EUROPESE UNIE

Comité van de Regio's

NLE

- Belliardstraat 101 - B-1040 BRUSSEL - Tel. +32 (0)2/282 22 11 - Fax +32 (0)2/282 23 25 -

Internet http://www.cor.europa.eu

CONST-IV-003

Brussel, 17 mei 2006

ADVIES

van het Comité van de Regio’s

van 27 april 2006 

over de

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de

Europese Unie”

COM (2005) 389 final

de

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Migratie en ontwikkeling: een aantal concrete ideeën”

COM (2005) 390 final 
en het 
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven”

COM (2005) 391 final

_____________

 

Het Comité van de Regio’s

 

gezien de Mededelingen van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:  “Migratie en ontwikkeling: een aantal concrete ideeën” (COM(2005) 390 final), en “Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie” (COM(2005) 389 final),

 

gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (COM (2005) 391 final),

 

gezien het besluit van de Europese Commissie van 1 september 2005 om het Comité van de Regio's hierover, overeenkomstig art. 265, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen,

 

gezien het besluit van de voorzitter van 23 september 2005 om de commissie Externe betrekkingen hierover een advies te laten opstellen,

 

gezien artikel 63 van het EG-verdrag,

 

gezien Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming;

 

gezien Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie;

 

gezien Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 20003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen;

 

gezien zijn advies over het “Groenboek over het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak" (CDR 82/2005 fin);

 

gezien zijn advies over de “Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over migratie, integratie en werkgelegenheid” (CDR 223/2003 fin), PB C 109 van 30-4-2004, blz. 46-49;

 

gezien zijn ontwerpadvies (CDR 51/2006 rév.1) dat op 2 maart 2006 door de commissie Constitutionele aangelegenheden, Europese governance en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is goedgekeurd (Rapporteur: de heer SCHIEDER (AT/PSE));

heeft tijdens zijn 64e zitting op 26 en 27 april 2006 (vergadering van 27 april) onderstaand advies uitgebracht.

*

*          *

I. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: “Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie” (COM (2005) 389 final)

1.      Standpunten van het Comité van de Regio’s

Het Comité van de Regio’s

1.1      juicht toe dat de Commissie gevolg geeft aan een verzoek van de Europese Raad om voorstellen te doen voor een coherent Europees kader voor de integratie van onderdanen van derde landen;

1.2      stelt vast dat de Commissie zich in een eerste reactie daarop vooral richt op voorstellen voor concrete maatregelen voor een consequente omzetting van de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie, evenals op de ondersteuningsmechanismen van de EU (nieuwe mogelijkheden voor actie op EU- of nationaal niveau, nieuwe wegen om te komen tot samenhang tussen de maatregelen van de EU en die van de staten zelf);

1.3      neemt er nota van dat de tabel in de mededeling met voorbeeldmaatregelen op nationaal en op EU-niveau voortbouwt op de gemeenschappelijke basisbeginselen voor integratie (die de Europese Raad in november 2004 heeft vastgelegd) evenals op het handboek over integratie, de voorbereidende INTI-acties en de voorbereidingen voor de instelling van een Europees Fonds voor de integratie;

1.4      betreurt dat de voorstellen van de Commissie niet zijn gerangschikt volgens prioriteit. De Commissie wil het stellen van prioriteiten overlaten aan de lidstaten zelf;

1.5      is het er met de Commissie over eens dat integratie een tweezijdig proces is;

1.6      acht het van belang dat er maatregelen komen ter versterking van het aanpassingsvermogen van de bevolking van het ontvangende land (in de zin van interculturele bewustmaking en uitwisseling van kennis, aanvaarding van migratie), en dat de rol van particuliere organisaties in het beheren van de diversiteit wordt versterkt, evenals de samenwerking met de media (opstelling van een vrijwillige gedragscode);

1.7      onderschrijft dat integratie moet gebeuren op grond van eerbiediging van de fundamentele waarden van de EU. Hier moeten vooral de onderdelen van de introductieprogramma’s die het staatsburgerschap betreffen worden benadrukt;

1.8  is verheugd over de aandacht die in de Mededeling wordt geschonken aan onderwijs, en wijst  op de noodzaak om specifieke maatregelen en instrumenten op onderwijsgebied ten uitvoer te  leggen om een volledige integratie van immigranten in het onderwijssysteem van het gastland  – en daarmee in de samenleving als geheel – mogelijk te maken;

1.9 beklemtoont dat werkgelegenheid moet worden gezien als cruciaal onderdeel van het  integratieproces. Vooral belangrijk zijn vernieuwende ideeën die discriminatie moeten  voorkomen, erkenning van opleidingen en beroepservaring via in alle lidstaten geldende  gemeenschappelijke procedures, het betrekken van sociale partners bij de maatregelen, het  ondersteunen van opleidingscapaciteit van kleine ondernemers, bedrijfsorganisaties en  vakbonden, en positieve maatregelen om het in dienst nemen van migranten te stimuleren. Het  wijst erop dat eenvormige, duidelijke en niet-discriminerende Europese criteria zouden  moeten worden vastgesteld om de onderwijssystemen van de verschillende lidstaten en de  beroepservaring van Europese burgers te evalueren;

1.10  stelt nadrukkelijk dat integratie een dynamisch tweerichtingsproces van wederzijdse  tegemoetkoming is. Verwelkomingsinitiatieven en begeleiding ter bevordering van  vertrouwen zijn hierbij belangrijke instrumenten;

1.11 wijst erop dat het van belang is dat zowel migranten als de oorspronkelijke bevolking  bewust worden gemaakt van de fundamentele waarden van de EU;

1.12 beklemtoont dat de verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en tot  opleidingsmogelijkheden, en de erkenning van diploma’s en beroepservaring, wezenlijke  onderdelen van het integratieproces zijn;

1.13 beaamt dat er moet worden gewerkt aan het vergroten van de capaciteit van openbare en  particuliere dienstenverstrekkers om met onderdanen van derde landen om te gaan  (vertaaldiensten, interculturele vaardigheden, integratie- en diversiteitsbeheer,  begeleidingsprogramma’s);

