Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2013/2024(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0153/2014

Ingediende teksten :

A7-0153/2014

Debatten :

PV 02/04/2014 - 17
CRE 02/04/2014 - 17

Stemmingen :

PV 02/04/2014 - 18.21
CRE 02/04/2014 - 18.21
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0276

Aangenomen teksten
PDF 204kWORD 116k
Woensdag 2 april 2014 - Brussel
Tussentijdse evaluatie van het programma van Stockholm
P7_TA(2014)0276A7-0153/2014

Resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2014 over tussentijdse evaluatie van het programma van Stockholm (2013/2024(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2009 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger – programma van Stockholm(1),

–  gezien het programma van Stockholm - Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger(2),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie constitutionele zaken in overeenstemming met artikel 51 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0153/2014),

Het programma van Stockholm en het Verdrag van Lissabon

1.  gelooft dat het Verdrag van Lissabon en de erkenning van het juridisch bindende karakter van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor aanzienlijke verbeteringen hebben gezorgd en de constitutionele basis van de EU-instellingen en lidstaten hebben versterkt om de doelstelling te verwezenlijken om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, maar merkt op dat er bijkomende inspanningen nodig zijn met betrekking tot bepaalde gebieden, met name op het vlak van hun uitvoering; is van mening dat deze doelstelling vereist dat de Verdragen en het afgeleid recht in de hele EU gelijkmatig moeten worden toegepast; stemt er bijgevolg mee in dat "opt-outs" of bijzondere regelingen vermeden moeten worden, en waar mogelijk verwijderd; verlangt dat de Commissie en het Voorzitterschap van de Raad zorgen voor een betere naleving van de verplichting om het Parlement "onverwijld en ten volle, en in iedere fase van de procedure" te informeren omtrent de sluiting van internationale overeenkomsten; betreurt de vertragingen bij de aanpassing van de handelingen van de voormalige derde pijler aan de nieuwe normenhiërarchie van basishandelingen, gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon en de nieuwe institutionele structuur;

Het recht van initiatief van de Commissie en de gewone wetgevingsprocedure

2.  stelt dat de uitbreiding van het gebruik van de gewone wetgevingsprocedure het wetgevingsproces legitiemer heeft gemaakt en dichter bij de burger heeft gebracht door de invloed van het Parlement, de enige rechtstreeks gekozen instelling van de EU, te vergroten; is van mening dat met een toekomstige herziening van het Verdrag de overblijvende uitzonderingen op de toepassing van de gewone wetgevingsprocedure moeten worden verwijderd;

3.  merkt op dat de Commissie in haar mededeling van 20 april 2010 met als titel "Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa – Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm" (COM(2010)0171), de Unie aanspoort "meer ambitie te tonen in haar reactie op de dagelijkse beslommeringen en verlangens van Europeanen", en beklemtoont dat de "Unie moet kunnen reageren op onverwachte gebeurtenissen, snel kansen moet kunnen grijpen en moet kunnen anticiperen op en zich aanpassen aan toekomstige tendensen";

4.  wijst opnieuw op het feit dat de gewone wetgevingsprocedure van de EU in beginsel moet worden toegepast op de besluitvormingsprocedure van een groter aantal beleidsdomeinen met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, op de in het Verdrag opgenomen eis om besluiten "in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger" te nemen en op de toegenomen behoefte aan flexibiliteit; roept de Commissie op gebruik te maken van haar recht om wetgeving te initiëren, met volledige inachtneming van haar bevoegdheden als vastgesteld in de Verdragen en met de daarin vastgelegde beginselen, met inbegrip van subsidiariteit, en in nauwe samenwerking met de medewetgevers;

Nationale parlementen

5.  meent dat de grotere betrokkenheid van nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie, zoals neergelegd in de protocollen nrs. 1 (over de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie) en 2 (betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid) gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, onder meer een positief effect heeft op de ontwikkeling en werking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, niet alleen omdat de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel beter wordt gewaarborgd, maar ook omdat de bredere en intensere band tussen de Europese volkeren een belangrijke bijdrage levert aan de wetgeving en de Europese beleidsvorming;

6.  dringt aan op een intensievere samenwerking en dialoog tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement, alsook tussen de instellingen en organen van de EU en de nationale parlementen, om ervoor te zorgen dat informatie omtrent initiatieven van de EU zoveel mogelijk rechtstreeks en onverwijld door de instellingen en organen van de EU ter beschikking wordt gesteld van de nationale parlementen;

Eenvormige kieswet voor de verkiezingen voor het Europees Parlement

7.  merkt op dat er ook zonder overeenstemming over een eenvormige verkiezingsprocedure voor de verkiezingen voor het Europees Parlement sprake is van een geleidelijke convergentie van de verkiezingsstelsels, in het bijzonder dankzij de formele instelling van politieke partijen en politieke stichtingen op EU-niveau, de werkzaamheden aan de totstandbrenging van een Europees statuut op basis van het voorstel van de Commissie ter hervorming van de regels betreffende het statuut van Europese politieke partijen en de afschaffing van het dubbele mandaat, waardoor het lidmaatschap van het Europees Parlement onverenigbaar werd met dat van een nationaal parlement en vraagt meer transparante procedures voor de nominatie van kandidaten die hun onafhankelijkheid waarborgen;

8.  meent dat de democratische functie van het Parlement beter moet worden uitgedragen in de publieke opinie en dat de verkiezingscampagnes voor elke nieuwe zittingsperiode betrekking moeten hebben op werkelijke Europese kwesties;

9.  meent dat een hervorming van de verkiezingsprocedure in de toekomst geboden zal zijn om de legitimatie en de efficiëntie van het Parlement te vergroten, overeenkomstig de in de Verdragen geformuleerde beginselen; meent dat een dergelijke hervorming de EU-burgers kan aanmoedigen om in de lidstaat van hun woonplaats, waarvan zij niet de nationaliteit hebben, aan de Europese verkiezingen deel te nemen;

10.  prijst zich thans reeds gelukkig met de vaststelling van Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van 20 december 2012 tot wijziging van Richtlijn 93/109/EG tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn(3), die de verplichtingen versoepelt waaraan een burger van de Unie met woonplaats in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, moet voldoen om zich voor de Europese verkiezingen kandidaat te stellen; dringt erop aan de bureaucratische obstakels bij de Europese verkiezingen weg te werken die de deelname van EU-burgers die in een lidstaat verblijven maar hier geen onderdaan van zijn verhinderen en moedigt samenwerking tussen lidstaten aan om deze smet op de EU-normen op het vlak van democratie te verwijderen; herhaalt dat verdere stappen moeten worden genomen om het recht van iedere EU-burger om te kunnen stemmen te waarborgen, ongeacht hun huidige verblijfplaats;

Europees burgerinitiatief

11.  is voldaan over de vaststelling van de verordening betreffende het burgerinitiatief(4) die de EU-burgers dezelfde politieke initiatiefbevoegdheid geeft als waarover het Parlement en de Raad reeds beschikken;

