Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Vooruitblik juli 2015 tot januari 2016)



Dit is het rappel vanaf 02-07-15 tot 02-01-16.

 




Toezegging Evaluatie wet in het najaar van 2015 (32.640) (T01561)

De Minister van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Dupuis, toe dat de werking van onderhavige wet in het najaar van 2015 zal worden geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01561
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 juni 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof.dr. H.M. Dupuis (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Kamerstukken Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs inzake onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (32.640)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, 33-8, p.64

Mevrouw Dupuis (VVD):

Als de wet er inderdaad komt, zouden wij zeker na twee jaar een evaluatie willen om te bekijken of datgene wat wij vreesden, inderdaad niet is gebeurd. Als dat dan wel is gebeurd, zouden wij op onze schreden moeten terugkomen als het wetsvoorstel wordt aangenomen.

Handelingen I 2011/12, 33-8, p.66

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik vind het een buitengewoon goed idee om te evalueren. Ik stel me deze voor drie jaar vanaf nu, zodat we twee jaar hebben waarin de zaken rustig en stap voorstap worden ingevoerd en een jaar waarin het echt functioneert; na dat jaar wordt er dan geëvalueerd. Wij leven nu in 2012, dus de evaluatie is in het najaar van 2015. Ik zeg deze evaluatie dus toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ervaringen docenten betrekken bij evaluatie (33.519) (T01767)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe dat bij de evaluatie in 2016 en bij de doorwerking van de prestatieafspraken de docent op de werkvloer wordt betrokken en dat zij tussendoor hierover met de VSNU en de Vereniging Hogescholen zal spreken.


Kerngegevens

Nummer T01767
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen docenten
evaluaties
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 20

De heer Koole (PvdA): Tot slot, de evaluatie die is voorzien voor 2016 zal vele elementen bevatten. Kan de minister toezeggen dat bij deze evaluatie, behalve de ervaringen van studenten en besturen, ook die van docenten op de werkvloer zullen worden gewogen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 4-5

Minister Bussemaker: De heer Koole vroeg of ook docenten op de werkvloer bij de prestatieafspraken betrokken worden. Jazeker, maar ook dat is aan de instellingen. De bedoeling was dat instellingen zowel de studenten als de docenten betrekken bij het maken van de prestatieafspraken, al dan niet via de medezeggenschap. Uit de non-verbale uitingen van sommigen blijkt dat dit niet overal heel uitgebreid is gebeurd. Ik zeg dat bij de evaluatie en bij de doorwerking van de prestatieafspraken de docent op de werkvloer absoluut wordt betrokken.

De heer Koole (PvdA): Ik zal mijn non-verbale uiting even verbaal maken. Misschien kan de minister bij de instellingen hierop aandringen. Wellicht kunnen instellingen overtuigend aantonen dat de docenten op de werkvloer daadwerkelijk zijn betrokken bij het maken van plannen. Dat wordt wel gerapporteerd, maar dat betreft zeer formele gremia waar de meeste mensen op de werkvloer helemaal niets mee te maken hebben. Dat geldt voor veel universiteiten. Ik vraag de minister om zich door de universiteiten te laten overtuigen dat de docenten op de werkvloer daadwerkelijk bij het vormgeven van de plannen worden betrokken. Het is niet voldoende dat er even naar verwezen wordt.

Minister Bussemaker: Ik wil daar best naar kijken. Bij de prestatieafspraken die de instellingen hebben ingeleverd, is echter gevraagd hoe het proces is verlopen en met wie daarover is gesproken. Ik vind het natuurlijk zelf wenselijk dat iedereen, ook de docent op de werkvloer, daarbij betrokken wordt. Dat moet echter allereerst door een instelling worden gedaan. Als docenten en hoogleraren vinden dat dat niet gebeurt, dan moeten zij hun instelling daarop inspreken. Ik wil niet van bovenaf allerlei procedurele eisen vastpinnen. Ik wil wel met de VSNU en de Vereniging Hogescholen tussendoor bespreken hoe zij ervoor zorgen dat de aandacht voor dit soort thema's levend blijft in een organisatie. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rol VOB en VNG (33.846) (T02019)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe in de loop van het proces samen met de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), die een handreiking maakt over de invulling van de vijf functies, zal beoordelen of sprake is van een dekkend netwerk van bibliotheekvoorzieningen.


Kerngegevens

Nummer T02019
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bibliotheken
Vereniging van Openbare Bibliotheken
VNG
Kamerstukken Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (33.846)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 8, item 5 - blz. 1

Mevrouw Gerkens: Voorzitter. In tweede termijn van de behandeling van de bibliotheekwet heb ik een motie ingediend, waarin ik de minister heb gevraagd of zij met de VNG en de VOB in overleg wilde treden om te komen tot een visie ten aanzien van minimumnormen voor de fysieke bereikbaarheid van de bibliotheek. De minister heeft in het debat een aantal keren aangegeven dat dit echt een taak van de gemeenten is. Om die reden wil ik mijn motie wijzigen in de zin dat ik de rol van de minister eruit haal en haar vraag of zij de VNG en de VOB wil verzoeken om met een visie op de minimumnormen te komen. Zo kan zij bij de evaluatie over twee jaar bekijken wat daarbij de meetlat moet zijn.

