Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Vooruitblik tot 2 januari 2013 (verstuurd met rappel juli 2012))



Dit is het rappel vanaf 02-07-12 tot 02-01-13.

 




Toezegging Rol veiligheidsregio's (30.101) (T00282)

Minister Ter Horst zegt toe dat bij de evaluatie van de Wet bestuurlijke boete overlast openbare ruimte zal worden bekeken of de veiligheidsregio’s een rol spelen bij de (opstelling van een) regeling van bestuurlijke boetes in kleinere gemeenten.


Kerngegevens

Nummer T00282
Oorspronkelijke nummer tz_BZHC/AZHK_2008_1
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2007
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. J.P. Rehwinkel (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuurlijke boeten
overlast
veiligheidsregio's
Kamerstukken Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (30.101)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2007 – 2008, 13 – 468

Blz. 480

(…)

De heer Rehwinkel (PvdA): (…) Ik blijf mij afvragen of kleinere gemeenten voor de bestuurlijke boete kiezen, als de weg van de bestuurlijke strafbeschikking open komt te liggen. De minister van Binnenlandse Zaken heeft gezegd dat kleinere gemeenten een beroep op grotere gemeenten kunnen doen en dat zij kunnen gaan samenwerken op dit punt. Ik vind het echter zeer de vraag of veiligheidsregio’s in dit opzicht een rol voor zichzelf zullen zien weggelegd. Ik betwijfel dit en wil op zijn minst dat dit element wordt meegenomen in de evaluatie die is toegezegd. Dan moet de vraag worden bezien, of het noodzakelijk is om door middel van financiële prikkels de samenwerking tussen gemeenten bij de handhaving te bevorderen.

Blz. 487

(…)

Minister Ter Horst: (…) De heer Rehwinkel van de PvdA-fractie heeft gevraagd of de veiligheidsregio’s voor zichzelf ook een rol zien weggelegd voor het regelen van de bestuurlijke boete in kleine gemeenten. Hij ziet graag dat dat punt onderdeel wordt van de evaluatie. Ik kan hem dat toezeggen; daar wordt naar gekeken. Ik vind dat veiligheidsregio’s dat moeten doen. Zij hebben ook de instrumenten om dat te doen. Het kabinet kan hen op dat punt stimuleren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wijzigingen in wet in plaats van amvb (30.101) (T00292)

Minister Ter Horst zegt toe dat in de evaluatie van de wet aandacht zal worden besteed aan de vraag of wijzigingen in de AmvB vervolgens in de formele wet moeten worden bevestigd.


Kerngegevens

Nummer T00292
Oorspronkelijke nummer tz_BZHC/AZHK_2008_2
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2007
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuurlijke boeten
Kamerstukken Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (30.101)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2007 – 2008, 13 – 468

Blz. 480

(…)

De heer Dölle (CDA): (…) De minister zegt over de AMvB dat die door de wet in formele zin kan worden bevestigd. De regering is bereid het punt te betrekken bij de evaluatie. Met dat antwoord neemt mijn fractie genoegen. Ons bezwaar was dat je met een AMvB de actieradius van een gemeente vastlegt en dat je die bij AMvB gemakkelijk kunt wijzigen. Daarmee doe je misschien iets te weinig recht aan het feit dat hierbij om een echte overheid gaat. Dat was de achtergrond van de opmerking.

Blz. 487-8

(…)

Minister Ter Horst: (…) De heer Dölle heeft eraan herinnerd dat de politie vijftien jaar geleden is opgehouden met de taken waarover wij vandaag spreken. Ik heb gezegd dat in de laatste vijftien jaar een ontwikkeling is te zien waarbij de politie steeds minder taken die onder de noemer overlast zijn te scharen, tot de eigen taken rekent. Ik kan mij voorstellen dat de heer Dölle zich afvraagt of dit de bedoeling is en of het een goede ontwikkeling is. Ik accepteer het echter als een feit. Ik vind ook dat gemeenten de lacune die daardoor ontstaan is goed hebben opgepakt. Zij hebben niet voortdurend geroepen om meer politie maar zich gerealiseerd dat zij ook zelf een handhavingsorganisatie konden opzetten, wat overigens vaak goedkoper is dan het inzetten van een politieorganisatie omdat mensen lager zijn opgeleid en handhavingsorganisaties kleiner en efficiënter zijn. Aanvankelijk vond ik het een verkeerde ontwikkeling, maar inmiddels is mijn constatering dat gemeenten het goed doen en dat zij zich verantwoordelijker  voelen voor integrale veiligheid. Daar is niet alleen de politie meer verantwoordelijk voor. Ik vind dat gunstig. Ik beoordeel de ontwikkeling dus positiever dan de heer Dölle doet. Kan de heer Dölle zijn vraag over de overdracht herhalen?

De heer Dölle (CDA): Ik heb gevraagd of wat nu in de AMvB staat en wat via de wijziging van de AMvB kan worden veranderd, moet worden bevestigd in de wet in formele zin. De minister heeft gezegd dat zij de vraag of dat nodig is zou meenemen in de evaluatie.

Minister Ter Horst: Dat is hierbij toegezegd.


Brondocumenten


Historie

  • 12 november 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
  • 4 november 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • 18 december 2007
    nieuwe status: openstaand
  • 18 december 2007
    toezegging gedaan






Toezegging Wijziging Burgerlijk Wetboek (30.145) (T00865)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerste wijziging van Boek 1 BW in artikel 247a een verwijzing te zullen opnemen naar artikel 815 lid 2.


Kerngegevens

Nummer T00865
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen boek 1 Burgerlijk Wetboek
echtscheidingen
ouderschapsplannen
Kamerstukken Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 8 - blz. 388

Blz. 394

(...)

De heer Holdijk (SGP): Prof. Nuytinck meent ook nog een fout in het wetsvoorstel te hebben opgespoord. Volgens hem is de verwijzing in artikel 247a naar artikel 815 lid 2 Rechtsvordering onjuist en moet dit lid 3 van artikel 815 zijn. Ik meen dat hij het bij het rechte eind heeft.

Blz. 405

Minister Hirsch Ballin: De heer Holdijk heeft in het voetspoor van prof. Nuytinck gevraagd of de verwijzing in artikel 247a naar het tweede lid van artikel 815 niet het derde lid zou moeten zijn. (...) Ik meld als conclusie van onze kant dat wij een verwijzing naar het tweede lid niet kunnen missen, omdat het zonder die verwijzing onduidelijk zou zijn voor welke kinderen het ouderschapsplan moet worden opgesteld. Een extra verwijzing naar het derde lid kan wel meer verduidelijking geven. Ik stel voor die verwijzing in een komende veegwet of een geschikt wetsvoorstel over iets anders in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek mee te nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie regeling ouderschapsplan (30.145) (T00866)

De minister voor Jeugd en Gezin zegt toe de regeling inzake het ouderschapsplan drie jaar na inwerkingtreding van de wet te zullen evalueren.