12.  is van mening dat het burgerinitiatief een krachtig instrument kan blijken om onderwerpen op de agenda van de EU te brengen en dat het de legitimiteit van het besluitvormingsproces op EU-niveau verhoogt;

13.  betreurt niettemin dat de organisatoren technische problemen ondervinden bij de uitvoering van het initiatief, en vraagt de Commissie om voor een oplossing van die problemen te zorgen;

14.  wijst erop dat de effectieve uitvoering van het burgerinitiatief niet enkel wordt gehinderd door technische problemen, maar eveneens door financiële problemen omwille van een gebrek aan begrotingsmiddelen;

Evaluatie van het programma van Stockholm en de uitvoering daarvan

Grondrechten

15.  is van mening dat de EU het hoogste niveau van bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden voor iedereen moet bevorderen; is van mening dat het hoofdstuk van het Stockholm-programma met betrekking tot de bevordering van de burgerrechten in lijn is met deze ambitie; merkt echter op dat de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk, ondanks de geboekte vooruitgang, met meer kracht ter hand moet worden genomen;

16.  neemt kennis van de mededeling van de Commissie en herinnert aan de door het Parlement aangenomen standpunten over de oprichting van een nieuw EU-kader voor de rechtsstaat ter versterking van de capaciteit van de Unie om het zogenaamde "Kopenhaagse dilemma" aan te pakken – een situatie waarin de Unie hoge normen stelt aan kandidaat-lidstaten, maar voor de bestaande lidstaten geen functionele instrumenten heeft die tot doel hebben ervoor te zorgen dat alle lidstaten voldoen aan de in artikel 2 van het VEU vervatte gemeenschappelijke waarden met het oog op continuïteit van de Kopenhagen-criteria, in afwachting van de wijziging van de verordening tot oprichting van het Bureau voor de grondrechten(5), zoals herhaaldelijk werd gevraagd door het Parlement;

17.  is in dit verband verheugd over de mededeling van de Commissie met als titel "Een nieuw EU-kader ter versterking van de rechtsstaat" (COM(2014)0158) en kijkt uit naar de samenwerking met de Commissie voor de effectieve tenuitvoerlegging van het kader; benadrukt echter dat nog steeds regelmatig moet worden beoordeeld of de lidstaten de in artikel 2 VEU bedoelde fundamentele waarden van de EU naleven; erkent de speciale rol die aan de expertise en het advies van de Commissie van Venetië wordt gegeven en herinnert eraan dat het FRA, de justitiële netwerken en andere onafhankelijke deskundigeninstanties ook moeten bijdragen tot de beoordeling van de bedreigingen van de rechtsstaat;

18.  vreest dat de economische crisis uitloopt op een crisis in de democratie en acht een sterke politieke impuls en de transparante werking van democratische instellingen op nationaal en Europees niveau nodig om democratische verworvenheden, de rechtsstaat en de grondrechten te verdedigen, om de opkomst van het populisme in Europa te bestrijden en om het EU-burgerschap verder te versterken; is bezorgd over de openlijk uitgesproken intolerantie tegen de mobiliteit van EU-burgers, met als doel de rechten van werknemers uit bepaalde nieuwe lidstaten te ondergraven;

19.  is van mening dat meer aandacht dient te worden besteed aan het bieden van een antwoord op de bijzondere situatie van kwetsbare groepen en aan de intensivering van de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme, religieuze onverdraagzaamheid, islamofobie, zigeunerhaat, homofobie en transfobie;

20.  is van mening dat de goedkeuring en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van regelgeving betreffende het aanpakken van haatmisdrijven en haatdragende uitspraken en van degenen die haatmisdrijven en haatdragende uitspraken bevorderen, steunen en begaan, van essentieel belang is en vraagt dat bijkomende regelgeving wordt ontwikkeld hierover, volledig in overeenstemming met het beginsel van subsidiariteit;

21.  betreurt het gebrek aan vooruitgang op het vlak van de tenuitvoerlegging van de nationale strategieën voor integratie van de Roma en het aanhoudende racisme tegen en de discriminatie van de Roma in de hele EU, met inbegrip van de segregatie van Roma-kinderen in het onderwijs; roept de lidstaten op meer inspanningen te leveren om de grondrechten van de Roma te handhaven en om hun sociale integratie te bewerkstelligen door zo spoedig mogelijk te zorgen voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen die zijn opgenomen in de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten(6); roept de Commissie en de lidstaten op Roma-organisaties financieel te steunen en hen te betrekken bij al het beleid dat op de Roma betrekking heeft;

22.  onderstreept dat het universaliteitsbeginsel betrekking heeft op fundamentele rechten en gelijke behandeling; verzoekt de Raad daarom met klem om het voorstel voor een antidiscriminatierichtlijn goed te keuren; betreurt dat het beleid voor integratie van gehandicapten en de mate waarin met hun rechten rekening wordt gehouden, ontoereikend zijn;

23.  is verheugd over de goedkeuring van Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten(7), die bijzondere aandacht schenkt aan de bescherming van kansarme groepen zoals vrouwen en kinderen; onderstreept dat deze groepen vaak het slachtoffer worden van alle soorten geweld, met inbegrip van huiselijk geweld; beveelt aan zulke ernstige schendingen van de mensenrechten grondig te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen; is ingenomen met de goedkeuring van Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel(8) en Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan(9) (de "richtlijn inzake de bestrijding van mensenhandel"); verzoekt de lidstaten deze richtlijnen zo spoedig mogelijk om te zetten en toe te passen;

24.  verwijst naar zijn onderzoek naar het grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers; herhaalt zijn ernstige bezorgdheid, zoals aangegeven in zijn resolutie van 4 juli 2013 over Amerikaanse NSA-controleprogramma's, controle-instanties in diverse lidstaten en impact op de privacy van EU-burgers(10); is van mening dat grootschalig toezicht een grote uitdaging vormt voor de beginselen van de Unie op het vlak van democratie, de rechtsstaat en de grondrechten en dringt aan op de organisatie van adequaat en doeltreffend parlementair en rechterlijk toezicht op nationaal niveau en op het niveau van de EU; acht het van wezenlijk belang dat wordt gezorgd voor meer controlemechanismen, met name door de goedkeuring van een EU-rechtskader inzake gegevensbescherming, dat moet zorgen voor de volledige eerbiediging van de grondrechten; is van mening dat maatregelen moeten worden genomen met betrekking tot toezicht dat de interne veiligheid van de EU bedreigt; roept de Europese Raad op gevolg te geven aan de aanbevelingen en verzoeken in de resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

25.  is van mening dat een degelijk verantwoordingsproces cruciaal is om de mensenrechten doeltreffend te beschermen en bevorderen en om een legitiem en doeltreffend veiligheidsbeleid te garanderen dat gebaseerd is op de rechtsstaat; roept de Commissie op een verantwoordingsmechanisme voor te stellen dat gericht is op de versterking van de capaciteit van de EU en de lidstaten om schendingen van de mensenrechten op EU-niveau te voorkomen, te onderzoeken en recht te zetten, in het bijzonder in het kader van het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA;