De voorzitter:

De motie-Gerkens/Ganzevoort (33846, letter E) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij het monitoren van de fysieke bereikbaarheid van de bibliotheek het van belang is te weten welke ondergrens wordt gehanteerd;

constaterende dat er geen minimumnormen zijn geformuleerd;

verzoekt de minister, aan de VNG en de VOB te vragen te komen met een visie op welke minimumnormen gehanteerd zouden kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze gewijzigde motie is ondertekend door de leden Gerkens, Ganzevoort, Ruers, Slagter-Roukema en Quik-Schuijt.

Zij krijgt letter F, was letter E (33846).

(...)

Minister Bussemaker: Voorzitter. Wij hebben in het kader van de bibliotheekwet uitgebreid van gedachten gewisseld over het verschil tussen landelijke en lokale verantwoordelijkheid. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de vormgeving van de bibliotheek wordt lokaal bepaald. Dat verhoudt zich niet goed tot het vastleggen van een minimumnorm, ook niet door de VOB en de VNG. Dat zou eenzelfde maat voor elke bibliotheek betekenen en ik heb omslachtig aangegeven dat er grote regionale verschillen kunnen zijn. Dat betekent dat gemeenten beslissen over het voorzieningenniveau.

Het vaststellen van minimumnormen is naar mijn idee niet nodig en ook niet wenselijk om de ontwikkelingen in het stelsel te volgen. Dat gebeurt al op verschillende manieren op grond van de wet. In de eerste plaats wijs ik op het bestuurlijk overleg bij de invoering van de wet, de ontwikkeling die ieder jaar wordt gemonitord, met na twee jaar een midterm review — waarnaar mevrouw Sylvester de vorige keer vroeg — en na vijf jaar een evaluatie.

Ook is afgesproken dat de VNG een handreiking maakt voor de bibliotheken over de invulling van de vijf functies. Deze betreft de wijze waarop zij elkaar in de praktijk kunnen ondersteunen, de wijze waarop bibliotheken in verschillende gemeenten kunnen samenwerken, de samenwerking van bibliotheken met andere culturele instellingen, scholen en erfgoedinstellingen en de wijze waarop aan de vijf functies van de bibliotheek wordt vormgegeven.

In de handreiking van de VNG aan de gemeenten kan ook worden ingegaan op de lokale bibliotheekvoorziening in relatie tot bevolkingsopbouw, sociale structuur, lokale en maatschappelijke opgaven. Met al die instrumenten ben ik goed in staat om de bibliotheken en het bibliotheeknetwerk in Nederland te volgen voor een kwalitatief oordeel of er sprake is van een dekkend netwerk van bibliotheekvoorzieningen. In de loop van het proces zal dat vanzelfsprekend gebeuren met de VOB en de VNG. Dat betekent dat ik, alles overwegende, de motie ontraad.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik zie dat als een toezegging van de minister. Laten we afwachten hoe de handreiking eruit komt te zien. In afwachting daarvan wil ik de motie graag aanhouden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken Eerste Kamer bij monitoring wet (34.035) (T02055)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de Eerste Kamer te betrekken bij het proces van monitoring van de effecten van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, in het bijzonder voor wat betreft studie-uitval en extra-curriculaire activiteiten.


Kerngegevens

Nummer T02055
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen monitoring
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2014/15, 34 035, D, p. 16

Kan de regering aangeven waar voor haar de toelaatbare grens ligt van uitval ten gevolge van deze wet en welke maatregelen zij in voorkomend geval zal treffen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ook vragen zij of de regering bij haar evaluatie ook kan monitoren wat de effecten van het wetsvoorstel zijn op studie-uitval en in hoeverre de mogelijke «afhakers» diegenen zijn die zouden zijn uitgevallen als zij toch aan de studie waren begonnen. Is het mogelijk om bij de evaluatie ook de effecten van de wetswijziging op de participatie van studenten in extra-curriculaire activiteiten te betrekken, zoals bestuursjaren, verenigingsleven en onderzoek en zo ja, is ze bereid dit toe te zeggen, zo vragen deze leden.

De regering ziet met de leden van de VVD-fractie het belang van een goede monitoring, die inzicht biedt in alle relevante elementen. De regering zal na invoering van het wetsvoorstel de effecten op de toegankelijkheid goed blijven monitoren, zodat zo nodig tijdig bijgestuurd kan worden. Vanuit deze overweging zullen de breed gesteunde moties van de Tweede Kamerleden Slob c.s,18 Klaver c.s,19 en Van Meenen c.s.20 worden uitgevoerd. Daarin wordt de regering opgeroepen de gevolgen van de maatregelen voor studenten in kaart te brengen, met name voor degenen die afkomstig zijn uit gezinnen met lage inkomens (motie Slob), wordt de regering verzocht om na vier jaar een tussentijdse monitoring uit te voeren en daarbij de onderwijsinstellingen en studentenbonden actief te betrekken (motie Klaver) en om studenten een rol te geven in het vaststellen van de opzet en wijze van uitvoering van de monitoring (motie Van Meenen). Dit zal de regering onder andere doen aan de hand van instroom-, doorstroom- en uitvalcijfers, en door leengedrag, studievoortgang en studietempo te monitoren.

