Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B6-0189/2006

Debatten :

PV 22/03/2006 - 12
CRE 22/03/2006 - 12

Stemmingen :

PV 23/03/2006 - 11.9
CRE 23/03/2006 - 11.9
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :


Aangenomen teksten
PDF 206kWORD 59k
Donderdag 23 maart 2006 - Brussel
Zekerheid van de energievoorziening in de Europese Unie
P6_TA(2006)0110RC-B6-0189/2006

Resolutie van het Europees Parlement over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de zekerheidsstelling van energie moet worden beschouwd als een essentieel onderdeel van het totale veiligheidsconcept en dat deze een steeds groter effect heeft op de algehele veiligheid in de Europese Unie,

B.   overwegende dat de Commissie een Groenboek heeft aangenomen over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie (COM(2006)0105),

C.   overwegende dat een energiebeleid van de EU drie hoofddoelen moet dienen: continuïteit van de voorziening, concurrentievermogen en milieubescherming,

D.   overwegende dat de EU-25 in 2002 voor 48% van haar energie afhankelijk is van invoer, dat dit percentage naar verwachting zal toenemen tot 71% in 2030 als geen maatregelen worden genomen, en dat het zeker stellen van de levering een van de belangrijkste voorwaarden voor een continue voorziening is,

E.   overwegende dat in de behoefte van de EU aan olie voor 76,6% wordt voorzien door invoer, in de behoefte aan gas voor 53% en in de behoefte aan uranium en uraniumproducten voor bijna 100%,

F.   overwegende dat het primaire energieverbruik in de EU-25 in 2005 1.700 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) bedroeg, waarvan 38% olie, 23% gas, 18% steenkool/vaste brandstoffen, 15% kernenergie en 6% hernieuwbare energiebronnen (RES),

G.   overwegende dat van het finale energieverbruik in de EU-25 in 2004 28% voor rekening kwam van de industrie, 31% van het vervoer en 41% van gebouwen,

H.   overwegende dat van de in de EU-25 bruto opgewekte elektriciteit 31% afkomstig is van kernenergie, 25% van vaste brandstoffen (hoofdzakelijk steenkool), 18% van gas, 14% van RES en 5% van olie,

I.   overwegende dat de efficiëntie van het finale energiegebruik in de EU-25 voortdurend is verbeterd, zodat in 2004 maar 70% van de energie wordt gebruikt die in 1980 nodig was voor één economische productie-eenheid; dat het totale primaire energieverbruik in de EU-25 met gemiddeld 0,8% per jaar is gegroeid, wat gelijk staat met 0,5% per hoofd en per jaar in dezelfde periode,

J.   overwegende dat in 2004 59% van het olieverbruik in Europa voor rekening kwam van de vervoerssector, 17% van gebouwen, 16% van gebruik voor andere doelen dan energie en 8% van de industrie en dat de Commissie verwacht dat de energiebehoefte van de vervoerssector tegen 2030 ten minste 30% zal toenemen, waarbij alleen al het energieverbruik van het luchtvervoer jaarlijks met 5% zal groeien,

K.   overwegende dat in 2004 29% van het gasverbruik in de EU-25 plaatsvond voor de opwekking van elektriciteit, terwijl de overige 71% gebruikt werd voor andere doeleinden (industrie, huisvesting, enz.),

L.   overwegende dat het verbruik van steenkool in de EU al jarenlang daalt, dat al 35,4% van het verbruik wordt gedekt uit import en dat dit percentage nog verder zal stijgen,

M.   overwegende dat in dertien lidstaten kernenergie wordt opgewekt en dat enkele lidstaten hebben gekozen voor een beleid van gefaseerde sluiting van kerncentrales,

N.   overwegende dat de energiemarkt van de EU momenteel niet geïntegreerd is en onvoldoende concurrerend,

O.   overwegende dat de EU doelstellingen heeft bepaald voor de verhoging van het aandeel van de RES in het energieverbruik van 6% tot 12% en tot 22,1% voor elektriciteit en 5,75% voor brandstof in 2010; overwegende dat deze doelstellingen haalbaar zijn als alle lidstaten hun beleid dienovereenkomstig aanpassen,

P.   overwegende dat het EP en de Raad dicht bij de aanneming staan van Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten, waarin de lidstaten verplicht worden een aantal actieplannen op te stellen waarin zij hun strategie voor energiebesparing voor de komende negen jaar uiteenzetten,

