Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2305(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0287/2011

Ingediende teksten :

A7-0287/2011

Debatten :

PV 26/09/2011 - 25
CRE 26/09/2011 - 25

Stemmingen :

PV 27/09/2011 - 8.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0403

Aangenomen teksten
PDF 206kWORD 72k
Dinsdag 27 september 2011 - Straatsburg
Het toekomstige cohesiebeleid van de EU
P7_TA(2011)0403A7-0287/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over de absorptie van middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds: lering voor het toekomstige cohesiebeleid van de EU (2010/2305(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 174 tot en met 178,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2011 „Bijdrage van het regionaal beleid aan duurzame groei in het kader van de Europa 2020- strategie” (COM(2011)0017),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Bijdrage van het regionaal beleid aan duurzame groei in het kader van de Europa 2020-strategie” (SEC(2011)0092),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 25 oktober 2010 getiteld „Cohesiebeleid: reactie op de economische crisis - een overzicht van de uitvoering van cohesiebeleidsmaatregelen die ter ondersteuning van het Europees economisch herstelplan zijn genomen” (SEC(2010)1291),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 getiteld „Cohesiebeleid: strategisch verslag 2010 over de uitvoering van de programma's 2007-2013” (COM(2010)0110),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 31 maart 2010 getiteld „Document ter begeleiding van de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 - Cohesiebeleid: strategisch verslag 2010 over de uitvoering van de programma's 2007-2013” (SEC(2010)0360),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien Verordening (EU) nr. 539/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds wat betreft de vereenvoudiging van bepaalde voorschriften en wat betreft sommige bepalingen in verband met het financieel beheer(1),

–  gezien Verordening (EU) nr. 437/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling wat betreft de subsidiabiliteit van huisvestingsprojecten voor gemarginaliseerde gemeenschappen(2),

–  gezien Verordening (EG) nr. 397/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling met betrekking tot de subsidiabiliteit van investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op het vlak van huisvesting(3),

–  gezien Verordening (EG) nr. 284/2009 van de Raad van 7 april 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat een aantal bepalingen met betrekking tot het financiële beheer betreft(4),

–  gezien Verordening (EG) nr. 85/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat een aantal bepalingen met betrekking tot het financiële beheer betreft(5),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1083/ 2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende de algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(6),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999(7),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999(8),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie van 8 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling(9),

–  gezien Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie(10),

–  gezien de conclusies van de Raad betreffende het strategisch verslag 2010 van de Commissie over de uitvoering van de programma's in het kader van het cohesiebeleid die op 14 juni 2010 zijn aangenomen door de Raad Buitenlandse Zaken,

–  gezien het advies van 14 juli 2010 van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld „Het bevorderen van een doelmatige samenwerking bij het beheer van de programma's van het cohesiebeleid op basis van goede praktijken in de periode 2007-2013” (ECO/258),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 1-2 december 2010 getiteld „Cohesiebeleid: Strategisch verslag 2010 over de uitvoering van de programma's 2007-2013” (CdR 159/2010),

–  gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over het verslag 2010 over de uitvoering van de programma's in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013(11),

–  gezien zijn resolutie van 14 december 2010 over de totstandbrenging van werkelijke territoriale, sociale en economische cohesie binnen de Europese Unie: een conditio sine qua non voor een mondiaal concurrentievermogen?(12),

–  gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de uitvoering van de structuurfondsverordening 2007-2013: de resultaten van de onderhandelingen betreffende de nationale cohesiestrategieën en operationele programma's(13),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0287/2011),

A.  overwegende dat het absorptievermogen de mate is waarin een lidstaat en zijn regio's de uit de structuurfondsen en het cohesiefonds toebedeelde financiële middelen op effectieve en doelmatige wijze kunnen besteden, en overwegende dat dit absorptievermogen nodig is om met middelen uit deze EU-fondsen een maximale bijdrage te leveren aan de economische, sociale en territoriale cohesie,