De regering wil conform de voorstellen van de leden van de VVD-fractie ook in kaart brengen in hoeverre de mogelijke uitvallers diegenen zijn, die ook zouden zijn uitgevallen als zij toch aan de studie waren begonnen. Ook wil de regering de effecten onderzoeken op de participatie van studenten in extra-curriculaire activiteiten. Dit ziet de regering als een doorlopend proces bij de invoering van de voorstellen. Of, hoe en wanneer zal worden bijgestuurd, hangt af van de effecten die optreden en de vraag waarop zal moeten worden bijgestuurd. De regering zal na invoering van het studievoorschot starten met een effectmeting onder de eerste studenten die onder het studievoorschot gaan vallen. Dit zal onderdeel zijn van de jaarlijkse beleidsmaatregelenmonitor van ResearchNed. Dit zal na studiejaar 2015/2016 kunnen leiden tot een eerste inzicht in de effecten van het studievoorschot. Dit is dan echter pas een eerste stap; structurele effecten zijn pas op langere termijn zichtbaar, zo blijkt uit ervaringen uit andere landen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 7

De heer Bruijn (VVD): Het CPB heeft op basis van internationale ervaringen een tijdelijke daling van de deelname geraamd van rond de 2%, ofwel voor hbo en wo samen 2.700 per jaar. Als de door het CPB genoemde studenten die tijdelijk niet meer zullen instromen vallen binnen de groep van 13.000 hbo- en 2.000 wo-studenten die toch al in het eerste jaar zouden zijn uitgevallen — en dat is niet uitgesloten, ook niet door het CPB — dan wordt met dit wetsvoorstel een belangrijke stap gezet naar een meer bewuste studiekeuze. Dit is alleen achteraf vast te stellen. Je kunt natuurlijk niet gaan enquêteren met de vraag of iemand later een uitvaller wordt. De VVD-fractie dankt de minister dan ook voor haar toezegging in de memorie van antwoord dat zij dit in kaart zal brengen, alsmede wat de effecten zijn op de participatie in extracurriculaire activiteiten zoals bestuursjaren. Mijn fractie verzoekt de minister, deze Kamer van de bevindingen ter zake op de hoogte te stellen. Graag een toezegging.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 8

De heer Bruijn (VVD): Graag zouden de leden van mijn fractie willen weten of de minister bereid is ook deze Kamer op de hoogte te houden van ten eerste haar bevindingen uit het monitoren en de diverse aangekondigde effectmetingen van het studievoorschot, zoals aangekondigd in de memorie van antwoord, inclusief de opbrengst ervan.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 28

Minister Bussemaker (PvdA): Het CPB heeft veel mogelijkheden, maar ook beperkingen. Het CPB werkt met een economisch model, een rekenregel. Wij hebben al die onderzoeken — het was meer dan een halve meter aan rapporten — gezamenlijk op ons laten inwerken. Wij hebben daarvan gezegd dat wij het niet beter zullen weten dan dit. Wij moeten het hiermee doen en wij moeten nu goed gaan monitoren. De Tweede Kamer heeft dit ook gevraagd, blijkens de moties van Slob c.s., Klaver c.s. en Van Meenen. Ik neem deze zeer serieus. Met name de motie-Klaver c.s. vraagt om direct te monitoren, ook na de instroom en de doorstroom en ook van kwetsbare groepen. Wij gaan dat doen door de huidige instroom op basis van een nulmeting te vergelijken met de instroom na de invoering van het wetsvoorstel. Ik zeg er echter direct bij dat een paar maatregelen die ik net noemde, ook in 2015 ingaan. Wij moeten daarmee rekening houden. Ik breng in kaart in welke mate de opbouw van de populatie verandert en welke factoren hiervoor verantwoordelijk zijn.

Conform de moties van de leden Slob en Klaver zal ik in ieder geval kijken naar de sociaaleconomische achtergrond, de vooropleiding — mavo, havo of vwo — de instroom van studenten in tweejarige mastertrajecten en studenten met een functiebeperking. Ik ga het beroep op en de effectiviteit van maatregelen monitoren, zoals de opgehoogde aanvullende beurs en de tegemoetkoming voor studenten met een functiebeperking.

Naast dit kwantitatieve deel van de monitoring zal ik ook kwalitatief onderzoek optuigen: wat zijn de motieven van niet-doorstromende mensen met een mbo-, havo- of vwo-diploma? Ik denk dat dit erg belangrijk is om meer zicht te krijgen op de argumenten. Liggen deze in de organisatie van het leenstelsel of in het bieden van gebrekkige informatie? In dit laatste geval heb ik een extra taak in de voorlichting. Als ze liggen in het niet goed verlopen van de overgang van mbo naar hbo, dan moeten we de schakelprogramma's intensiveren.