Kerngegevens

Nummer T00866
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Jeugd en Gezin
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen ouderschapsplannen
Kamerstukken Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 8 - blz. 388

Blz. 417

(...)

De heer Franken (CDA): Tot slot verzoek ik de minister om, als de regeling er komt, deze te evalueren. Na hoeveel tijd zou hij dat willen doen?

De heer Holdijk (SGP): In reactie op de opmerkingen van de heer Nuytinck is het een en ander gezegd. De minister voor Jeugd en Gezin heeft gesproken over een evaluatie waarin het betreffende punt zal worden bekeken. Ongetwijfeld zal de heer Nuytinck in dat verband van zich laten horen.

Blz. 422

Minister Rouvoet: De meerwaarde in de praktijk zal nog moeten blijken. De heer Franken en de heer Holdijk vroegen naar een evaluatie. Wij zijn graag bereid om na een jaar of drie te bekijken of dit onderdeel van het wetsvoorstel over het ouderschapsplan goed functioneert. Dan kan worden bezien of het ouderschapsplan een meerwaarde heeft. De vraag moet dan zijn of het leidt tot minder conflictueuze situaties rondom echtscheiding. Dan zal in zo'n evaluatie aantoonbaar moeten zijn dat het ouderschapsplan Hirsch Ballin werkelijk in het belang van het kind is. Bij veel woordvoerders waren de bezwaren niet zozeer principieel, maar praktisch. Zij vroegen zich af of het ouderschapsplan wel heel veel meerwaarde zou opleveren. Wij zijn graag bereid om aan de hand van een evaluatie daar  nog eens naar te kijken. Ik zeg dat graag toe.  


Brondocumenten


Historie







Toezegging Integrale herziening van het onteigeningsrecht (32.127/32.254) (T01138)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Schouw (EK 32127, J) toe om in het kielzog van het wetsvoorstel met betrekking tot de Crisis- en herstelwet in nauwe samenwerking met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de integrale herziening van het onteigeningsrecht voor te bereiden.


Kerngegevens

Nummer T01138
Status afgevoerd
Datum toezegging 16 maart 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. A.G. Schouw (D66)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening (IMRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Crisis- en herstelwet
onteigeningsrecht
Kamerstukken Novelle inwerkingtreding Crisis- en herstelwet (32.254)
Crisis- en herstelwet (32.127)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 22 – blz. 964

Minister Hirsch Ballin: (…) Daarmee kom ik tot slot op de motie van de heer Schouw over het onteigeningsrecht. Ik wil graag de toezegging bevestigen die ik al eerder heb gedaan om in het kielzog van dit wetsvoorstel de integrale herziening van het onteigeningsrecht te bezien, uiteraard in nauwe samenwerking met mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Op dat punt kan ik de Kamer een toezegging doen die de motie overbodig maakt. Het niet in werking laten treden van artikel 3.9 van de Crisis- en herstelwet zou ik, nog even afgezien van het feit dat de wet daarvoor geen mogelijkheden biedt, helemaal niet wenselijk achten. Daarom moet ik deze motie ontraden.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie artikel 172b Gemeentewet (31.467) (T01201)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van vragen en opmerkingen van de leden Dölle en Quick-Schuijt, toe bij de evaluatie van de wet afzonderlijk en specifiek te zullen evalueren of artikel 172b Gemeentewet nog noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01201
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen 172b Gemeentewet
evaluaties
twaalfminners
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1459-1460

De heer Dölle (CDA): Over twee jaar bij de aangekondigde evaluatie behoort de regering wat ons betreft afzonderlijk in te gaan op de vraag of het voortbestaan van artikel 172b nog gerechtvaardigd is op grond van empirisch materiaal dat dan bestaat. Op dit punt hebben wij, hoewel dat niet gebruikelijk is, nu al een motie.

(...)

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding, de voorlichting door de Raad van State, alsmede de reactie van de regering daarop;

overwegende dat over de opportuniteit van hetgeen is neergelegd in artikel 172b Gemeentewet (12-minners), gelet op het empirisch materiaal dat de invoering ervan moet schragen, onvoldoende duidelijkheid bestaat;

spreekt uit dat bij de evaluatie die twee jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt, afzonderlijk en specifiek aandacht dient te worden besteed aan de vraag of de bepaling alsdan nog noodzakelijk is en, indien de regering meent dat zulks het geval is, op welk empirisch materiaal dat oordeel steunt;

spreekt verder uit dat in de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van deze wet en de evaluatie de landelijke overheid een bijzondere verantwoordelijkheid bezit ter zake van de toepassing van artikel 172b teneinde te voorkomen dat artikel 8 EVRM in het gedrang komt;

spreekt uit dat die verantwoordelijkheid tot uitdrukking zou kunnen komen door het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, dan wel door het geven van zodanige aanwijzingen dat bedoelde frictie niet optreedt;

verzoekt de regering, daartoe initiatieven te ontplooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter H (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1481-1482

De heer Dölle (CDA): Over de motie wil ik nog het volgende zeggen. De ene vraag is of bepaling 172b op dit moment noodzakelijk is om te voorkomen dat kinderen tot en met 11 jaar de openbare orde verstoren. Dat betreft de opportuniteit van de bepaling. Het CDA heeft daarover twijfels en heeft dat ook gezegd. Daarom vragen wij in de motie in ieder geval om in de evaluatie na twee jaar afzonderlijk aandacht te besteden aan de vraag of 172b op dat moment adequaat is en empirisch onderbouwd, en gehandhaafd zou moeten worden. De tweede vraag is als volgt: gegeven de bepaling, en het feit dat die moeilijk kan worden verwijderd of genovelleerd, kan de toepassing van de bepaling dan zodanig zijn dat de gevreesde frictie waarover ook de Raad van State het heeft, zich niet voordoet? Dat zijn twee verschillende zaken.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Ik wil de minister vragen of hij nog komt te spreken over de noodzaak. Wij hebben een aantal alternatieven aangedragen die op dit moment beschikbaar zijn en natuurlijk medebepalend zijn voor de vraag of voor deze maatregel een noodzaak bestaat.