B.  overwegende dat het cohesiebeleid van de Unie cruciaal is voor een harmonieuze ontwikkeling van de EU en dat, hoewel vooruitgang is geboekt bij het elimineren van de ontwikkelingsverschillen tussen de verschillende regio's, er nog altijd grote discrepanties bestaan qua economisch, sociaal en regionaal ontwikkelingsniveau,

C.  overwegende dat de meest achtergestelde regio's en microregio's de nodige financiële en personele middelen en de administratieve ondersteuning missen om een goed gebruik te maken van de voor hen toegankelijke EU-fondsen,

D.  overwegende dat het regionaal beleid van de EU een vitaal instrument is voor de bevordering van de economische en sociale cohesie, dat het de EU in staat stelt maatregelen te nemen om regionale ongelijkheden te verkleinen, werkelijke convergentie te bevorderen en ontwikkeling, behoorlijke werkgelegenheid en sociale vooruitgang te stimuleren, en dat het ook minder ontwikkelde regio's ten goede komt,

E.  overwegende dat het absorptievermogen geen parameter, maar een variabele is, die in en tussen de verschillende lidstaten en regio's sterk uiteenloopt, en er dus gezocht moet worden naar individuele oplossingen om dit vermogen te vergroten,

F.  overwegende dat de lidstaten en de beheerautoriteiten zich in elke fase van het proces samen met de lokale en regionale overheden moeten inspannen om zo veel mogelijk financiële steun te absorberen, waarbij het belangrijk is dat de institutionele structuren over voldoende capaciteit beschikken en ook dat er efficiënte beheer- en controlesystemen bestaan,

G.  overwegende dat administratieve capaciteit, in het bijzonder op de gebieden projectplanning en -implementatie, voor de absorptiecapaciteit van cruciaal belang is en moet worden vergroot, waarbij de nadruk moet worden gelegd op die lidstaten die een achterstand hebben en een lage absorptiegraad vertonen,

H.  overwegende dat de voorschriften ten aanzien van de structuurfondsen en het cohesiefonds vanwege hun aard ingewikkeld zijn, wat een behoorlijke omzetting in het nationaal recht en naleving moeilijk maakt en fouten in de hand kan werken, waardoor lidstaten en regio's te veel tijd kwijt zijn aan het oplossen en binnen de perken houden van deze fouten, en dat deze voorschriften daarom gedurende langere tijd ongewijzigd moeten blijven, zodat de betrokkenen er gewend aan kunnen raken; evenwel overwegende dat vereenvoudigingen bij de toepassing van de financiële instrumenten moeten worden aangemoedigd,

I.  overwegende dat, ondanks de afname van het aantal fouten en het misbruik van structuursteun, de lidstaten méér moeten doen om misbruik tegen te gaan en onterecht overgemaakte bedragen terug te vorderen,

J.  overwegende dat vooral de lidstaten die in de huidige programmeringsperiode tot de EU zijn toegetreden, op beduidende moeilijkheden stuiten wat betreft de absorptiegraad, tengevolge van de aanzienlijke toename van de beschikbare middelen ten opzichte van vóór hun toetreding, en ten gevolge van tekortschietende administratieve structuren bij het opzetten, begeleiden en beoordelen van projecten,

K.  overwegende dat te weinig inzicht in de benuttingsniveaus van de middelen op de korte en middellange termijn een rem op de absorptiecapaciteit zet, en dat op alle bestuursniveaus behoefte bestaat aan meer transparantie,

L.  overwegende dat het Europees Sociaal Fonds (ESF) vitale ondersteuning biedt voor het werkgelegenheidsbeleid en een belangrijke rol speelt bij de bevordering van sociale inclusie, en dat de financiering van het ESF daarom aanzienlijk omhoog moet worden gebracht,

1.  wijst op hetgeen ondanks de eerder genoemde problemen reeds gedaan is met het oog op de vergroting van het absorptievermogen en de versnelling van de begrotingsuitvoering van het cohesiebeleid in 2010, en erkent het positieve effect van de acties op het gebied van het cohesiebeleid in het kader van het Europees economisch herstelplan wat betreft de versnelling van de uitvoering van de programma's en van de verstrekking van financieringsmiddelen aan begunstigden; vraagt de Commissie deze maatregelen in de periode 2014-2020 voort te zetten;