Ik kan nu niet zeggen bij welk percentage ik dat ga doen. Ik kan wel zeggen dat ik heel intensief jaarlijks een beleidsreactie naar de Tweede Kamer zal sturen, zoals ik de Tweede Kamer al heb toegezegd, en dat ik met studenten, instellingen en het parlement in gesprek zal gaan over de feiten die te zijner tijd uit de monitoring blijken. Die monitoring zal dus intensief zijn. Ik zeg de heer Bruijn toe dat ik bereid ben om ook de Eerste Kamer bij dit proces te betrekken.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 58

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de minister voor de toezegging om de Eerste Kamer te betrekken bij de serieuze monitoring.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Loopbaanbegeleiding mbo (34.035) (T02059)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de evaluatie van de loopbaanbegeleiding in het mbo naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02059
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen loopbaanbegeleiding
middelbaar beroepsonderwijs
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 8

De heer Bruijn (VVD): Graag zouden de leden van mijn fractie willen weten of de minister bereid is ook deze Kamer op de hoogte te houden van (...) ten derde van de evaluatie van de loopbaanbegeleiding in het mbo, inclusief de doorstroom mbo-hbo en mbo-arbeidsmarkt, die in 2015 zal verschijnen. Graag een toezegging.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 29

Minister Bussemaker: De heer Bruijn vroeg naar de toenaderingen in het vo en mbo. Ik zeg toe dat de Kamer de rapporten daarover krijgt.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 30

Minister Bussemaker: De evaluatie van de loopbaanbegeleiding in het mbo verschijnt eind 2015. Ik zeg toe dat ik ook die naar de Kamer stuur.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg met decanen bacheloropleidingen (34.035) (T02060)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe met de decanen van de bacheloropleidingen te overleggen over doorstromen naar de masteropleiding. Zij stelt extra middelen ter beschikking, mocht dat nodig zijn. Alle bachelorstudenten ontvangen voorts een brief waarin de veranderingen die het studievoorschot met zich meebrengt, worden beschreven.


Kerngegevens

Nummer T02060
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bachelor
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 16

Mevrouw Sent (PvdA): Bij de keuze om te gaan studeren en bij de keuze welke studie zij gaan volgen, hebben deze studenten immers de nieuwe regels niet kunnen meewegen. En wat gaat de minister doen wanneer blijkt dat van de huidige bachelorstudenten sommigen om puur financiële redenen overwegen niet met een masterstudie te beginnen, omdat zij er op hadden gerekend ook tijdens de master nog een basisbeurs te ontvangen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 31

Minister Bussemaker: Ik kom bij de vragen van de Kamer. Mevrouw Sent vroeg wat ik doe om deze groep te blijven overtuigen. De bachelorstudenten die wellicht nog aarzelen, wil ik zo goed mogelijk begeleiden opdat zij niet enkel en alleen om financiële redenen besluiten om geen masteropleiding te gaan volgen. Eerder zegde ik de Kamer al toe dat ik met de decanen, de studieadviseurs en de LOB-medewerkers in het mbo zal spreken over de doorstroming van mbo naar hbo. Nu zeg ik toe dat ik dat overleg ook zal organiseren met de decanen van de bacheloropleidingen. Ik zal hen ook vragen hoe we ervoor kunnen zorgen dat studenten met financiële vragen, twijfels of zorgen terecht kunnen bij een persoon of een loket bij de instelling of in de regio. Daarnaast zorg ik ervoor dat alle bachelorstudenten een brief ontvangen waarin de veranderingen die het studievoorschot met zich meebrengt, worden beschreven.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 32

Mevrouw Sent (PvdA): Mochten de bachelordecanen aangeven dat zij ook additionele financiële middelen nodig hebben voor het begeleiden van bachelorstudenten naar de masterstudie, is de minister dan ook bereid om daar financiële middelen voor beschikbaar te stellen?

Minister Bussemaker: Ja, als zij dat heel goed kunnen beargumenteren. Ik moet die financiële middelen natuurlijk wel ergens vinden. Ik moet ook weten of het om een tijdelijke of om een structurele maatregel gaat. Als het een structurele maatregel zou zijn, zou dat afgaan van de middelen die we kunnen investeren in de kwaliteit van onderwijs. Ik vind het eigenlijk wel de taak van decanen op universiteiten en hogescholen om zelf rekening te houden met veranderende situaties. Ik denk dat het makkelijker is, omdat we die bachelorstudenten makkelijker kunnen vinden. We weten waar ze zitten. We weten welke groep het is. Die zullen we lokaliseren. We kunnen misschien niet alleen aan studentendecanen maar ook aan mentoren en docenten heel direct vragen om daar aandacht aan te besteden. We kunnen hen daarbij ook wijzen op de juiste voorlichting.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kwalitatief monitoren wet (34.035) (T02061)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zij de gevolgen van het nieuwe stelsel kwalitatief gaat monitoren en haar reactie op de moties van de Tweede Kamer over monitoring ook naar de Eerste Kamer zal sturen. Zij betrekt ook de theologische ambtsopleidingen bij de monitoring.