Minister Hirsch Ballin: De bepaling kan niet los worden gezien van het toepassingsbereik van de bepaling. Daarover heb ik het een en ander gezegd. Het toepassingsbereik wordt mede bepaald door andere algemeen verbindende voorschriften; die van de Algemene wet bestuursrecht en het EVRM in het bijzonder. Voor de waarde van deze bepaling geldt al evenzeer wat de heer Dölle net naar voren bracht: die kun je niet los zien van hetgeen waarvoor je de bepaling echt zult gebruiken. Die situaties zijn er echt wél. Dus als u mij zou vragen of ik het wetsvoorstel even goed zou vinden, of nog beter, zonder deze bepaling, zou mijn antwoord nu ″nee″ zijn. Als het amendement niet was aangenomen – door ons was het ontraden omdat wij er een aantal zorgen over hadden, maar het is aan de Tweede Kamer om te bepalen of zij een amendement aanneemt – waren wij met een ander voorstel op dit punt gekomen. Dat kunt u ook afleiden uit de brief die ik daarover met collega Rouvoet heb gestuurd aan de Kamer, evenals aan de nadere standpuntbepalingen van mijn collega’s Ter Horst en Rouvoet en mijzelf. Binnen onze staatsrechtelijke verhoudingen past dat een wetsvoorstel kan worden geamendeerd. Als mij nu de vraag werd gesteld of ik dit amendement liever kwijt dan rijk zou zijn, is mijn antwoord: nee, ik zou dit niet kwijt willen zijn. Het zou mij namelijk onmiddellijk voor de noodzaak plaatsen om, inmiddels met een paar jaar achterstand, een andere bepaling voor te stellen voor 12-minners.

Ik verwijs hiervoor ook naar de gesprekken die ik recent heb gevoerd met de Bureaus Jeugdzorg Den Haag en Zuid-Holland. Wij zijn daarbij uitgebreid ingegaan op de casuïstiek rond precies deze jongelui en deze doelgroep. Wij zijn ingegaan op de maatregelen die kunnen worden getroffen met betrekking tot ondertoezichtstelling, die kunnen worden getroffen door de vroegere collega’s van mevrouw Quik. Wij zijn ingegaan op de mogelijkheden van vrijwillige zorg. Hun antwoord op mijn vragen daarover was: wat nu als de vrijwilligheid niet standhoudt, of als die er geheel niet is, en de heel uitgebreide procedure die geldt voor ondertoezichtstelling, evenals de toetsing door de rechter, te zwaar geschut is? In dat geval zou zo’n bevoegdheid goed zijn, zou het goed zijn als ergens een interventiemogelijkheid voor de burgemeester bestaat als deze, met haar beperkte tijdsduur. Ik stel mij volledig open voor de wens tot evaluatie daarvan; het is inderdaad iets nieuws en iets bijzonders. Die evaluatie zullen wij dus doen, voor zover vallend in het kader van deze bevoegdheidsuitoefening. Maar een en ander betekent niet dat wij het nu als iets overbodigs zien, integendeel.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1489

De heer Dölle (CDA): Voorzitter. Dank aan de regering voor de beantwoording. Wij zijn uiteraard blij met de positieve bejegening van de moties en zullen dat in de fracties melden. Er blijft een verschil van opvatting tussen de CDA-fractie en de regering over de opportuniteit van artikel 172b. De regering heeft nu opnieuw gezegd dat zij eigenlijk wel blij is met die bepaling. Wij vinden de onderbouwing, zoals die is gegeven in reactie op de Raad van State, niet zo sterk. Vandaar dat een weinig genoemd element van de motie de regering vraagt te zijner tijd – over twee jaar – empirisch onderbouwd de noodzaak van artikel 172b aan te geven. De minister heeft dit toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar incorporatie elementen uit Engelse wetgeving (31.467) (T01202)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van een vraag van het lid Dölle, toe om bij de evaluatie van de wet, wanneer blijkt dat op het punt van de bestrijding van voetbalvandalisme de wet onverhoopt onvoldoende effect heeft gehad, te bezien of elementen uit de Engelse wetgeving (Football Spectators Act) kunnen worden geïncorporeerd in de Nederlandse wetgeving.


Kerngegevens

Nummer T01202
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen effectiviteit
evaluaties
Football Spectators Act
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1457

De heer Dölle (CDA): Het CDA meent, zoals ook bij de schriftelijke voorbereiding gezegd, dat de voorliggende wet wel meerwaarde bezit. Met name door de invoering van de meldingsplicht, waarvoor dit wetsontwerp de formeelwettelijke noodzakelijke basis verschaft. Maar het CDA mist de euforie over deze wet, die je wel aantreft in de voetbalpers en op het internet onder voetbalfans. Stel dat de komende twee jaren na inwerkingtreding blijkt dat de wet voor deze vorm van schending van de openbare orde, tegen hooliganisme dus, onverhoopt niet goed werkt. Dan meent de CDA-fractie dat inderdaad moet worden gekeken naar de heel anders opgezette, redelijk succesvolle Engelse wetgeving, met name de Football spectators act, alias de hooliganwet, op dit stuk. Natuurlijk niet om die te kopiëren – dat is altijd dom – maar om te kijken of elementen daaruit, zoals de paspoortinname bij buitenlandse wedstrijden, de versterking van de meldplicht bij uitwedstrijden, het uitbreiden van de periode dat delicten als voetbalgerelateerd worden gekwalificeerd, de controle op de banning order bij de club, de explicitering van de openbare orde in concrete delictsomschrijvingen, de verhoging van de strafmaat en de substitutie van de burgemeester door de strafrechter en/of civiele rechter voor overname in aanmerking komen. Wij hebben daartoe een motie waarin wij die wens tot uitdrukking brengen. Het is ongebruikelijk, ik heb het nooit eerder gedaan, op één keer na, om die in eerste instantie in te dienen, maar het is voor het debat wellicht toch een goede zaak.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1459

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op het bepaalde in wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel en gehoord de beraadslaging;

overwegende dat voetbalvandalisme een bijzondere vorm van groepsgebonden verstoring van de openbare orde is die zeer ernstige overlast veroorzaakt;

overwegende dat over het vermogen van dit wetsvoorstel om met name dat fenomeen adequaat aan te vatten nog twijfels bestaan bij een aantal betrokkenen en deskundigen;

spreekt uit dat indien zou blijken dat op het punt van de bestrijding van voetbalvandalisme de wet onverhoopt onvoldoende effect heeft gehad, een onderzoek dient plaats te vinden naar de mogelijkheden om elementen zoals de rechtelijke banning order, de explicitering van het begrip ″openbare orde″, de uitbreiding van de omschrijving ″voetbalgerelateerd geweld″, de paspoortinname e.d. uit de Engelse wetgeving (Football Spectators Act), al dan niet aangepast, te incorporeren in de Nederlandse wetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter I (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1484-1485

