Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Rappel juli 2015)



Dit is het rappel tot 13-07-15.

 




Toezegging Evaluatie urennorm en verkorting opleidingsduur (33.187) (T01754)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de evaluatie van de wet, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan de urennorm en de verkorting van de opleidingsduur, ook naar de Eerste Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T01754
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 augustus 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
opleidingsduur
urennorm
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 47

De heer Bruijn (VVD): Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer werd met steun van de VVD een amendement van D66 aangenomen dat ertoe strekt dat de bepalingen omtrent de urennormen na twee jaar worden geëvalueerd. Graag vraagt mijn fractie de minister om een reactie op het voorgaande en de toezegging om deze evaluatie ook aan de Eerste Kamer voor te leggen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 60

Minister Bussemaker: De heer Bruijn vroeg in dit verband ook naar de bereidheid om de evaluatie van de aanscherping van de urennorm ook naar de Eerste Kamer te sturen. Ik ben graag bereid om dat te doen. Natuurlijk bekijken we of het wetsvoorstel de beoogde effecten heeft. Dat doen we ook voor de verkorting van opleidingen van vier naar drie jaar. We houden het dus nauwlettend in de gaten. Ik ben graag bereid om de evaluatie ook naar de Eerste Kamer te sturen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 64

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de minister voor de toezegging dat de uitkomsten van de evaluatie na twee jaar van de bepalingen omtrent de urennorm ook aan de Eerste Kamer zullen worden voorgelegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toegankelijkheid extraneusexamen (33.187) (T01755)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ganzevoort (GroenLinks), Linthorst (PvdA) en De Vries-Leggedoor (CDA), toe de veranderingen rond het extraneusexamen, met name de hoogte van de examengelden, mee te nemen in de evaluatie. Tevens zal zij met de mbo-sector en de MBO Raad praten om de zorgen van de Kamer over te brengen. Zo nodig komt zij eerder dan bij de evaluatie op de kwestie terug. De minister neemt ook de vraag over het verlenen van vrijstellingen mee in de bespreking met de MBO Raad.


Kerngegevens

Nummer T01755
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen examengelden
extraneus
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 45

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Met dit wetsvoorstel vervalt, voor zover wij het kunnen overzien, de mogelijkheid om via een bekostigd extraneustraject een mbo-2-kwalificatie te behalen. Voor mensen met ruime praktijkervaring vervalt dus de mogelijkheid om direct examen te doen en, bij het slagen voor dit examen, de beoogde kwalificatie te verkrijgen zonder lessen of stage te hoeven volgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 51

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik stel iets korter nog drie onrijpe elementen uit dit voorstel aan de orde met de vraag aan de minister om daar opheldering te geven. Allereerst – en daarmee sluit ik mij aan bij collega De Vries-Leggedoor – verzoek ik haar in te gaan op de ophef die is ontstaan over het niet meer bekostigen van extraneustrajecten. Hoe ziet zij dit tegen de achtergrond van "een leven lang leren" en de noodzaak voor werkenden om door diplomering hun positie op de arbeidsmarkt te behouden? Wat is nu eigenlijk het probleem dat zij hier oplost? Is dat niet veel simpeler op te lossen? Als bijvoorbeeld onderwijsinstellingen bij deze groep studenten te veel vergoeding krijgen voor hun werk, is het dan niet simpeler om de vergoeding iets te verlagen? Of is zij van mening dat alle bezwaren die hier geuit worden, ook in het publieke debat en in alle brieven, gewoon onzinnig zijn? Is niet de extraneusregeling een buitengewoon doelmatige route voor een specifieke groep werkenden en nog goedkoper ook dan bijvoorbeeld de bbl-30+ opleiding? Graag krijg ik hierop een antwoord van de minister of beter nog, een oplossing.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): Een tweede vraag betreft de zogenaamde extraneus-examens. Mevrouw De Vries en anderen noemden dit punt al. Er zijn mensen die geen diploma hebben, maar zich in en door hun werk inmiddels voldoende gekwalificeerd hebben. Tot de aanvaarding van dit wetsvoorstel konden zij gebruikmaken van de mogelijkheid examen af te leggen zonder daarvoor eerst onderwijs te volgen. Van deze mogelijkheid is een aantal jaren geleden bijvoorbeeld uitgebreid gebruikgemaakt door de gastouders: mensen die al voor kinderen zorgden, maar om de ouders van de kinderen waarop zij pasten in aanmerking te laten komen voor een toeslag, moesten zij een formele kwalificatie halen. Na de aanvaarding van dit wetsvoorstel is er nog steeds de mogelijkheid om extraneusexamen af te leggen, maar dit dienen de examenkandidaten zelf te betalen. Onderzoek lijkt uit te wijzen dat veel mensen daar dan vanaf zullen zien, omdat zij het geld er niet voor hebben. Mijn fractie is er zich van bewust dat de financiering van het extraneustraject te ruim was. Waarom is niet gekozen voor financiering van de kostprijs? Ziet de minister mogelijkheden om de kandidaten tegemoet te komen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 62-63

Minister Bussemaker: Ik ben er bijna. Ik had nog een paar losse vragen, waaronder één die door vele woordvoerders is gesteld. Dat is een vraag over de extranei. Dat punt is ook aan de orde geweest in het debat in de Tweede Kamer. Ik begrijp de zorg. Volgens mij is er ook een goede en daadkrachtige lobby van één organisatie geweest, want de gastouders worden vaak genoemd. Het thema is daarom heel erg relevant.

Simpel gezegd, zijn er twee manieren om op een instelling terecht te komen als je veel praktijkervaring hebt. Het kan zijn dat je denkt: ik heb ruime ervaring, ik wil niet weer jaren in de schoolbanken zitten, ik heb meer dan genoeg praktijkervaring en ik wil mijn diploma halen. Ook in het nieuwe systeem, kun je dan naar een roc gaan om een extraneusexamen te doen. Dat blijft mogelijk. Dan haal je een beoogd diploma. Die instelling moet dan echter wel kijken of jij daartoe in staat bent, bijvoorbeeld door een toets af te nemen. Als je aan de eisen voldoet, kun je het examen doen.

Als echter uit de test blijkt dat je kennis gebrekkig is, dat je de praktische of theoretische kennis nog onvoldoende in de smiezen hebt, zul je toch op een of andere manier een opleiding moeten volgen. Als je al heel veel praktijkkennis of andere kennis hebt opgedaan, kun je heel veel vrijstellingen krijgen of kun je op een ander niveau instromen. Het is mogelijk dat in de bbl ook op een andere manier met lage kosten opleidingen worden verzorgd, die daardoor heel toegankelijk zijn.

Wat wij hiermee willen – daar blijf ik echt aan vasthouden – is een eind maken aan de perverse systemen die wij de afgelopen tijd hebben gesignaleerd, waarbij instellingen vragen om een diplomavergoeding. Nu krijgt men € 3.000 voor een diploma. Die studenten hoeven helemaal die opleiding niet te volgen, want zij hebben dat intensieve onderwijs niet nodig. Zij moeten eigenlijk alleen het diploma halen. Daarmee komen instellingen weg. Wij hebben er een paar gezien die daar ver mee uit de baan zijn gevlogen. Die haalden eigenlijk op oneigenlijke manier publieke middelen binnen zonder dat zij daar een kwalitatief goed product voor leverden. Die vorm van extraneusbekostiging hebben wij in het hoger onderwijs afgeschaft en dat doen wij hier ook. Het moet echter nog wel steeds mogelijk zijn om als extraneus een examen te halen.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Betekent dit dat als je kennis goed op peil is en je slaagt voor het toelatingsexamen, het mogelijk blijft om dat examen als extraneus te doen? Vroeger kostte dit € 3.000 en kreeg een school het vergoed voor een heel jaar. Het kan echter niet zo zijn dat iemand die zo'n examen wil afleggen, zelf die € 3.000 moet betalen. Is er een mogelijkheid om tegen een sterk gereduceerd tarief of op een andere manier dat examen af te leggen, zodat er geen financiële drempel is die mensen ervan weerhoudt?

Minister Bussemaker: Dat klopt helemaal. De kosten zullen dus ook lager zijn. Het hoeft geen € 3.000 meer te kosten. De instellingen bepalen de prijs, maar wij gaan ervan uit dat zij daar geen onredelijke bedragen voor vragen. Wij denken dat de prijs in het algemeen ver onder die € 3.000 zal blijven. Het wordt dus feitelijk makkelijker voor studenten.

Mevrouw Linthorst (PvdA): Ik ben erg gelukkig met de antwoorden die de minister tot nu toe heeft gegeven, behalve op dit punt. Als ik het goed begrijp, zegt zij dat doordat examenkandidaten het examengeld niet meer vergoed krijgen, de instellingen een lager bedrag zullen vragen, een bedrag dat de kandidaten wel kunnen betalen. Dat lijkt mij niet helemaal juist. Wij hebben gevraagd of de minister heeft overwogen om de examens tegen kostprijs te vergoeden. Ik ben het met haar eens dat het niet aangaat dat instellingen geld vragen voor onderwijs dat zij helemaal niet geven. Als zo'n examen nu tegen kostprijs wordt vergoed, zijn wij echter overal mee klaar.

Minister Bussemaker: Wij hebben voor het hoger onderwijs ook bewust het besluit genomen om dat niet meer te doen. Daar moet je ook zelf betalen. Dat is een aanmerkelijk lager bedrag dan nu betaald moet worden. Ik zie geen reden waarom dat hier anders zou moeten zijn. Mensen moeten een bepaald bedrag betalen voor dat examen. Dat kan per opleiding verschillen. Ik vind het redelijk dat instellingen dat mogen bepalen. Wij zullen echter wel monitoren welke bedragen zij daarvoor vragen, zodat het niet uit de hand kan lopen. Het is eigenlijk een beetje hetzelfde als met het instellingscollegegeld in het hoger onderwijs. Ook dat volgen wij om te bezien of daar geen heel rare dingen gebeuren. Dat wij dat niet helemaal hoeven vast te timmeren, lijkt mij evident.

Mevrouw Linthorst (PvdA): De minister heeft er gelijk in dat er een goede lobby is gevoerd. Toevallig hebben mevrouw De Vries en ik allebei een aantal jaren geleden de Wet kinderopvang gedaan. Daar zagen wij dat de overheid aan de ene kant – misschien is dat wel terecht, laten wij dat even buiten beschouwing laten – eisen stelt aan formele kwalificaties aan, in dit geval, gastouders. Die gastouders moeten, terwijl zij zich in de praktijk al hebben bewezen, een formele kwalificatie halen en daar moeten zij zelf voor betalen. Dat vind ik dus een andere situatie dan in het hoger onderwijs. Hier gaat het om mensen die zich al hebben bewezen in hun functioneren en die door de overheid worden verplicht om een kwalificatie te behalen. Zij zijn daarbij dan afhankelijk van wat de gek ervoor vraagt, van wat de instelling vraagt voor het examen.