26.  onderstreept dat de toetreding van de Unie tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVBM), zoals in artikel 6, lid 2, van het VEU voorzien, de bescherming van de grondrechten in de Unie zoals thans reeds gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten en de rechtspraak van het Hof van Justitie, nog verder zal versterken;

27.  stelt vast dat de toetreding tot dit verdrag de burgers alsook andere personen waarover de Unie een verantwoordelijkheid heeft wat het handelen van de Unie betreft van een bescherming verzekert analoog aan de bescherming die zij reeds genieten waar het gaat om het handelen van de afzonderlijke lidstaten; acht dit des te belangrijker nu de lidstaten belangrijke bevoegdheden aan de Unie hebben overgedragen, met name op gebieden als de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

28.  verwelkomt de ontwerpovereenkomst over de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarover de 47 lidstaten van de Raad van Europa en de EU overeenstemming hebben bereikt en is in afwachting van het positieve advies van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de overeengekomen tekst; roept het Parlement en de Raad op om dit verdrag na de definitieve uitspraak van het Hof zo spoedig mogelijk te ratificeren;

29.  acht het verheugend dat de toetreding tot dit verdrag een waardevol element zal zijn van extra bescherming voor burgers alsook andere personen waarover de Unie een verantwoordelijkheid heeft, met name in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht; vestigt de aandacht op de uitermate lange termijn voor het afronden van toetredingsonderhandelingen en betreurt dat de EU nog steeds niet daadwerkelijk is toegetreden tot het verdrag; herinnert eraan dat de toetreding van de EU niet enkel afhankelijk is van de ratificatie door de EU-lidstaten, maar eveneens door de andere landen die lid zijn van het verdrag; roept alle betrokken partijen op zo spoedig mogelijk werk te maken van de ratificatie;

30.  veroordeelt met klem de blokkades en vertragingen waarmee de EU te kampen heeft in het kader van de onderhandelingen betreffende de toetreding tot het EVRM en roept de instellingen en lidstaten van de EU op de procedures voor toetreding van de EU tot het EVRM te bespoedigen en alle toekomstige pogingen af te wijzen om de rol en de bevoegdheden van het EVRM met betrekking tot de mensenrechten en fundamentele vrijheden van de burgers en inwoners verder te ondermijnen;

31.  vraagt dat de herziening van de verordening inzake toegang tot documenten(11) wordt aangenomen op basis van de voorstellen van het Parlement;

32.  verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke instrumenten op basis van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te ontwikkelen waarmee op Europees niveau goede praktijken op het vlak van de bestrijding van discriminatie kunnen worden verspreid;

33.  beklemtoont dat het belangrijk is dat er in alle strategieën voor de integratie van personen met een handicap, immigranten, Roma en andere minderheden, en uitgesloten personen, rekening wordt gehouden met de genderdimensie;

Justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken

34.  wijst erop dat het Stockholm-programma het vrije verkeer van EU-burgers en -inwoners moet vergemakkelijken door alle rechten en verplichtingen die uit een Europese ruimte van recht voortvloeien te verdedigen en te bevorderen, en dat justitiële samenwerking het belangrijkste instrument is om dit doel te bereiken;

35.  constateert dat initiatieven op het gebied van wederzijdse erkenning van rechtsposities, vonnissen en documenten een zeer belangrijke rol spelen in dit opzicht, omdat wederzijdse erkenning de rechtsstelsels van de lidstaten ongewijzigd laat maar tevens financiële en bureaucratische lasten en juridische obstakels vermindert voor burgers, families en bedrijven die zich beroepen op de in het Verdrag opgenomen vrijheden, en tegelijkertijd de rechtsstaat en de grondrechten eerbiedigt;

36.  herinnert eraan dat het programma van Stockholm een aantal belangrijke initiatieven omvat op het vlak van burgerlijk recht, waaronder de vereenvoudigde erkenning van uitspraken, de geldigheid in de hele EU van testamenten, vereenvoudigde procedures voor de aanvaarding van openbare akten, de eenvoudigere grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van schuldvorderingen en initiatieven van de Unie op het vlak van juridische opleidingen;

37.  merkt op dat er tot dusver slechts drie rechtsinstrumenten zijn aangenomen op dit gebied, namelijk de herschikking van Brussel I(12), de erfopvolgingsverordening(13) en de Rome III-verordening(14), waarvan enkel de laatste vandaag van toepassing is en dat er, hoewel de Commissie een aanzienlijk aantal voorstellen heeft ingediend die in het kader van het programma van Stockholm werden gevraagd, nog steeds een aantal belangrijke voorstellen in behandeling zijn, waaronder de wederzijdse erkenning van de effecten van akten van de burgerlijke stand en de 14e vennootschapsrichtlijn;

38.  meent dat wederzijdse erkenning het vertrouwen van burgers en praktijkjuristen in elkaars rechtsinstellingen veronderstelt; constateert dat versterking van een werkelijke Europese rechtscultuur die de grondrechten en de beginselen van subsidiariteit en rechterlijke onafhankelijkheid ten volle respecteert, de invoering van gemeenschappelijke normen, en inzicht in andere rechtsstelsels, met name dankzij opleiding, zeer belangrijk zijn als fundament voor wederzijdse erkenning en vertrouwen; wijst erop dat wederzijdse erkenning en vertrouwen geleidelijke veranderingen in nationale civielrechtelijke tradities kunnen bewerkstelligen, via uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten; is van mening dat deze uitwisseling geen afbreuk hoeft te doen aan de waarde van nationale rechtstradities;

39.  merkt op dat wetgevingsinitiatieven op het gebied van burgerlijk recht tot dusver grotendeels waren gericht op het materiële recht; pleit ervoor om in de toekomst meer aandacht te besteden aan het procesrecht;

40.  spoort de Commissie ertoe aan effectief te werken aan de totstandbrenging van een verdrag inzake internationale rechterlijke uitspraken, dat soortgelijke doelen dient als de verordening Brussel I;

41.  is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen(15); benadrukt dat het zogeheten "glazen plafond", dat nog steeds aanwezig is, moet worden bestreden, aangezien het een van de belangrijkste obstakels is voor de loopbaanontwikkeling van vrouwen;

42.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en bedrijven door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten, waarmee de bureaucratische rompslomp en de bestaande kloof tussen de Europese instellingen en de burgers in de EU wordt verkleind;

43.  verzoekt de Commissie, overeenkomstig eerdere toezeggingen en in het licht van de herhaalde verzoeken van het Parlement, verder werk te maken van bestaande plannen om een voorstel te formuleren, op basis van een alomvattende aanpak, voor een verordening betreffende de wederzijdse erkenning van de werking van alle akten van de burgerlijke stand in de EU, teneinde discriminatoire juridische en administratieve belemmeringen weg te nemen voor zowel mannelijke als vrouwelijke burgers en hun gezinnen die hun recht op vrij verkeer wensen uit te oefenen, en om EU-burgers en -inwoners en hun families in staat te stellen in de hele Unie beroep te doen op bestaande rechten die samenhangen met burgerlijke stand die reeds erkend zijn in verschillende Europese rechtsgebieden;