Minister Hirsch Ballin: Het lijkt mij het beste dat ik nu overga naar de andere motie die door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans is voorgesteld en waarin de mogelijkheid wordt geopperd, enigszins spiegelbeeldig aan de zorg dat het wetsvoorstel te ver zou gaan, dat er bij de evaluatie ook kan blijken dat het wetsvoorstel niet ver genoeg gaat. Bij een open houding ten opzichte van een evaluatie moet je inderdaad rekening houden met beide mogelijkheden. Het kan zijn dat er bevoegdheden zijn gegeven waaraan bij nader inzien geen behoefte bestond, maar ook dat er bevoegdheden niet zijn gegeven waaraan bij nader inzien wel behoefte bestaat. Mij staat uiteraard een ″open mind″ voor ogen bij de evaluatie. Het is wat mij betreft zeker mogelijk om daarbij te kijken naar verdergaande maatregelen. De heer Dölle noemde dat ″de Engelse elementen″. Het is zeker interessant om te kijken naar Engeland, omdat daar over een tijdspanne van enkele jaren de situatie met betrekking tot het voetbalvandalisme sterk is verbeterd. Het is desalniettemin goed om het te zien in verhouding tot het gehele stelsel van de Nederlandse wetgeving. Wanneer in de evaluatie zou blijken dat er dingen zijn die aan de orde moeten komen, dan lijkt mij dat prima, inclusief de Engelse elementen. Ik zou dus heel goed uitvoering kunnen geven aan de tweede motie van de leden Dölle, Hermans en Bemelmans.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring toepassing wet (31.467) (T01203)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid De Vries, toe de toepassing van de wet te zullen monitoren en daarover periodiek te rapporteren aan het parlement.


Kerngegevens

Nummer T01203
Status afgevoerd
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr. K.G. de Vries (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen monitoring
rapportage
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1462-1463

De heer De Vries (PvdA): Ik pleit er overigens voor dat wij, anders dan voorzien is, niet na twee jaar moeten gaan evalueren. Ik zou het zeer op prijs stellen als de minister ons toezegt dat hij de toepassing van de wet continu laat monitoren, zodat wij op veel eerdere termijn een bericht van de minister van Binnenlandse Zaken/Justitie kunnen krijgen. In een kabinet met misschien maar zes ministers zal dat overigens heel makkelijk zijn. Ik zou het erg op prijs stellen als wij volgend jaar juni een bericht hebben waarin vermeld staat in hoeveel omstandigheden de wet is toegepast, van welk soort aspecten daarbij gebruik is gemaakt, wat de ervaringen met het gebruik zijn, enzovoorts. Dan kunnen wij namelijk snel inspelen op wat er gebeurt. Ik geloof dat het buitengewoon onverstandig is om te zeggen: we zien het wel, waarbij er na twee jaar een evaluatie begint waarover na drie jaar een boek verschijnt; voordat dat hier of in de Tweede Kamer behandeld is, zijn we alweer bijna aan de volgende verkiezingen toe! Zeker in het licht van de traagheid waarmee wij de aanloop naar deze wet hebben genomen, moet het toch denkbaar zijn om te zeggen: oké, nu houden we hem ook vast en nu gaan we ook echt kijken of het werkt. Als wij daar volgend jaar min of meer tevreden over zijn, is dat magnifiek en dan evalueren wij nog een jaar en bekijken wij het weer. Het is nu zaak om de vinger aan de pols te houden en te bezien – dat zeg ik ook tegen u, mijnheer Engels – of het openbaar bestuur en justitie hier voldoende mee uit de voeten kunnen. Als wij vervolgens echter nog steeds dit soort manifestaties van vandalisme te zien krijgen, zal ik als eerste zeggen: laten wij dan eens verder kijken. Op dit moment deel ik uw pessimisme niet en ik deel ook niet het pessimisme van twee hoogleraren, van wie ik het overigens fantastisch vind dat zij zich er zo in verdiept hebben. Mijn verwachting is echter dat het openbaar bestuur hiermee een aantal instrumenten krijgt waarmee inderdaad effectief kan worden opgetreden.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1485

Minister Hirsch Ballin: Dat raakt een punt dat door de heer De Vries is aangesneden en dat eigenlijk de strekking heeft dat je ook niet moet wachten tot evaluaties met het beoordelen of er adequaat wordt gereageerd op de bestaande situatie. Hij heeft gevraagd om het monitoren van de toepassing van de wet, van de toereikendheid, maar dus ook van de toepassingssituatie ten aanzien van de bevoegdheden die nieuw worden gegeven. Dat lijkt mij een goede gedachte. Ik wil dat graag toezeggen. Monitoren betekent dat we de communicatie met de toepassende instanties – dat zijn aan de ene kant de gemeenten en aan de andere kant het OM – volgen, terwijl het materiaal voor de systematische evaluatie nog wordt verzameld. Een evaluatie is een systematische studie, monitoren betekent dat het verloop van toepassing van de wet niet op zijn beloop wordt gelaten totdat het moment van de evaluatie gekomen is.

De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd – dat zei ik al in de inleiding van mijn beantwoording – dat hoewel de criminaliteit over het geheel genomen is teruggelopen, juist het punt van de overlast helaas die positieve ontwikkelingen nog niet, of in ieder geval nog niet in die mate, laat zien. Wij houden uiteraard regelmatig contact met de Veiligheidshuizen. Tot nu toe is er de rapportage in het kader van het project Veiligheid begint bij Voorkomen geweest. Die heb ik met enige regelmaat aan het parlement doen toekomen. Het was een project voor deze kabinetsperiode. Dat wordt dus afgesloten nu deze kabinetsperiode vervroegd wordt afgesloten. Er zal echter ongetwijfeld – ik denk dat ik in dit opzicht niet op een ongewenste manier vooruitloop op wat het nieuwe kabinet te doen staat – een nieuw programma komen ter bestrijding van overlast en criminaliteit in de openbare ruimte. Daar kan niemand aan twijfelen. Als ik het politieke spectrum in deze Kamer zie, dat weliswaar niet zo breed is als dat in de Tweede Kamer, denk ik dat er geen twijfel over kan bestaan dat dit deel uitmaakt van een nieuw kabinetsprogramma. Dat betekent dat, net zoals bij het project Veiligheid begint bij Voorkomen het geval is geweest, ook periodiek zal moeten worden gerapporteerd over de ontwikkelingen op dit terrein. Het lijkt mij goed, passend en voor de hand liggend dat het monitoren waar de heer De Vries over sprak daar deel van uit maakt.

De heer De Vries (PvdA): Ik ben blij met deze toezegging van de minister. Het lijkt mij ook van belang in het licht van de constante stroom van informatie die betrokkenen toch met elkaar zullen willen uitwisselen. Als de minister met de VNG tot een nadere invulling komt van wat er gedaan kan en moet worden op basis van deze wet, is het toch van belang dat men daar aan gewend raakt en met elkaar ervaringen uitwisselt. Ik denk dat het monitoren daarin een heel nuttige functie kan vervullen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren effecten van de plannen van het kabinet op de heffing voor verschillende loterijen en eventueel aanpassen van de heffing (32.264) (T01451)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer en Broekers-Knol, toe de effecten te monitoren van de plannen van het kabinet op de bestemmingsheffing voor verschillende loterijen. Tevens zegt de staatssecretaris toe te komen met een tussentijdse aanpassing als dit noodzakelijk zou zijn.