Minister Bussemaker: Ik ga ervan uit dat met het aantal mbo-instellingen dat wij hebben in Nederland, een instelling die veel geld vraagt zich totaal uit de markt prijst. Er zijn er immers genoeg, zeker op dit terrein, die opleidingen aanbieden. Een instelling zal wel uitkijken om er een al te hoog bedrag voor te vragen. Het is immers alleen een examen. Het is voor studenten ook redelijk makkelijk om ergens anders naartoe te gaan. Als je dat wilt doen, moet je daar vooral niet meer voor vragen dan het kost. Het kan niet veel kosten, want je hoeft alleen maar een toelatingsexamen te doen en het uiteindelijke extraneusexamen.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Ik snap het. Ik snap ook dat dit niet altijd gratis hoeft te zijn. Als ik een rijbewijs wil halen, moet ik ook examengeld betalen. Dat snap ik. Ik ben bang dat als je het helemaal loslaat en het aan de instellingen overlaat, er een grote verscheidenheid ontstaat en er dingen kunnen gebeuren die je absoluut niet wilt. Ik vraag de minister hoe zij denkt een vinger aan de pols te kunnen te houden op dit punt. Ik weet dat er een evaluatie komt op een gegeven moment. Ziet zij mogelijkheden om te bekijken of dit geen ongewenste effecten met zich meebrengt en om in te grijpen als dit wel het geval is?

Minister Bussemaker: Ik zie dat dit thema breed leeft bij de Kamer. Daarom ben ik graag bereid om dat in elk geval in de evaluatie op te nemen. Sterker nog, ik wil ook nu al met de mbo-sector en de MBO Raad praten om de zorgen van de Kamer over te brengen. Ik wil ervoor zorgen dat dit extraneusexamen niet onbedoeld ingewikkeld en ontoegankelijk wordt gemaakt en dat er niet toch nog te veel voor wordt gevraagd. Ik kan daar zo nodig eerder dan bij de evaluatie op terugkomen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik ben een beetje gealarmeerd door de uitleg die de minister hier geeft. Die baart mij zorgen. Een van de manieren om alsnog aan een diploma te komen, is om toch een opleiding te volgen, waarbij vrijstellingen worden verleend voor de dingen die je al kunt. Is dat niet bij uitstek een manier voor opleidingen om alsnog geld binnen te halen? Is het dan niet mogelijk dat zij mensen met veel praktijkervaring wel een opleiding laten doen, maar dan zo dat zij eigenlijk over het geheel zo veel mogelijk vrijstellingen krijgen zodat het de instelling nauwelijks werk kost en die wel het totale bedrag binnen harkt? Anders gezegd: is dit waar het gaat over perverse prikkels geen veel groter probleem dan het reguleren van de prijs van extraneusexamens en die gewoon te bekostigen op kostprijsniveau?

Minister Bussemaker: Instellingen zullen ook een toelatingsexamen moeten afnemen. Daar worden zij ook op beoordeeld. Als zij daar een potje van maken, wordt dat snel genoeg bekend. Ik denk dat zij dan nog veel verder van huis zijn. Ik zal ook die vraag meenemen in de bespreking met de MBO Raad in de instellingen, en misschien ook wel met een aantal beroepsgroepen. De beroepsgroep van gastouders is ook in de Tweede Kamer genoemd. Dat kan ook wel een beroepsgroep zijn, waarvoor dit geldt, want juist daar vragen we van mensen om dat diploma te behalen, zoals terecht werd opgemerkt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 64

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Over de extraneus-trajecten zegt de minister: de instelling test en als het goed is, dan volgt een examen. Dat is wat wij voor ogen hebben. Een van de dingen in het voorstel waarvoor we bang waren, was dat het kind met het badwater werd weggegooid, wat niet de bedoeling kan zijn. Als de minister kan toezeggen dat er overleg komt met de MBO Raad, dat de hoogte van de examengelden wordt gemonitord, dat wij daarvan op enig moment op de hoogte worden gesteld en dat het in de evaluatie wordt meegenomen, dan heeft ze hier een goed voorstel liggen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 65

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Er zijn ook nog aarzelingen bij de extraneusregeling. Het begint natuurlijk gelijk al met de discussie met mijn collega Quik-Schuijt over de klemtoon. Ik zei: extraneus. Volgens haar moet het zijn: extráneus. Ja, dan is het toch net iets te lang geleden dat ik Latijn heb gehad. Bovendien spreekt volgens mij niemand meer origineel Latijn, dus dan is het moeilijk om te bepalen wat de oorspronkelijke uitspraak was. Maar los daarvan, het is nog wel een zorg of het op deze manier adequaat is geregeld. De minister zegt wel – en dat is waardevol – dat ze erop zal letten dat het niet te duur wordt of, anders gezegd, dat daardoor de examenprijs niet alleen omlaag zal kunnen gaan maar ook zal moeten gaan. Als dat gebeurt, is het goed, maar de beklemtoning daarvan lijkt ons van groot belang.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 66

Mevrouw Linthorst (PvdA): Als dat de houding van deze minister is, dan heb ik er ook vertrouwen in dat het met de examengelden voor de extraneustrajecten goed komt na haar toezegging dat ze ook de examengelden zal monitoren, dat ze wat dat betreft goed de vinger aan de pols zal houden. Het enige wat ik de minister dan nog wil vragen is of ze ons over een jaar inzicht kan geven in wat de daadwerkelijk gevraagde examengelden zijn.

(...)

Minister Bussemaker: Ja, eerst die extraneus of extráneus, hoe je het ook wilt uitspreken. Vroeger zei ik altijd: extráneus. Op een gegeven moment leerde ik echter dat het tegenwoordig toch beter is om extraneus te zeggen. Daar kun je over twisten. Misschien heeft die verandering iets met generaties te maken. Het is de levende taal, zal ik maar zeggen. Mijn dochter zegt het tegenwoordig in ieder geval op mijn manier bij haar Latijnse les. Dat is, denk ik, anders dan wij het misschien hebben geleerd. Hoe dan ook, ik snap dit punt. Het is een helder punt, dat door veel woordvoerders is gemarkeerd.

Ik zeg toe dat ik in overleg zal gaan met de MBO Raad om te bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat ook deze groep mensen na toelating een examen kan halen. Ik zeg daarbij ook toe, richting mevrouw Linthorst, dat we na een jaar of twee jaar bekijken welke prijzen daarvoor zijn gevraagd, zodat we met zijn allen weten of deze optie zo vorm krijgt als we allemaal wensen. Ik geloof dat daarover geen verschil van mening bestaat.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bezuinigingen kenniscentra (33.187) (T01756)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe de gevolgen van de bezuinigingen op de kenniscentra voor de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt te monitoren en maatregelen te nemen als het nodig is.


Kerngegevens

Nummer T01756
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen beroepsonderwijs
bezuinigingen
Kenniscentra
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 51

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Dan speelt parallel aan dit wetsvoorstel het voornemen om 80% weg te bezuinigen bij de kenniscentra die nu juist als taak hebben de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt goed invulling te geven. Op onze schriftelijke vraag naar de gevolgen van de bezuiniging voor deze aansluiting, het vinden van voldoende leerbedrijven en stageplaatsen, antwoordt de minister dat ze de kenniscentra en SBB gevraagd heeft om met een voorstel te komen hoe bezuinigd kan worden. Of de kalkoen maar zelf met een recept wil komen! Is de minister van mening dat 80% van het werk van deze kenniscentra onnodig is? Loopt de aansluiting met het bedrijfsleven en de arbeidsmarkt zo soepel dat het niet meer nodig is? Zijn er ruim voldoende leerbedrijven en stageplaatsen voorhanden? Vandaag meldde de pers dat er potentieel veel stageplaatsen zijn, maar dat de opleidingen die plaatsen niet kunnen vinden. Ik krijg dus graag een antwoord van de minister, want we weten allemaal hoe nauw het luistert met deze verbindingen. Het zou jammer zijn als we door deze bezuiniging zonder verdere diepere argumentatie een probleem aan het scheppen zijn dat we nu juist willen oplossen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 64

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vroeg nog naar de bezuinigingen op de kenniscentra. Die bezuinigingen zijn fors, maar daarmee zeg ik niet dat het werk van de kenniscentra onnodig is. Wat we eigenlijk willen, is dat we die kenniscentra veel beter gaan gebruiken. Ik heb het nu van dichtbij gezien en er vloeien wel enorm veel financiële middelen weg, die niet concreet en kritisch gebruikt worden. We hebben de opdracht gegeven om met minder middelen, met het resterende budget, echt te komen tot een daadwerkelijke afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt en niet meer tot – zo zeg ik maar even oneerbiedig – al te veel heen en weer gepraat en eindeloos gepolder. Ik ben best van de polder, maar het kent ook zijn grenzen. Daarover wordt nu overleg gevoerd met de SBB, de kenniscentra en de MBO Raad. Ik hoor inderdaad dat veel instellingen, met name de kenniscentra, het niet leuk vinden dat bezuinigd wordt. Dat is natuurlijk ook vervelend, want het kost banen. Tegelijkertijd constateer ik wel dat in heel breed verband heel veel mensen zeggen dat het echt met veel minder middelen heel veel beter georganiseerd kan worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 65-66

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Een laatste punt van zorg dat overblijft, is dat van de kenniscentra. De vraag is of de verandering van de structuur en de forse bezuiniging die daarmee wordt gepleegd, in zichzelf de oplossing zal zijn. Het antwoord is natuurlijk: nee. Is het omvormen naar een structuur die wél dat doet wat zij zou moeten doen en die dat adequaat genoeg doet, wel mogelijk met een zo grote bezuiniging? We sluiten dat niet uit, maar we hebben er wel zorgen over. Uiteindelijk gaat het ons niet om die kenniscentra. Het gaat ons ook niet in de eerste plaats om de banen bij die kenniscentra. Natuurlijk is in deze tijd van werkloosheid elke baan die verloren gaat, een probleem, maar de intentie van het debat hier is een andere. Die intentie is: ervoor zorgen dat de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt goed bewaard blijft. Die is al ingewikkeld genoeg en wordt niet makkelijker in dit economische getij. Los van welk vehikel je ervoor gebruikt, zijn de maatregelen om die aansluiting te waarborgen, voor ons een punt van zorg. Daarom doe ik middels een motie het verzoek aan de regering om dat op een adequate manier te monitoren.

Motie

De voorzitter: Door de leden Ganzevoort, Gerkens, De Boer, Backer, Quik-Schuijt en Bruijn wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kenniscentra voor beroepsonderwijs een belangrijke bijdrage leveren aan de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt;

overwegende dat een bezuiniging van 80% deze structuur aantast;

verzoekt de regering, te monitoren of deze aansluiting adequaat blijft en zo nodig maatregelen te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (33187).