1.14 is het ermee eens dat frequente omgang van immigranten met autochtonen,  gemeenschappelijke fora, interculturele dialoog, voorlichting over immigranten en hun  cultuur, en integratiebevorderende levensomstandigheden in de steden, dienen te worden  gestimuleerd;

1.15 beklemtoont dat het Europees Handvest van de grondrechten de eerbiediging waarborgt van  de verscheidenheid aan culturen en het recht op het vrij beoefenen van een godsdienst,  voorzover dit niet botst met andere onschendbare Europese rechten, de Universele Verklaring  van de mensenrechten of met nationaal recht;

1.16 beklemtoont dat het belangrijk is dat immigranten deelnemen aan het democratische proces  en aan het opstellen van integratiebeleid en –maatregelen, in het bijzonder op lokaal niveau;

1.17 is ingenomen met het feit dat de lijst van voorbeelden van maatregelen zeer uitgebreid is en  alle belangrijke terreinen van de integratie bestrijkt. In die zin kan de lijst een goed  uitgangspunt zijn voor de onderlinge afstemming van het integratiebeleid in de lidstaten;

1.18 wijst erop dat er duidelijke doelstellingen moeten worden geformuleerd. Deze moeten  middels indicatoren en evaluatiemechanismen worden getoetst, zodat de maatregelen  aangepast kunnen worden, de vorderingen bij de integratie kunnen worden geëvalueerd en de   informatiestromen beter kunnen worden georganiseerd;

1.19 acht samenwerking en informatie-uitwisseling bijzonder belangrijk (nationale contactpunten voor integratie/NCPI, integratiehandboek, website over integratie).

2.      Aanbevelingen van het Comité van de Regio’s

Het Comité van de Regio’s

2.1      benadrukt dat bij keuze, soort en wijze van uitvoering de context van de eigen nationale situatie en de eigen tradities behouden kunnen blijven, maar dat de voorstellen toch worden beschouwd als de kern van alle beleidsmaatregelen van de lidstaten op integratiegebied;

2.2      legt er de nadruk op dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het aspect van gelijkheid van mannen en vrouwen, evenals aan de situatie van jonge migranten en kinderen uit gezinnen van deze migranten;

2.3      stelt dat basiskennis van de taal, van de geschiedenis en de instellingen van de gastsamenleving onontbeerlijk is voor het integratieproces;

2.4      eist inspanningen op onderwijsgebied om immigranten voor te bereiden op een succesvollere en actievere deelname aan de samenleving. Er moet bijvoorbeeld worden gezorgd voor diversiteit in de onderwijspakketten en bijzondere steun voor jonge migranten op school. Voorts dient het belang van voorschoolse opleiding te worden benadrukt, alsook de noodzaak van projecten ten behoeve van een soepele overgang van school naar werk waarvoor er in de lidstaten speciale programma’s moeten komen;

2.5      onderstreept dat, naast de door de Commissie voorgestane “doeltreffende aanpak van delinquentie bij jonge migranten”, er tevens een doeltreffend preventie- en voorlichtingsbeleid moet worden gevoerd;

2.6      benadrukt dat de toegang van migranten tot openbare en particuliere goederen en diensten, als essentiële grondslag voor integratie, wordt bevorderd;

2.7      stelt nadrukkelijk dat de acceptatie van andere manieren van leven en andere levensbeschouwingen ophoudt waar eerbiediging van de mensenrechten en bestrijding van alle vormen van discriminatie, met name discriminatie op basis van geslacht (zoals vastgelegd in de wetgeving op EU- en internationaal niveau) begint. Allochtone migrantenvrouwen moeten extra bescherming krijgen en er moet voor worden gezorgd dat zij onder gelijke voorwaarden volledig toegang tot werk, scholing en de politiek in de Europese democratische samenleving hebben. Ook dient hun recht op zelfbeschikking te worden beschermd door gedwongen huwelijken te voorkomen, huiselijk geweld te bestrijden, hun rechten op het gebied van seksualiteit en voortplanting te beschermen, vernederende praktijken als vrouwenbesnijdenis te verbieden, enz. Over eerbieding van de mensenrechten valt niet te onderhandelen: cultuur en/of traditie kan nooit een rechtvaardiging vormen voor schending van deze rechten. Daarom dienen er specifieke maatregelen te komen op het vlak van voorlichting, preventie, steun en bewustmaking met het doel alle discriminerende en/of vernederende praktijken en gewoonten uit te bannen en zowel allochtone mannen als allochtone vrouwen gelijke kansen te bieden; 

2.8      benadrukt dat de mededeling neigt naar vrijblijvendheid en dat het de analyses ontbreekt aan scherpte. Zo valt op dat de – op zich uiteraard belangrijke - “zachte maatregelen” (zoals dialoog, fora en uitwisseling van informatie) in de mededeling op de voorgrond staan, terwijl maatregelen die voor integratie structureel onontbeerlijk zijn, zoals de deelname aan de politiek door migranten, slechts zijdelings aan bod komen (beginsel 9);

2.9      verlangt een duidelijke uitsplitsing en rangschikking volgens de respectieve politieke, juridische, structurele en institutionele verantwoordelijkheden en actoren van de gastsamenleving en volgens het belang van de maatregelen. In die zin ook moeten de gemeenschappelijke basisbeginselen verder worden uitgewerkt en zo tot een krachtiger instrument worden gemaakt;

2.10      wil een coherente aanpak op EU-niveau. Het wetgevingskader voor toelating en verblijf, inclusief de rechten en plichten, dient te worden versterkt;

2.11      stelt vast dat gelijkheid van mannen en vrouwen in de mededeling als belangrijke aangelegenheid wordt benadrukt. Daarom moet het stuk zelf ook geslachtsspecifiek worden opgesteld;

2.12      eist dat, in het wettelijk kader voor toelating en verblijf, in alle toekomstige instrumenten inzake migratie rekening wordt gehouden met de gelijke behandeling en de rechten van migrantenvrouwen;