Kerngegevens

Nummer T01451
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen heffing
kansspelen
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 17-18

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): " Tot slot ga ik in op de financiële aspecten van het kansspelbeleid. In de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris dat de kosten van de kansspelautoriteit worden geschat op 6,4 mln. Wij ontvingen een brief, gedateerd 29 november jongstleden, van de brancheorganisatie VAN Speelautomaten. In deze brief stelt de organisatie dat de bestemmingsheffing van de branche thans jaarlijks ongeveer 2,5 mln. bedraagt en dat daarmee de branche jaarlijks een aanzienlijk deel van de bestemmingsheffing opbrengt waarmee de kansspelautoriteit gefinancierd zal worden. Tegelijkertijd vreest de branche dat de opbrengsten om verschillende redenen weleens terug zouden kunnen lopen, hetgeen vervolgens betekent dat de financiering van de kansspelautoriteit in gevaar komt. Verwacht de staatssecretaris een eventuele terugval van het bedrag aan bestemmingsheffing van de kant van de brancheorganisatie VAN Speelautomaten te kunnen compenseren doordat met de komst van een nieuwe Wet op de kansspelen het stelsel opener wordt en zich dus meer aanbieders zullen kunnen melden die vervolgens ook betalen? Of voorziet de staatssecretaris dat al naargelang de behoefte aan dekking van de kosten van de kansspelautoriteit het tarief van de heffing naar boven wordt bijgesteld?"

Mevrouw De Boer (GroenLinks): " Ik plaats een korte opmerking in aansluiting op de bijdrage van mevrouw Broekers-Knol. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op haar laatste vraag. In de schriftelijke voorbereiding had ik vragen gesteld over dezelfde kwestie: wat als de heffingen niet genoeg blijken te zijn? Ik had het juist zo begrepen: als er meer geld nodig is, betekent dit dat de heffingen omhooggaan. Ik kan me daar alleszins in vinden, anders dan mevrouw Broekers-Knol, naar ik begrijp. Ik denk dus dat het belangrijk is om hierover duidelijkheid te krijgen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "De zaak is niet zozeer dat wij tegen de verhoging van de bestemmingsheffing zijn. Het kan echter niet zo zijn dat men bij de kansspelautoriteit voortdurend denkt dat men meer mensen nodig heeft en dat daardoor de bestemmingsheffing almaar omhooggaat. Het komt erop aan dat het een effectieve organisatie is, die er met techniek en infrastructuur heel goed voor zorgt dat zij de zaakjes op orde heeft. De bestemmingsheffing kun je niet aldoor laten rijzen. Daarover gaat onze opmerking."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "De vraag is dus meer waar de rem op het ongebreideld groeien zit?"

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Ja, en voor ons is het vooral belangrijk dat men de boel intelligent organiseert en niet alleen denkt: met meer poppen gaan wij het beter doen. Dat is namelijk niet altijd het antwoord op de vraag."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Daar kan ik me geheel bij aansluiten, maar het lijkt me ook goed als de staatssecretaris daarover nog wat helderheid geeft.

Ik kom op het punt van de goededoelenloterijen. Ook in de schriftelijke vragen heb ik daarvoor al aandacht gevraagd. In de eerdere behandeling in de Tweede Kamer is dit volgens mij nauwelijks aan de orde geweest. Daarom wil ik dit punt hier toch even noemen. Ik zie het namelijk als een onbedoeld neveneffect van deze wet.

Hoe zit de wet in elkaar? In het voorgestelde artikel 33e wordt bepaald dat de heffing die de kansspelaanbieders betalen, wordt vastgesteld op basis van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen. Nu zijn de goededoelenloterijen op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen verplicht om 50% van hun opbrengst af te dragen aan goede doelen. Dat betekent dat de heffing ten behoeve van de kansspelautoriteit ook wordt berekend over het deel van de opbrengst van de verkoop van loten dat die loterijen moeten afdragen aan de goede doelen. Mijn oordeel is nog steeds, al betwist de staatssecretaris dit in zijn antwoord, dat de goededoelenloterijen hierdoor relatief zwaarder worden getroffen door de heffing. Zij kunnen deze namelijk niet uitsmeren over de vrij besteedbare 100% maar slechts over een vrij besteedbare 50%."

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "De verplichte afdracht voor de goede doelen is 50%, dat ben ik met u eens. Ik heb mede deze vraag gesteld in het voorlopig verslag. Het blijft echter een kansspel, of er nu een afdracht van 50% aan de goede doelen is of niet. Wij hebben het hierbij over een bestemmingsheffing waaruit de kansspelautoriteit betaald zou moeten worden. Ik kon me dus wel enigszins vinden in het antwoord van de staatssecretaris in de memorie van antwoord. Het blijft namelijk een kansspel. Het is alleen een bijzonder kansspel met 50% afdracht voor de goede doelen. Dit zou betekenen dat de overheid, de Staat, meebetaalt aan de goededoelenloterijen, namelijk doordat de bestemmingsheffing over de 50% verplichte afdracht niet zou worden meegerekend."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Nee, dit betekent niet dat de overheid eraan meebetaalt, maar dat de andere aanbieders relatief iets meer gaan betalen dan de goededoelenloterijen, omdat je de weging anders maakt.

Naar ons oordeel is er wetstechnisch geen enkel bezwaar om de heffing te berekenen op basis van de nominale waarde van de verkochte deelnemingsbewijzen minus de verplichte afdracht. Op dit moment is in het wetsvoorstel de afdracht geregeld volgens een aantal principes. De kosten worden opgebracht door de vergunninghouders – daarmee zijn wij het eens – en de aanbieders van risicovolle kansspelen betalen meer dan die van minder risicovolle kansspelen. Daarnaast is er gekozen voor omzet als goed hanteerbaar en objectief criterium voor het bepalen van de heffing. Tot zover kunnen wij ons helemaal in het voorstel vinden. Wat ons betreft is er echter geen enkel wetstechnisch bezwaar om een ander objectief en goed hanteerbaar criterium te kiezen, namelijk de waarde van de deelnemingsbewijzen na aftrek van de verplichte afdracht. Graag hoor ik hierop nog eens de reactie van de staatssecretaris. Ook hoor ik graag welke mogelijkheden hij ziet om dit te regelen. Zou dat in een officiële wetswijziging moeten of zou het eventueel bij nadere regeling op een later moment kunnen plaatsvinden, gesteld dat wij zoiets zouden regelen?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 72-73

Staatssecretaris Teeven: " Dan is er door de leden een groot aantal opmerkingen gemaakt over de kansspelheffing. Mevrouw Beuving, mevrouw De Boer, mevrouw Van Bijsterveld en de heer De Graaf hebben daarover gesproken. Ze waren er eigenlijk allemaal bevreesd voor dat de goededoelenloterij, laat ik het zo maar samenvatten, zou worden benadeeld. De vraag kwam op of de goededoelenloterijen niet onevenredig veel aan kansspelheffing betalen, vergeleken met de meer risicovolle kansspelen. Die vraag zou je je kunnen stellen. Ze hebben ook de vraag gesteld of de heffingsgrondslag niet zodanig aangepast zou moeten worden dat de afdracht aan het goede doel niet meetelt bij de berekening van de hoogte van de heffing. Ik meen uit de bijdrage van de leden op te maken dat wellicht onduidelijkheid bestaat over de afdracht aan goede doelen en over de vraag of die niet in het geding komt als gevolg van de heffing. Dat is namelijk niet het geval. De kansspelheffing gaat niet ten koste van de afdracht aan goede doelen. De goededoelenloterijen zijn verplicht, ten minste 50% van de inleg af te dragen aan goede doelen en die afdrachtsverplichting blijft ongewijzigd.