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Uiteraard hopen we dat de minister dit niet alleen doet, maar dat ze ons daarover ook informeert, maar dat lijkt me een vanzelfsprekendheid. We zullen dit alles ook meewegen en uiteindelijk binnen de fractie onze afweging moeten maken. Zoals ik al zei in mijn eerste termijn: er zitten enkele elementen in waarvan we best blij worden, maar er zitten ook elementen in die ons zorgen baren. Hoe het kwartje valt, zullen we volgende week kunnen laten horen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 67

Minister Bussemaker: Ik begrijp de zorg van de GroenLinks-fractie in verband met de kenniscentra. Ik zeg er overigens bij dat ik van veel instellingen hoor dat zij op regionaal niveau al heel veel doen aan de aansluiting en de stages en dat zij de kenniscentra daarvoor helemaal niet nodig hebben. Laat ons dat maar op deze manier doen, zeggen zij, want dan zijn de lijnen kort, dan weten wij met wie wij spreken, dat is de beste garantie voor goede afstemming. Dat neemt niet weg dat ook de GroenLinks-fractie vraagt om te monitoren. Ik heb dat al een aantal keren toegezegd. Daar kan vast nog wel een toezegging bij, dus ik laat het oordeel van motie met letter F aan de Kamer. Er wordt in de motie tevens gevraagd om het nemen van maatregelen als het nodig is. Ook dat doe ik graag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Budget entree-opleidingen (33.187) (T01757)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Backer (D66) en Linthorst (PvdA), toe de aantallen inschrijvingen bij de entreeopleidingen te monitoren en te bezien of herijking van het budget noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01757
Status deels voldaan
Datum toezegging 17 april 2013
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budget
entree-opleidingen
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 33187, C, p. 13

De leden van PvdA-fractie en de D66-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat het budget voor de entreeopleidingen voldoende is om alle daarvoor in aanmerking komende leerlingen te bedienen. Bij de initiële vaststelling van het budget voor de entreeopleidingen wordt uitgegaan van het aantal voor de mbo 1-opleiding ingeschreven studenten in BRON. De komende jaren zal ik de inschrijvingen bij de entreeopleidingen goed monitoren. Indien er een substantiële toe- of afname van het aantal studenten in entreeopleidingen plaatsvindt, zal ik nagaan wat de oorzaak van deze substantiële wijziging is. Op basis van het voorgaande zal ik bezien of een herijking van het budget voor de entreeopleidingen noodzakelijk is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd naar de risico's van een negatief bindend studieadvies bij de entree-opleidingen. Mijn fractie heeft zorgen geuit dat het budget voor de entree-opleidingen wellicht niet toereikend is, waardoor instellingen geneigd zullen zijn – collega Sörensen zei het ook al: er is concurrentie – om leerlingen die meer begeleiding nodig hebben van de opleiding te verwijderen. Dat is een hier breed gedeelde zorg. Naar het oordeel van mijn fractie heeft de minister hier adequaat op geantwoord. Zij zal zorgvuldig monitoren of zich substantiële wijzigingen voordoen in het aantal studenten dat de entree-opleiding volgt en zij zal eveneens nauwlettend monitoren of het budget voldoende is. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen. Dat stelt mijn fractie gerust.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Collegegelddifferentiatie excellente opleidingen (33.519) (T01760)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Essers (CDA), Engels (D66), Ganzevoort (GroenLinks), Gerkens (SP), Koole (PvdA) en Kuiper (ChristenUnie), met betrekking tot collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen toe:

  • 1. 
    een beleidskader voor excellente opleidingen te ontwikkelen en aan de Kamer toe te zenden;
  • 2. 
    in dat beleidskader een marginale toets op te nemen op de onderbouwing van de extra kosten;
  • 3. 
    als richtsnoer twee maal het wettelijk collegegeld te hanteren en dit met de sector te blijven bespreken en
  • 4. 
    geen toestemming te geven voor collegegelddifferentiatie voordat er parlementaire duidelijkheid is over het sociaal leenstelsel.

Kerngegevens

Nummer T01760
Status afgevoerd
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
A.M.V. Gerkens (SP)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen collegegelden
differentiatie
marginale toets
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 8-9

De heer Essers: Ik kom bij de collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen. Aan door NVAO aangewezen zogenoemde "excellente opleidingen" wordt de mogelijkheid geboden om aan de minister toestemming te vragen om een hoger collegegeld van studenten te vragen. Dit hogere collegegeld mag maximaal vijfmaal het wettelijk collegegeld zijn. Studenten kunnen een beroep doen op collegegeldkrediet voor de betaling van het hogere collegegeld. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie zou deze verhoging in lijn moeten liggen met de extra gemaakte kosten door deze opleidingen. Anders dreigt het gevaar dat de toegankelijkheid van excellente opleidingen in het gedrang komt. De mogelijkheid tot het vragen van extra collegegeld mag geen stimulans zijn voor universiteiten om daarmee extra financiële voordelen te behalen. Dit is ook in overeenstemming met een in de Tweede Kamer ingediend, maar wel verworpen amendement-Klaver, gesteund door het CDA, de SGP, 50PLUS, D66, GroenLinks, de Partij van de Arbeid en de Partij voor de Dieren. De beweegreden van de minister om zich tegen dit amendement te keren, namelijk dat een een-op-eenrelatie tussen de hoogte van het collegegeld en de kostendekkendheid daarvan voor de opleiding geen recht doet aan de bestedingsvrijheid die instellingen hebben voor de besteding van zowel de rijksbijdrage als de collegegelden, overtuigt ons niet. Deze redenering gaat op voor het wettelijk collegegeld, maar niet automatisch voor het extra collegegeld, dat volgens het wetsvoorstel kan oplopen tot maximaal vijfmaal het wettelijk collegegeld. De minister stelt zich op het standpunt dat het tarief redelijk moet zijn en zich moet verhouden tot de kwaliteit die wordt geboden. Daarmee lijkt de minister echter een onderscheid te willen aanbrengen in de mate van excellentie. Hoe excellenter de opleiding, des temeer collegegeld kan worden gevraagd, mits blijvend binnen de 500%-grens. Dit lijkt ons niet de juiste weg. Van studenten die worden toegelaten tot een excellente opleiding mag een extra bijdrage worden verlangd voor zover de instelling ook hogere kosten moet maken om die opleiding aan te bieden. De kwaliteit van die opleiding moet echter buiten discussie staan. Niet voor niets heeft zij immers het etiket "excellent" gekregen. Het argument dat het extra collegegeld ook kan worden geleend, is evenmin een rechtvaardiging voor het standpunt van de minister. Het moeten lenen van grote bedragen kan een belemmering zijn voor de toegang tot een studie. Graag vernemen wij hierover de visie van de minister. Is zij bereid om dit onderdeel aan te passen, bijvoorbeeld door middel van een novelle?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 12

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Nu gaat het natuurlijk niet alleen om de collegegelddifferentiatie an sich. Veel belangrijker, zeker voor deze Kamer, is de onderliggende argumentatie, de proportionaliteit en dergelijke. Daar zitten gelijk ook de onduidelijkheden. Waarom moet een excellente opleiding eigenlijk duurder zijn? Worden daar meer kosten gemaakt? Misschien, ja, soms, zeker, maar niet per definitie. Er is ook geen directe relatie tussen de meerkosten die de instelling maakt en de meerkosten die de student te betalen krijgt. Is het op enige wijze te zien dat de extra opbrengsten worden gebruikt voor kwaliteitsverhoging? Of gaat het geld gewoon in de algemene middelen van de instelling, zoals we ook wel horen over de university colleges? Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie het amendement-Klaver erg verstandig vond. De minister schrijft in de memorie van antwoord dat "collegegelddifferentiatie kan helpen om excellent onderwijs te stimuleren en te behouden". Kan ze dat ook concreet maken? Op zichzelf lijkt me dit namelijk een loze redenering. Op welke wijze krijgen studenten waar voor hun geld? Als de verhoging reëel is gezien de hogere onkosten, waarom wordt daartussen dan geen verband gelegd? Waarom is het collegegeld hier maximaal vijf keer zo hoog als het wettelijk collegegeld? De platte redenering dat dat nu eenmaal het maximum is van een collegegeldkrediet kan natuurlijk niet overtuigend zijn, maar wat is dan de reden, als er al eentje is?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 15

De heer Kuiper (ChristenUnie): Bedoelt de minister dat een verdere groei van dergelijke hoogwaardige opleidingsfaciliteiten een door haar gewenste differentiatie is in het kader waarvan dan ook het voorstel moet worden begrepen het collegegeld voor dit type instellingen flink, wellicht tot vijf maal het gewone tarief, te laten stijgen? Wij kunnen ons iets bij deze ontwikkeling voorstellen, al is vijf maal wel erg veel. De vragen van collega Essers zijn volgens mij terecht. Ook wij zien uit naar het antwoord van de minister daarop. De uitbouw van university colleges met een scherpere academische profilering juichen wij toe.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 17

De heer Essers (CDA): De heer Engels zegt dat zijn fractie voorstander is van excellente opleidingen en dat hij het op voorhand niet onredelijk acht dat studenten daarvoor extra collegegeld gaan betalen. Hoe moet ik dit plaatsen in het kader van de nu voorgestelde maatregel dat het collegegeld kan oplopen tot vijf keer het wettelijke collegegeld en dat er niet per se een koppeling wordt gelegd met alleen de kosten?

De heer Engels (D66): In onze schriftelijke inbreng is mijn fractie op dit punt ingegaan. Zij heeft aangegeven dat voor zover wij toch nog in het format zaten van een verhoging tot maximaal vijf keer het wettelijk bedrag, dit een brug te ver was. Als ik het goed heb begrepen uit het jongste overleg, wordt nu alleen nog gesproken over maximaal twee maal het wettelijk bedrag in een experimenteerfase en de mogelijkheid dat het profileringsfonds wordt ingezet. Wat wij aanvankelijk een substantiële en onredelijke verhoging vonden, is nu in een ander daglicht komen te staan. Blijft overigens de vraag openstaan hoe de koppeling met het leenstelsel zal plaatsvinden.

De heer Essers (CDA): Ik had niet begrepen dat die koppeling tot maximaal twee keer ook zou gelden voor de excellente opleidingen. De heer Engels heeft dan meer informatie dan ik. Volgens mij staat dit nog steeds keihard in de wet.

De heer Engels (D66): Dat staat zeker nog in het wetsvoorstel. Ik heb inmiddels echter iets anders begrepen, maar ik kan dat natuurlijk verkeerd hebben begrepen. Daarom heb ik aan de minister gevraagd of dit de uitkomst is van het jongste overleg dat zij heeft gevoerd. Moeten wij dit inderdaad zo begrijpen? Zo ja, dan ben ik zo sportief geweest om te zeggen dat wij er dan wat anders tegen aankijken dan tegen de manier waarop het nu in het wetsvoorstel staat.

De heer Essers (CDA): Mag ik uit zijn antwoord afleiden dat de heer Engels als het onverhoopt niet zo is, dan weer terugkomt op zijn eerdere positie dat vijf keer zonder enige restrictie met betrekking tot de kosten bezwaarlijk is?