2.  wijst erop dat moeilijkheden betreffende de absorptie met name door de volgende factoren veroorzaakt zijn:

   moeilijkheden met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsprocedures betreffende het nieuwe beheer- en controlesysteem, die over het algemeen aan het begin van de programmeringsperiode moeten worden doorlopen,
   wereldwijde economische recessie, met rechtstreekse gevolgen in de zin van besparingen op de overheidsbegrotingen en moeilijkheden bij het verkrijgen van interne financieringen,
   ontoereikende middelen voor de cofinanciering van projecten,
   vertragingen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van regelgeving of relevante richtsnoeren op EU- en nationaal niveau en onvolledige of onduidelijke voorschriften,
   vertragingen bij de vertaling van de richtsnoeren en bij het verkrijgen van toelichtingen van de Commissie, en inconsistenties in de richtsnoeren van de Commissie,
   te ingewikkelde en te stringente nationale procedures, en veelvuldige wijzigingen daarin,
   de noodzaak nieuwe instanties in het leven te roepen voor de tenuitvoerlegging van programma's, hetgeen tot vertragingen bij het opstarten en de tenuitvoerlegging ervan kan leiden,
   onvoldoende scheiding van de autoriteiten in de lidstaten, problemen met de hiërarchie tussen de instellingen en interne moeilijkheden rond de verdeling van taken en verantwoordelijkheden,
   onvoldoende betrokkenheid van de regionale en plaatselijke niveaus bij de ontwikkeling van de operationele programma's,
   beperkt aantal personeelsleden, onvoldoende gekwalificeerd personeel op nationaal en regionaal niveau en moeilijkheden met personeelsbehoud,
   moeilijkheden met het opzetten van informatietechnologiesystemen,
   onevenwichtigheid tussen de mate van controle en de omvang van het project,
   onvoldoende aanvangsvoorbereiding voor de uitvoering van projecten en het ontbreken van een projectvoorraad,
   politiek gemotiveerde wijzigingen in investeringsprioriteiten;

3.  is van oordeel dat veel van de in kaart gebrachte problemen kunnen worden opgelost door de participatie, vanaf het begin van de programmeringsfase, van alle betrokken partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, zodat de voorstellen in toekomstige kaderdocumenten en operationele programma's zo goed mogelijk aansluiten bij hun behoeften, waarmee een grotere en duidelijkere bijdrage aan de verwezenlijking van Europese doelstellingen wordt gegarandeerd;

4.  benadrukt nogmaals dat de voorschriften en procedures zowel op EU- als op nationaal niveau eenvoudiger en flexibeler gemaakt dienen te worden, teneinde ontwikkelaars van projecten de toegang tot de Europese fondsen te vergemakkelijken en een goed beheer van die middelen door de administraties te bevorderen, zonder dat dit de begunstigden ernstige moeilijkheden veroorzaakt; meent dat vereenvoudiging zal bijdragen tot een snelle toewijzing van middelen, een hogere absorptiegraad, een betere efficiëntie en meer transparantie, minder fouten bij de uitvoering en kortere betalingstermijnen; is van oordeel dat een evenwicht tussen vereenvoudiging en stabiliteit van de voorschriften, procedures en controles moet worden bereikt; merkt op dat hoe dan ook het verstrekken van voldoende informatie aan potentiële aanvragers en begunstigden een absolute voorwaarde is voor een geslaagde uitvoering;

5.  onderstreept dat een verhoging van de absorptiepercentages alleen tot goede resultaten kan leiden indien de EU-regelgeving wordt gerespecteerd;