De kansspelheffing is, net als bij alle andere aanbieders, onderdeel van de kosten en kan dus naar ons oordeel worden voldaan uit de overige onkosten van de loterijen. Er ligt wel een andere vraag voor: moeten we de goededoelenloterijen – dat lag in het verlengde van de vraag van de leden – niet wat meer ontzien bij de heffing? Met de aard van de goededoelenloterijen is rekening gehouden, door in de heffing een differentiatie in het tarief aan te brengen. Aanbieders van risicovollere spelen worden nu al in het voorstel dat in de wet zit, relatief zwaarder belast dan de aanbieders van minder risicovolle spelen zoals loterijen. De leden hebben ongetwijfeld gezien dat het ongeveer om een factor twee gaat.

Ook voor aanbieders van kansspelen met minder maatschappelijk nadelige gevolgen zijn de taken van de Ksa wel van groot belang. Ik wijs daarop. Ook deze aanbieders hebben baat bij de handhaving van de wet en bij de bestrijding van het illegale aanbod. De loterijen zijn dus ook gebaat bij een goed toezicht op de hele sector."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Ik wil even een paar misverstanden uit de wereld helpen. Naar mijn oordeel is het onderscheid tussen risicovolle en minder risicovolle kansspelen een ander dan dat tussen die voor goede doelen en die niet voor goede doelen. Die zullen elkaar voor een deel overlappen, maar het zijn andere criteria. Ik hoor daar graag een reactie van de staatssecretaris op.

Ik heb in mijn bijdrage niet gesteld dat ik bang ben dat die heffing van die 50% afdracht aan de goede doelen af moet. Ik denk dat de onevenredige benadeling zit in het feit dat de goededoelenloterijen die heffing moeten betalen uit die overige 50%, het deel dat bestemd is voor de overhead en het prijzengeld. Andere loterijen en kansspelen moeten hun winst, overhead en prijzengeld halen uit 100% van de opbrengst van de verkochte deelnemingsbewijzen. Ik ben dus niet bang dat het ten koste gaat van de bijdrage aan de goede doelen. Het moet echter komen uit een budget, dat uit de verkochte deelnamebewijzen komt, dat de helft bedraagt van het budget van de commerciële kansspelen."

Staatssecretaris Teeven: "Bij de beantwoording van de vraag van mevrouw De Boer moet je wel even kijken wat de totale omzet is van de loterijen. Het is van belang om een beetje een beeld te krijgen van de invloed van die heffing op de loterijen en de goededoelenloterijen. De totale omzet van loterijen was in 2010 ongeveer 2 mld. De omzet van Holland Casino en de speelautomatenbranche was ongeveer 1 mld. Dat is overigens de branche die nu al zwaarder wordt getroffen door die heffing. Daar zit die factor twee al in. De loterijen hebben dus twee derde van de totale kansspelomzet in Nederland en betalen maar de helft van de kansspelheffing. Daar komt nog bij dat van het deel van de kansspelheffing dat door de loterijen wordt opgebracht, maar voor ongeveer 35% ten laste komt van de goededoelenloterijen. Het overgrote deel komt ten laste van de Staatsloterij.

Ik heb wel begrip voor de zorg van mevrouw De Boer. Gezien deze cijfers, heb ik echter toch niet de indruk dat de goededoelenloterijen onevenredig veel betalen. Ook gezien het eigen vermogen van de loterijen en de kosten die op andere terreinen worden gemaakt, denk ik dat de bijdrage en de verdeling waarvoor wij in deze wet hebben gekozen, rekening houdend met die factor twee, eigenlijk wel redelijk zijn."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Ik begrijp dat de staatssecretaris er niet voor kiest. Ik heb hem echter ook gevraagd of het qua wetssystematiek mogelijk is om het wel op de manier te doen die ik heb voorgesteld. In de wet wordt al een onderscheid gemaakt tussen goededoelenloterijen en niet-goededoelenloterijen. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het criterium dat ik heb voorgesteld, dus het berekenen van de heffing na de afdracht bij goededoelenloterijen, ook objectief vaststelbaar en handhaafbaar is? "

Staatssecretaris Teeven: "Dat zou je zo kunnen doen. Mevrouw De Boer vroeg of daar wijziging van de wet voor nodig is. Het antwoord daarop is volmondig ja. Als je dat wilt realiseren, moet je de wet wijzigen. Ik heb goed geluisterd naar de argumenten. Ik heb daar de totale omzetcijfers, de verdeling en de keuzes die wij nu hebben gemaakt, tegenover gezet. Ik zie dus op dit moment geen reden om dat anders te doen.

Er is ten aanzien van de kansspelheffing nog een aantal kleine onzekerheden. Zo zal de versterking van de handhaving en invoering van een centraal register voor toegangsverboden gevolgen hebben voor de kansspelautoriteit. Wat de budgettaire gevolgen daarvan zullen zijn, kunnen wij nog niet helemaal overzien. Met het reguleren van kansspelen via internet, zal ook de kansspelheffing, zowel de grondslag als de tarieven ervan, opnieuw moeten worden bezien.

Gelet op deze onzekerheden, zou ik op dit moment niet opnieuw willen sleutelen aan de kansspelheffing. Ik zou, zo nodig, bij het wetsvoorstel inzake kansspelen via internet opnieuw naar de situatie kunnen kijken. Dan zijn wij wat verder in de ontwikkeling. Dan kunnen wij bezien of deze alsnog moet worden aangepast. Op dit moment zie ik daartoe geen noodzaak."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 76

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "De staatssecretaris heeft aangegeven dat mijn voorstel om de heffing te berekenen ook objectief mogelijk en handhaafbaar is. Ik heb gehoord dat daar wetgeving voor nodig is, maar ik heb ook gehoord dat de staatssecretaris begon met een toezegging en die zou ik graag iets scherper willen krijgen. Ik had aangekondigd dat ik wellicht een motie zou indienen. Als deze toezegging scherper kan worden, zal ik daarvan afzien.

Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat hij mogelijk bij de wet over internetkansspelen opnieuw zou kunnen bekijken of er aanleiding is om de heffing op een andere manier te doen, rekening houdend met de afdracht aan goede doelen. Ik vraag de staatssecretaris heel expliciet of hij inzicht kan geven in de monitoring van die heffing voor de bedrijfsvoering, de hoogte van het prijzengeld en de eventuele winsten van de verschillende soorten kansspelen, en daarover iets zou kunnen zeggen bij de behandeling van de wet op de internetkansspelen. Kan hij daarbij dan aangeven of het voor hem aanleiding is om de manier van heffing te heroverwegen? Dat was mijn vraag. Ik hoop dat de staatssecretaris daar een duidelijk antwoord op kan geven."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 78

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw De Boer kwam terug op de heffing. Ik ben daar eigenlijk al op ingegaan. De plannen van het kabinet zouden met zich mee kunnen brengen dat de totale omzet omhooggaat. Bij de omzet van de goededoelenloterijen zal dit al vrij snel het geval zijn, maar ook de omzet uit het onlinegokken zal omhooggaan. Mevrouw Broekers constateerde terecht dat er dan ook meer inkomsten zijn met betrekking tot de heffing. Ik wil even bezien wat de effecten daarvan zijn, maar ik ben zeer bereid om dit concreet te monitoren. Dit was namelijk de concrete vraag van mevrouw Broekers. Ik ben bovendien bereid om te komen tot een tussentijdse aanpassing als dit noodzakelijk zou zijn. Ik heb ook aangegeven waarom ik dat nu niet doe."

Mevrouw De Boer (GroenLinks): "Ik stel het even heel scherp. Heeft de monitoring ook betrekking op de effecten van de heffing voor de verschillende soorten loterijen?"

Staatssecretaris Teeven: "Jazeker, wij zullen bekijken wat de effecten zijn op de verschillende soorten loterijen. (...) Ik bekijk het dus wel over de volle breedte van de sector."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie werking lex silencio positivo (LSP) en betrekken van de toepassing van de LSP op kansspelautomatenvergunningen (32.264/31.579) (T01453)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld, toe de toepassing van de lex silencio positivo op kansspelautomatenvergunningen te betrekken bij de reeds toegezegde evaluatie van de Dienstenwet, te verwachten in 2013.


Kerngegevens

Nummer T01453
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelen
Lex silencio positivo
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)
Dienstenwet (31.579)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 21

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): "Tijdens de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie aandacht gevraagd voor het volgende. Een kansspelautomatenvergunning heeft een geldigheidsduur van één jaar. Door toepassing van de lex silencio positivo bestaat de mogelijkheid dat de vergunning de facto een – ongeziene – vergunning voor onbepaalde tijd wordt. Dat is ongewenst. Het stelt onze fractie gerust dat de regering op onze vraag daartoe heeft verklaard dat zal worden toegezien op de praktijk van de eventuele toepassing van de lex silencio positivo in dit verband. Kan de staatssecretaris aangeven hoe en waar de betreffende rapportage bekend zal worden gemaakt?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 75

Staatssecretaris Teeven: " Tot slot de vraag van mevrouw Van Bijsterveld. Zij wil weten hoe en waar er wordt gerapporteerd over de toepassing van de lex silencio positivo op de kansspelautomatenvergunningen. Ik ben verheugd dat mevrouw Van Bijsterveld en haar fractie zich gerustgesteld voelen over wat ik in de memorie van antwoord heb geschreven over de lex silencio positivo. Naar het oordeel van het kabinet is een verantwoorde keuze gemaakt met de toepassing van de lex silencio positivo op aanwezigheidsvergunningen voor maximaal twee kansspelautomaten in een horeca-inrichting. Bij de behandeling van de Dienstenwet in deze Kamer, op 8 november 2009, heeft de toenmalige minister van Justitie aan de Eerste Kamer toegezegd dat de werking van de lex silencio positivo in 2013 zal worden geëvalueerd. Uiteraard ontvangt de Eerste Kamer de uitkomsten van deze evaluatie. Bij de evaluatie zal ook de toepassing van de lex silencio positivo op kansspelautomatenvergunningen worden betrokken."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Indienen wetswijziging tot uitbreiding van de nationaliteitseis notaris tot personen met nationaliteit van (o.m.) een andere EU-lidstaat (31.040) (T01534)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld, Broekers-Knol, Holdijk en Reynaers, toe een wetswijziging in te dienen met als strekking dat het nationaliteitsvereiste voor de notaris niet in zijn geheel vervalt, maar wordt vervangen door de eis van Unieburgerschap (inclusief het burgerschap van de EER-landen) en dat wetsvoorstel 31040 niet eerder in werking treedt dan nadat bedoelde wetswijziging door de Kamers is aanvaard.


Kerngegevens

Nummer T01534
Status voldaan
Datum toezegging 5 juni 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. G. Holdijk (SGP)
Mr. T.P.A.M. Reynaers (PVV)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nationaliteitseisen
notarissen
Kamerstukken Wijziging Wet notarisambt inzake vervallen nationaliteitsvereiste benoeming notaris (31.040)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 31 - blz. 10

Staatssecretaris Teeven: "Dit leidt tot de conclusie dat ik wel begrip heb voor de argumenten die door alle vier de sprekers zijn gebruikt. Ik heb ze goed aangehoord en gewogen. Nogmaals, ik heb ook gewoon de stemverhoudingen hier geteld. In meer EU-landen, zoals België en Spanje, geldt inmiddels die beperktere regeling. Ik ben dan ook genegen om, als de Kamer dat wenst – die wens is bij de meerderheid van deze Kamer aanwezig – een wetswijziging voor te bereiden met als strekking dat het nationaliteitsvereiste wordt vervangen door de eis van Unieburgerschap, inclusief het burgerschap van de vier landen van de EER, gezien hun samenwerkingsstatus met de EU. Burgers uit die vier landen kunnen op dezelfde rechten aanspraak maken als burgers uit de EU-staten, maar dat vraagt dan wel een technische aanpassing van het amendement-Teeven uit 2007 in de Tweede Kamer. Omdat het Europese Hof inmiddels een finale beslissing heeft genomen, is het echter wel van groot belang dat het huidige nationaliteitsvereiste niet in stand blijft – dat blijft een probleem – en dat dit wetsvoorstel wel wordt aanvaard, maar niet in werking treedt. Dat blijft van belang, omdat die boetebepalingen ons nog steeds boven het hoofd hangen. Wijzend op artikel III van het wetsvoorstel zou mijn voorstel zijn dat deze Kamer wel stemt over het wetsvoorstel, maar dat het in werking treedt bij Koninklijk Besluit, en niet eerder dan nadat mijn wijzigingswet met de net door mij vermelde strekking door beide Kamers is aangenomen. Dit doet in mijn ogen recht aan wat ik daarover in een eerder stadium zelf heb gezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel, waartegen ik ooit als Tweede Kamerlid ben aangelopen."