Kerngegevens

Nummer T02061
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen monitoring
studievoorschot
theologie
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 5

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Gezien mijn achtergrond zal het niet verbazen dat ik ook wijs op studenten die een levensbeschouwelijke ambtsopleiding volgen. Dat zijn vaak driejarige masters en hun staat meestal geen extra hoog inkomen te wachten. Zij hebben wel een intrinsiek sterke motivatie, maar daar eet je geen boterhammen van. De minister heeft een effectmonitoring beloofd. Ik wil haar vragen om bij de researchmasters, de educatieve masters en de levensbeschouwelijke ambtsopleidingen niet alleen de kwantitatieve instroomeffecten te meten en te kijken of er nog wel genoeg studenten die kant opgaan, maar vooral ook kwalitatief te monitoren wat de nieuwe regeling bij deze groepen studenten teweegbrengt en of daar problemen gaan ontstaan.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 37

Minister Bussemaker: Tegen de heer Ganzevoort zeg ik dat ik natuurlijk zie dat er een verschil kan zijn tussen verschillende soorten opleidingen. Eerlijk gezegd denk ik dan niet in de eerste plaats aan de techniekopleidingen, omdat ik denk dat studenten van die opleidingen heel snel een baan vinden. Ik denk dan aan lerarenopleidingen en researchmasters, en ook aan de predikantenopleiding. Ik zeg de heer Ganzevoort toe dat wij vanzelfsprekend ook de theologische ambtsopleidingen bij de monitoring betrekken. Ook hier geldt dat monitoring niet een ander woord is om u op een zijpad te zetten en u tevreden te stellen. Ik ga een en ander echt serieus monitoren. Dat geldt voor de instroom, de doorstroom en de stap naar meerjarige masters.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Het ging mij niet specifiek om de theologische opleidingen, ook al ken ik die toevallig van dichtbij. Ik zag dat ze ontbraken op het lijstje van de meerjarige masters, vandaar dat ik ze even noemde. Bij de monitoring gaat het mij erom dat wij niet alleen de platte instroom meten. Vanwege de motivatie verwacht ik niet dat dit heel grote effecten zal hebben. Het gaat mij er meer om dat wij ook kwalitatief bezien wat het voor deze groepen studenten betekent als zij met dit nieuwe stelsel worden geconfronteerd. Hoe gaan zij om met het lenen? Heeft dat gevolgen voor de vraag hoe zij verder aan inkomsten komen, et cetera? Ik zou niet alleen de instroom willen weten, maar zo veel mogelijk over hoe zij daar uiteindelijk op acteren.

Minister Bussemaker: Ik zeg u toe dat wij ook kwalitatief zullen monitoren. Ik zeg nog maar een keer, ook tegen de heer Essers, dat ik niet kan aangeven wanneer ik precies ga optreden, bij welk percentage. Dat hangt namelijk af van de opleiding die het betreft, maar ook van de redenen en de gevolgen voor de arbeidsmarkt. Dan heb ik meer aan een kwalitatieve analyse, waar de heer Ganzevoort naar vraagt. Mede op verzoek van de Tweede Kamer nemen we dit mee. Ik verwijs nog maar een keer naar de motie-Klaver c.s. en de motie-Van Meenen c.s. Ik neem dit punt zeer serieus en mijn reactie op deze moties zal ik ook naar de Eerste Kamer sturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geneeskundestudenten en coschappen (34.035) (T02062)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Sent (PvdA) en Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zij in overleg met haar collega's van VWS nog eens zal kijken of er aanleiding is om extra aandacht te besteden aan de specifieke situatie van de coschappen van geneeskundestudenten. Zij zal de Eerste Kamer daarover informeren.


Kerngegevens

Nummer T02062
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen coschappen
geneeskunde
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 16

Mevrouw Sent (PvdA): En dan zijn er groepen studenten die mogelijk onevenredig zwaar worden getroffen omdat hun studie meer tijd in beslag neemt dan gemiddeld. Denk hierbij aan geneeskundestudenten die coschappen lopen en daardoor weinig tot geen tijd overhouden om bij te verdienen. Voor studenten in deze situatie zijn er twee oplossingen: ofwel zij behouden de basisbeurs, ofwel zij ontvangen een vergoeding voor hun coschappen, net zoals studenten die stage lopen een stagevergoeding ontvangen. Deelt de minister onze zorgen? Welke mogelijkheid ziet zij dan om deze studenten tegemoet te komen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 5

De heer Ganzevoort (GroenLinks): De andere groep is die van de medische studenten die niet alleen een meerjarige master volgen, maar ook tijdens hun coschappen een zo zware belasting hebben dat bijverdienen feitelijk onmogelijk is. Nu maak ik mij bij hen gemiddeld gesproken niet zozeer zorgen over het inkomen na de studie, maar er is langzamerhand wel alle reden om de arbeidsvoorwaarden van hun coschappen eens onder de loep te nemen. Is het nog wel van deze tijd dat mensen zo lang en zo hard werken in het kader van een leertraject zonder een min of meer adequate vergoeding? Is het reëel van hen te verwachten dat zij dat allemaal lenen? Geeft deze aanpassing van de studiefinanciering geen aanleiding om te onderzoeken of en, zo ja, hoe deze coschappen beter in lijn kunnen worden gebracht met eigentijdse normen voor studie, arbeid en beloning? Graag krijg ik een reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 37