De heer Engels (D66): Als de heer Essers mij vraagt of de fractie van D66 zich daarbij voluit zal scharen naast de fractie van het CDA, is het antwoord ja. Deze keer.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 19

De heer Koole (PvdA): Naast deze algemene opmerkingen heb ik nog enkele specifieke vragen en opmerkingen. Mijn fractie heeft met instemming kennis genomen van de opvatting van de minister over de collegegelddifferentiatie bij excellente opleidingen dat het nooit om een groot aantal opleidingen kan gaan; dat toestemming niet eerder zal worden gegeven dan nadat er duidelijkheid is over het sociaal leenstelsel en dat zij na overleg met de instellingen een richtbedrag in het beleidskader zal opnemen dat "redelijk" is. Vindt de minister een maximum van tweemaal het wettelijk collegegeld een "redelijk" bedrag?

De heer Essers (CDA): Wat vindt collega Koole daar zelf van? Is tweemaal het collegegeld een redelijk bedrag of, anders gezegd, is vijf keer een onredelijk bedrag?

De heer Koole (PvdA): Wij vinden vijf keer het collegegeldbedrag veel te veel maar tweemaal een redelijk bedrag. De vraag is nu of de minister dat ook vindt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 21

Mevrouw Gerkens (SP): Door een prijskaartje te hangen aan excellent onderwijs onderstreept zij de heersende opvatting in de samenleving: meer begaafd zijn is voor rijkeluiskindjes.

In het debat met de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd met de VNSU en de Vereniging Hogescholen in gesprek te gaan en deze verhoging van het collegegeld voor excellente studies te maximaliseren op tweemaal. Toch wil zij dit niet in de wet opnemen, omdat ze niet uitsluit dat vijfmaal het collegegeld ooit nodig is. Zegt de minister hiermee eigenlijk niet dat zij tweemaal het maximale vindt? Waarom dan toch de deur naar vijfmaal het collegegeld open laten staan? Waar, zo vraag ik deze PvdA-minister, is de solidariteit in dit systeem?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 9-10

Minister Bussemaker: Wij willen de mogelijkheid die bestaat voor university colleges uitbreiden naar excellente opleidingen. Dat zijn opleidingen die door de NVAO als excellent zijn beoordeeld. Daar gelden dezelfde toetsen en waarborgen voor als bij de university colleges. Het mag alleen als het door de NVAO als excellent is beoordeeld en vervolgens mag het ook alleen als daarna de minister toestemming heeft gegeven. Dus zeg ik tegen de heer Koole: het gaat niet per se sec om onderwijs gericht op excellente studenten maar het gaat om opleidingen die als excellent beoordeeld zijn. Ik vind dat alle studenten recht hebben op excellent onderwijs. Een van de prettige bijeffecten van excellente opleidingen maar ook van honours tracks, waar ik zo over kom te spreken, is dat het een uitstralingseffect naar de andere opleidingen heeft, dus dat andere studenten daarvan profiteren.

Het gaat bij de excellente opleidingen om acht opleidingen van de 560. Dus laten we ook niet doen alsof wij nu het hele onderwijsveld een andere kant opsturen. Het gaat echt om een beperkte groep. Er moet nog een beleidskader voor ontwikkeld worden waarin staat wat de excellente opleidingen precies inhouden.

Als derde waarborg heb ik aangegeven dat wij pas toestemming zullen geven voor collegegelddifferentiatie nadat er parlementaire duidelijkheid is over het sociaal leenstelsel. Ik wil niet dat al die instrumenten die gevolgen hebben voor de financiële aspecten van de student over elkaar heen gaan buitelen.

Als ik toestemming verleen, geldt ook hiervoor maximaal vijf maal het wettelijk collegegeldtarief. Maar ik zeg er heel nadrukkelijk bij dat dit een maximum is en geen richtlijn. Dat zal ik ook zo bespreken met de instellingen, in lijn met de university colleges. Zo heb ik het ook de Tweede Kamer aangegeven. Het lijkt mij redelijk dat het blijft bij twee keer het wettelijk collegegeld. Dat lijkt mij een goed richtsnoer in lijn met wat wij bij de university colleges doen. Ik ben graag bereid om het beleidskader dat ik aan de Tweede Kamer zal sturen, ook aan de Eerste Kamer te sturen.

De fractie van het CDA vroeg naar het amendement van de heer Klaver. Dat amendement zou de systematiek die ik net heb geschetst doorbreken. Daarom is dat geen begaanbare weg. Ik zou het ook niet logisch vinden om daar een novelle over in te dienen, want de Tweede Kamer heeft nu net deze hoofdlijn afgesproken. Als ik de Eerste Kamer een novelle zou geven, zou ik een groot probleem met de Tweede Kamer hebben. Ik denk dat we met deze weg een alleszins redelijke middenweg hebben gevonden waar we het gesprek met de sector nog over aan zullen gaan.

De heer Essers (CDA): Het gaat erom welke criteria de minister gaat hanteren om een hoger collegegeld te rechtvaardigen. Een aantal criteria staat in het wetsvoorstel. Wat daaraan ontbreekt is dat er vooral gekeken wordt naar de kostenstructuur. Om een hoger collegegeld te rechtvaardigen moet je laten zien dat je hogere kosten moet maken om een excellente opleiding aan te bieden. Dat is volstrekt redelijk en logisch. Dus ik snap niet goed waarom de minister zich zo halsstarrig verzet tegen dat criterium. Dan hoeft het niet beperkt te worden tot een bepaalde omvang, want soms is twee keer redelijk maar kan het ook onredelijk zijn. In heel bijzondere gevallen kan misschien wel vijf keer het wettelijk collegegeld redelijk zijn, maar er moet toch ergens een koppeling kunnen worden gemaakt met de extra kosten die de instellingen maken?

Minister Bussemaker: Maar het probleem is dat die niet een-op-een gemaakt kan worden. Er is niet een een-op-eenrelatie tussen de hoogte van het collegegeld en de mate van kostendekkendheid. Je kunt wel verwachten dat die opleidingen extra kosten met zich brengen. Het is aan de instellingen om die kosten te bepalen. Dat is de vrijheid van de instellingen, maar de medezeggenschap heeft daarbij adviesrecht. De medezeggenschap kan daar scherp in optreden. Ik zie dat dit bij de university colleges niet tot uitwassen leidt. Daar zijn wij tenslotte allemaal bij. Instellingen prijzen zich natuurlijk enorm uit de markt als zij al te forse bijdragen gaan vragen. Als ik een instelling was, zou ik me daar graag mee profileren en dus ook niet noodzakelijkerwijs meer vragen dan nodig is. In de Tweede Kamer heb ik er wel bij gezegd – en dat herhaal ik graag met nadruk – dat ik het niet wenselijk vind als dat massaal vijf keer zou zijn. Dan kunnen we het gesprek ook aangaan over wat een richtsnoer is en hoe men daarmee om moet gaan. Maar als het een-op-een vertaald moet worden, krijg je allerlei heel juridische implicaties in verband met de vraag welke kosten nu precies aan die extra kwaliteit toegerekend moeten worden. Dan voeren we geen discussie meer over kwaliteit maar over administratieve normen.

De voorzitter: Mijnheer Essers, u mag heel kort interrumperen. We zitten namelijk in een tijdsklem en dat weet iedereen.

De heer Essers (CDA): Ik heb nog niet geïntervenieerd tot dusver. Nog één punt. Ik heb het niet gehad over een een-op-eenrelatie. Dat zijn uw woorden. Dat kan ook niet. Het gaat mij erom dat er een marginale toets komt, waarbij de kostenstructuur wordt meegenomen. Dat dat een-op-een niet altijd spoort, begrijp ik ook wel, maar dat die kosten wel degelijk worden meegenomen in de afweging of het hoge collegegeld gerechtvaardigd is, daar wil ik mij sterk voor maken.

Minister Bussemaker: Ik heb het gehad over een reëel richtsnoer voor opleidingen die nu al de mogelijkheid hebben, zoals de university colleges. Dan kom je op twee maal het wettelijk collegegeld. Dus per saldo kom je dan uit waar de heer Essers ook uit wil komen, zonder dat ik dat wettelijk op die manier ga vastleggen. De ene opleiding is de andere niet. Een opleiding kan ook ingebed zijn in een groter geheel. Dat vind ik het probleem. Nogmaals, ik ben graag bereid om het beleidskader dat wij aan het ontwikkelen zijn, waar ook de NVAO naar moet kijken, ook aan de Eerste Kamer te sturen. Dat richtsnoer zal ik met de sector blijven bespreken en daar wil ik deze Kamer ook nader over informeren. Dan heb ik er alle vertrouwen in dat wij met zijn allen tot een oplossing kunnen komen die voor excellente opleidingen deze uitzonderingen bevat, zonder dat wij het nodeloos ingewikkeld maken en de universiteiten belemmeren in hun vrijheid.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 13-14

De heer Essers: Ik begin met de collegegelddifferentiatie. De woorden van de minister zijn geruststellend: er komt een richtlijn aan, twee jaar zal de norm zijn, het zal in alle redelijkheid worden bekeken. Dat mag allemaal zo zijn, maar in de wet, in artikel 6.8, vijfde lid, staat nog wel altijd de mogelijkheid dat het collegegeld maximaal vijf maal het wettelijk collegegeld bedraagt bij door de NVAO aangewezen excellente opleidingen. Bij de toetsingscriteria, in het tweede lid, staat niet dat ook wordt gekeken naar de kostenstructuur. Ik heb al in mijn interruptie gezegd dat ik er niet van uitga dat er een een-op-eenrelatie kan bestaan tussen kosten en hoger collegegeld, maar ik vind wel dat die kosten daarbij moeten worden meegenomen. In dat verband heb ik een motie geformuleerd, die de minister oproept om bij het maken van die richtlijn in ieder geval te kijken naar de kostenstructuur. Het kan niet zo zijn dat naast de toetsingscriteria in het tweede lid van artikel 6.8, alleen het feit dat een instelling zegt dat zij een fantastische en excellente opleiding heeft, rechtvaardigt dat zij op vijf keer het wettelijk collegegeld gaat zitten. Wij vinden het volstrekt redelijk dat een toets wordt aangelegd die is gerelateerd aan de hogere kosten die nodig zijn om zo'n excellente opleiding aan te bieden. Die kosten kunnen worden verwacht en liggen ook voor de hand, maar zulks moet wel blijken bij de aanvraag van het hogere collegegeld. In dat verband heb ik de volgende motie geformuleerd.