Handelingen I 2011-2012, nr. 31 - blz. 11

De heer Reynaers (PVV): "Wij vinden het goed dat de kop eraf gaat. De kop moest er namelijk af en gaat er nu ook af. Daarvoor wil ik de staatssecretaris in ieder geval wel danken."

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): " Ik begrijp dat het een groot probleem is dat Nederland eventueel een boete boven het hoofd hangt, zolang we dat niet hebben aangepast en zolang het nationaliteitsvereiste nog steeds in de wet staat. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris ons vraagt om dit wetsvoorstel aan te nemen, om die Europese boete te voorkomen. Hij zegt dat de wet niet in werking treedt dan nadat een wetswijziging heeft plaatsgevonden, waarbij die kop van wereldwijd eraf is gegaan. Dan blijft over dat het nationaliteitsvereiste vervalt voor de landen van de Europese Unie. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat de landen van de Europese Economische Ruimte daar ook onder dienen te vallen. Het is wel heel duidelijk dat wij het wetsvoorstel dan kunnen aannemen, maar dat de wet niet in werking treedt dan nadat die wetswijziging heeft plaatsgevonden.

Ik zou graag van de staatssecretaris vernemen wat er gebeurt als er onverhoopt iets fout zou lopen. Dan hangt er ergens iets in de lucht waarvan deze Kamer heeft gezegd dat het niet mag dan nadat die wetswijziging heeft plaatsgevonden. Over dat Koninklijk Besluit oordeelt deze Kamer niet, dus we geven vertrouwen mee aan de staatssecretaris, die helaas demissionair is, maar die wel moet zorgen dat het hierna op deze wijze zal worden uitgevoerd. Ik wil hierover toch nog iets horen van de staatssecretaris. Als hij ons voldoende waarborgen zou kunnen geven, denk ik dat de VVD-fractie in principe, op zichzelf wel zou kunnen instemmen met deze oplossing, als die kop er maar afgaat."

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): "Ook wij danken de staatssecretaris voor zijn toezegging om een wetsvoorstel voor te bereiden om de toegang tot het notarisambt te beperken tot burgers van de EU, inclusief de Europese Economische Ruimte. Wij danken de staatssecretaris ook voor de toezegging om het voorliggende voorstel niet in werking te laten treden dan nadat het andere voorstel inderdaad door beide Kamers is aangenomen. Onder die omstandigheden hebben wij er ook geen probleem mee om het voorliggende voorstel in stemming te laten komen."

Handelingen I 2011-2012, nr. 31 - blz. 11/12

De heer Holdijk (SGP): "Wat betreft het voorstel waarmee de staatssecretaris is gekomen om uit de dreigende impasse te geraken, kan ik mij kortheidshalve het beste aansluiten bij de woorden van mevrouw Broekers en mevrouw Van Bijsterveld. Ik zou deze kunnen herhalen, maar dat lijkt mij in deze instantie overbodig."

Handelingen I 2011-2012, nr. 31 - blz. 12

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): "Voorzitter. Nu dit wetsvoorstel een wending neemt die ik niet direct had voorzien, wil ik namens de SP-fractie toch een paar opmerkingen maken. (...)Als ik het goed begrijp, stelt de staatssecretaris voor om een novelle in te dienen. Mijn vraag is wat er gebeurt als die novelle het niet haalt in de Tweede Kamer. De samenstelling daarvan kan over enige tijd zomaar wijzigen. Dan zitten we met een hinkend of half wetsvoorstel. Ik weet niet precies hoe ik mij dat voor moet stellen, maar dat hoor ik graag."

Staatssecretaris Teeven: "Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Mevrouw Quik, mevrouw Broekers-Knol en de heer Reynaers vroegen wat er gebeurt als de wijzigingswet het in de Tweede Kamer, in nieuwe samenstelling, niet zou halen. Het is immers geen novelle; er wordt nu wel gestemd over het voorstel, maar het treedt ingevolge artikel III niet in werking. Het zou ook nog kunnen dat de wijzigingswet het uiteindelijk in de Eerste Kamer niet haalt. In die gevallen zou de wet alsnog in werking kunnen treden bij Koninklijk Besluit, want wij blijven nog steeds zitten met het nationaliteitsvereiste. Daarover ligt er ook een uitspraak van het Europees Hof.

In dit verband kijk ik ook een beetje naar het toenmalige stemgedrag van de fracties in de Tweede Kamer van de partijen van de heer Reynaers en van mevrouw Quik. Zoals de heer Reynaers bepleit, zou je meer kunnen willen. Hij zegt dat zijn fractie het nationaliteitsvereiste niets vindt; hij begrijpt wel dat de regering de uitspraak van het Europees Hof moet respecteren, maar dat geldt niet voor zijn fractie. Daar heeft hij op zich natuurlijk volstrekt gelijk in, ware het niet dat ik hem erop wijs dat de slechtste variant in werking zou kunnen treden als de wijzigingswet het in de Eerste Kamer of in de Tweede Kamer niet haalt en uiteindelijk niet door het parlement komt. Vijf jaar geleden hebben de fracties van de VVD en de PVV daarover al eens van gedachten gewisseld. Ik wijs erop dat er dan geen sprake is van een wet die blijft hangen, maar van de wet zoals die nu voorligt, die dan bij KB alsnog in werking treedt. Dat is niet mijn opzet en ik zeg toe dat ik uitga van "niet dan nadat". De regering zal er dus alles aan doen om deze wet zo snel mogelijk te laten behandelen door hetzij de oude Kamer, wat wellicht ook nog kan ... O nee, dat kan niet. De wet zal waarschijnlijk worden behandeld door de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling en door deze Kamer. Wij zullen proberen om dit zo snel mogelijk te doen, maar de mogelijkheid bestaat dat deze wet, als deze Kamer daarover stemt en als de wijzigingswet het niet haalt, uiteindelijk in werking treedt zoals die nu voorligt. Dat zeg ik omdat ik goed heb geluisterd, niet alleen naar wat mevrouw Quik daarover heeft opgemerkt, maar ook naar wat de heer Reynaers daarover heeft opgemerkt.

(...)

Er hangt ons een boete boven het hoofd. Daarom zal het gaan zoals ik het zojuist heb beschreven. Dat antwoord heb ik dus ook aan mevrouw Quik gegeven. Tegen mevrouw Broekers-Knol merk ik nog op dat een toezegging van mij als staatssecretaris ook in de boeken staat voor degene die na mij staatssecretaris zal zijn, maar ik hoop dit zelf in demissionaire staat keurig af te kunnen ronden, ook in deze Kamer. Eigenlijk moet dat wel lukken voor de kerst. Dat hoop ik eigenlijk wel."


Brondocumenten


Historie

  • 20 juni 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
    documenten:
  • 5 juni 2012
    toezegging gedaan