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vroeg ook nog naar de geneeskundestudenten. Wat betreft arbeidsmarktperspectief en bewuste studiekeuze gaat het om studenten met wat SEO een "zeer intrinsieke" motivatie noemt. Uit onderzoek blijkt ook dat zij na hun studie een verhoogd inkomen hebben. Deze studenten hebben echter ook een zware last, hoewel zij hun tijd wellicht enigszins flexibel kunnen indelen, door bij te verdienen tussen de verschillende coschappen door, mochten zij dat willen. Voor deze studenten geldt wat ook voor andere studenten geldt, namelijk dat zij wellicht spaargeld kunnen inzetten. Ik zal in overleg met mijn collega's van VWS nog eens kijken of er aanleiding is om extra aandacht te besteden aan de specifieke situatie van de coschappen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 59

Mevrouw Sent (PvdA): Ten aanzien van de geneeskundestudenten vragen wij ons evenwel af of het wel zo makkelijk is om naast coschappen te werken als de minister lijkt te suggereren. Wij zijn blij met haar toezegging dat ze met haar collega van VWS in gesprek zal gaan over de coschappen en vragen de minister, ons te informeren over de uitkomst van dit gesprek.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: Als ik de kwestie van de geneeskundestudenten heb afgestemd met mijn collega van VWS zal ik dit terugkoppelen. De heer Ganzevoort had hiernaar gevraagd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Omvang profileringsfonds (34.035) (T02063)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij de uitvoering van de motie-Mohandis c.s. uit de Tweede Kamer te bezien of de aard en de omvang van het profileringsfonds van de instellingen voldoende zijn en de studenten daarbij te betrekken. Resultaten van de monitoring worden ook naar de Eerste Kamer gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T02063
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen profileringsfonds
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Allereerst zijn er de studenten met een functiebeperking. Weliswaar krijgen zij naast een aantal maatregelen die blijven bestaan ook een aanvulling van €1.200 in de vorm van een kwijtschelding, maar dat is minder dan voorheen. Op de vraag of dat voldoende is om hen tegemoet te komen, antwoordt de minister dat er ook nog het profileringsfonds is. Datzelfde zegt zij eigenlijk over de vraag naar de situatie van studenten die een bestuursjaar doen: bestaande maatregelen en het profileringsfonds. In de Tweede Kamer leidde dat tot een vraag naar de hoogte van het profileringsfonds en tot een aangenomen motie van de heer Mohandis waarin de minister werd gevraagd om in gesprek met de instellingen en studenten te komen tot een richtlijn voor de hoogte van uitkeringen.

Dat is waardevol, maar mijn vraag zou iets principiëler zijn. Wanneer de overheid, aangestuurd door het politieke debat zoals wij dat voeren, studenten verwijst naar het profileringsfonds om in deze situaties een oplossing te bieden, dan schept dat een verantwoordelijkheid voor de instelling. Dan zou er ook een recht voor de student moeten worden gedefinieerd. Het kan niet zo zijn dat wij hier afspreken dat het profileringsfonds het vangnet moet zijn en dat dan de universiteit of hogeschool tegen een student zegt: sorry, wij hadden andere plannen met dat profileringsfonds. Natuurlijk, het gaat daarbij ook om de mogelijkheid om je als instelling te profileren, maar wij hebben met elkaar van dat profileringsfonds tegelijk een vangnet gemaakt. Met dit wetsvoorstel wordt dat vangnet nog net iets belangrijker.

Dat betekent dat wij niet om de vraag heen kunnen of de richtlijnen voor het profileringsfonds wel scherp genoeg zijn en of ze zo dwingend zijn dat een student daaraan een recht kan ontlenen. Ik begin graag met de vraag of de minister bereid is om met de instellingen en de studenten te bespreken aan welke minimumcriteria het instellingsbeleid rond het profileringsfonds zou moeten voldoen. Ik noem maar wat. Is het zinnig en mogelijk om een minimumomvang af te spreken, uiteraard in relatie tot de grootte van de instelling? Is er bij het toekennen van een uitkering uit het profileringsfonds voldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid of is het een tombola? Krijgen bijvoorbeeld studenten met een functiebeperking adequate steun uit het profileringsfonds? Is de regeling voor collegegeldvrij besturen nog steeds adequaat of zouden studentbestuurders onder het nieuwe regime in de gelegenheid moeten worden gesteld om ook gebruik te maken van het studievoorschot?

Mijn vraag is dus heel concreet deze. Als het profileringsfonds het vangnet is voor bijzonder situaties, wil de minister dan met de instellingen en studentenbonden in gesprek gaan om te bezien of dat vangnet naar aard en omvang adequaat is, of er geen te grote mazen in zitten waar mensen doorheen vallen en of de instellingen de vangnetten goed inzetten? En als dat gesprek daar aanleiding toe geeft, wil de minister dan overwegen om meer richting te geven aan de profileringsfondsen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 38-39

Minister Bussemaker: Wat er nu niet is en wel komt, is de kwijtschelding van €1.200 bij de verlenging van de prestatiebeurs bij medische omstandigheden. Die komt er omdat we de basisbeurs afschaffen en in ruil daarvoor als tegemoetkoming die eenmalige kwijtschelding van €1.200 organiseren. Daarnaast blijft ook de aanspraak op de huidige voorziening en het profileringsfonds van een instelling bestaan. Dat fonds is nadrukkelijk bedoeld voor juist deze groep. De regeling ten aanzien van het profileringsfonds wijzigt niet. Alle doelgroepen die studievertraging oplopen — ik zeg het nog maar een keer, ook tegen de heer Ganzevoort — als gevolg van bijzondere omstandigheden hebben nog steeds recht op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds. Dit kunnen bijvoorbeeld studenten met een chronische ziekte of handicap zijn, bestuurders, leden van een medezeggenschapsraad of ingeval van zwangerschap.