44.  herhaalt zijn oproep tot de vaststelling van een Europees wetboek van internationaal privaatrecht;

45.  verzoekt de Commissie het e-justitieprogramma verder te ontwikkelen om de burger rechtstreeks online toegang te bieden tot juridische informatie en justitie;

46.  erkent de tot dusver geboekte vooruitgang met de routekaart voor de versterking van de processuele rechten van verdachten en beklaagden in strafzaken, met inbegrip van de goedkeuring van richtlijnen betreffende het recht op vertolking en vertaling(16), betreffende het recht op informatie in strafzaken(17), en betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafzaken(18); vraagt een snelle en correcte omzetting ervan, alsook opleidingen voor overheidsambtenaren, rechters, aanklagers en strafpleiters; herhaalt dat deze maatregelen van cruciaal belang zijn voor het correct functioneren van EU-samenwerking in strafzaken, met name met betrekking tot de tenuitvoerlegging van maatregelen op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning, zoals het Europees aanhoudingsbevel, en dat het blijven boeken van vooruitgang bij de bescherming van de rechten van verdachten en beklaagden essentieel is; neemt kennis van de voorstellen betreffende rechtshulp, het vermoeden van onschuld en waarborgen voor kinderen; is er ten stelligste van overtuigd dat rechtshulp met name daadwerkelijk gewaarborgd dient te zijn om te zorgen voor de effectieve tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat; vraagt een discussie over de bescherming van getuigen en klokkenluiders; vraagt dat de versterking van de processuele rechten van verdachten en beklaagden in strafzaken wordt aangemerkt als prioriteit in het programma dat de opvolger van het Stockholm-programma zal zijn en herinnert eraan dat de routekaart niet exhaustief is;

47.  betreurt dat er nog werk is op het vlak van voorlopige hechtenis, administratieve detentie en bewaring van minderjarigen, aangezien de normen hiervoor in veel lidstaten niet zorgen voor de eerbiediging van de mensenrechten en andere internationale normen; erkent dat er nood is aan een beoordeling van de doeltreffendheid van niet-wetgevingsactiviteiten betreffende bestaande kaderbesluiten, de algemene erkenning van de problemen met de wetgeving en de praktijk op het vlak van voorlopige hechtenis in Europa die werden geïdentificeerd in het kader van de raadpleging van de Commissie, en een engagement om opnieuw de vaststelling van afdwingbare minimumnormen met betrekking tot voorlopige hechtenis door middel van wetgevende maatregelen te overwegen; vraagt de Commissie om opnieuw de vaststelling van dergelijke normen met betrekking tot voorlopige hechtenis, administratieve detentie en bewaring van minderjarigen door middel van wetgevende maatregelen te overwegen;

48.  gelooft stellig dat bij de ontwikkeling van een strafrechtgebied in de EU consistent te hanteren beginselen een prioriteit moeten zijn, en dat de EU-instellingen op dit punt nauw met elkaar moeten samenwerken, zoals aangegeven in de resolutie van het Parlement van 22 mei 2012 over een EU-aanpak van het strafrecht(19);

49.  gelooft dat het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten moet worden versterkt door de eerbiediging van de grondrechten met betrekking tot strafzaken te harmoniseren en door gemeenschappelijke maatregelen te nemen om te zorgen voor een goede rechtsbedeling en een goed beheer van gevangenissen, die vaak aan de basis liggen van een gebrek aan vertrouwen tussen de lidstaten, en dat wederzijdse erkenning en harmonisatie van strafrecht in de EU niet verder komen zonder ernstige feedback over de uitvoering van deze regels op het niveau van de lidstaten;

50.  verwelkomt het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534); is er ten stelligste van overtuigd dat de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie een belangrijke stap zou betekenen in de verdere ontwikkeling van een EU-ruimte van vrijheid, veiligheid en recht; is eveneens ingenomen met het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (COM(2013)0535);

51.  is van oordeel dat er meer werk moet worden gemaakt van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken;

52.  gelooft dat een effectief, toegankelijk en eerlijk rechtspraakstelsel dat de grondrechten eerbiedigt een sterke aandrijfkracht is voor democratie, het vertrouwen en welzijn van de burgers en een welvarende economie;

53.  is verheugd over de voortdurende pogingen van de EU-instellingen en de lidstaten om universele steun voor en samenwerking met het Internationaal Strafhof te krijgen, een essentieel instrument om gerechtigheid voor slachtoffers van misdrijven krachtens het internationaal recht te realiseren en om de eerbiediging van het internationaal humanitair recht en het recht inzake de mensenrechten te bevorderen; spoort alle lidstaten ertoe aan om kaderovereenkomsten met het Internationaal Strafhof te sluiten, met name over de herhuisvesting van getuigen, tussentijdse invrijheidsstelling, de herhuisvesting van vrijgesproken personen en de implementatie van arresten; verzoekt de EU-lidstaten, als partijen bij het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, om ervoor te zorgen dat het Strafhof over de nodige middelen beschikt om zijn mandaat te vervullen en op een robuuste, eerlijke en transparante manier recht te spreken;

54.  wijst met klem op de noodzaak dat ambtenaren (van de politie, gezondheidsdiensten, rechtbanken, enz.) die in hun werk te maken kunnen krijgen met gevallen waarin de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van een persoon, en met name van vrouwen die het slachtoffer van gendergeweld zijn geworden, in gevaar wordt geacht, adequaat worden opgeleid; verzoekt de lidstaten om het werk van maatschappelijke organisaties, en in het bijzonder ngo's, vrouwenverenigingen en andere vrijwilligersorganisaties die gespecialiseerde hulp bieden, te ondersteunen en met deze organisaties samen te werken bij het verlenen van bijstand aan vrouwen die het slachtoffer van gendergeweld zijn geworden;

55.  roept de lidstaten ertoe op de Overeenkomst van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ratificeren, en verzoekt de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren uit te werken opdat de EU zonder verder uitstel kan toetreden tot deze overeenkomst;

Interne veiligheid

56.  constateert dat de lidstaten en de Commissie vorderingen maken met de interne veiligheidsstrategie (ISS) en de EU-beleidscyclus betreffende zware en georganiseerde criminaliteit, en met name met betrekking tot de volgende domeinen: terrorismebestrijding, transnationale georganiseerde criminaliteit (met inbegrip van economische criminaliteit), cybercriminaliteit en door internet gefaciliteerde criminaliteit zoals kinderpornografie, bescherming van kritische infrastructuur, en bestrijding van corruptie, geldwasserij, financiering van terrorisme, gewelddadige radicalisering en illegale wapenhandel; wijst er evenwel op dat er nog meer vooruitgang nodig is op al deze domeinen;