6.  stelt dat, zonder te willen afdoen aan het belang van het altijd verifiëren van de input, de nadruk in het bijzonder moet liggen op aspecten in verband me het boeken van resultaten en het halen van doelstellingen; is, uitgaande van de bestaande voorschriften over de uitvoerings-, controle- en betalingssystemen, van oordeel dat een beter evenwicht moet worden gevonden tussen, enerzijds, het naleven van de voorschriften en procedures die moeten zorgen voor de rechtmatigheid en regelmatigheid van EU-uitgaven en, anderzijds, het streven naar een cohesiebeleid dat meer prestatiegericht en kostenefficiënt is;

7.  pleit voor stroomlijning van de programmering, monitoring en evaluatie van het cohesiebeleid om de adviserende rol van de Commissie te verbeteren en de administratieve lasten rond de controle- en auditactiviteiten te verminderen;

8.  is van oordeel dat het accent sterker moet liggen op de bestraffing van fraude dan van formele onregelmatigheden; verzoekt om een soepeler, gedifferentieerde aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van de vastgestelde onregelmatigheid;

9.  benadrukt dat de toepassing van het evenredigheidsbeginsel op controleprocedures sterker moet worden bepaald door de omvang van een project, d.w.z. dat minder zware eisen moeten worden gesteld met betrekking tot de te verschaffen informatie en de door te voeren controles bij de tenuitvoerlegging van kleinschalige projecten en programma's; wijst er overigens op dat eenvoudiger voorschriften niet mogen resulteren in minder transparantie en verantwoordelijkheidszin; dringt aan op versterking en verbetering van de coördinatie van auditactiviteiten, op afschaffing van overbodige controles in de lidstaten die over een adequaat systeem voor middelenbeheer beschikken, en op invoering in de volgende programmeringsperiode van het beginsel van één enkele audit; wenst dat dit beginsel, net als het beginsel van een „vertrouwenscontract”, zo vaak mogelijk wordt toegepast;

10.  stelt dat het van primordiaal belang is dat het meerjarig financieel kader (MFK) tijdig aangenomen wordt, net zoals duidelijke en definitieve voorschriften en richtsnoeren voor de lidstaten, zodat bij het begin van de volgende programmeringsperiode moeilijkheden in de aanloopfase en vertragingen in verband met de vaststelling van nationale regels en de implementatie van voorwaarden ex-ante door de lidstaten vermeden kunnen worden; is van oordeel dat de Commissie technische bijstand moet verlenen om ervoor te zorgen dat deze in de lidstaten goed worden begrepen; onderstreept dat de duur van het meerjarig financieel kader voor het cohesiebeleid en de absorptiecapaciteit van cruciaal belang is, omdat een te kort MFK belemmeringen creëert voor die projecten die zowel een langere looptijd hebben als vanuit ontwikkelingsoogpunt het meest opleveren;

11.  roept de lidstaten op de Europese regelgeving sneller in nationaal recht om te zetten; onderstreept dat het belangrijk is voldoende talrijk en goed opgeleid personeel in te zetten om de uitdagingen in het veld beter onder ogen te zien;

12.  onderstreept de voordelen en de noodzaak van een grotere synergie tussen alle fondsen met gedeeld beheer (het EFRO, het ESF, het cohesiefonds, het ELFPO en het EVF) en het EOF, aangezien bepaalde Europese regio's aan ACS-landen grenzen; is van oordeel dat flexibiliteit tussen het EFRO en het ESF moet worden aangemoedigd om de financiering van geïntegreerde projecten te vergemakkelijken, met inachtneming van de specifieke kenmerken en de eigen doelstellingen van elk van de fondsen; onderstreept dat de harmonisatie van voorschriften en procedures tot eenvoudigere uitvoeringssystemen zou leiden en de deelname van mogelijke begunstigden in door de EU gecofinancierde programma's zou aanmoedigen; wijst in dit verband nogmaals op de mogelijkheden van kruisfinanciering, die nog niet ten volle worden benut;