Q.   overwegende dat RES hoofdzakelijk afkomstig zijn uit binnenlandse bronnen en in alle sectoren gebruikt kunnen worden, d.w.z. elektriciteit, verwarming, koeling en vervoer,

R.   overwegende dat volgens de laatste Eurobarometer over energie bijna de helft van alle EU-burgers (48%) van mening is dat hun eigen regering nadruk moet leggen op de ontwikkeling van zonne-energie, dat 41% vindt dat geavanceerd onderzoek gedaan moet worden naar nieuwe energietechnologieën, 31% naar de ontwikkeling van windenergie, terwijl minder ondervraagden een voorkeur uitspraken voor regelgeving ter beperking van de afhankelijkheid van aardolie (23%) en uitbreiding van het gebruik van kernenergie (12%),

S.   overwegende dat de EU gebruik moet maken van haar gigantische mogelijkheden om energie te besparen in alle sectoren, met inbegrip van de vervoerssector, en om RES en technologieën inzake hernieuwbare energie te ontwikkelen,

T.   overwegende dat energie een vitale hulpbron is voor economische groei, werkgelegenheid en maatschappelijke ontwikkeling en dat verstoringen van de energievoorziening tot instabiliteit kunnen leiden en de vrede in gevaar kunnen brengen,

U.   overwegende dat het akkoord tussen Rusland en Algerije een eerste stap zou kunnen zijn naar de oprichting van een "OPEC" voor gas (Rusland en Algerije behoren tot de voornaamste gasleveranciers van de Unie) met belangrijke gevolgen op middellange en langere termijn, zowel voor de gasprijzen als voor veiligstelling van de bevoorrading;

Spreken met één stem

1.   is verheugd over het Groenboek van de Commissie over "Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa"; merkt echter op dat het Groenboek geen nieuwe streefcijfers voorstelt of concrete voorstellen doet als reactie op de recente oproepen om een Gemeenschappelijk Energiebeleid; verzoekt de Commissie en de Raad om te zorgen voor een snel politiek besluitvormingsproces om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieuzer Europees energiebeleid dat een concreet actieplan omvat; verzoekt dat het Parlement bij dit proces ten volle geraadpleegd wordt;

2.   merkt op dat er in het Groenboek niets staat over vitale sectoren die sterk van ingevoerde energiebronnen afhankelijk zijn, met name het vervoer en de luchtvaart; meent dat het Groenboek op het gebied van het vervoer minder ambitieus is dan het eindverslag van Commissie inzake CARS-21;

3.   stelt vast dat recente meningsverschillen over de gasprijzen tussen Rusland en zijn buren, maar ook de recente stijging van de prijs van de ruwe olie, de kwetsbaarheid van de energievoorziening en -distributie hebben onderstreept; merkt op dat energiebeleid in de meest strikte zin moet worden gekoppeld aan het buitenlands- en veiligheidsbeleid; verzoekt de Commissie te reageren op recente oproepen tot een gemeenschappelijk energiebeleid;

4.   verzoekt de EU het initiatief te nemen tot een brede samenwerking met alle grote olie- en gasverbruikende landen - de VS, Japan en grote opkomende economieën zoals India en China - om een alomvattende en globale energiestrategie uit te werken teneinde de vraagzijde de organiseren en hun inspanningen te coördineren als tegengewicht voor het oligopolie aan de productiezijde; dringt erop aan dat deze strategie ook energiebesparing en -efficiëncy en het gebruik van alternatieve energiebronnen bevordert;

5.   erkent het belang van goede politieke betrekkingen met de belangrijkste energieleveranciers van de EU, in het bijzonder Noorwegen dat de op twee na grootste olieproducent in de wereld blijft, een stabiele energieleverancier is en tevens een goede staat van dienst heeft in zijn betrekkingen met Rusland op energiegebied;

6.   is het met de Raad eens dat een gemeenschappelijke visie op de strategie voor zekerheidsstelling van de voorziening niet ten koste mag gaan van de geografische, economische, regionale, klimatologische en structurele verschillen tussen de lidstaten;

7.   verzoekt elke lidstaat om een energieplan op te stellen dat is gebaseerd op voorspellingen van het beheer van vraag en aanbod voor de middellange en lange termijn, en om te vermelden welke maatregelen de lidstaat wil nemen om in de energiebehoefte te kunnen voorzien, zowel in termen van nationale productie als van de invoer van energie, met opgave van de gevolgen van deze balans voor de emissie van broeikasgassen;