57.  benadrukt dat mensenhandel een ernstig misdrijf is dat vooral vrouwen treft en een schending inhoudt van de mensenrechten en de menselijke waardigheid die de Unie niet kan aanvaarden; betreurt dat het aantal slachtoffers van mensenhandel naar en vanuit de EU toeneemt, ondanks de inwerkingtreding van de richtlijn inzake de bestrijding van mensenhandel in december 2011; verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om deze verontrustende tendens om te buigen door ervoor te zorgen dat er, in overeenstemming met de richtlijn, een gezamenlijke, gecoördineerde en ambitieuze Europese strategie alsook wetten en maatregelen worden ontwikkeld en uitgevoerd om mensensmokkel en -handel te bestrijden en internationale criminele organisaties die zich met deze praktijk inlaten op te rollen, met name wanneer vrouwen en kinderen tot de slachtoffers behoren; dringt erop aan dat de maatregelen om mensenhandel, dwangarbeid en illegale immigratie en smokkel te bestrijden zich richten op de onderliggende oorzaken van het probleem;

58.  betreurt dat het EU-actieplan 2010-2013 inzake de aanscherping van de chemische, biologische, radiologische en nucleaire beveiliging (CBRN) (COM(2009)0273) niet volledig ten uitvoer is gelegd of is omgezet in nationaal beleid door de lidstaten; roept de EU en de lidstaten bijgevolg op de regionale en Europese samenwerking op het vlak van CBRN te versterken en roept de Raad in dit verband eveneens op te zorgen voor coördinatie tussen de nationale autoriteiten en de coördinator voor terrorismebestrijding;

59.   dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen te intensiveren en te versterken om de financiële belangen van de Unie te beschermen en om de hervorming van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, die vertraging heeft opgelopen, te voltooien, met een volledige opname van gegevensbescherming en de rechten van verdachten, op basis van correcte definities van misdrijven;

60.  is ingenomen met de bereikte overeenkomst over het voorstel voor een richtlijn inzake bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (COM(2012)0085); wijst erop dat verbeurdverklaring van criminele vermogensbestanddelen een van de doeltreffendste middelen is om misdaadorganisaties te bestrijden;

61.  is er ten stelligste van overtuigd dat het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU de radicalisering dient aan te pakken van groepen/personen in Europese samenlevingen alsook de schijnbare individualisering van terreuractiviteiten in onze samenlevingen; vraagt een betere coördinatie van alle EU-diensten met verantwoordelijkheden op het vlak van de uitvoering van het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU, met name de EU-coördinator voor terrorismebestrijding, Europol, het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid van de Raad (COSI), de Groep terrorisme (internationale aspecten) (COTER) en Eurojust;

62.  betreurt het dat in de mededeling van de Commissie van 10 april 2013 getiteld "Tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie" (COM(2013)0179) weinig kritiek wordt geuit over de in het kader van deze strategie genomen maatregelen en dezelfde prioriteiten worden bevestigd als in de initiële mededeling van november 2010 zonder rekening te houden met de gevolgen van de integratie van het Handvest van de grondrechten, waarvan de meeste artikelen niet alleen van toepassing zijn op Europese burgers, maar op alle personen die zich op het grondgebied van de EU bevinden;

63.  wijst erop dat het Europees Parlement nu een volwaardige institutionele speler is op het gebied van veiligheidsbeleid en daarom het recht heeft actief mee te werken aan de vaststelling van de kenmerken en prioriteiten van de interneveiligheidsstrategie en aan de evaluatie van deze instrumenten, met inbegrip van de controle op de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie, die gezamenlijk wordt verricht door het Europees Parlement, de nationale parlementen en de Raad op grond van de artikelen 70 en 71 van het VWEU; is van mening dat het Parlement een cruciale rol hoort te spelen bij de toetsing en de vaststelling van het interneveiligheidsbeleid, aangezien dit vergaande gevolgen heeft voor de grondrechten van iedereen die in de EU woonachtig is; benadrukt derhalve dat het nodig is ervoor te zorgen dat dit beleid onder de bevoegdheid valt van de enige Europese instelling die rechtstreeks wordt verkozen en die verantwoordelijk is voor toezicht en democratische controle;

64.  meent dat een goede beoordeling van de uitvoering, de gevolgen en de concrete resultaten van het beleid en van de regelgeving op het vlak van interne veiligheid, een analyse van de veiligheidsbedreigingen, inachtneming van de beginselen van evenredigheid en noodzakelijkheid en een democratisch debat essentiële voorwaarden zijn voor een effectieve interneveiligheidsstrategie;

65.  wijst erop dat de huidige interneveiligheidsstrategie in 2014 afloopt; verzoekt de Commissie een nieuwe interneveiligheidsstrategie voor de periode 2015-2019 voor te bereiden, die rekening houdt met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de verankering van het Handvest van de grondrechten in het EU-recht; verzoekt de Raad de bijdrage van het Parlement aan de nieuwe interneveiligheidsstrategie zorgvuldig in overweging te nemen voordat hij de nieuwe strategie goedkeurt; neemt kennis van de analyses van Europol in dit verband, met inbegrip van de risicoanalyse;

66.  onderkent dat grensoverschrijdende criminaliteit in de EU een toenemende tendens vertoont en onderstreept daarom het belang van voldoende financiering voor de agentschappen die actief zijn op het vlak van samenwerking bij de rechtshandhaving; beschouwt het huidige "landschap" van uiteenlopende instrumenten, kanalen en instrumenten voor informatie-uitwisseling over Europese wetshandhaving als een gecompliceerd en versnipperd geheel dat leidt tot inefficiënt gebruik van de beschikbare instrumenten en ontoereikend democratisch toezicht en verantwoording op EU-niveau; bepleit een toekomstgerichte visie op de wijze waarop gegevensuitwisseling inzake wetshandhaving in de EU zich laat vormen en optimaliseren, onder waarborging van de grondrechten, met inbegrip van een afdoende niveau van gegevensbescherming; acht het noodzakelijk dat het onderlinge vertrouwen tussen de rechtshandhavingsinstanties toeneemt, zodat de informatie-uitwisseling geïntensiveerd kan worden;

67.  verwerpt het concept van preventief politiewerk zonder voorafgaande verdenking, en in het bijzonder het EU-voorstel inzake de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers en het idee van een EU-systeem voor het traceren van terrorismefinanciering; roept de Commissie op de richtlijn gegevensbewaring(20) in te trekken;

68.  roept de Commissie op de lidstaten aan te moedigen hulpcentra op te richten in buurten die bekend zijn voor prostitutie om slachtoffers onmiddellijk psychologische en fysieke hulp te bieden;

69.  verzoekt de Commissie spoedig met voorstellen te komen om de grensoverschrijdende politiële samenwerkingsinstrumenten die in het kader van de vroegere derde pijler zijn vastgesteld – zoals het Prüm-besluit en het Zweeds initiatief – in het rechtskader van het Verdrag van Lissabon onder te brengen;

70.  verwelkomt het voorstel van de Commissie voor de nieuwe Europol-verordening, op basis van de nieuwe rechtsgrond waarin het Verdrag van Lissabon voorziet, en hoopt op een snelle afhandeling van dit belangrijke wetgevingsdossier, volledig in overeenstemming met de beginselen van het Verdrag, zodat Europol in staat is zijn rol om grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden effectiever te vervullen;