13.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat voortaan op alle niveaus en in alle lidstaten efficiënter gebruik wordt gemaakt van het ESF om in te spelen op de aanhoudende sociaal-economische uitdagingen die het gevolg zijn van de financiële recessie, en dat het toekomstige ESF als zichtbaar, transparant, efficiënt, flexibel, eenvoudig en gebruiksvriendelijk instrument, ingezet ter ontwikkeling van menselijk kapitaal, een belangrijke en gerichte bijdrage levert aan de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie op het gebied van werkgelegenheid en sociale inclusie en daarbij recht doet aan de specifieke omstandigheden en behoeften van de lidstaten en regio's;

14.  onderstreept dat de inspanningen op een beperkt aantal prioriteiten moeten worden geconcentreerd – met als meest urgente prioriteit de terugdringing van de dramatische werkloosheidscijfers op de interne markt, in het bijzonder door het creëren van banen voor jongeren en vrouwen – om ervoor te zorgen dat EU-projecten efficiënter worden uitgevoerd en dat het effect en het potentieel van het ESF worden gemaximaliseerd waardoor de Europa 2020-strategie wordt ondersteund, waarbij moet worden benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende situaties in de lidstaten en dat verder de financiële autonomie en de flexibiliteit van het ESF moeten worden verbeterd om de huidige uitdagingen op het gebied van de werkgelegenheid aan te gaan;

15.  verzoekt de lidstaten een uitvoerige dialoog met alle belanghebbenden op nationaal, regionaal en lokaal niveau aan te moedigen en te handhaven om de behoeften van de arbeidsmarkt beter in kaart te brengen, de sociaal achtergebleven groepen meer kansen op de arbeidsmarkt te geven en tevens bij het formuleren van de beleidsdoelstellingen in verband met het cohesiebeleid voldoende rekening te houden met de regionale en lokale behoeften en daaraan in de doelstellingen van het ESF te beantwoorden; vraagt speciale aandacht voor het trainen en opleiden van mensen in laaggekwalificeerde banen om de inzetbaarheid van deze groep op de arbeidsmarkt te verbeteren;

16.  vraagt de lidstaten de bewustmaking rond en de toegang tot het ESF te verbeteren en de capaciteiten inzake het opzetten van projecten aan te passen om nieuwe, behoorlijke banen te helpen scheppen en de sociale inclusie te helpen verbeteren;

17.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan prioriteit te geven aan de geïntegreerde benadering bij projecten voor lokale en regionale ontwikkeling en daartoe de ontwikkeling van lokale, van onder naar boven gerichte initiatieven voor het ESF aan te moedigen en het combineren van verschillende financieringsbronnen mogelijk te maken: operationele programma's, nationale programma's en particuliere middelen in het geval van afzonderlijke projecten;

18.  betreurt het dat de uitvoering van het ESF door lange administratieve procedures en ingewikkelde regels, met name in sommige lidstaten, trager verloopt dan gepland en dat dit veel potentiële begunstigden ontmoedigt om steun aan te vragen; dringt erop aan dat de doelstellingen van het ESF en de werkelijke vereisten van een arbeidsmarkt die vraagt om investeringen in het verbeteren van de beroepsopleiding en bescherming van de handnijverheid, dichter bij elkaar worden gebracht;

19.  verzoekt de Commissie het medefinancieringspercentage te herzien om het beter af te stemmen op het ontwikkelingsniveau, de Europese meerwaarde, de soorten acties, de begunstigden, hun absorptievermogen en hun ontwikkelingskansen; dringt in dit verband aan op een afdoende EU-budget voor het cohesiebeleid, nu de nationale en lokale bijdragen door nationale bezuinigingsmaatregelen worden afgeremd; betreurt het dat een deel van het beschikbare ESF-geld niet wordt benut, maar wijst erop dat in sommige lidstaten sprake is van aanzienlijke vooruitgang; vraagt de lidstaten derhalve mechanismen te creëren om kleine begunstigden (in de regel basis-ngo's en kmo's) te helpen bij de voorbereiding van succesvolle aanvragen en tijdens de uitvoering, zodat een efficiëntere afhandeling kan worden gewaarborgd;

20.  verzoekt de lidstaten om, aan de hand van duidelijke voorschriften, meer gebruik te maken van de mogelijkheid om voorschotten te betalen aan ESF-begunstigden;