In dit verband vroeg de heer Ganzevoort of de omvang wel adequaat is en of we niet beter moeten kijken naar de aard en de omvang. Ik zeg toe dat ik dat meeneem bij mijn reactie op de motie-Mohandis c.s. uit de Tweede Kamer. Ik zal bekijken of er meer nodig is dan we nu hebben. Ik zeg er wel bij dat het aan de instelling is om te bepalen hoe hoog en voor welke duur de ondersteuning uit het profileringsfonds voor een student uiteindelijk is. Maar zoals gezegd, de heer Mohandis heeft in zijn motie gevraagd om te bekijken of we nieuwe kaders moeten stellen en of we een reëel beeld hebben van de vergoedingen die individuele instellingen uitkeren uit het profileringsfonds. Ik zal die motie uitvoeren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Worden de studenten volop betrokken bij dat gezamenlijke gesprek over hoe dat dan zou moeten?

Minister Bussemaker: Zij worden daar zeer nadrukkelijk bij betrokken. Ik zeg toe dat ik kritisch zal bekijken of de voorgestelde voorzieningen toereikend zijn. Ik zal dan ook meteen nagaan of het profileringsfonds naar aard en omvang een adequaat vangnet is voor bijzondere situaties en of de instellingen de vangnetten goed inzetten. Mocht duidelijk worden dat dit niet het geval is, dan gaan we op zoek naar een structurele oplossing. Ik wil de problemen niet zo makkelijk doorschuiven naar de instellingen. Zij moeten niet alleen studenten in bijzondere situaties tegemoetkomen, maar ze moeten vooral ook gaan investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Als er geen wijziging nodig is, dan maken we goede bestuurlijke afspraken met de instellingen over de inzet van het fonds. Mocht daar echter wel aanleiding toe zijn, dan zal ik meer maatregelen nemen.

(...)

Minister Bussemaker: Verder zal ik voor zowel de kwijtschelding als de andere voorzieningen en het profileringsfonds monitoren hoeveel studenten gebruikmaken van deze voorzieningen en voor hoe lang. In het geval van het profileringsfonds zal ik ook monitoren hoe hoog de vergoeding is en mijn onderzoek in het bijzonder toespitsen op studenten met een functiebeperking of chronische ziekte. Ik zal in het gesprek met de instellingen bekijken hoe wij gezamenlijk de benodigde informatie over het profileringsfonds op tafel kunnen krijgen. Ik wil de instellingen namelijk het liefst niet met extra administratieve lasten opzadelen door extra eisen in de richtlijnen voor de jaarverslaggeving op te nemen. Ik ga ervan uit dat zij intern bijhouden aan welke groepen en voor welke hoogte zij een vergoeding geven. Ook hiervoor geldt dat ik uit die monitoring zo nodig conclusies zal trekken en dat ik die behalve met de Tweede Kamer ook graag met uw Kamer deel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Sirius Programma (34.035) (T02065)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe het Sirius Programma mee te nemen bij het vaststellen van de strategische agenda, met de bijbehorende langetermijninvesteringsagenda.


Kerngegevens

Nummer T02065
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Sirius programma
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 10

De heer Bruijn (VVD): Aan de laatstgenoemde trajecten is in de achterliggende jaren door de overheid en de instellingen samen al specifiek aandacht besteed in de vorm van het Sirius Programma en in de context van de prestatieafspraken. Het Sirius Programma heeft positieve effecten op de kwaliteitscultuur. Dit blijkt onder andere uit de midterm-reviewprestatieafspraken, die de minister deze Kamer op 23 december jongstleden toezond en waar mijn fractie de minister voor dankzegt.

Het Manifest voor het excellentieonderwijs van de toekomst, dat is gepresenteerd aan de vooravond van de afsluiting van het Sirius Programma op de Summit Excellentie op 2 oktober 2014, bevat door het veld gedragen aanbevelingen voor de toekomst van het onderwijs, nu de subsidies voor de instellingen vanuit het Siriusprogramma helaas zijn afgelopen. Mijn fractie vraagt de regering om bij de besteding van de middelen uit het studievoorschot nadrukkelijk aandacht te besteden aan de ervaringen opgedaan met de Sirius-trajecten en de indicatoren die daarbij zijn ontwikkeld en worden gehanteerd, aan het benutten daarvan bij het versterken van het onderwijs aan alle studenten en aan de actiepunten uit het genoemde manifest. Graag een reactie en een toezegging.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 44