71.  betreurt dat de EU nog steeds niet voldoende toegerust is om natuurrampen en door mensen veroorzaakte rampen te voorkomen en bestrijden;

Grenzen en visa

72.  is tevreden over de afronding van de onderhandelingen over het pakket voor het Schengenbestuur; vraagt de Commissie haar rol als coördinator van de Schengen-evaluaties en als hoedster van het Verdrag waar te maken, zodat situaties die de werking van het Schengengebied in gevaar kunnen brengen, worden vermeden; brengt in herinnering dat het Schengengebied afhankelijk is van wederzijds vertrouwen en dat alle lidstaten hun verplichtingen moeten nakomen, waaronder controles van de buitengrenzen, in overeenstemming met de bepalingen van de Schengengrenscode, met inbegrip van het gebruik van beschikbare technologieën; herinnert aan het belang van de bestrijding van illegale handel en smokkel aan de grenzen, met name het binnensmokkelen van migranten; herhaalt zijn standpunt dat het Schengengebied onverwijld moet worden uitgebreid tot ook Roemenië en Bulgarije;

73.  beschouwt het wegvallen van controles aan de binnengrenzen als een van de belangrijkste verworvenheden van de Europese integratie; verlangt dat de Commissie bijzondere aandacht schenkt aan de afwezigheid van controles aan de binnengrenzen, en verzet zich krachtig tegen elke poging om de vrijheid van personenverkeer te beperken die niet in overeenstemming is met het acquis;

74.  onderkent dat het Schengengebied uniek is en tot dusver stap voor stap is uitgebouwd; is echter van mening dat er moet worden nagedacht over de verdere ontwikkeling ervan op lange termijn; meent dat de Schengen-buitengrenzen in de toekomst moeten worden bewaakt met de steun van Europese grenswachters, die onder meer moeten worden opgeleid op het vlak van mensenrechtennormen;

75.  is tevreden over de herziening van het Frontex-mandaat en over de Eurosur-overeenkomst; is tevreden over de nieuwe regels voor de bewaking van de maritieme grenzen, waarmee ook het redden van de levens van migranten, alsook aan de eerbiediging van de mensenrechten van migranten en asielzoekers, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement, prioriteiten zijn geworden; herinnert eraan dat internationale wetten, het acquis en met name de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dienen te worden nageleefd door de Unie en haar lidstaten in het kader van interventies op volle zee of wanneer ze regels uitvoeren met betrekking tot de bewaking van de buitengrenzen;

76.  geeft uiting aan zijn diepe bedroefdheid over het tragische verlies van mensenlevens aan de grenzen van de EU, en met name in het Middellandse Zeegebied; herhaalt zijn standpunt dat de gebeurtenissen voor de kust van Lampedusa de EU wakker moeten schudden en dat de enige manier om verdere tragedies te voorkomen bestaat in het volgen van een gecoördineerde aanpak op basis van solidariteit en verantwoordelijkheid, en ondersteund door gemeenschappelijke instrumenten;

77.  verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over de situatie in detentiecentra, eveneens met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten aldaar, en te komen met initiatieven met betrekking tot de toekomstige werking van dergelijke centra;

78.  slaat alarm over het toenemende aantal doden, met name op zee, en schendingen van de mensenrechten, wanneer irreguliere migranten trachten de EU binnen te komen; vraagt de Commissie het Parlement te informeren vóór de sluiting van een akkoord tussen Frontex en een derde land; staat erop dat dergelijke akkoorden aanzienlijke waarborgen moeten bieden om ervoor te zorgen dat de mensenrechtennormen ten volle worden nageleefd, met name voor wat betreft repatriëring, gezamenlijke patrouilles, en zoek-, reddings- en onderscheppingsoperaties;

79.  herinnert aan de belangrijke rol van Frontex en de Europese Politieacademie bij het opleiden van rechtshandhavingspersoneel en grenswachten, zodat zij de Europese wetgeving handhaven, die de mensenrechten van migranten respecteert;

80.  geeft krachtige steun aan de oproep van de Europese Raad om de rol van Frontex in overeenstemming met het programma van Stockholm te versterken, zodat de capaciteit van het agentschap om effectief te reageren op veranderende migratiestromen groter wordt;

81.  betreurt de late migratie naar het Schengen-informatiesysteem II en de toegenomen kosten ervan; is ingenomen met de doorzettende verbreiding van het Visuminformatiesysteem en de oprichting van het agentschap "eu-LISA" voor het operationele beheer daarvan; onderstreept dat deze nieuwe systemen hun geschiktheid voor dagelijks gebruik nu moeten bewijzen; herinnert aan zijn eis "dat geen nieuwe instrumenten voor grensbeheer of systemen voor grootschalige gegevensopslag mogen worden gelanceerd voordat de bestaande instrumenten noodzakelijk, volledig operationeel, veilig en betrouwbaar zijn"; is uitermate bezorgd over de gemelde inbraken in het Schengen-informatiesysteem en is van mening dat de kwestie van het uitbesteden van activiteiten met betrekking tot het beheer en de exploitatie van grootschalige Europese IT-systemen besproken moet worden; roept de Commissie op de evaluaties te presenteren van deze systemen, zoals voorzien in de respectieve wetgevingsinstrumenten; betreurt het gebrek aan vooruitgang op het vlak van het gebruik van veilige onderliggende documenten;

82.  is ingenomen met de geboekte vooruitgang op het gebied van het visa-acquis, maar vraagt eveneens een betere tenuitvoerlegging van de bestaande regels; gelooft dat gemeenschappelijke centra voor visumaanvragen een nuttig instrument zijn gebleken en in de toekomst de norm zouden kunnen worden; is van mening dat de verdere maatregelen in het kader van de harmonisatie van visaprocedures, met inbegrip van gemeenschappelijke regels inzake de afgifte van visa, moeten worden vastgesteld in het kader van een interinstitutionele discussie over de doelstellingen van het gemeenschappelijk visabeleid; vraagt om de sluiting van verdere visumfaciliteringsovereenkomsten en roept op tot toezicht op en de verbetering van de reeds bestaande overeenkomsten;

83.  roept de lidstaten op gebruik te maken van de huidige bepalingen van de visumcode en de Schengengrenscode die de afgifte van visa op humanitaire gronden mogelijk maken, en het aanbieden van tijdelijke opvang voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen in derde landen te vergemakkelijken;

84.  roept de EU-instellingen en de lidstaten op te zorgen voor meer mobiliteit voor werknemers door tijdelijke visa toe te laten en door het opnieuw indienen van aanvragen door personen die reeds in het systeem zitten te vergemakkelijken; gelooft dat dit zou zorgen voor een effectieve toename van de mobiliteit van werknemers door te zorgen voor rechtszekerheid en door de interne mobiliteit in de EU te verhogen;