21.  benadrukt de noodzaak van voortdurende, sterke en speciale aandacht voor de daadwerkelijke uitkomsten en resultaten van de uit het ESF gefinancierde ontwikkelingsprogramma's door betere evaluatie-, monitoring- en indicatorsystemen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, die niet alleen betrekking moeten hebben op het niveau van de uitgaven, maar ook op de kwaliteit van de gerealiseerde beleidsmaatregelen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de onzekerheidsfactoren rond de langdurige begeleidingsprojecten voor terugkeer naar de arbeidsmarkt;

22.  onderstreept het belang dat bepaalde hervormingen in een aantal lidstaten kunnen hebben voor het vergroten van de absorptiecapaciteit, en derhalve ook de noodzaak dat hierover door de Commissie en de lidstaten wordt onderhandeld in het kader van de uitwerking van ontwikkelings- en investeringspartnerschappen, ten einde deze tot een bindende voorwaarde voor de staten te maken; wijst in het bijzonder op het belang van decentralisatie, en van versterking van de rol van regionale en plaatselijke autoriteiten;

23.  steunt de zienswijze dat het regelgevingskader voor het cohesiebeleid meer flexibiliteit moet bieden bij het organiseren van operationele programma's om de aard en de geografie van de ontwikkelingsprocessen beter te weerspiegelen; stelt voor de lidstaten en regio's voldoende flexibiliteit te laten om een aantal eigen prioriteiten te kiezen en geëigende beleidscombinaties samen te stellen;

24.  roept de lidstaten op meer aandacht te schenken aan de voorbereiding van projecten en een projectvoorraad op te stellen om zo het risico van kostenoverschrijdingen tot een minimum te beperken en een hoge absorptiegraad te bereiken;

25.  merkt op dat the institutionele capaciteit van de openbare sector op nationaal, regionaal en lokaal niveau en de technische en administratieve capaciteit van de deelnemende overheidsautoriteiten en van de begunstigden essentieel zijn voor een succesvolle uitwerking, uitvoering en bewaking van het beleid dat nodig is om de Europa 2020-doelstellingen te halen;

26.  verzoekt de lidstaten, met ondersteuning van de Commissie en in overleg met plaatselijke en regionale autoriteiten, aandacht te besteden aan een beter beheer van menselijke hulpbronnen, door verdere inspanningen te leveren wat betreft de aanwerving en het behoud van gekwalificeerd personeel voor het beheer van de EU-fondsen, door te bevorderen dat het personeel een opleiding van hoge kwaliteit krijgt, en door personeelsvervangingen te voorkomen, tenzij deze absoluut noodzakelijk zijn en uitsluitend worden ingegeven door de wens de effectiviteit van het personeel en daarmee de absorptiecapaciteit te vergroten; herinnert in dit verband aan de mogelijkheden om van middelen van het ESF en van technische bijstand gebruik te maken voor de opbouw van capaciteit die nodig is voor de implementatie en begeleiding van programma's; onderstreept het belang van „één loket” op gedecentraliseerd niveau voor het geven van assistentie aan de partners in het programma; verzoekt de lidstaten „Europese loketten” zo dicht mogelijk bij de burger te creëren om te helpen met de aanvragen voor steun uit het cohesiefonds, ten behoeve van zowel de plaatselijke autoriteiten als de Europese burger;

27.  merkt op dat er een grote mate van continuïteit in de beheers- en controlesystemen en de capaciteit nodig is om voort te kunnen bouwen op verworven ervaring en kennis, en vraagt de lidstaten daarom maatregelen te nemen om verloop onder het administratieve personeel dat zich met het beheer van de fondsen bezig houdt, tegen te gaan;

28.  verzoekt de Commissie meer steun te geven aan de lidstaten met een absorptiecapaciteit die achterblijft bij het EU-gemiddelde; is van oordeel dat dit soort extra steun en nauwe samenwerking tenminste noodzakelijk zullen blijven tot het moment dat de betrokken landen het expertiseniveau bereiken dat hen in staat stelt resultaten te boeken zonder hulp van buitenaf;