Motie

De voorzitter: Door de leden Essers, Ganzevoort, Engels, De Vries en Martens wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in wetsvoorstel 33519 voorgestelde artikel 6.8, vijfde lid het mogelijk maakt dat collegegeld voor door de NVAO aangewezen excellente opleidingen maximaal vijf maal het wettelijk collegegeld mag bedragen;

overwegende dat een hoog collegegeld voor veel studenten een barrière kan vormen om vorenbedoelde excellente opleidingen te volgen;

roept de minister op om voor de toestemming van een hoger collegegeld als vorenbedoeld niet alleen te toetsen aan de in het voorgestelde artikel 6.8, tweede lid gestelde voorwaarden maar ook aan de voorwaarde dat het instellingsbestuur aannemelijk dient te maken dat de verhoging van het collegegeld noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten die zijn of worden gemaakt voor het verkrijgen of behouden van het specifieke eindoordeel excellent,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (33519).

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 17

De heer Koole (PvdA): Onze fractie is zeer blij dat de minister zeer terughoudend wil zijn in de goedkeuring van collegegelddifferentiatie voor de excellente opleidingen. Ze zegt dat maximaal twee keer redelijk is. Wat ons betreft mag het nog veel minder zijn, maar maximaal twee keer is redelijk. De minister heeft toegezegd om de beleidskaders en de experimenteer-AMvB over de honours tracks naar de Eerste Kamer te sturen. Daar kunnen we dan over spreken. Dank voor die toezeggingen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2  - blz. 18

Minister Bussemaker: Bij verhoogd collegegeld geldt altijd het collegegeldkrediet. Bovendien zijn er ook instellingen die nog een profileringsfonds hebben. We hebben dus op veel manier gewaarborgd dat de solidariteit niet in gevaar komt.

Ik snap echter de zorgen over vijf keer het collegegeld. Nogmaals, ik heb nadrukkelijk gezegd dat ik het niet wenselijk vind als dit de norm wordt. Ik wijs erop dat we het principe van twee keer het wettelijke collegegeld vastleggen in een richtsnoer. Ik kan echter niet toezeggen – dat kan echt niet – dat ik een-op-een een relatie zal vastleggen tussen het gevraagde tarief en de kwaliteit van de opleiding. Ik heb al gezegd dat hiervoor de NVAO nodig is, net als mijn toestemming. Ik let op de kwaliteit, maar ook op de toegankelijkheid en dus ook, zeg ik tegen mevrouw Gerkens, op de betekenis van solidariteit bij het invoeren van dit soort maatregelen. Ik zie echter dat dit een zorg is van velen van u. Ik zou het oordeel over deze motie aan de Kamer kunnen laten, als ik haar als volgt uit mag leggen. In het beleidskader dat ik ga maken, zal ik een marginale toets opnemen op de onderbouwing van de extra kosten. In de motie staat nu letterlijk: "voor het verkrijgen of behouden van het specifieke eindoordeel excellent". Dat kan niet, want dat doet de NVAO. In het beleidskader kan ik wel vragen om een soort marginale toets op de onderbouwing van de extra kosten. Als ik de motie zo mag begrijpen, ben ik bereid om het oordeel over deze motie aan de Kamer te laten.

De heer Essers (CDA): Ik denk dat we een heel eind komen. In de motie staat dat het instellingsbestuur aannemelijk dient te maken dat de verhoging van het collegegeld noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten die zijn of worden gemaakt voor het verkrijgen of behouden van het specifieke eindoordeel excellent. Dat laatste is aan de NVAO. Bij de minister ligt de toetsing of het hogere collegegeld akkoord is. Ik heb al gezegd dat ik niet uitga van een een-op-eenrelatie. Dat verwacht ik dus ook niet van de minister. Ik verwacht wel een toetsing of de verhoging van het collegegeld aannemelijk kan worden gemaakt door de hogere kosten.

Minister Bussemaker: Ik begrijp het dan als volgt. In het beleidskader zal iets worden opgenomen, wat ik een marginale toets noemde, voor de verhouding tussen de kosten die worden gevraagd en datgene wat uiteindelijk wordt aangeboden door de excellente opleiding. Als ik de motie zo mag begrijpen, laat ik het oordeel erover aan de Kamer. Het is dan wel duidelijk dat we het niet in een een-op-eenberekening kunnen vastleggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanvullende eisen opleidingen (33.519) (T01762)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe over twee jaar te zullen rapporteren over opleidingen aan hogescholen en universiteiten die aanvullende eisen gaan stellen.


Kerngegevens

Nummer T01762
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanvullende eisen
evaluaties
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 20

Mevrouw Gerkens (SP): In de stukken van de regering wordt gesproken over selectie aan de poort. Dat klinkt mij in de oren alsof de universiteiten en hogescholen gaan selecteren wie er op de opleiding mogen komen. Maar zou het niet beter zijn wanneer de student op basis van een goede studiebegeleiding de opleiding kiest die bij hem of haar past? Wanneer hogescholen en universiteiten gaan selecteren welke student bij hen past, raken we dan niet aan de vrijheid van onderwijskeuze? Ik heb het dan natuurlijk niet over de intellectuele eisen die we stellen maar over alle aanvullende eisen die er nu bij komen. Niet alleen in het eerste jaar mag de student zich hierover druk maken, in de navolgende jaren ook. Universiteiten worden zo een schools systeem, waar je weggestuurd kunt worden wanneer je niet aan de eisen voldoet. Hoe staat dit in verhouding tot artikel 7.24 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?

Wanneer bekend wordt wat de aanvullende eisen zijn, zie ik toch echt een gat in de markt ontstaan. Vreest de minister niet dat van voorbereiding op toetsten, onlinetoetsmogelijkheden en slimme tips om aangenomen te worden een ongewenst effect van uit zal gaan?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 7

 Minister Bussemaker: Mevrouw Gerkens vroeg in dit verband naar de wijze waarop de aanvullende eisen zich verhouden tot artikel 7.24 van de WHW. Zij vroeg of er niet te veel extra eisen worden gesteld en of er niet te veel selectie aan de poort gaat plaatsvinden. Ik heb daarover al het een en ander gezegd. Ik ben het met haar eens wat betreft het belang van het toelatingsrecht op basis van het juiste diploma. Om de kwaliteit van de instromers in het hoger onderwijs te garanderen, moeten instromers in het bezit zijn van het juiste diploma, eventueel aangevuld met een bepaald profiel of met bepaalde vakken. Dit neemt niet weg dat het bij sommige opleidingen gewenst is om extra eisen te kunnen stellen. Ik noem als voorbeeld een kunstopleiding. Daar wordt dat al sinds jaar en dag gedaan en daar is eigenlijk niemand op tegen. Om het onderwijsaanbod gedifferentieerder te maken en recht te doen aan die gevarieerde studentenpopulatie – een mbo'er die naar het hbo gaat, heeft vaak heel andere wensen en een ander referentieniveau dan een vwo'er die naar het hbo gaat, maar beiden moeten daar goed kunnen studeren – kan het nodig zijn om specifieke eisen aan studenten te stellen. Een en ander houdt verband met de differentiatie in het onderwijs en met differentiatie in onderwijsconcepten. Ik denk dan aan de international classroom die wij graag willen stimuleren. Dat vraagt van studenten om op een goed niveau Engels te spreken, want anders komen zij zelf niet uit de verf en werkt dat belemmerend voor andere studenten. Het moet echt gaan om kwaliteit, niet om algemene selectie aan de poort, want dan blijft het artikel waarnaar mevrouw Gerkens verwees van kracht.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik hoor graag van de minister hoe zij waarborgt dat er niet zo veel extra eisen komen dat de opleiding de student kiest in plaats van de student de opleiding. Het is voorstelbaar dat er bij kunstopleidingen om iets extra's wordt gevraagd. Mensen moeten dat extra's hebben om het vak goed te kunnen uitvoeren. Waar ligt echter de grens?

Minister Bussemaker: Als het niet meer om echt kwalitatieve eisen gaat die verband houden met de opleiding. Ik laat mij op dit punt adviseren door de NVAO. De instellingen moeten de selectie-eisen baseren op een specifiek onderwijsconcept. Zij moeten daar wel een verhaal over hebben. Ook moet sprake zijn van een gedegen toelatingsprocedure zodat voorkomen wordt dat studenten zich specifiek gaan voorbereiden op toetsen et cetera. De NVAO gaat adviseren over de noodzaak daarvan en over de vraag of die eisen passen bij het concept.

Mevrouw Gerkens (SP): De minister raakt daarmee aan een ander punt dat ik maakte: hoe voorkomen we dat daaromheen een cultuur van toetsen en voorbereidingen ontstaat zoals nu ook al bestaat rond de Cito-toets? Anders wordt niet de kwaliteit van de student gemeten maar de slimheid om door de toets te komen.

Minister Bussemaker: Het is aan instellingen om dat goed te doen en om ervoor te zorgen dat er niet allemaal toetsen worden voorgelegd die studenten met een slimme voorbereiding altijd kunnen halen. Indertijd werd weleens gezegd dat studenten een brief zouden moeten sturen met hun motivatie. De vraag is dan echter: wie heeft die brief geschreven, wie heeft bij het schrijven ervan geholpen? Dat is dus geen gedegen voorbereiding. Proefstuderen, waarbij studenten fysiek in een collegezaal zitten en aldaar opdrachten moeten maken, is misschien veel beter. Dan moet de student het immers echt zelf doen. Ik zou er zeer op tegen zijn als dit tot de oprichting van allerlei bedrijfjes zou leiden die daaraan vooral veel geld verdienen zonder dat dat bijdraagt aan verbetering van de instroom. Dat is echter ook een verantwoordelijkheid van instellingen en studenten want ik kan het oprichten van bedrijven natuurlijk niet verbieden. Bovendien kan bijscholing heel nuttig zijn voor studenten die heel graag een opleiding willen volgen maar daarvoor eerst deficiënties moeten goedmaken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 17

Mevrouw Gerkens: Er blijft een spanningsveld tussen de toelatingseisen en de vrijheid van onderwijs. De minister heeft uitgelegd hoe die extra opleidingseisen eruit kunnen zien en ik begrijp haar heel goed. Ze zegt dat die met veel controle gepaard zullen gaan. Wij horen graag bij welke opleidingen die extra eisen gevraagd zullen worden. Wil de minister ons hiervan op de hoogte houden? Kan zij jaarlijks een lijstje naar de Kamer sturen? Zo kunnen we zelf de ontwikkeling hiervan bekijken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 20

Minister Bussemaker: Mevrouw Gerkens heeft ten slotte gevraagd of de Kamer op de hoogte kan worden gehouden van opleidingen die aanvullende eisen gaan stellen. Ik zou dat niet per opleiding willen doen, maar ben wel bereid om over een paar jaar te rapporteren. Ik denk aan twee jaar, want dat heb ik ook beloofd ten aanzien van de titulatuur. We kunnen dan bekijken hoe het gaat en welke algemene conclusies we daaruit kunnen trekken. We kunnen dan bezien of het gaat zoals wij willen. Ik zeg nogmaals dat opleidingen niet zomaar aanvullende eisen kunnen stellen. Er moet een ministeriële regeling komen. Die regeling kan altijd worden besproken, dus er is ook nog een waarborg vooraf.

(...)