2.13      beklemtoont het belang, met name in de context van participatie, van participatie van door belangengroepen,  evenals de idee van het opstarten van een Europees Integratieforum van de overkoepelende organisaties van de EU (raadpleging,  aanbevelingen, nauwer contact met de NCPI). Het Europees Parlement (EP), het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Comité van de Regio’s (CvdR) moeten worden uitgenodigd. Het Europees Integratieforum dient te worden betrokken bij de voorbereidende conferentie voor nieuwe handboeken over migratie. Het jaarverslag over migratie en integratie moet verder worden uitgewerkt;

2.14      benadrukt dat veel van de besproken maatregelen (verwelkomingsinitiatieven, begeleiding, verbetering van de kennis van de autotochtone burgers, cursusaanbod, ...) vanuit lokale instanties moeten worden doorgevoerd. Deze  instanties moeten dus ook  absoluut de nodige middelen krijgen. Dat geldt ook voor het regionale niveau (instellen van voorlichtingsinstrumenten, introductie- en cultuurprogramma’s ...);

2.15      vraagt voor de gemeenschappen en regio’s toereikende financiële middelen voor de omzetting van de maatregelen voor integratie;

2.16      stelt voor een gegevensbank op te zetten (met bijvoorbeeld informatie over de erkenning van opleidingen en diploma’s of over wat migranten nodig hebben);

2.17      benadrukt dat de lokale en regionale instanties qua integratie een grote, onmisbare bijdrage kunnen leveren en zeer veel kennis en knowhow kunnen inbrengen. Daarom moeten zij in een vroeg stadium en in ruime mate bij de opstelling van strategieën  worden betrokken, evenals bij het gehele proces;

2.18      vraagt om maatregelen en stimulansen voor migranten om daadwerkelijk gebruik te maken van de voorgestelde concepten (zoals stimulansen bij het zoeken naar werk en bij opleiding);

2.19      wijst erop dat er betere methodes voor de berekening van het aantal immigranten nodig zijn, zodat de te nemen integratiemaatregelen op de situatie zijn afgestemd en goed ten uitvoer kunnen worden gelegd.

II. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's

Migratie en Ontwikkeling: Een aantal concrete ideeën (COM (2005) 390 final)

1.      Standpunten van het Comité van de Regio’s

Het Comité van de Regio’s

1.1      stelt vast dat in de mededeling stappen staan ter verbetering van het effect van de migratie op de ontwikkeling. Basis vormt de mededeling van december 2002. Het accent ligt op de noord-zuid-migratie;

1.2      merkt op dat niet alleen moet worden nagegaan wat emigratie voor effect heeft op de ontwikkeling van de herkomstlanden, maar ook wat de gevolgen zijn van ontwikkelingssamenwerking voor emigratie, omdat de ontwikkelingssituatie nu eenmaal aan de emigratie ten grondslag ligt. Migratiestromen kunnen op lange termijn pas beheersbaar worden als de landen waar de migranten vandaan komen, worden geholpen om hun burgers de nodige kansen te geven.

1.3      neemt er nota van dat in de mededeling de nadruk wordt gelegd op steun voor tijdelijke en virtuele terugkeer die gericht is op overdracht van kennis en ervaring ten voordele van de landen van herkomst en hun ontwikkeling (brain circulation in plaats van brain drain);

1.4      juicht toe dat er bijzonder veel belang wordt gehecht aan de koppeling van migratiebeleid aan ontwikkelingsbeleid, het voordeel van de terugkeer van migranten voor de ontwikkeling, de vereenvoudiging van kapitaaloverdracht en geldovermakingen naar het moederland, en aan de medefinanciering van projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van overgemaakt geld;

1.5      benadrukt dat de mededeling zeer in het algemeen het behoud van het contact tussen landen van herkomst en migranten nastreeft. (Dat komt ook sterker tot uiting in het beleid inzake het staatsburgerschap van de afzonderlijke lidstaten);

1.6      benadrukt het belang van een opvatting die meer in de richting gaat van migranten als “bruggenbouwers” naar de landen van herkomst. Deze aanpak moet een argument zijn voor de aanvulling van het onderwijs in de taal van het gastland met alfabetisering en lessen in de moedertaal;

1.7      stelt vast dat uit het debat over het Groenboek voor legale immigratie duidelijk wordt dat het in de toekomst in de eerste plaats zal gaan om het forceren van de tijdelijke indienstneming en immigratie van hoog gekwalificeerde arbeidskrachten.

2.      Aanbevelingen van het Comité van de Regio’s

Het Comité van de Regio’s

2.1      stelt vast dat geldstromen alleen maar kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van de ontwikkelingsdoelstellingen. Ze zijn echter louter van particuliere aard en kunnen dus niet in de plaats komen van ontwikkelingshulp van de staat. Daarmee moet terdege rekening worden gehouden;

2.2      benadrukt dat de kosten en voorwaarden voor het overmaken van geld onbevredigend zijn. Er moeten maatregelen komen om de kosten te drukken, de veiligheid te verhogen en de afwikkeling van de transacties te bespoedigen. Deze maatregelen kunnen op korte termijn worden genomen. De effecten ervan op de ontwikkeling moeten echter als een doelstelling voor de langere termijn worden gezien;

2.3      stelt voor onderstaande maatregelen vast te leggen:

-      bevordering van goedkopere, snellere en veiligere manieren om geld over te maken

-      betere gegevens

-      transparantie

-      wettelijk kader

-      technisch kader

-      toegang tot financiële dienstverlening;

2.4      is het ermee eens dat de ontwikkelingslanden moeten worden geholpen bij het in kaart brengen van hun diaspora en bij het leggen van contacten. De elites van de diaspora moeten door het opzetten van gegevensbanken die door de regeringen van de landen van herkomst kunnen worden geraadpleegd, worden gebruikt. Indien nodig kunnen de elites worden uitgenodigd terug te keren. Wel dient duidelijk te worden gesteld dat de invoering van de diaspora in gegevensbanken  slechts op vrijwillige basis mag gebeuren;