29.  dringt er bij de lidstaten op aan uitwisselingsfora of netwerken voor hun uitvoeringsstructuren op te richten met het oog op de bespreking van ervaringen en moeilijkheden en de uitwisseling van de beste praktijken; verzoekt de lidstaten ook middels steun de begunstigden te helpen aan de strengere controlevereisten te voldoen, in het bijzonder door gebruik te maken van de middelen voor technische bijstand om de economische en sociale actoren die daarvoor in aanmerking komen opleiding en begeleiding aan te bieden; stelt voor een deel van de bedragen die voor operationele programma's voor technische bijstand zijn gereserveerd, voor dit soort maatregelen te gebruiken; vraagt de lidstaten om trainingscursussen op te zetten en te organiseren ten behoeve van mogelijke begunstigden uit de fondsen;

30.  herinnert aan het belang van de programma's voor interregionale samenwerking en programma's zoals INTERACT en URBACT voor het in kaart brengen en verspreiden van goede praktijken en voor het opleiden van politieke en administratieve actoren inzake een optimale benutting van de middelen; wenst dat maatregelen gericht op het bevorderen van ruimtelijke ordening en een goede benutting van de middelen, in aanmerking komen voor subsidies uit hoofde van het luik „interregionale samenwerking” van de doelstelling Territoriale Samenwerking;

31.  verzoekt de Commissie op basis van de ervaringen met het jumelageprogramma een samenwerkingsprogramma in de gehele EU op te richten om zo de samenwerking tussen regio's met een hoge en die met een lage absorptiegraad te verbeteren, en de verspreiding van de beste praktijken te bevorderen;

32.  stelt voor een internetplatform voor begunstigden, plaatselijke en regionale betrokkenen en regeringsinstanties te creëren voor het uitwisselen van goede praktijken en informatie over belemmeringen, problemen en mogelijke oplossingen;

33.  verzoekt de Commissie te onderzoeken of geharmoniseerde informatie- en communicatiesystemen kunnen worden ingevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende beheer- en controlesystemen in de lidstaten, en vraagt in dit verband dat uniforme software wordt gebruikt voor het registreren van de middelenbesteding in het kader van de programma's voor territoriale samenwerking;

34.  verzoekt de Commissie de informatie- en communicatiesystemen te gebruiken om een systeem voor vroegtijdige waarschuwing met betrekking tot de absorptie van de middelen te ontwikkelen en voor elke regio in ieder geval een jaarverslag met informatie over de absorptie van middelen uit de regionale en de structuurfondsen te presenteren, teneinde het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen de implementatie van het cohesiebeleid te beoordelen;

35.  verzoekt de Commissie actief samen te werken met de EIB, in het bijzonder bij het ontwikkelen van gemeenschappelijke initiatieven gericht op het vergroten van de efficiëntie en doeltreffendheid van het cohesiebeleid, en op het vergroten van de impact van de structuurfondsen door middelen te garanderen ter ondersteuning van de geldverstrekking aan het midden- en kleinbedrijf;

36.  is van oordeel dat publiek-private partnerschappen (PPP's) op regionaal en plaatselijk niveau, mits tijdig voorbereid en aansluitend op de Europa 2020-strategie, dankzij hun grotere flexibiliteit het absorptievermogen zullen vergroten en tot de oplossing van moeilijkheden met de cofinanciering zullen leiden; beveelt de lidstaten aan hun wetgeving te verduidelijken en te vereenvoudigen teneinde dergelijke partnerschappen eenvoudiger te maken; wijst erop dat voor democratisch toezicht op publiek-private partnerschappen moet worden gezorgd;

37.  verzoekt de Commissie te onderzoeken of voor de ontwikkeling van PPP's reeds de nodige rechtsgrondslagen bestaan en te bekijken wat hun effectiviteit is, en in voorkomend geval de lidstaten die nog niet over dergelijke wettelijke bepalingen beschikken, aan te bevelen op zo kort mogelijke termijn, en met als doel om tijdens de volgende programmeringsperiode middelen van de structuurfondsen en het cohesiefonds voor PPP's te kunnen gebruiken, passende procedures te ontwikkelen en vast te stellen, teneinde op regionaal en plaatselijk niveau op doeltreffende wijze dit soort project te kunnen realiseren;