De voorzitter: Mevrouw Gerkens, omwille van de tijd vraag ik u om heel kort te interrumperen. Om 12.45 uur begint het overleg van het College van Senioren.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik zou het fijn vinden als de minister hierover inderdaad over een jaar of twee rapporteert.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Dat was mijn laatste zin.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gelijkschakeling titulatuur (33.519) (T01763)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Essers (CDA) en Engels (D66), toe over twee studiejaren te bezien of de voorlichting en communicatie over de gelijkschakeling van titulatuur voor hbo en wo helder genoeg zijn. Tevens zegt zij toe over dit onderwerp te praten met andere partijen, waaronder werkgevers, teneinde verwarring te voorkomen.


Kerngegevens

Nummer T01763
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juni 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Hoger Beroepsonderwijs
titulatuur
WO
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 8

De heer Essers (CDA): Ik begin met de gelijkschakeling van de hbo- en wo-titulatuur. Ofschoon de minister het onderscheid tussen hbo en wo, het binaire stelsel, uitdrukkelijk wil handhaven, stelt zij wel voor om de titulatuur voor hbo en wo zowel op bachelor- als op masterniveau gelijk te trekken, althans bij die opleidingen waarvoor de toevoegingen "Arts" dan wel "Science" gebruikelijk zijn. Met dit voorstel wil de minister aansluiten bij de wijze waarop Angelsaksische landen en Duitsland omgaan met de titulatuur. Wel blijft het onderscheid tussen hbo en wo zichtbaar op de getuigschriften en het diplomasupplement. De bedoeling van deze gelijkschakeling is om de last weg te nemen die hbo-afgestudeerden thans kennelijk ondervinden op de internationale arbeidsmarkt. Ofschoon wij dit punt zeker niet willen bagatelliseren, betwijfelen wij ernstig of de gekozen weg van gelijkschakeling van de titulatuur wel de juiste oplossing voor dit probleem is. Die creëert namelijk een ander probleem en dat is dat er nieuwe verwarring zal ontstaan over de wo-titulatuur en dat er mogelijk verwatering optreedt van de academische graden met als gevolg een devaluatie van de wo-titulatuur. Hoe kan het dat de VSNU hiermee akkoord is gegaan? Wij zijn nog steeds van mening dat de opmerking van de minister dat uit de getuigschriften en het diplomasupplement duidelijk wordt of men hbo of wo heeft gedaan, ook kan worden omgedraaid: waarom zou het dan nodig zijn om de titulatuur gelijk te schakelen, als nu ook al uit de getuigschriften en het diplomasupplement duidelijk is of je hbo dan wel wo hebt gedaan? Wordt met het zetten van deze principiële stap niet het internationale prestige van de Nederlandse wo-titulatuur in de waagschaal gezet in ruil voor het in de toekomst voorkomen van vooral praktische problemen om in het buitenland de Nederlandse hbo-titulatuur duidelijk te maken? Daar moeten toch andere oplossingen voor kunnen worden bedacht dan deze drastische stap? Mijn vraag aan de minister is dan ook wat zij kan doen om onze zorgen op dit punt weg te nemen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 13

Minister Bussemaker: Ik blijf de binariteit op alle mogelijke manieren benadrukken. Ik vind het van groot belang dat het wo en het hbo laten zien waar zij zelf sterk in zijn ten opzichte van elkaar, en daarvoor een duidelijk profiel maken. Ik kan het volgende toezeggen. Dit weer voor ons uitschuiven, lost niets op. Ik denk echt dat het wenselijk is dat wij het als volgt doen: de wettelijke bescherming van de bachelor- en mastertitel blijft de kwaliteit garanderen; en de toevoeging aan de titel en de diplomasupplementen houden een nadere duiding in van de oriëntatie van de opleiding, waarmee ook duidelijk wordt of het wo of hbo is. Met alles wat ik net heb genoemd, denk ik dat we daarmee voldoende garanties hebben ingebouwd. Overigens stel ik ook vast dat die nieuwe titels voor de nieuwe bachelor- en masteropleidingen niet tot veel maatschappelijke verwarring hebben geleid, ook niet bij werkgevers. Ik denk dus dat wij hier vrij gemakkelijk aan kunnen wennen. Het is misschien wel wenselijk als we over twee studiejaren de balans opmaken en bekijken of de voorlichting en communicatie helder genoeg zijn. Dat wil ik de Kamer wel toezeggen, om de zorg over de titulatuur, die zoals ik heb gezien in deze Kamer toch bestaat, hopelijk te kunnen wegnemen. Zo kunnen we in navolging van alle ons omliggende landen die stap, waarop wij zo lang hebben gewacht en die we zo lang voor ons uit hebben geschoven, ook eens zetten.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 14

De heer Essers (CDA): Tot slot de titulatuur. Ik heb goed geluisterd naar wat de minister daarover heeft gezegd, maar dat stelde mij nog niet gerust. Wij zijn er nog steeds bezorgd over dat het gelijkstellen van die titulatuur op het terrein van arts en science zal leiden tot verwarring met betrekking tot de wo-titulatuur. Wij begrijpen de redenering erachter, maar bij mij blijft toch de gedachte overheersen dat het vooral gaat om een uitlegproblematiek, dus om een praktische problematiek. Wij hebben met ons binaire stelsel nu eenmaal een heel bijzonder stelsel, maar wij hebben ook een buitengewoon goede reputatie in het buitenland. Als de minister de Nuffic nu een lijst laat opstellen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe ons systeem eruitziet, hoe die titulatuur bij de hbo's tot stand komt en wat daarvan de betekenis is, lijkt het mij onwaarschijnlijk dat men die in het buitenland niet zou accepteren. Ik blijf daarom van mening dat dit een heel principiële oplossing is voor een praktisch probleem. Maar ik heb dus goed naar de minister geluisterd. Zij zal haar best doen om dit heel duidelijk te maken in het buitenland, voornamelijk met betrekking tot de wo-titulatuur. Na twee jaar zal de zaak worden geëvalueerd, al ga ik er niet van uit dat we de zaak dan wéér gaan veranderen. Alles van waarde is weerloos. Ik blijf het jammer vinden dat de wo-titulatuur nu gelijk wordt getrokken met de hbo-titulatuur, omdat dit naar mijn mening weer tot vragen zal leiden in gevallen waarin men tegelijkertijd wordt geconfronteerd met sollicitaties van hbo- en wo-afgestudeerden met dezelfde titulatuur. Dan zullen er dus vragen ontstaan. Ik denk dat dit te relateren blijft aan onze heel bijzondere positie, met ons binaire stelsel. Ik bevestig wat de minister zei, namelijk dat het absoluut nodig is om dit zeer goed in het buitenland uit te leggen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 16

De heer Engels (D66): Over de titulatuur zou ik nog heel veel willen zeggen. Mijn zorg is niet weggenomen door hetgeen de minister erover heeft gezegd. Ik denk dat de verwarring zal blijven. Ik bemerk in de hbo-wereld, nadrukkelijk niet bij de Vereniging Hogescholen maar bij hbo-instellingen zelf, een vrij structurele onderstroom om toch aan te willen haken bij dat universitaire niveau, om allerlei redenen. Dat zou op een gegeven moment de druk op het wegnemen van het binaire stelsel kunnen vergroten. Die kant moeten wij echter zeer zeker niet op. De aarzelingen die hier zijn geuit, kan ik volmondig hier alleenstaand – er is niemand aanwezig van mijn fractie – bevestigen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 18

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de woorden van de heer Essers en de heer Engels over de titulatuur. Ik zeg tot beide heren dat ik het heel belangrijk vind dat deze maatregel over titulatuur er niet toe leidt dat het binaire stelsel onderuit wordt gehaald. Dat hoeft ook niet. Er zijn andere landen die deze titels hebben en ook een duidelijk onderscheid blijven maken tussen hbo en wo. Ik wil per se niet dat er in het hbo te dicht tegen de universiteit aan wordt geschurkt. Ik zie weleens hbo-instellingen die eigenlijk het liefste universiteit willen spelen. Dat zouden we niet moeten willen. We moeten juist willen profiteren van die heel bijzondere beroepspraktijk die het hbo biedt, alsmede van het beroepsonderzoek. Daarvan kan ook het wo soms leren, net zoals het hbo kan leren van het academische onderwijs. Die scherpte moeten we er wel in houden. Ik zie het als een opdracht aan mezelf om daarop toe te zien.

Ik ben graag bereid om met de Kamer een uitgebreider beleidsdebat over het hoger onderwijs te voeren. Dit zijn allemaal thema's om uitgebreid met elkaar te blijven bespreken, maar ook de instellingen zelf moeten er scherp op blijven. Ik let daar heel nauwlettend op in de gesprekken die ik voer met de Vereniging Hogescholen en met de universiteiten. Ik voel me door de Kamer weer aangemoedigd om dit ook in lezingen en publieke debatten naar voren te blijven brengen. Ik hoop dus dat we de verwarring met de titulatuur waarvoor de heer Essers bang is, zo veel mogelijk kunnen terugbrengen. Ik zal daarover praten met andere partijen, zoals de werkgevers, zodat zij ook weten wat er nu aankomt. Ook kunnen we het misschien nog meenemen in de informatie die we aan studenten en ouders geven bij de inschrijving van studenten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instroommomenten masteropleidingen (33.519) (T01768)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe het beleid van instellingen met betrekking tot instroommomenten te monitoren en daarover met de instellingen te spreken.


Kerngegevens

Nummer T01768
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen instroommoment
masteropleidingen
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 13

De heer Ganzevoort (GroenLinks): de doorstroming naar de master is al belemmerd door de harde knip, nu weer door extra instroomeisen, en dat alles onder dreiging van de invoering van een leenstelsel. Dat zijn allemaal beperkende factoren. Daar zal onder meer tegenover staan dat masteropleidingen meerdere instroommomenten per jaar krijgen. Inmiddels blijkt uit de brief van de minister, waarvoor dank, dat dat bij slechts 54% van de opleidingen is gerealiseerd. Wat vindt de minister daarvan? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de studievertraging van studenten? Ik weet van universiteiten dat studenten hun bachelor al voor de zomer moeten afronden om zich op tijd te kunnen inschrijven voor de master, die in september begint. Dat is niet omdat die tijd ergens voor nodig is, behalve dan voor de administratieve verwerking. Met slechts één instroommoment per jaar zijn studenten dan al gauw voor een jaar gedupeerd. Dat is geen harde knip meer, maar een onnodig struikelblok. Hoeveel studenten kunnen door de harde knip niet direct doorstuderen? Was dat de bedoeling? Wat gaat de minister doen om de doorstudeerbaarheid te verbeteren?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 6-7

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort heeft gevraagd naar de instroommomenten bij de masteropleidingen. 54% van de masteropleidingen kent meerdere instroommomenten. Dat is een verbetering ten opzichte van een paar jaar geleden. Ik zie echter graag dat dat percentage stijgt. Ik teken daarbij aan dat het voor mij niet hoeft te stijgen tot 100% want bij sommige masteropleidingen zijn meerdere instroommomenten echt evident onmogelijk. Daarnaast kan een universiteit principieel kiezen voor één instroommoment als sluitstuk van beleid dat gericht is op nominaal studeren. Ook dit is echt een kwestie waar instellingen zelf beleid voor moeten formuleren. Ik ben graag bereid om dat te volgen, om te kijken hoe zij daarmee op instellingsniveau omgaan en om dat te monitoren voor de komende jaren zodat dat percentage in elk geval niet zakt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Heb ik het dan verkeerd begrepen? Het idee van de meerdere instroommomenten was toch dat de verstrakking, de harde knip en alle dingen die ik genoemd heb niet tot onevenredige vertraging bij studenten zouden leiden? Het was toch de bedoeling dat studenten die in september klaar waren met hun bachelor niet hoefden te wachten tot september in het jaar daarna voordat zij konden beginnen met hun master? Dat is naar mijn mening een onevenredigheid in het systeem. Als het de bedoeling is om dat te voorkomen, dan verwacht ik dat de minister niet alleen zegt "ik hoop dat het wat meer wordt" maar ook dat zij zegt: als compensatie voor het nominaal studeren, de strakke regels, de harde knip en al die dingen meer, en om doorstuderen mogelijk te maken, moeten studenten zo vlot mogelijk erna kunnen instromen. Dat betekent meer instroommomenten per jaar, tenzij er heel dringende redenen zijn om die niet te hebben.