85.  roept de Commissie op de bestaande visumversoepelingsovereenkomsten tussen de Unie en haar oostelijke buurlanden verder te verbeteren, naast de werkzaamheden op weg naar een visumvrije reiszone die interpersoonlijke contacten mogelijk maakt;

Asiel en migratie

86.  herinnert eraan dat de Europese Raad in het Stockholm-programma had beklemtoond dat "goed beheerde migratie alle partijen tot voordeel kan strekken"; verwacht dat verdere voortgang wordt geboekt met de invoering van wetgeving op het gebied van legale migratie en dringt aan op grotere inspanningen in de toekomst, met het oog op de demografische uitdagingen en de behoeften van de economie; meent tevens dat de integratie van migranten om meer aandacht vraagt;

87.  roept de Europese instellingen en lidstaten op het bredere publiek en werkgevers attent te maken op de EU-portaalsite over immigratie; roept de Commissie op toezicht te houden op de omzetting van de richtlijn inzake de blauwe kaart en verslag uit te brengen over de toepassing ervan, zoals gevraagd in de richtlijn;

88.  roept dringend op tot meer transparantie, door iedere lidstaat te verplichten jaarlijks verslag uit te brengen over de vooruitgang die werd geboekt door iedere specifieke minderheidsgroep op het vlak van integratie in de arbeidsmarkt en invloed van het beleid inzake gelijke kansen; moedigt de Commissie aan een "jaarlijks verslag over trends" op te stellen waarin de overeengekomen vergelijkbare indicatoren betreffende sociale samenhang die als doelstellingen zijn aangemerkt aan bod komen, met inbegrip van toezicht in de hele EU op de situatie van nieuwkomers, langdurig ingezetenen, genaturaliseerde migranten, de kinderen van migranten en opgesplitst volgens mogelijke discriminatiegrond (bv. ras/etnische afkomst, religie/geloof, gender, leeftijd, seksuele gerichtheid en handicap), zodat de vooruitgang op het gebied van het beleid inzake sociale insluiting kan worden gemeten; is van mening dat de open coördinatiemethode hiervoor dient te worden toegepast;

89.  erkent dat de recente veranderingen en onrust in Noord-Afrika en het Midden-Oosten de druk op de oostelijke en zuidelijke grenzen van de EU hebben doen toenemen;

90.  verwelkomt de vaststelling van het asielpakket; vraagt de Commissie toezicht te houden op de juiste uitvoering van het pakket door de lidstaten vanaf de datum waarop het van kracht wordt en om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de nationale wetgeving in overeenstemming is met de jurisprudentie; stelt voor dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voortaan deze nieuwe regelgeving opneemt in zijn opleidingsprogramma's;

91.  verzoekt om de oprichting van een contactpunt voor genderkwesties binnen het EASO;

92.  betreurt de aanhoudende en systematische praktijk om migranten vast te zetten in detentiecentra, zoals recentelijk werd onderstreept door de VN-Raad voor de mensenrechten; vraagt dat alternatieven voor detentie verder worden ontwikkeld en toegepast, met inbegrip van de regularisatie van migranten zonder papieren op basis van duidelijke criteria;

93.  is in de context van het Dublin-systeem van mening dat de mogelijkheid om overdrachten naar lidstaten die onder aanzienlijke druk staan op te schorten in de toekomst dient te worden overwogen;

94.  betreurt ten zeerste dat van de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van verantwoordelijkheden waarvan artikel 80 VWEU spreekt, zo weinig terechtgekomen is; is van oordeel dat er in de toekomst krachtiger en concretere maatregelen nodig zullen zijn, met name voor lidstaten die meer migranten en asielzoekers ontvangen; vraagt de invoering van een coherent en vrijwillig permanent EU-systeem voor interne overbrenging voor personen die internationale bescherming genieten;

95.  meent dat de externe dimensie van het asielbeleid in verband met procedures voor hervestiging en beschermde toegang moet worden uitgebreid; betreurt de tot dusver beperkte betrokkenheid van de lidstaten bij hervestiging;

96.  is uitermate bezorgd over het lot van onderdanen van derde landen en staatlozen die in het kader van EU-terugnameovereenkomsten weer worden toegelaten, inclusief gevallen van detentie voor onbepaalde tijd, rechtsvacuüm of refoulement naar hun land van herkomst en wenst dat geen bepalingen over de overname van onderdanen van derde landen in die overeenkomsten worden opgenomen; onderstreept het belang van tenuitvoerlegging van de aanbevelingen die de Commissie in haar evaluatie van terugnameovereenkomsten heeft gedaan;

Externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

97.  wijst op het belang van een zwaardere externe dimensie van het Europees beleid op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht en dringt aan op intensievere samenwerking met derde landen op alle niveaus op het gebied van veiligheid, migratie, grondrechten en grensbeheer;

98.  wijst erop dat de Europese Unie en de lidstaten immigratie moeten blijven incorporeren in de ontwikkelingssamenwerking en dat zij sterker gebruik moeten maken van de partnerschapsovereenkomsten om met de landen van herkomst en de doorreislanden tot nauwere samenwerking te komen wat betreft de bestrijding van mensenhandel, clandestiene immigratie, herstel van familiebanden, terugkeer en overname in het kader van het regelmatig overleg tussen de Europese Unie en bedoelde landen en van het optreden van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO); roept op tot solidariteit met derde landen die zich dichtbij landen bevinden waar een burgerconflict heerst en die vluchtelingen opnemen die trachten te ontkomen aan dergelijk conflict;

99.  dringt aan op stimulering van een beleid inzake vrijwillige terugkeer;

100.  onderstreept dat het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) mensenrechten, democratie en de rechtsstaat tot de kernwaarden van zowel het interne als het externe beleid van de EU maakt, zoals wordt bepaald in de artikelen 2, 3 en 21 van het VEU, en is bijgevolg van mening dat op een coherente manier gestalte moet worden gegeven aan de eerbiediging, bescherming en bevordering van deze waarden om ervoor te zorgen dat de EU geloofwaardig is op het wereldtoneel; betreurt dat de Commissie blijft weigeren om een actieplan voor de mensenrechten op te stellen teneinde de EU-waarden in de externe dimensie van het beleid inzake vrijheid, veiligheid en recht te bevorderen overeenkomstig het verzoek in het programma van Stockholm;

101.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan concrete maatregelen te nemen om te komen tot meer coherentie en consistentie tussen het extern en intern beleid van de EU;

102.  is er vast van overtuigd dat de EU en haar lidstaten geen akkoorden met derde landen moeten ondertekenen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht wanneer er een groot risico van schending van de mensenrechten bestaat en de rechtsstaat niet wordt geëerbiedigd; onderstreept dat dergelijke akkoorden alleen mogen worden gesloten na een zorgvuldige effectbeoordeling op het gebied van mensenrechten en een opschortingsclausule inzake de mensenrechten moeten bevatten;