Minister Bussemaker: Samen met de instellingen en de studenten gaan we verder kijken naar de investeringsagenda. Daarom — de heer Bruijn verwees er al naar — ben ik dit jaar begonnen met mijn hogeronderwijstour. Ik praat daarin met het veld, met studenten, met docenten, met bestuurders, met het bedrijfsleven en anderen over de opgaven en investeringen in het hoger onderwijs. Die gesprekken en werkbezoeken vormen samen de basis voor de strategische agenda, met de bijbehorende langetermijninvesteringsagenda, die naar verwachting halverwege 2015 verschijnt. Dat deze investeringsagenda er nu nog niet ligt, betekent niet dat niet duidelijk zou zijn waar het geld voor nodig is. De heer Essers toonde zich daar bezorgd over, maar eerder in de parlementaire behandeling heb ik al genoemd aan wat voor maatregelen we moeten denken. Denk aan kleinere groepen in het tweede jaar van de bacheloropleidingen, aan betere begeleiding door de extra mentoren en aan het stimuleren van excellentie, ook na afloop van het Sirius Programma. Ik zeg de heer Bruijn kortheidshalve toe dat we het Sirius Programma daarbij meenemen. Ik vind dat programma heel interessant. Daarbij is een mooie nota met lessen voor de toekomst gemaakt. We moeten die niet alleen voor de deelnemende studenten aan Sirius meenemen, maar we moeten ook kijken hoe we die breed in het onderwijs een plek kunnen geven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Macro-economische effecten (34.035) (T02067)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe een ex ante raming van de macro-economische effecten van het wetsvoorstel en de effecten van de maatregelen op arbeid mee te nemen bij de wetsevaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02067
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen macro-economische effecten
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 9

De heer Bruijn (VVD): De leden van mijn fractie vragen zich dan ook af, wat de macro-economische effecten van deze maatregelen zijn en of deze effecten naar verwachting worden gecompenseerd doordat de opbrengst van het wetsvoorstel wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dat komt economische groei en structurele werkgelegenheid immers juist ten goede.

Wat is structurele werkgelegenheid? Het is in het rapport Keuzes in Kaart 2012 gedefinieerd als de werkgelegenheid na bijvoorbeeld 28 jaar. In de memorie van antwoord gaat de regering, naar aanleiding van de vraag van mijn fractie hierover, in op de effecten van het wetsvoorstel op arbeidsparticipatie van studenten zelf tijdens de studie, op studie-uitval en via deze op werkgelegenheid. Het was legitiem, maar onze vraag ziet echter met name op de effecten van de blote maatregelen die ten aanzien van de straks terugbetalende afgestudeerden worden genomen en het al of niet inkomensafhankelijk maken daarvan ten opzichte van het basispad. Met "basispad" wordt in dit geval bedoeld het wetsvoorstel zonder deze inkomensafhankelijke regelingen. Men kan het terugbetalen van de studieschuld en de vrijstelling onder bepaalde grenzen modelmatig zien als een inkomensafhankelijke heffing. Gegeven dat men die schuld heeft, is de terugbetaling geheel afhankelijk van inkomen en beïnvloedt deze direct het nettoloon en dus profijt van arbeid en aanbod. Dit is te ramen als ware het een gewone heffing. Dat zijn de effecten van onderwijsinvesteringen ook, zo weten we uit Keuzes in Kaart 2012, zoals ik zojuist met mevrouw Gerkens heb besproken.

Mijn fractie vraagt de minister om een toezegging dat zij dit zal meenemen bij de eerste wetsevaluatie. Dit betreft dan nog steeds een ex-anteraming ten opzichte van het dan voorliggende basispad en niet een ex-postdoorrekening, zoals nu gesuggereerd in de memorie van antwoord. Dat is inderdaad onmogelijk. De leden van mijn fractie zijn, ongetwijfeld met het kabinet, geïnteresseerd in de effecten van de maatregelen op arbeid. En zoals gezegd, de VVD, de partij voor de arbeid, ziet ook dat er voor inkomensherverdelende maatregelen goede argumenten kunnen zijn. Dat doet echter niet af aan de noodzaak en aan onze verantwoordelijkheid, de effecten van de maatregelen op arbeid inzichtelijk te maken.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 51

Minister Bussemaker: De heer Bruijn heeft gevraagd naar de macro-economische effecten van dit wetsvoorstel. Daar horen ook de mogelijke effecten van de structurele werkgelegenheid bij. Hij vraagt naar een ex ante raming van de genoemde onderscheiden effecten ten tijde van de wetsevaluatie ten opzichte van het dan vigerende basispad. Met de heer Bruijn en zijn fractie ben ik uiteraard zeer geïnteresseerd in een ex ante raming van de macro-economische effecten en in de effecten van de maatregelen op arbeid. Ik zeg de heer Bruijn toe dit aspect, zoals gevraagd, mee te nemen bij de wetsevaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten voor middeninkomens meenemen in monitoring wet (34.035) (T02069)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe de middeninkomens mee te nemen in de monitor.


Kerngegevens

Nummer T02069
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen middeninkomens
monitoring
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 60

Mevrouw Sent (PvdA): Een aantal fracties heeft aandacht gevraagd voor de effecten van het voorliggende wetsvoorstel op middeninkomens. De minister is in een motie van de Tweede Kamer reeds opgeroepen, de effecten op lage inkomens te monitoren. Is zij ook bereid om de effecten op middeninkomens mee te nemen in die monitor?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: Mevrouw Sent vroeg of ik de middeninkomens kan meenemen in de monitor. Ik zeg haar toe dat ik die meeneem.


Brondocumenten


Historie