Minister Bussemaker: Op dat punt is er een relatie met de vormgeving van het onderwijs en hoe strak dat wordt vormgegeven. Een voorbeeld van nominaal studeren is de Universiteit Leiden die daaraan heel strak de hand houdt en veel inschrijfmomenten heeft. Er is dus sprake van een correlatie. Volgens mij verschillen wij niet zo erg van mening. Ik vind het ook van belang dat het aantal instroommomenten omhooggaat, hoger dan 54%. Daarbij geef ik echter aan dat er ook opleidingen zijn waarvan de kennis zo precies moet worden opgebouwd dat er niet meer instroommomenten dan één keer per jaar mogelijk zijn. Daarmee moeten wij ook rekening houden. In het algemeen geldt evenwel dat hoe meer de instelling van de student verwacht, hoe gemakkelijker het aanbieden van studeerbare programma's moet zijn, ook in de overgang van bachelor naar master.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik denk dat wij de wens delen. De minister is in de gelegenheid om er wat aan te doen. Ik ben benieuwd wat zij daaraan gaat doen, in plaats van alleen maar wensen.

Minister Bussemaker: Ik heb al gezegd dat mijn eerste stap is om dit met de instellingen te bespreken. Aan de instellingen die veel vragen aan studenten in het kader van nominaal studeren, zal ik vragen wat zij doen om ervoor te zorgen dat het studeerbaar blijft.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Plan van aanpak Engels (33.157) (T01822)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe dat hij het tweede deel van het plan van aanpak voor Engels ook aan de Eerste Kamer zal doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01822
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 december 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen eindtoets
Engelse taal
referentieniveau
Kamerstukken Centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (33.157)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 11, item 9 - blz. 57

De heer Bruijn (VVD): Zo zou ik de staatssecretaris willen vragen hoe hij aankijkt tegen de kritiek dat met deze toets te veel de nadruk wordt gelegd op taal en rekenen. Mijn fractie is in deze context zeer geïnteresseerd in deel twee van het plan van aanpak Engels. Is de staatssecretaris bereid dit deel ook naar de Eerste Kamer te sturen, wanneer het uitkomt?

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 11, item 9 - blz. 75

Staatssecretaris Dekker: Ik wil specifiek ingaan op de vragen van de heer Bruijn over Engels. In de schriftelijke beantwoording heb ik aangegeven dat ik dat punt wil betrekken bij de tweede fase van het plan van aanpak voor Engels. Daarbij willen we bekijken of het zin heeft om, net als voor taal en rekenen, te streven naar referentieniveaus voor Engels in het basisonderwijs, zodat een betere overgang plaatsvindt van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Als je uitgaat van die referentieniveaus, heb je een peilstok die je zou kunnen gebruiken om het niveau van Engels aan het eind van de basisschool eventueel te toetsen. Ik zeg dus toe dat ik dat tweede deel van het plan van aanpak voor Engels, dat wat vergaande consequenties zou hebben voor scholen, ook aan de Eerste Kamer zal doen toekomen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 11, item 9 - blz. 77

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de staatssecretaris voor een aantal toezeggingen die hij heeft gedaan. Met name de toezegging op het gebied van het Engels is belangrijk.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg over plaatsingsprocedure (33.157) (T01825)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Linthorst (PvdA), toe nadere gesprekken te voeren met de PO-Raad en de VO-raad en wellicht met een aantal gemeenten om te bezien hoe de plaatsingsprocedure kan worden vormgegeven.


Kerngegevens

Nummer T01825
Status voldaan
Datum toezegging 3 december 2013
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen overleg
plaatsing
Kamerstukken Centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (33.157)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 11, item 9 - blz. 67

Mevrouw Linthorst (PvdA): In de schriftelijke voorbereiding hebben we de staatssecretaris al gevraagd of een later afnamemoment niet leidt tot een conflict in het kader van de loting. Daarop heeft de staatssecretaris geantwoord dat het aan de schoolbesturen is. Dat vindt mijn fractie toch een beetje kort door de bocht. De doelstelling van de loting is immers hetzelfde als die van het wetsvoorstel, namelijk voorkomen dat op oneigenlijke gronden de Cito-score wordt gebruikt om te selecteren. Het zou toch niet zo mogen zijn dat de ene maatregel en de andere maatregel elkaar in de wielen rijden, terwijl beide maatregelen dezelfde doelstelling hebben. Wij zouden graag van de staatssecretaris horen of hij zich niet medeverantwoordelijk voelt, aangezien een effect van dit wetsvoorstel is dat die loting in de problemen komt. Wij zouden ook graag horen of hij zich er niet mede verantwoordelijk voor voelt dat die loting op een ordentelijke manier kan verlopen.

Het probleem bij de loting is: wat doe je als het moment laat is? Zeg je dan dat de loting pas wordt gedaan nadat het definitieve plaatsingsbesluit, dus met het bezwaar van de ouders en met het eventueel bijgestelde advies, bekend is? Dan heb je het dus over de week van 14 tot 20 juni. Mijn fractie verwacht niet dat de schoolbesturen en de gemeenten daarmee akkoord zullen gaan. Het alternatief is dat je kunt zeggen: we houden een aantal plekken open voor de kinderen voor wie alsnog een bijgesteld advies volgt. Dan volg ik dezelfde redenering als collega Gerkens. Dat gaat onherroepelijk tot procedures leiden, want dan zijn er kinderen die bij de school van hun eerste voorkeur en bij de school van hun tweede voorkeur zijn uitgeloot, terwijl op de eerste school van voorkeur alsnog kinderen worden toegelaten. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan?

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 11, item 9 - blz. 75

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Mevrouw Linthorst vroeg of ik mij medeverantwoordelijk voel voor de wijze waarop de plaatsingsprocedure verloopt. We regelen dit niet op landelijk niveau, maar ik draag wel de verantwoordelijkheid om te bekijken hoe het proces exact verloopt als het wetsvoorstel wordt aangenomen. Ik zal daarover nadere gesprekken aangaan met de PO-Raad en de VO-raad en wellicht met een aantal gemeenten om te bezien hoe we dit kunnen vormgeven. De suggestie om daarbij de vinger aan de pols te houden, neem ik daarin graag mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg met stakeholder (33.740) (T01973)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe met de VO-raad, de gemeenten en de betrokken maatschappelijke organisaties in overleg te treden over infrastructuur om onderwijs en samenleving op elkaar te betrekken en stages en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid te stimuleren. De staatssecretaris informeert de Kamer hierover vóór de zomer van 2015.


Kerngegevens

Nummer T01973
Status voldaan
Datum toezegging 10 juni 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen maatschappelijke stage
VO-raad
stakeholders
Kamerstukken Afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage (33.740)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 3 - blz. 5

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Is de regering ten tweede bereid om in overleg met het onderwijsveld, gemeenten en maatschappelijke organisaties en aansluitend bij de ambities van het sectorakkoord VO een brede vorming van leerlingen te bieden en partnerschappen in de regio te versterken, beleid te ontwikkelen waardoor de noodzakelijke infrastructuur behouden blijft of doorontwikkeld wordt om onderwijs en samenleving op elkaar te betrekken en stages en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid te stimuleren? Wil de regering deze Kamer voor de zomer van 2015 informeren over de ontwikkelingen op dit punt en over een duurzame verankering van deze infrastructuur gegeven de voorgenomen bezuinigingen? Stoppen met financieren is één ding, maar stoppen met beleid is toch iets heel anders.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 3

Staatssecretaris Dekker: Voor de maatschappelijke stage was er een platform, waar scholen terecht konden voor ideeën, voor inspiratie en soms voor gewone handreikingen: hoe maak je een stage-overeenkomst of hoe giet je nu precies afspraken in het vat op zo'n manier dat deze duidelijkheid bieden aan stage-aanbieders? Ik kan mij voorstellen dat iets van zo'n functie relevant blijft in de toekomst, ook als wij het breder trekken. Het gaat dan om scholen die ervoor kiezen om wel met de maatschappelijke stage door te gaan, maar wellicht ook om scholen die zeggen "wij zouden dat graag op een andere manier doen, misschien niet onmiddellijk met een stage, of niet met een stage van meer dan 30 uur. Maar wij willen wel die relatie goed leggen, omdat wij als school niet een soort gesloten setting willen zijn." Ik ben bereid om met de VO-raad als koepel van scholen voor voortgezet onderwijs te bezien hoe wij daar handen en voeten aan kunnen geven. Of dat dan leidt tot een soort platform à la de eerdergenoemde website — waar al dit soort specifieke formats voor maatschappelijke stages staat, maar dan wat verbreed — of tot iets anders, moet blijken uit de gesprekken die ik met de VO-raad zal voeren. De heer Ganzevoort vroeg om uitsluitsel of een brief daarover voor de zomer van 2015. Het moet meer dan mogelijk zijn om daarover voor die tijd helderheid te geven.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Mag ik de suggestie meegeven om bij dat overleg met de sectorraad ook de gemeenten en de maatschappelijke organisaties te betrekken, zodat alle stakeholders in het veld met elkaar zo goed mogelijk ervoor zorgen dat dit zich verder ontwikkelt?