8.   beklemtoont dat een actief beleid ter ondersteuning van democratische hervormingen, de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en sociale vooruitgang in de energieproducerende landen en landen met doorvoerfaciliteiten aanzienlijk zal bijdragen aan de politieke stabiliteit op lange termijn die nodig is voor de zekerheid van de energievoorziening en -distributie;

9.   verzoekt de Commissie en de Raad om een internationaal erkend systeem voor bemiddeling voor te stellen net als bij de Wereldhandelsorganisatie ingeval van conflicten en geschillen over de levering en distributie van energie; meent dat EU een dergelijk proces in gang kan zetten door een bemiddelingssysteem op te zetten zowel in het kader van het nabuurschapsbeleid als met andere belangrijke leverende landen en dit bemiddelingssysteem op mondiaal niveau actief kan bevorderen; meent dat de EU daarom een modelbenadering voor het internationaal beheer van de energiedistributie moet uitwerken;

10.   onderstreept het belang om in de nieuwe energiediplomatie van de EU een constructieve dialoog met alle belangrijke energieconsumenten op te nemen, en met name met opkomende economieën, over energie-efficiency en energiebesparing met het doel geleidelijk aan geharmoniseerde minimale efficiencynormen voor globale goederen zoals auto's, apparatuur, consumentenelektronica en kantoorinstallaties vast te stellen en op globaal niveau de integratie van het milieu in beslissingen over vervoer en energie te bevorderen;

11.   pleit krachtig voor ontwikkeling van nieuwe strategieën die de mogelijkheden voor gebruik van uranium en kernafval voor productie en verspreiding van kernwapens moeten beperken; dringt er daarom bij de Commissie, de Raad en de lidstaten op aan zoveel mogelijk steun te geven aan de voorstellen van het IAEA tot multilateralisering van de levering van splijtbaar materiaal voor productie van kernenergie;

Solidariteit binnen de EU

12.   beklemtoont dat een essentieel onderdeel van een gemeenschappelijk energiebeleid verstrekte solidariteit tussen de lidstaten bij moeilijkheden met betrekking tot de materiële veiligheid van infrastructuur en de zekerheid van de voorziening moet zijn; meent voorts dat een dergelijke versterkte solidariteit de EU ook meer mogelijkheden zal geven om bij energiekwesties in internationaal verband voor haar gemeenschappelijk belang op te komen;

13.   pleit voor versterking van het Europese nabuurschapsbeleid, met speciale nadruk op de samenwerking met de buurlanden op energiegebied, met inbegrip van de vervoersinfrastructuur, waarvoor speciale financiële bijstand moet worden verleend; verzoekt om integratie van de samenwerking op het gebied van het energiebeleid in de actieplannen die worden opgesteld in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid;

14.   dringt bij de tenuitvoerlegging van het energiebeleid op nationaal niveau aan op een op billijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid gebaseerde benadering, zodat bij het nemen van strategische beslissingen ook de partners van lidstaten worden geraadpleegd die wellicht door deze beslissingen worden getroffen;

Een goed functionerende interne markt

15.   is ervan overtuigd dat de snelle omzetting van bestaande wetgeving door alle lidstaten van essentieel belang is voor het behoud van de continuïteit van de energievoorziening, omdat hierdoor een goed werkende interne markt voor elektriciteit en gas met meer concurrentiekracht, transparantie en energie-efficiëntie kan ontstaan;

16.   is daarom zeer verontrust over de verstoringen van de interne markt die worden veroorzaakt door protectionistische steun voor nationale marktleiders en verzoekt de Commissie met klem te zorgen voor volledige uitvoering van de regels van de interne markt om te zorgen voor een eerlijke en niet discriminerende concurrentie en om het ontstaan van oligopolistische energiemarkten te voorkomen;

17.   vraagt de Commissie om krachtig te reageren op de marktoverheersing en de marktimperfecties zoals die zijn beschreven in het door DG Mededinging op 16 februari 2006 doorgezonden'sectoronderzoek", en met nieuwe voorstellen te komen over de wijze waarop marktoverheersing en marktimperfecties met een concreet geheel van acties en instrumenten kunnen worden bestreden; vraagt om nauwere samenwerking tussen de Europese en de nationale mededingingsautoriteiten om te komen tot een gecoördineerd en werkelijk Europees antwoord op het opkomende nationale economische patriottisme;