2.5      erkent dat het potentieel in het moederland door tijdelijke migratie moet worden vergroot. Dit moet echter niet als een te algemeen kader voor seizoenarbeiders worden gebruikt;

2.6      benadrukt dat de reeds eerder genoemde terugkeermigratie en een tijdelijke of virtuele terugkeer  in de huidige rechtssituatie (Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen) niet mogelijk is omdat ook migranten met een permanente verblijfsvergunning deze status verliezen indien zij zich langere tijd niet in de gaststaat bevinden, en juicht daarom toe dat de Commissie voornemens is te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat het recht van verblijf door de tijdelijke terugkeer naar het land van herkomst, in het kader van een terugkeerprogramma, wordt aangetast;

2.7 stelt voor gemeenschappelijke regels in te voeren op basis waarvan immigranten met een verblijfsvergunning voor bepaalde duur of die daar recht op hebben, voor een door hen noodzakelijk geachte periode naar hun land van oorsprong kunnen gaan zonder hun status te verliezen van onderdaan van een derde land die hier voor lange of onbepaalde duur verblijft;

2.8 onderschrijft dat deze mededeling het internationaal aanzwellend debat weerspiegelt dat migranten moeten worden beschouwd als spelers in de ontwikkeling (overmakingen van geld naar het moederland, overdracht van kennis, ...). Vanuit dat gezichtspunt is tijdelijke migratie positief, maar dan moeten wel eerst alle maatregelen voor vrijwillige terugkeer of systemen om terugkeer aan te moedigen, onder de loep worden genomen;

2.9 vraagt daarom dat in deze context nog eens wordt nagedacht over de vraag wat  transnationaliteit voor het integratiebeleid moet betekenen;

2.10 waardeert het dat in de mededeling wordt uitgegaan van een interessante opvatting, namelijk  dat de landen van herkomst stakeholders zijn in het migratiebeheer. Deze positieve aspecten  van de tijdelijke migratie en tijdelijke terugkeer vereisen echter een onbeperkt recht op inreis  voor migranten die lang of langer ingezeten zijn (dit staat lijnrecht tegenover  Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van  langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, waarin staat dat een reeds verworven  verblijfsrecht vervalt bij afwezigheid uit het grondgebied van de EU);

2.11 juicht toe dat tijdelijke migratie in de Mededeling wordt gestimuleerd, mits die vrijwillig of  krachtens een aanmoedigingsstelsel geschiedt. Tijdelijke migratie kan zeer nuttig zijn om de  ontwikkeling van derdewereldlanden te bevorderen;

2.12 is van mening dat tijdelijke migratie alleen doeltreffend kan zijn indien migranten ook na een  tijdelijke terugkeer naar hun land van herkomst weer tot het gastland worden toegelaten.  Lidstaten die een verbod op meervoudige binnenkomsten hebben uitgevaardigd, zouden dan  ook moeten overwegen dit verbod in te trekken;

2.13  erkent dat seizoensarbeid de betrokkenen een kortstondig voordeel biedt, aangezien zij  gedurende korte tijd geld kunnen verdienen en beroepservaring kunnen opdoen. De  betrokkenen keren echter terug naar hun land van herkomst zonder hoop op verbetering van  hun economische en sociale positie. Het Comité van de Regio’s vindt dat de voorkeur moet  worden gegeven aan een perspectief voor de langere termijn;

2.14 juicht de ondersteuning van terugkeerprogramma’s toe. Deze programma’s kunnen echter pas echt goed werken als er een doeltreffend ontwikkelingsbeleid wordt gevoerd, ook aan de hand van meer gecoördineerde acties voor decentrale samenwerking;

2.15 verlangt derhalve dat er voldoende wordt geïnvesteerd in maatregelen voor infrastructuur en  opleiding en dat ter plaatse wordt gecontroleerd hoe de middelen worden gebruikt;

2.16 dringt erop aan dat in verband met de immigratie van seizoensarbeiders, voor wie het gevaar  van uitbuiting potentieel groter is, adequate maatregelen worden genomen om dat risico te  voorkómen;

2.17 ziet dat de voorstellen van deze mededeling enerzijds doel- en toekomstgerichte benaderingen  bevat, maar dat er nog een oplossing moet worden gezocht voor bovengenoemde  tegenstrijdigheden;

2.18 stelt nadrukkelijk dat moet worden gegarandeerd dat de restrictieve benaderingen in de EU  niet de overhand krijgen;

2.19 beklemtoont dat het niet mag komen tot het volgende negatieve scenario: uitgebreide  maatregelen voor gedwongen terugkeer worden goedgepraat  met als argument de  bevordering van de ontwikkeling, zonder dat er een systeem bestaat voor ruimere, voor alle  kwalificatieniveaus geschikte legale immigratiemogelijkheden (zie het Voorstel voor een  richtlijn over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van  onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, COM(2005) 391);

2.20 wijst erop dat het van cruciaal belang is de emigratielanden ontwikkelingshulp te verlenen en  tegelijk via specifieke overeenkomsten en programma's de samenwerking op alle terreinen op  te voeren;

2.21 benadrukt dat de lokale en regionale niveaus qua integratie een grote, onmisbare bijdrage  kunnen leveren en zeer veel kennis en knowhow kunnen inbrengen. Daarom moeten zij in een  vroeg stadium en in ruime mate bij de opstelling van strategieën  worden betrokken, evenals  bij het gehele proces.

III.      Voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

COM (2005) 391 final

1. Standpunten van het Comité van de Regio’s

Het Comité van de Regio’s

1.1 benadrukt dat een doeltreffend terugkeerbeleid wordt gezien als een noodzakelijk onderdeel van een gedegen en geloofwaardig migratiebeleid;

1.2 benadrukt dat de richtlijn moet zorgen voor een eerlijke en transparante procedure;

1.3 stelt dat middels een geharmoniseerde procedure in twee fasen (terugkeerbesluit – uitvaardiging en uitvoering van een uitzettingsbevel) het beginsel van vrijwillige terugkeer (aanmoediging) moet worden verwezenlijkt;

1.4 verheugt zich erover dat de invoering van voor de gehele EU geldende inreisverboden tevens de basis biedt voor een gemeenschappelijke gegevenskoppeling (SIS II).