103.  is bezorgd over het toenemend aantal eisen die buurlanden krijgen opgelegd voor wat betreft het EU-beleid inzake migratie en grensbeheer; dringt aan op een op de mensenrechten gebaseerde aanpak van het migratiebeleid en het grensbeheer van de EU waarbij de rechten van reguliere en irreguliere migranten alsook van andere kwetsbare groepen altijd vooropstaan; herinnert aan de extraterritoriale toepassing van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bij de tenuitvoerlegging van het migratiebeleid van de EU, overeenkomstig de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;

104.  dringt aan op betere coördinatie tussen de dialogen over de mensenrechten en de subcomités vrijheid, veiligheid en recht die in het kader van de akkoorden met derde landen zijn ingesteld, met name in de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en meer in het algemeen in de landen waarop de terugnameovereenkomsten van toepassing zijn;

105.  verzoekt de Commissie acties voor te stellen om vrouwen die het slachtoffer van mensenhandel en seksuele uitbuiting zijn geworden te beschermen en bijstand te verlenen door middel van maatregelen als de ontwikkeling van compensatieregelingen, het waarborgen van een veilige terugkeer, hulp bij de re-integratie in de samenleving van het land van herkomst in geval van vrijwillige terugkeer, bijstand en ondersteuning tijdens hun verblijf in de EU en samenwerking met de autoriteiten van de landen van herkomst om de families van slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting te beschermen;

Methoden, instrumenten en procedures

106.  is van mening dat het beleidsvormingsproces moet voldoen aan de hoogst mogelijke normen; is van oordeel dat de benoeming van problemen, de bespreking van mogelijke oplossingen en de keuze tussen mogelijke opties volgens een vaste volgorde moeten plaatsvinden; merkt op dat er meer onderzoek nodig is op Europees niveau en dat nauwere samenwerking en betere informatie-uitwisseling tussen de Europese instellingen en agentschappen en de lidstaten de totstandbrenging en de tenuitvoerlegging van beleid zouden verbeteren;

107.  betreurt het ontbreken van een objectieve evaluatie van de vooruitgang naar een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en van betrouwbare informatie over de wijze waarop de lidstaten uitvoering geven aan het acquis;

108.  stelt voor dat wetgeving en de uitvoering ervan achteraf stelselmatig aan objectieve en onafhankelijke evaluatie worden onderworpen, waarbij ook wordt beoordeeld of wetgeving op het betrokken gebied nog steeds nodig is; wijst in deze context met name op het belang van effectbeoordelingen in de Commissie, het Parlement en de Raad, waarbij bepaalde normen moeten worden gehandhaafd en buitensporige bureaucratische rompslomp vermeden moet worden;

109.  juicht het initiatief van de Commissie toe om een EU-scorebord voor justitie op te stellen, dat een rechtspraaksysteem van hoge kwaliteit op gebied van civiel-, handels- en bestuursrecht moet bevorderen, in aanmerking genomen dat de concrete toepassing van de wetgeving uiteindelijk in handen van de rechter ligt;

110.  benadrukt dat hoogwaardige rechtspraakstelsels een belangrijke rol kunnen spelen bij het herstellen van het vertrouwen, een terugkeer naar groei, en dat ze vertrouwen en stabiliteit in de hand werken; wijst erop dat voorspelbare, tijdige en afdwingbare rechtsbesluiten belangrijke structurele componenten vormen van een aantrekkelijk bedrijfsklimaat, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie met als titel "Het EU-scorebord voor justitie – Een instrument ter bevordering van een doeltreffende justitie en groei" (COM(2013)0160);

111.  verlangt van de Commissie dat zij nadrukkelijker toeziet op de concrete tenuitvoerlegging van EU-wetgeving door de lidstaten; is van mening dat dit een politieke prioriteit dient te zijn, gelet op de brede kloof die vaak gaapt tussen het op Europees niveau aangenomen beleid en de uitvoering ervan op nationaal niveau; wijst erop dat strategische planning moet voortbouwen op de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan bij de uitvoering en dat dergelijke planning bijgevolg niet enkel mag bestaan uit een lijst met doelstellingen en prioriteiten, maar eveneens verder moet kijken met het oog op de beoordeling van de tenuitvoerlegging; wijst erop dat wanneer er rechten van burgers, inwoners en migranten bij zijn gemoeid, dit moet gebeuren vanaf de eerste dag waarop een handeling in werking is; is van mening dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om te komen tot een goede uitvoering, onder meer via coördinatie en samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten en de agentschappen en door lidstaten bij te staan door middel van richtsnoeren, praktische ondersteuning en de uitwisseling van goede praktijken; is van mening dat de oorzaken voor niet-uitvoering van EU-wetgeving moeten worden achterhaald en aangepakt, zo nodig door middel van inbreukprocedures;

112.  is van mening dat voor kwaliteitsverbetering van de EU-wetgeving op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht nodig is dat de lidstaten en de Europese instellingen zich gezamenlijk inspannen om de informatie-uitwisseling over de respectieve nationale systemen te verbeteren en nauwkeurige juridische informatie te verschaffen (over geldende nationale/regionale wetgeving en normen), alsmede informatie over uitvoering en werkwijzen; dringt aan op sterkere interinstitutionele coördinatie;

113.  betreurt dat de Raad het Parlement niet nauwer betrekt bij de opstelling van strategiedocumenten, zoals de drugsstrategie en de interne veiligheidsstrategie;

114.  is van mening dat de ontwikkeling van een Europese rechtsplegingscultuur een eerste vereiste is om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burger tot werkelijkheid te laten worden en om te zorgen voor een betere toepassing van het EU-recht; pleit, dit indachtig, voor veel sterkere nadruk op en meer financiering van EU-opleidingen op rechtspraakgebied voor alle praktijkjuristen; acht het belangrijk dat voor zulke rechtspraakopleidingen een "bottom-upbenadering" wordt gevolgd, dat voor ruimere toegankelijkheid van Europeesrechtelijke informatiebronnen wordt gezorgd via webtechnologie (d.w.z. een e-justitieportaal), dat er verbetering komt in de kennis van het Europese recht bij de rechterlijke macht en de politie en de talenkennis onder rechterlijke ambtenaren, dat er netwerken op dit terrein worden aangelegd en onderhouden en dat er diverse andere maatregelen worden genomen om de dagelijkse judiciële samenwerking te bevorderen, om op die manier te zorgen voor wederzijds vertrouwen, en bijgevolg te komen tot samenwerking en wederzijdse erkenning;

Verdere maatregelen

115.  houdt begeleiding, samenhang en benchmarks voor noodzakelijk in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht; is van mening dat dergelijke doelstellingen een goede programmering vereisen in de geest van het Verdrag van Lissabon die gezamenlijk moet worden voorbereid door het Parlement, de Raad en de Commissie;

o
o   o

116.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 12.
(2) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
(3) PB L 26 van 26.1.2013, blz. 27.
(4) Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).
(6) PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.
(7) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(8) PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.
(9) PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0322.
(11) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(12) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
(13) Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 107).
(14) Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB L 343 van 29.12.2010, blz. 10).
(15) COM(2012)0614.
(16) Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(17) Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
(18) Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
(19) PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 7.
(20) Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54).

Juridische mededeling - Privacybeleid