Staatssecretaris Dekker: Dat lijkt mij een goede suggestie.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 8

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik constateer om te beginnen dat de staatssecretaris het beleid verder zal ontwikkelen, zodat de noodzakelijke verbindingen tussen onderwijs en samenleving, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en gemeenten zullen functioneren. Daar ben ik heel blij om, want dat geeft het vertrouwen dat de staatssecretaris niet alleen de verplichting wil loslaten, maar ook wel degelijk de beleidsverantwoordelijkheid wil nemen om een en ander voort te zetten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Privacy van leners (33.846) (T02018)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij de koppeling van lidmaatschappen van de fysieke en de digitale bibliotheek en bij de inrichting van een gezamenlijke bibliotheekpas met de branche te bespreken hoe de privacy van leners gewaarborgd blijft met name ten aanzien van leengegevens die raken aan gevoelige persoonsgegevens.


Kerngegevens

Nummer T02018
Status voldaan
Datum toezegging 11 november 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bibliotheken
Wet Bescherming Persoonsgegevens
privacy
Kamerstukken Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (33.846)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 7, item 7 - blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ten slotte heeft mijn fractie een vraag bij de bescherming van de privacy, met name waar het gaat om het koppelen van lidmaatschappen. We hebben al gevraagd of het geen slip of the tongue was toen de minister in de Tweede Kamer zei dat digitale lidmaatschapsgegevens bij de lokale bibliotheek beschikbaar moesten kunnen zijn om mensen uit te uitnodigen voor interessante activiteiten. Gelukkig corrigeert de memorie van antwoord dat en staat er nu expliciet dat dat een opt-inregeling moet zijn. Uiteraard, maar ik vraag wel verder, want de lokale bibliotheken werken ook aan een gezamenlijke bibliotheekpas. Dat is vanuit het oogpunt van gebruikersgemak heel mooi, maar hoe is hierbij de privacy geborgd? Zijn dan ook iemands leengegevens en zoektochten naar informatie gekoppeld en beschikbaar? Wat als je vragen hebt van bijvoorbeeld medische of seksuele aard en daarvoor in een vreemde bibliotheek wilt gaan zoeken of lenen omdat je niet wilt dat jouw buurvrouw die vrijwilliger is in jouw dorpsbibliotheek dat allemaal weet? Graag een toelichting welke waarborgen zijn ingebouwd op het punt van de privacy als er gewerkt wordt aan zo'n landelijke bibliotheekpas.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 7, item 7 - blz. 10

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vroeg ook naar de leengegevens bij medische of seksuele informatie. Ik zou het zeer ongewenst vinden als daar koppelingen tussen gemaakt zouden kunnen worden, want ook dat raakt weer aan de privacybescherming. Bij de inrichting van een gezamenlijke bibliotheekpas zullen de voorschriften van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht worden genomen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Mag ik dit verstaan als een toezegging dat de minister met de branche in gesprek gaat om ervoor te zorgen dat dit soort zaken op een goede manier ontkoppeld blijven?

Minister Bussemaker: Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtspositie studenten (34.035) (T02064)

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Engels (D66), Ganzevoort (GroenLinks) en Gerkens (SP), toe het gesprek aan te gaan met de onderwijskoepel, de studentenbonden en de andere deskundigen over de verheldering en versterking van de rechtspositie van de student, in het bijzonder in de WHW. Ze komt daarop terug in de strategische agenda.


Kerngegevens

Nummer T02064
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen rechtspositie
studenten
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 21

De heer Engels (D66): De studentenorganisaties hebben gewezen op de rechtspositie van de student, die zij als kwetsbaar en zwak omschrijven. Mijn fractie heeft voor een deel begrip voor deze zorgen. Er blijken bijvoorbeeld grote verschillen te bestaan tussen onderwijsinstellingen bij de toekenning van bestuursbeurzen. Studentbestuurders hebben het recht om collegegeldvrij te besturen, maar sommige instellingen hebben de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen kennelijk nog niet ingevoerd. Ook als dit wel het geval is, komen de studenten in de praktijk restricties tegen. Mijn fractie heeft grote aarzelingen bij de differentiaties die zich in de praktijk op dit punt blijken voor te doen. Graag vraag ik de minister hoe zij kijkt naar dit probleem.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 6

De heer Ganzevoort (GroenLinks): In de knelpuntennotitie van het ISO wordt verder een reeks kwesties en ervaringen genoemd, waarin studenten uiteindelijk afhankelijk waren van de goede wil van de instelling, maar juridisch geen been hadden om op te staan. Ik noem alleen maar de problemen rond verplichte stages zonder stageplaatsen en de vertraging die daardoor kan ontstaan. Maar er is meer. Inmiddels zijn de regels steeds verder aangescherpt en moeten studenten meer en sneller presteren. Maar dan wordt het essentieel om hun rechtspositie beter te definiëren. Ik neem een voorbeeld aan de gezondheidszorg. Naast allerlei andere wetten die iets zeggen over de positie van de patiënt, is er ook de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst waarin de rechten en plichten van de patiënt zijn vastgelegd. Daarom vraag ik de minister of zij in overleg wil treden met instellingen, studentenbonden en deskundigen op het terrein van onderwijsrecht — dat is complex genoeg — om te onderzoeken of het wenselijk en/of mogelijk is om de rechtspositie van studenten beter te definiëren en hiaten daarin op te vullen. Vermoedelijk zal zij dan ontdekken dat dit niet alleen geldt voor het hoger onderwijs, maar voor alle sectoren. Als zij daar aanleiding toe ziet, hoop ik dat zij dat integraal wil aanpakken met bijvoorbeeld een wet op de onderwijsovereenkomst. Vandaag vraag ik de minister echter niet om deze stap al te zetten, maar wel om een begin te maken met dit onderzoek, om in kaart te brengen of het nodig is om de rechtspositie van studenten meer integraal te borgen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 13

Mevrouw Gerkens (SP): Doordat de student voortaan moet lenen, krijgt hij meer inspraak in de wijze waarop het geld besteed wordt. Maar de instellingen zijn er nog helemaal niet aan toe om die student ook te geven wat hij nodig heeft. Zo zijn er nog steeds studies waarin je maar één keer per jaar een hertentamen kunt doen, en heel veel studies waarvoor geen stage te krijgen is. Buiten zijn schuld krijgt die student een jaar studievertraging en nu ook een jaar meer studieschuld. De minister zal nu wijzen op de rechten van de student, maar tijdens de hoorzittingen hebben wij ook gehoord dat dit recht maar heel moeizaam te halen is. Daar ben je vaak ook weer een jaar mee kwijt, nog afgezien van de kosten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 40

Minister Bussemaker: Diverse woordvoerders hebben gewezen op het grote belang van de rechtspositie. GroenLinks heeft gevraagd om dat integraal te bezien. Ook de SP wijst op gevallen van studievertraging buiten de schuld van de studenten om. Daar moeten we maatregelen nemen en meer doen dan alleen praten, zo merk ik aan het adres van de heer Engels op. Vanwege het belang dat ik hecht aan de rechtspositie van de student en gezien de signalen die het ISO in de knelpuntennotitie afgeeft, moeten wij goed kijken waar eventuele tekortkomingen precies zitten en waar verbeteringen mogelijk zijn. Zo is het idee geopperd van een individuele onderwijsovereenkomst. Voor reguliere studenten zijn de rechten en plichten al vastgelegd in de OER, maar bij flexibele trajecten kan de onderwijsovereenkomst wel een interessant instrument zijn, omdat zaken als het aantal te behalen studiepunten per individu kunnen verschillen. Dit idee wil ik meenemen in de experimenten flexibilisering deeltijdonderwijs.

Daarnaast sta ik uiteraard open voor gesprekken met betrokkenen en experts, zoals hoogleraren onderwijsrecht en deskundigen uit andere sectoren. Wellicht kunnen we, zoals werd gesuggereerd, leren van de regelingen voor de rechtspositie van de patiënt in de zorgsector, bijvoorbeeld door de verschillende maatregelen gebundeld inzichtelijk te maken voor studenten. De vraag is dan of dit in een aparte wet moet of dat het transparanter en inzichtelijker maken al kan helpen. Ik zal het gesprek aangaan met de onderwijskoepel, de studentenbonden en de andere deskundigen om de wenselijkheid en de mogelijkheid hiervan te onderzoeken, met name dus om de rechtspositie beter te definiëren en eventuele hiaten daarin op te vullen. In de strategische agenda, die voor de zomer komt, zal ik daarop terugkomen. Ik hoop daarmee ook de vragen van de heer Engels over de verschillen en de transparantie beantwoord te hebben.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 60

De heer Engels (D66): Als het gaat om de rechtspositie en de facilitering van het instemmingsrecht, merk ik dat dat blijkbaar gelukkig aandacht van aanhoudende zorg blijft. Ik begrijp dat de uitkomsten van het Panteia-onderzoek een vervolg hebben gekregen bij de instellingen door betere informatie te verstrekken op de onderscheiden websites. De minister heeft niettemin toegezegd dat ze zo nodig meer zal inzetten op verbeteringen, met inbegrip van wat we nu al weten uit de Whw en de OER. Ook dat lijkt mij op dit moment het meest haalbare.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 61

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik ben blij met de toezegging om dat beter in kaart te brengen om te zien waar de hiaten zitten en de rechtspositie beter te definiëren. Ik wijs nog wel op het punt dat ik genoemd had in mijn bijdrage: het verwijzen naar de WHW op dit punt is toch niet zo sterk. Er is juist discussie over de vraag of die wet überhaupt een beroepsgrond is voor studenten. Juristen zeggen dat derden geen rechten kunnen ontlenen aan de bepalingen van onderwijswetten als de WHW omdat die uitsluitend rechtsplicht in het leven roepen tussen school en overheid. Om daar nu naar te verwijzen als het gaat om de rechtspositie van studenten, lijkt mij wat problematisch. Ik ben geen jurist, zeg ik er in alle bescheidenheid bij, maar het lijkt mij wel goed om daar toch fundamenteler nog wat te zoeken. Ik denk wel dat het van belang is dat het bij het betrekken van studenten bij dat hele traject — dat geldt breder voor medezeggenschap en de rol van studenten — goed is om te beseffen dat studenten in de inspraak die zij hebben niet per definitie in de positie zijn om tegen het bevoegd gezag van de instelling op te treden of om een goed tegenspel te bieden. Wat dat betreft, nodig ik de minister uit om mee te denken over wat er nodig is om de studenten zo te faciliteren, te ondersteunen dat ze ook echt hun rol kunnen spelen hierin. We hebben het dan over het inbouwen van de checks-and-balances, het organiseren van de tegenmacht. Ik denk dat we daar vandaag, met name op het punt van de studenten, belangrijke stappen in hebben willen zetten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vraagt of de WAW voldoende grondslag biedt voor de borging van de positie van de student. De WAW kent verschillende bepalingen die de rechten en plichten van de student betreffen. Men kan hierbij denken aan collegegeld, rechtsbescherming en medezeggenschap. Het gaat dus niet alleen om de verhouding tussen overheid en instelling, maar ook over de rechten van de instelling. Natuurlijk ben ik bereid om dit vraagstuk mee te nemen in de gesprekken die ik met de experts zal hebben over de rechtspositie van de student. Vanzelfsprekend zal ik daar ook de studenten bij betrekken.


Brondocumenten


Historie