2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio’s

Het Comité van de Regio’s

2.1 eist dat de beginselen van de rechtsstaat en het recht op een “eerlijk proces” niet worden opgeofferd aan vreemdelingenhaat en louter economische overwegingen;

2.2 benadrukt dat er bij het invoeren van minimale procedurewaarborgen in het bijzonder moet worden gelet op de evenredigheid van dwangmaatregelen. Aangezien migranten vaak bij terugkeer in hun land met ernstige represailles te maken krijgen, moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de mensenrechten te beschermen, in de allereerste plaats in het geval van uitwijzing;

2.3 betreurt dat er niet is gedacht aan speciale normen voor de bescherming van vrouwen, meisjes, minderjarigen en gehandicapten;

2.4 verlangt dat ook slachtoffers van mensenhandel en vrouwen die daarvan en van andere in verband met migratie gepleegde strafbare feiten getuige zijn, door de EU in bescherming worden genomen;

2.5 stelt dat de mensenrechten, zoals vastgelegd in het communautaire recht, vooral in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden  (EVRM), en zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de basis moeten vormen voor nieuw vast te stellen normen. Middels een uitdrukkelijke en bindende verwijzing naar concrete artikelen van het EVRM en het Handvest moet worden gegarandeerd dat de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn zorgvuldig te werk gaan. Wanneer de formuleringen zwak zijn, bestaat het gevaar dat eruit wordt afgeleid dat er nog meer speelruimte is;

2.6 verlangt dat niet alleen al een onrechtmatig verblijf op het grondgebied van een lidstaat wordt aangemerkt als een overtuigende aanwijzing dat er onderduikgevaar bestaat. Dat zou een ontoelaatbare veroordeling vooraf zijn, die indruist tegen artikel 6 van het EVRM (Recht op een eerlijk proces);

2.7 benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers en getuigen van mensenhandel. Slachtoffers en getuigen van mensenhandel moeten niet alleen worden ingezet voor strafprocessen. Voorafgaand aan repatriëring moet veeleer de situatie in het vaderland worden bekeken, om afpersing en gevaarlijke bedreigingen door criminelen geen kans te geven;

2.8 bepleit dat alleen overtredingen tegen de fundamentele belangen van de lidstaten die echt onaanvaardbaar zijn, worden gerangschikt onder “bedreiging voor de openbare orde of veiligheid” en een reden kunnen zijn voor het uitvaardigen van een inreisverbod. Deze sanctie moet niet gelden voor vergrijpen met slechts een gering effect op het algemeen belang, zoals illegaal verblijf;

2.9 beveelt aan om mensen die niet over voldoende middelen beschikken, bijstand te verlenen in de proceskosten, onafhankelijk van een voorspelling over de noodzaak ervan. Terwijl een procedure nog loopt, kan niet vooraf serieus worden beoordeeld of zo’n financiële steun nodig is. Daarom moet het feit dat iemand niet over middelen beschikt, de doorslag geven voor het verlenen van bijstand in de procedure;

2.10 stelt nadrukkelijk dat dwangmaatregelen evenredig moeten zijn ("vreemdelingenbewaring"), aangezien migranten bij terugkeer vaak te maken hebben met ernstige represailles. Sommige mensen neigen tot extreme gedragingen. Juist op dit punt mogen de mensenrechten desalniettemin niet uit het oog worden verloren;

2.11 stelt duidelijk dat de lidstaten verplicht moeten zijn om tijdens de vreemdelingenbewaring  goede medische zorg te bieden;

2.12 spreekt zich uit voor een volledige omzetting van de inhoud van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989. Bijzondere nadruk dient te worden gelegd op het recht op vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming tegen geweld, mishandeling en verwaarlozing, recht op gezondheidszorg, recht op onderwijs, school en beroepsonderwijs en bescherming van minderheden;

2.13 benadrukt dat er voor het functioneren van de systematiek van deze richtlijn voor moet worden gezorgd dat betekeningen van andere lidstaten op het grondgebied van alle lidstaten worden erkend en mogelijk gemaakt. Dit moet bij het afsluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten, die ook de noodzakelijke rechtsbijstand moeten behelzen, worden verzekerd;

2.14 verklaart zich voorstander van het oprichten van een centraal informaticasysteem voor de opslag van persoonsgegevens. De uitvoerende autoriteiten van de lidstaten moeten toegang hebben tot dit systeem en moeten verplicht zijn de noodzakelijke gegevensoverdrachten uit te voeren.

Aanbeveling 1

Artikel 5

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 5 -  
Familiebanden en belang van het kind

Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met de aard en de hechtheid van de familiebanden van de betrokken onderdanen van derde landen, de duur van het verblijf in de lidstaat en het bestaan van familiebanden en sociale en culturele banden met het land van herkomst. Overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties van 1989 houden zij tevens rekening met de belangen van het kind.

Artikel 5 -  
Familiebanden en belang van het kind

Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten overeenkomstig artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) rekening met de aard en de hechtheid van de  familiebanden van de betrokken onderdanen van derde landen, de duur van het verblijf in de lidstaat en het bestaan van familiebanden en sociale en culturele banden met het land van herkomst. Overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties van 1989 houden zij tevens rekening met nemen zij de belangen van het kind in acht.

Motivering

Het Comité van de Regio’s hecht er bijzonder aan dat de mensenrechten, zoals vastgelegd in de communautaire wetgeving, vooral in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de basis vormen voor nieuw vast te stellen normen. Middels een uidrukkelijke en bindende verwijzing naar concrete artikelen van het EVRM moet worden gegarandeerd dat de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn zorgvuldig te werk gaan. Wanneer de formuleringen zwak zijn, bestaat het gevaar dat eruit wordt afgeleid dat er nog meer  speelruimte is.