18.   verzoekt de Raad om het standpunt van het Parlement inzake de prioriteiten aangaande de trans-Europese energienetwerken (TEN's) te aanvaarden om de ontbrekende schakels in de TEN's op te vullen om de zekerheid van de voorziening te verbeteren en om de interne markt te voltooien door, waar nodig, specifieke projecten te steunen;

19.   dringt er bij de lidstaten op aan een interne markt voor energie in het leven te roepen door een evenwicht te vinden tussen interne en externe leveranciers, te zorgen voor interoperabiliteit van de nationale energienetten en een concurrerende omgeving voor energie te scheppen door de functies van leverancier en distributiebedrijf te scheiden en tegelijk te zorgen voor concurrentie tussen distributiebedrijven;

20.   is van mening dat ernstig aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van het Kyoto-kader na 2012 teneinde de markten in staat te stellen rekening te houden met de kosten van kolen bij grote investeringsprogramma's, aangezien het Europese concurrentievermogen en de Europese groei al negatief worden beïnvloed door hogere arbeids- en elektriciteitskosten;

Duurzame energiebronnen

21.   verzoekt de Commissie daarom dringend concrete maatregelen ter beperking van de vraag naar energie voor te stellen en met spoed en massaal te investeren in een echt energie-efficiënte economie ten einde onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen drastisch te verminderen en tegen 2020 de meest energie-efficiënte economie ter wereld te worden; verzoekt de Commissie bovendien altijd de nadruk te leggen op het grote belang dat energiebesparing en energie-efficiëntie hebben voor de beperking van de energieafhankelijkheid;

22.   wijst nadrukkelijk op de enorme innovatieachterstand waarvan op dit moment in de energiesector sprake is en vraagt de Commissie te komen met een routekaart om de marktpenetratie van de bestaande beste praktijk en beste technologie in sectoren als verlichting, apparatuur, kantooruitrusting, consumentenelektronica, gebouwen, auto's, gedecentraliseerde elektriciteitsproductie, met gebruikmaking van een reeks instrumenten als openbare aanbesteding en innovatieve financieringsmethoden zoals derdenfinanciering;

23.   beklemtoont het buitengewone belang van RES en een zuinig energiegebruik voor een Europees beleid inzake de toekomstige energievoorziening; verzoekt daarom de Commissie en de Raad om te komen met nieuwe en ambitieuze streefcijfers van de periode na 2010 en maatregelen op dit terrein ten einde een snellere ontwikkeling in alle lidstaten te garanderen; dringt aan op een richtlijn inzake verwarming en de koeling met behulp van RES zoals door het Parlement verdedigd om te zorgen dat er meer RES voor de sector verwarming op de markt komt;

24.   stelt andermaal sterk voorstander te zijn van RES, dringt bij de lidstaten aan op verdubbeling van hun inspanningen om het nagestreefde aandeel van 12% van het totale energiegebruik en de 22,1% elektriciteit uit RES tegen 2010 te verwezenlijken en blijft Richtlijn 2001/77/EG van het EP en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van electriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen op de interne electriciteitsmarkt(1) steunen;

25.   is ingenomen met de nieuwe initiatieven van de Commissie in haar biomassa-actieplan (COM(2005)0628) en in de EU-strategie voor biobrandstoffen (COM(2006)0034) en verzoekt alle EU-instellingen zich meer in te spannen om het potentieel van RES uit biomassa te gebruiken zonder milieuoverwegingen uit het oog te verliezen;

26.   meent dat de Commissie met spoed en in overleg met de industrie voorstellen moet indienen om de toepassing van waterstof en brandstofcellen snel dichterbij te brengen, zodat gestage langdurige verbetering van de energie-efficiëntie en energiebesparing in de vervoerssector tot stand kan komen; wijst erop dat biomassa in het algemeen kan helpen voorzien in de energiebehoeften van de EU door conventionele verbranding; vraagt de Commissie om, gezien het extra inkomen dat de productie van biomassa kan opleveren voor de land- en bosbouwsector, een spoedprogramma ten uitvoer te leggen voor zo snel mogelijke productie en inzameling van land- en bosbouwafval, vergassing en gebruik van het geproduceerde gas;

27.   erkent het toenemende belang van gas, waarvan het aandeel in de totale energievoorziening stijgende is, en is van mening dat verschillende strategieën gevolgd moeten worden om de gasvoorziening veilig te stellen, zoals de ontwikkeling van LNG-terminals (vloeibaar aardgas) en opslagvoorzieningen alsook nieuwe pijpleidingen;