38.  onderstreept dat de meeste kmo's, en in het bijzonder de kleine en micro- ondernemingen, er vanwege de bestaande administratieve en financiële vereisten niet in slagen gebruik te maken van de kansen die de structuurfondsen bieden, en dat zij behoefte hebben aan de steun en de adviezen van hun vertegenwoordigende organisaties op regionaal en nationaal niveau; is van oordeel dat een vereenvoudiging van de voorschriften en procedures een conditio sine qua non is om hen in staat te stellen gebruik te maken van de middelen van de structuurfondsen; is van oordeel dat de Small Business Act en de daarin opgenomen beginselen „eerst aan de kleintjes denken” en „slechts eenmaal registreren”, alsmede het evenredigheidsbeginsel op elk besluitvormingsniveau moeten worden toegepast bij het vaststellen van de investeringsprioriteiten en het ontwikkelen van beheer-, audit- en controleprocedures, teneinde tot een betere absorptie van de middelen te komen;

39.  onderstreept het belang van partners als omschreven in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, voor de absorptiecapaciteit; verzoekt de lidstaten hun burgers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, verenigingen en ngo's en regionale en lokale autoriteiten volledige informatie en steun te verstekken met betrekking tot de financieringsmogelijkheden, de mogelijkheid van cofinanciering uit de structuurfondsen en het cohesiefonds, de voorschriften inzake cofinanciering en vergoeding en de vindplaats van oproepen tot het indienen van voorstellen, en hun inzet voor het benutten van de financieringsmogelijkheden te vergroten;

40.  onderstreept de positieve effecten van het gebruik van financiële instrumenten van de Europese Investeringsbank, zoals Jessica, om de totaal beschikbare financiële middelen te verhogen zonder de rechtstreekse overheidsfinanciering uit te breiden;

41.  herhaalt dat governancemechanismen op meerdere niveaus en het partnerschapbeginsel sleutelelementen zijn wat betreft de doeltreffendheid van operationele programma's en het bereiken van een hoog absorptievermogen; roept de lidstaten, uitgaande van het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van hun institutionele autonomie, op tijdens de ontwikkeling en uitvoering van de operationele programma's steeds het partnerschap- en het transparantiebeginsel aan te moedigen, en daarom het regionale en plaatselijke niveau en het maatschappelijk middenveld van het begin af aan automatisch, alomvattend en permanent te betrekken bij alle fasen van de vaststelling, uitvoering en evaluatie van de operationele programma's;

42.  verzoekt de Commissie een opener debat te voeren over de geplande maatregelen met het oog op een snellere absorptie van de middelen uit de structuur- en cohesiefondsen; stelt in dit kader voor het Comité van de Regio's te vragen jaarlijks een advies uit te brengen over de absorptiecapaciteit in alle lidstaten;

43.  vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat het cohesiebeleid bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie in alle lidstaten ongelijkheden tussen regio's en microregio's verkleint, naar behoren rekening houdt met de specifieke behoeften van de uiterst perifere regio's en een harmonische ontwikkeling in de EU bevordert, ook door aanvullende gerichte instrumenten en initiatieven aan te wenden in gebieden die nog ver van de Europese norm verwijderd zijn;

44.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

(1) PB L 158 van 24.6.2010, blz. 1.
(2) PB L 132 van 29.5.2010, blz. 1.
(3) PB L 126 van 21.5.2009, blz. 3.
(4) PB L 94 van 8.4.2009, blz. 10.
(5) PB L 25 van 29.1.2009, blz. 1.
(6) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
(7) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 12.
(8) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.
(9) PB L 371 van 27.12.2006, blz. 1.
(10) PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0283.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0473.
(13) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 79.

Juridische mededeling - Privacybeleid