Aanbeveling 2

Artikel 6, lid 2

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 6

Terugkeerbesluit

2. In het terugkeerbesluit wordt een passende periode voor zelfstandig vertrek vastgesteld van maximaal vier weken, tenzij er reden is om aan te nemen dat de betrokkene tijdens deze periode zal onderduiken. Voor de duur van de vertrekperiode kunnen bepaalde verplichtingen worden opgelegd om het risico op onderduiken te beperken, zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een financiële zekerheid te stellen, documenten te verstrekken of op een bepaalde plaats te verblijven.

Artikel 6

Terugkeerbesluit

2.      In het terugkeerbesluit wordt een passende periode voor zelfstandig vertrek vastgesteld van maximaal vier weken, tenzij er reden is om aan te nemen dat de betrokkene tijdens deze periode zal onderduiken. Voor de duur van de vertrekperiode kunnen bepaalde verplichtingen worden opgelegd om het risico op onderduiken te beperken, zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een financiële zekerheid te stellen, documenten te verstrekken of op een bepaalde plaats te verblijven.

2bis Er wordt niet vanuit gegaan dat er een risico op onderduiken bestaat alleen maar omdat een onderdaan van een derde land zich onrechtmatig op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

Motivering

Met de voorgestelde aanvulling wordt beoogd duidelijk te stellen dat niet alleen al een onrechtmatig verblijf op het grondgebied van een lidstaat wordt aangemerkt als een overtuigende aanwijzing dat er onderduikgevaar bestaat. Dat zou een ontoelaatbare veroordeling vooraf zijn, die indruist tegen artikel 6 van het EVRM (Recht op een eerlijk proces).

 

Aanbeveling 3

Artikel 6, lid  5

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 6

Terugkeerbesluit

5. De lidstaten kunnen te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dergelijke gevallen wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd of wordt een eventueel al uitgevaardigd terugkeerbesluit ingetrokken.

Artikel 6

Terugkeerbesluit

5.      De lidstaten kunnen te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dergelijke gevallen wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd of wordt een eventueel al uitgevaardigd terugkeerbesluit ingetrokken.

5bis De lidstaten beschermen slachtoffers en getuigen van mensenhandel. In deze gevallen wordt geen terugkeerbesluit genomen of wordt een reeds genomen besluit ingetrokken, zolang niet is gewaarborgd dat de slachtoffers en getuigen van mensenhandel kunnen worden gerepatrieerd naar een voor hen veilige derde staat. Om de lidstaten te helpen bij het nemen van dergelijke maatregelen ter bescherming van de rechten van immigranten moet de Europese Unie hun op diverse manieren financiële steun verlenen.

Motivering

Het Comité van de Regio’s wil met dit wijzigingsvoorstel aangeven hoe belangrijk het is deze groep vervolgden te beschermen. Slachtoffers en getuigen van mensenhandel moeten niet alleen worden ingezet voor strafprocessen. Voorafgaand aan repatriëring moet veeleer de situatie in het vaderland worden bekeken om afpersing en gevaarlijke bedreigingen door criminelen geen kans te geven.

De Europese Unie moet mede de verantwoording dragen voor alle beleidsmaatregelen ter bestrijding van illegale immigratie, die gezien de huidige situatie geen probleem van een paar landen is maar een uitdaging voor de hele Unie vormt. In de financiële vooruitzichten van de Europese Unie voor de periode 2007-2013 wordt financiële steun voorzien voor het programma ter verwezenlijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Bepaalde onderdelen van dit programma zijn gewijd aan het beleid op het vlak van immigratie en integratie en zouden hierop, althans gedeeltelijk, kunnen worden afgestemd.

Aanbeveling 4

Artikel 8, lid 2

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Artikel 8 
Uitstel

1. De lidstaten kunnen per geval besluiten de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit voor een passende termijn uit te stellen op grond van specifieke omstandigheden.

2. De lidstaten stellen de tenuitvoerlegging van een uitzettingsbevel in de volgende omstandigheden uit, zolang deze omstandigheden zich voordoen:

a) de onderdaan van een derde land kan vanwege zijn of haar fysieke of mentale gesteldheid niet naar het land van terugkeer reizen of worden vervoerd;

b) technische redenen, zoals een gebrek aan vervoermiddelen of andere problemen, maken het onmogelijk de onderdaan van een derde land op een humane manier en met eerbiediging van zijn grondrechten en waardigheid, uit te zetten;

c) na beoordeling van de omstandigheden waarin een alleenstaande minderjarige zal terechtkomen, bestaat geen zekerheid dat hij of zij bij vertrek of aankomst kan worden overgedragen aan een familielid, een vergelijkbare vertegenwoordiger, een voogd van de minderjarige of een bevoegde ambtenaar van het land van terugkeer.

3. Indien de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit of een uitzettingsbevel wordt uitgesteld overeenkomstig de leden 1 en 2, kunnen de onderdaan van een derde land bepaalde verplichtingen worden opgelegd om het risico op onderduiken te beperken, zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een financiële zekerheid te stellen, documenten te verstrekken of op een bepaalde plaats te verblijven.

Wijziging

1. De lidstaten kunnen per geval besluiten de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit voor een passende termijn uit te stellen op grond van specifieke omstandigheden.

2. De lidstaten stellen de tenuitvoerlegging van een uitzettingsbevel in de volgende omstandigheden uit, zolang deze omstandigheden zich voordoen:

(a)   de onderdaan van een derde land kan vanwege zijn of haar fysieke of mentale gesteldheid niet naar het land van terugkeer reizen of worden vervoerd;

(b)  technische redenen, zoals een gebrek aan vervoermiddelen of andere problemen, maken het onmogelijk de onderdaan van een derde land op een humane manier en met eerbiediging van zijn grondrechten en waardigheid, uit te zetten;

(c)   na beoordeling van de omstandigheden waarin een alleenstaande minderjarige zal terechtkomen, bestaat geen zekerheid dat hij of zij bij vertrek of aankomst kan worden overgedragen aan een familielid, een vergelijkbare vertegenwoordiger, een voogd van de minderjarige of een bevoegde ambtenaar van het land van terugkeer.