28.   is van mening dat kernenergie opgenomen moet worden in het Europese politieke debat over de energiemix; erkent de rol die kernenergie thans in sommige lidstaten vervult voor blijvende veiligstelling van de elektriciteitsvoorziening, als onderdeel van de energiemix en ter vermijding van CO2-uitstoot; is van mening dat besluiten over kernenergie, die in enkele lidstaten nog steeds een rol speelt, alleen op het niveau van de lidstaat genomen mogen worden in het kader van de subsidiariteit;

29.   stemt in met de conclusie van de Commissie dat maatregelen voor het beheer van de vraag de hoogste prioriteit moeten krijgen ten einde de efficiency van het energiegebruik te verbeteren en d.m.v. besparing het energieverbruik te beperken; betreurt in dit verband ernstig het uitstel bij de indiening van voorstellen voor de vervoersector; wijst op de potentiële economische besparing van minimaal 20% van het energieverbruik en meent dat dit potentieel toeneemt met de stijging van de energieprijzen, technologische verbeteringen en besparing door schaalvergroting;

30.   stelt vast dat de bouwsector, die goed is voor meer dan 40% van al het energieverbruik in de EU, de grootste energieverbruikende sector is; stelt voorts vast dat stijgende energieprijzen niet alleen de economie als geheel maar vooral sociaal minder bedeelden treft; moedigt de Commissie en de lidstaten aan een gecoördineerd Europees bouwinitiatief voor te leggen waarin innovatieve financieringsoplossingen voorgesteld worden in nauwe samenwerking met de Europese Investeringsbank;

31.   erkent dat de ontwikkeling van stadsverwarming en koelnetwerken een cruciale manier is voor een betere veiligstelling van de energievoorziening van gebouwen, omdat hierdoor meer flexibiliteit in het energieverbruik mogelijk wordt; merkt op dat het gecombineerd opwekken van elektriciteit en warmte, samen met tri-generatie, technologieën zijn die moeten worden bevorderd en die niet alleen moeten bijdragen aan een hoger energieaandeel uit DEB, maar ook de energie-ëfficiëntie moeten verbeteren; industriële cogeneratie is ook de aangewezen weg voor minder onstabiele energieprijzen voor de grote industriële verbruikers;

Onderzoek en ontwikkeling

32.   erkent het belang van meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling door gebruikmaking van bestaande en bevordering van nieuwe technologieën, zodat Europa zijn concurrenten voor kan blijven en er duurzame arbeidsplaatsen ontstaan, in overeenstemming met de doelstellingen van de Lissabon-agenda en de verwezenlijking van millenniumontwikkelingsdoelstelling 7 betreffende de duurzaamheid van een milieu;

33.   stelt vast dat er nog een aanzienlijke ruimte is voor verdere verbeteringen van RES en voor een globale markt voor nieuwe apparatuur en systemen die gebaseerd zijn op RES, en verlangt dat de EU ervoor zorgt dat voor hernieuwbare-energietechnologieën voldoende middelen worden uitgetrokken in het 7e kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het MKB in deze sector ondersteunt zodat het zijn vooraanstaande rol in de technologie kan gebruiken om te slagen op de wereldmarkt;

34.   merkt op dat alle voorspellingen erop wijzen dat conventionele centrales zelfs op lange termijn een groot gedeelte van de elektriciteitsopwekking voor hun rekening zullen blijven nemen en is derhalve voorstander van bevordering van onderzoek en ontwikkeling wat betreft de efficiency van dergelijke centrales en de middelen ter vergroting van de efficiency;

35.   meent dat de kennis van kernfusietechnologie en de toepassing daarvan van strategisch belang is en daarom in de EU behouden moet blijven en verder ontwikkeld;

36.   merkt op dat vrijwillige overeenkomsten ook nuttig kunnen zijn voor versterkte inspanningen van aardolie- en gasbedrijven op het gebied van onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe technologie op het gebied van energie, een en ander in het kader van het maatschappelijk verantwoord ondernemen;

37.   wenst dat in het kader van het zevende kaderprogramma onderzoek wordt verricht naar biomassa, naar alle RES met inbegrip van energie uit golf- en getijdenbewegingen en energieopslag, alsmede naar technologie voor kolenvergassing ten einde vervuilende emissies te beperken en een wereldmarkt te scheppen;

o
o   o

38.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33.

Juridische mededeling - Privacybeleid