieke punten.

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 21

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik heb een aantal punten genoemd die verband houden met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ik heb daarop geen reactie gekregen. Ik weet dat de regering de richtlijn wil aanpassen, maar ik ga er voorlopig van uit dat wij het gewoon moeten doen met de richtlijn zoals die nu is. Tot nu toe zijn er weinig tekenen dat deze op korte termijn zal veranderen. Mijn verzoek aan de regering zou zijn: ga nu eens bezien op welke punten het huidige beleid en de toekomstige voornemens in lijn zijn te brengen met de richtlijn zoals wij die nu kennen. Het heeft voor niemand zin als wij het steeds maar weer laten uitdraaien op kostenveroordelingen en procedures, en wij steeds weer het lid op de neus krijgen. Ik vind dat niet getuigen van loyaliteit ten aanzien van het Unierecht. Ik denk daarbij aan wat ik heb aangegeven: de eis voor gezinsleden van asielstatushouders dat zij moeten hebben samengewoond. Er moet een feitelijke gezinsband zijn. Ook al kan een kind aan de hand van DNA aantonen dat het een kind is van de ouders die hier zijn, kan toch worden geweigerd dat het hier naartoe komt, omdat er geen sprake meer zou zijn van een feitelijke gezinsband. De richtlijn staat dat niet toe. Er staat nergens in de richtlijn dat die mogelijkheid er is. Een ander punt is dat Nederland eist dat echtgenoten moeten hebben samengewoond ten tijde van het vertrek van de vluchteling uit het herkomstland. Ik heb een voorbeeld gegeven van mensen die elkaar pas na hun vlucht hebben leren kennen in een vluchtelingenkamp. Het geeft geen pas om de echtgenoot niet de mogelijkheid te geven zich hier bij de vluchteling te voegen. Sterker nog, de minister heeft in zijn eerste position paper ten aanzien van de Commissie ervoor gepleit dat de richtlijn zo zou worden veranderd dat die eis mogelijk zou worden gemaakt. Daarmee gaf hij impliciet aan dat hij weet dat het nu niet mag. Ik begrijp dat de minister daar nu niet onmiddellijk op in kan gaan, maar ik zou heel graag de toezegging willen dat hij op deze punten schriftelijk nader zal ingaan. Dat geldt ook voor een ander punt, de afhaaltermijn die de minister verkort, en voor het punt dat onjuiste gegevens uit een vorige verblijfsprocedure niet mogen worden tegengeworpen in een gezinsherenigingsaanvraag. Ik zou heel graag willen dat de minister daar schriftelijk nader op ingaat.

Handelingen I 2011-2012, nr. 29, item 4 - blz. 28-29

Minister Leers: Mevrouw Strik heeft gevraagd om mijn reactie op de kritiek naar aanleiding van het nareisbeleid. Deze kritiek had te maken met DNA en het horen van kinderen. Ik heb strengere maatregelen genomen ten aanzien van het nareisbeleid met betrekking tot Somaliërs. Ons was gebleken dat daar in veel gevallen fraude ontstond. Wij hebben ons beleid aangescherpt. De kritiek is ontstaan dat dit aangescherpte beleid ertoe geleid heeft dat het nareizen bijna onmogelijk is gemaakt. Ik heb mij die kritiek aangetrokken. Ik heb meteen ook gezegd dat ik wilde uitzoeken in hoeverre deze kritiek klopt. Ik ben samen met de vluchtelingenorganisaties in Nederland in overleg getreden en ben met hen aan het bekijken hoe wij op een zo goed mogelijke wijze toch invulling kunnen geven aan onze wensen om fraude tegen te gaan, terwijl wij aan de kant niet het soort prohibitief moeten maken waardoor bijna niemand meer binnenkomt. Ik verwacht dat wij op korte termijn daarover overeenstemming bereiken. Ik zal de Kamer daarover schriftelijk informeren. Ik ga zelf binnenkort naar Kenia. Ik zal in Nairobi bekijken hoe het allemaal werkt. Ik heb de Tweede Kamer beloofd om verslag te doen van mijn ervaringen. Ik zal dit verslag ook doen toekomen aan de Eerste Kamer.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik ben erg blij met die toezegging. Ik ben er ook heel blij mee dat de minister dit zich aantrekt en dat hij samen met VluchtelingenWerk op zoek gaat naar een oplossing. Als de minister schriftelijk overleg zal voeren over dit onderwerp, zal hij ook moeten kijken naar het criterium dat er een gezinsband moest bestaan ten tijde van vertrek uit het herkomstland, omdat daar wel heel bizarre situaties ontstaan met echtgenoten.

Minister Leers: Zeker. Dat betrek ik er ook bij.


Brondocumenten


Historie