2.bis   De lidstaten moeten de tenuitvoerlegging van een uitzettingsbevel hoe dan ook uitstellen wanneer dit uitzettingsbevel betrekking heeft op een alleenstaande minderjarige, zolang niet gewaarborgd is dat de alleenstaande minderjarige bij vertrek of aankomst kan worden overgedragen aan een familielid, een vergelijkbare vertegenwoordiger, een voogd van de minderjarige of een bevoegde ambtenaar van het land van terugkeer, op grond van een beoordeling van de omstandigheden waarin de alleenstaande minderjarige zal terechtkomen, waarbij het belang van het kind voorop moet staan.

3. Indien de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit of een uitzettingsbevel wordt uitgesteld overeenkomstig de leden 1 en 2, kunnen de onderdaan van een derde land bepaalde verplichtingen worden opgelegd om het risico op onderduiken te beperken, zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een financiële zekerheid te stellen, documenten te verstrekken of op een bepaalde plaats te verblijven.

Motivering

Het zou in strijd zijn met alle internationale verdragen voor de bescherming van de rechten van de mens, in het bijzonder het Kinderrechtenverdrag van New York, indien de lidstaten de mogelijkheid zouden hebben alleenstaande minderjarigen uit te zetten zonder na te gaan of de belangen van het kind voorop staan, wat een fundamenteel criterium moet zijn van ieder besluit ten aanzien van minderjarigen.

 

Aanbeveling 5

Artikel 9, lid  3

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 9, lid  3

Inreisverbod

3. Het inreisverbod kan worden ingetrokken, in het bijzonder wanneer:

a) het de eerste keer is dat tegen de betrokkene een terugkeerbesluit of een uitzettingsbevel wordt uitgevaardigd;

b) de betrokkene zich heeft gemeld bij een consulaire post van een lidstaat;

c) de betrokkene alle kosten van de vorige terugkeerprocedure heeft vergoed.

Artikel 9, lid  3

Inreisverbod

3. Het inreisverbod kan te allen tijde worden ingetrokken in het bijzonder wanneer

a) het de eerste keer is dat tegen de betrokkene een terugkeerbesluit of een uitzettingsbevel wordt uitgevaardigd;

b) de betrokkene zich heeft gemeld bij een consulaire post van een lidstaat;

c) de betrokkene alle kosten van de vorige terugkeerprocedure heeft vergoed.

Motivering

De voorgestelde wijziging maakt de regel nauwkeuriger. Vooral de uitdrukkelijke koppeling van de intrekking van het inreisverbod aan de vergoeding van de kosten van de terugkeerprocedure in c) zou kunnen leiden tot ongerechtvaardigde positieve discriminatie ten aanzien van vermogenden of mensensmokkelaars met financiële middelen. Voor het Comité van de Regio’s blijft ook de zin van de vereiste in verband met melding bij een consulaire post een open vraag.

Aanbeveling 6

Artikel 12, lid  3

Tekstvoorstel van de Europese Commissie  COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 12

Rechtsmiddelen

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken onderdaan van een derde land toegang heeft tot juridisch advies, vertegenwoordiging in rechte en, indien nodig, taalkundige bijstand. Aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, wordt rechtsbijstand verleend voorzover deze bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

Artikel 12

Rechtsmiddelen

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken onderdaan van een derde land toegang heeft tot juridisch advies, vertegenwoordiging in rechte en, indien nodig, taalkundige bijstand. Aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, wordt rechtsbijstand verleend voorzover deze bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

 

Motivering

Het Comité van de Regio’s beveelt aan om mensen die niet over voldoende middelen beschikken, bijstand te verlenen in de proceskosten, los van een prognose over de noodzaak daarvan. Terwijl een procedure nog loopt kan niet vooraf serieus worden beoordeeld of zo’n financiële steun nodig is. Daarom moet het feit dat iemand niet over middelen beschikt de doorslag geven voor het verlenen van bijstand in de procedure.

Aanbeveling 7

Artikel 14, lid  1

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 14

Vreemdelingenbewaring

1. Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het risico bestaat dat een onderdaan van een derde land tegen wie een uitzettingsbevel of een terugkeerbesluit is of zal worden uitgevaardigd, onderduikt en minder dwingende maatregelen zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een financiële zekerheid te stellen, documenten te verstrekken of op een bepaalde plaats te verblijven, of andere maatregelen niet voldoende zouden zijn om dit te voorkomen, stellen de lidstaten de betrokkene in vreemdelingenbewaring.

Artikel 14

Vreemdelingenbewaring

1.      Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het risico bestaat dat een onderdaan van een derde land tegen wie een uitzettingsbevel of een terugkeerbesluit is of zal worden uitgevaardigd, onderduikt en minder dwingende maatregelen zoals de verplichting om zich regelmatig te melden bij de autoriteiten, een financiële zekerheid te stellen, documenten te verstrekken of op een bepaalde plaats te verblijven, of andere maatregelen niet voldoende zouden zijn om dit te voorkomen, stellen de lidstaten de betrokkene in vreemdelingenbewaring.  Art. 6, lid 2bis, is van toepassing.

Motivering

Met de voorgestelde aanvulling wordt beoogd duidelijk te stellen dat niet alleen al een onrechtmatig verblijf op het grondgebied van een lidstaat mag worden aangemerkt als een overtuigende aanwijzing dat er onderduikgevaar bestaat. Dat zou een ontoelaatbare veroordeling vooraf zijn, die indruist tegen artikel 6 van het EVRM (recht op een eerlijk proces).

 

Aanbeveling 8

Artikel 15, lid  1

Tekstvoorstel van de Europese Commissie COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 15

Omstandigheden bij vreemdelingenbewaring

1. De lidstaten zorgen ervoor dat onderdanen van derde landen in vreemdelingenbewaring op humane en waardige wijze worden behandeld, met eerbiediging van hun grondrechten en het internationale en nationale recht. Op verzoek wordt hun onverwijld toegestaan contact op te nemen met wettelijke vertegenwoordigers, familieleden en bevoegde consulaire autoriteiten, alsmede met relevante internationale en niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 15

Omstandigheden bij vreemdelingenbewaring

1. De lidstaten zorgen ervoor dat onderdanen van derde landen in vreemdelingenbewaring op humane en waardige wijze worden behandeld, met eerbiediging van artikel 3 van het EVRM van hun grondrechten en het internationale en nationale recht. Er wordt in het bijzonder gelet op de evenredigheid van de noodzakelijke dwangmaatregelen. Op verzoek wordt hun onverwijld toegestaan contact op te nemen met wettelijke vertegenwoordigers, familieleden en bevoegde consulaire autoriteiten, alsmede met relevante internationale en niet-gouvernementele organisaties.

Motivering

De voorgestelde wijziging is een nadere precisering van de in artikel 3 van het EVRM vastgelegde bepaling dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.

Het Comité van de Regio’s hecht sterk aan de eis dat dwangmaatregelen evenredig moeten zijn, aangezien migranten bij terugkeer vaak te maken hebben met ernstige represailles. Sommige mensen neigen tot extreme gedragingen. Juist op dit punt mogen de mensenrechten desalniettemin niet uit het oog worden verloren.

Aanbeveling 9

Artikel 15, lid  2

Tekstvoorstel van de Europese Commissie  COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 15

Omstandigheden bij vreemdelingenbewaring

2. Voor vreemdelingenbewaring wordt gebruikgemaakt van speciaal daarvoor bestemde accommodaties. Indien een lidstaat onderdanen van derde landen die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde accommodatie en gebruikmaakt van een gevangenis, zorgt hij ervoor dat de betrokken onderdanen van derde landen permanent fysiek gescheiden blijven van de gevangenen.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de situatie van kwetsbare personen. De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarigen niet in een gewone gevangenis in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Alleenstaande minderjarigen worden gescheiden van volwassenen, tenzij dit niet in het belang van het kind is.

Artikel 15

Omstandigheden bij vreemdelingenbewaring

2.      Voor vreemdelingenbewaring wordt gebruikgemaakt van speciaal daarvoor bestemde accommodaties. Indien een lidstaat onderdanen van derde landen die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde accommodatie en gebruikmaakt van een gevangenis, zorgt hij ervoor dat de betrokken onderdanen van derde landen permanent fysiek gescheiden blijven van de gevangenen. Er wordt gezorgd voor goede medische verzorging bij lichamelijke en geestelijke problemen. Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de verzorging van getraumatiseerde personen.  

Er wordt in het bijzonder rekening gehouden met de specifieke behoeften van vrouwen. Zo wordt voor hen in elk geval een van de mannen gescheiden ruimte ingericht.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de situatie van kwetsbare personen. De lidstaten houden zich aan het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989. De lidstaten zorgen er in het bijzonder voor dat minderjarigen niet in een gewone gevangenis in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Alleenstaande minderjarigen worden gescheiden van volwassenen, tenzij dit niet in het belang van het kind is.

Motivering

De voorgestelde wijzigingen moeten duidelijk maken dat de lidstaten verplicht moeten zijn om tijdens de vreemdelingenbewaring  goede medische zorg te bieden.

De rechten van vrouwen en meisjes moeten uitdrukkelijk worden vastgelegd.

Het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 moet inhoudelijk volledig worden omgezet. Bijzondere nadruk dient te worden gelegd op het recht op vrijheid van gedachte, van geweten en van godsdienst. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming tegen geweld, mishandeling en verwaarlozing, recht op gezondheidszorg, recht op onderwijs, school en beroepsonderwijs en bescherming van minderheden.

 

Aanbeveling 10

Artikel 11, lid  1

Tekstvoorstel van de Europese Commissie  COM(2005)391 final – 2005/0167 (COD)

Wijziging

Artikel 11

Vorm

1.      Terugkeerbesluiten en uitzettingsbevelen worden schriftelijk uitgevaardigd.

De lidstaten zorgen ervoor dat de feitelijke en juridische gronden in het besluit en/of het bevel worden vermeld en dat de betrokken onderdaan van een derde land schriftelijk wordt gewezen op de rechtsmiddelen die hem ter beschikking staan.

Artikel 11

Vorm

1.      Terugkeerbesluiten en uitzettingsbevelen worden schriftelijk uitgevaardigd.

De lidstaten zorgen ervoor dat de feitelijke en juridische gronden in het besluit en/of het bevel worden vermeld en dat de betrokken onderdaan van een derde land schriftelijk wordt gewezen op de rechtsmiddelen die hem ter beschikking staan.

1bis De lidstaten erkennen en bieden de mogelijjkheid tot betekening van ambtelijke stukken en besluiten van andere lidstaten in het kader van bovengenoemde procedure.

Motivering

Voor het functioneren van deze richtlijn moet ervoor worden gezorgd dat betekeningen van andere lidstaten op het grondgebied van alle lidstaten worden erkend en mogelijk gemaakt. Dit moet bij het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten, die ook de noodzakelijke rechtsbijstand moeten behelzen, worden verzekerd.

 

Aanbeveling 11

nieuw artikel 16bis

Brussel,

COM (2005) 391 final

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

Nu bestaat bovengenoemd document uit de hoofdstukken I tot en met VI.

Het Comité van de Regio’s zou de tekst willen aanvullen met het hierna volgende hoofdstuk Vbis.

Hoofdstuk Vbis

CENTRAAL INFORMATICASYSTEEM

Artikel 16bis:

Centraal informaticasysteem voor de opslag van persoonsgegevens

1.      De lidstaten slaan de voor de procedure relevante persoonsgegevens van illegale onderdanen van derde landen die door de lidstaten (moeten) worden gerepatrieerd, op in een informaticasysteem waartoe de EU centraal toegang heeft en werken deze gegevens bij.

2.      De uitvoerende autoriteiten van de lidstaten hebben toegang tot dit systeem en worden verplicht de in lid 1 bedoelde gegevensoverdrachten uit te voeren.

Brussel, 27 april 2006

De voorzitter

van het

Comité van de Regio’s

 
 
 
M. DELEBARRE

De secretaris-generaal

van het

Comité van de Regio’s

 
 
 
G. STAHL

_____________

- -