home-
home-
-
escsdadeetelenfritlv
lthumtnlplptskslfisv
- -
menu
up one level
search
-

Door het Parlement aangenomen teksten

Donderdag 29 november 2001Definitieve uitgave

Onderdanen van derde landen die al dan niet van visumplicht zijn vrijgesteld * (procedure zonder verslag)
Beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten ***II (procedure zonder debat)
Algemene tariefpreferenties * (procedure zonder debat)
  Voorstel
  Resolutie
Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen *
  Voorstel
  Resolutie
Aanvullende raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2001
  Resolutie
  Bijlage
Bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever ***I
  Voorstel
  Resolutie
Veiligheid in de burgerluchtvaart ***I
  Voorstel
  Resolutie
Financiële belangen van de Gemeenschap ***I
  Voorstel
  Resolutie
Kwaliteit van benzine en dieselbrandstof ***I
  Voorstel
  Resolutie
Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/Aids, tuberculose en malaria ***I (procedure zonder verslag)
Europees-mediterrane overeenkomst Europese Gemeenschappen/Arabische Republiek Egypte ***
Terrorismebestrijding/Europees arrestatiebevel *
  Voorstel
  Resolutie
Terrorismebestrijding/Europees arrestatiebevel *
  Voorstel
  Resolutie
Eurojust *
  Voorstel
  Resolutie
Europees Bureau voor Wederopbouw*
  Voorstel
  Resolutie
Aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië *
  Voorstel
  Resolutie
Toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina *
  Voorstel
  Resolutie
Toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië *
  Voorstel
  Resolutie
Voorbereidingen van de Europese Raad van Laken 2001
Grondwettelijke procedure en toekomst van de Unie
Witboek van de Commissie "Europese governance”
Bevordering van de kwaliteit in het werkgelegenheids- en sociaal beleid
Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen
Associatieovereenkomst met Egypte

Onderdanen van derde landen die al dan niet van visumplicht zijn vrijgesteld * (procedure zonder verslag)
top of page
next

C5-0505/2001

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (COM(2001) 570 - C5-0505/2001 - 2001/0231(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Dit voorstel wordt goedgekeurd.

Beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten ***II (procedure zonder debat)
previous
top of page
next

A5-0382/2001

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot twintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (gechloreerde paraffines met een korte keten) (9461/1/2001 - C5-0301/2001 - 2000/0104(COD) )

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (9461/1/2001 - C5-0301/2001 )(1) ,

-  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 260(3) ),

-  gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2001) 268(4) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 80 van zijn Reglement,

-  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0382/2001 ),

1.  wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Gemeenschappelijk standpunt van de Raad Amendementen van het Parlement


Amendement 1
Overweging 1

  (1)

Sommige lidstaten hebben naar aanleiding van Besluit 95/1 van PARCOM (Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee vanaf het land) al beperkingen vastgesteld of gepland voor het gebruik van gechloreerde paraffines met een korte keten (Short Chain Chlorinated Paraffins - SCCP), die directe gevolgen hebben voor de voltooiing en de werking van de interne markt. Dit betekent dat de wetgevingen van de lidstaten op dit gebied onderling moeten worden aangepast en dat bijlage I van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten1 derhalve moet worden gewijzigd.

 
  (1)

Sommige lidstaten hebben naar aanleiding van Besluit 95/1 van PARCOM (Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee vanaf het land) al beperkingen vastgesteld of gepland voor het gebruik van gechloreerde paraffines met een korte keten (Short Chain Chlorinated Paraffins - SCCP), die directe gevolgen hebben voor de voltooiing en de werking van de interne markt. Dit betekent dat de wetgevingen van de lidstaten op dit gebied onderling moeten worden aangepast en dat bijlage I van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten derhalve moet worden gewijzigd in volledige overeenstemming met Besluit 95/1 van PARCOM .


Amendement 2
Overweging 4

  (4)

Alle overige toepassingen van SCCP zullen in het licht van de nieuwe wetenschappelijke kennis opnieuw worden onderzocht, met name wat betreft de emissies van producten die SCCP bevatten .

 
  (4)

Alle overige toepassingen van SCCP zullen in het licht van de nieuwe wetenschappelijke kennis opnieuw worden onderzocht. Gezien de uitkomst van in het kader van het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR-Verdrag) uitgevoerd onderzoek naar het gebruik van alle gechloreerde paraffines overeenkomstig Besluit 95/1 van PARCOM doet de Commissie voorstellen om deze toepassingen te beperken .


(1)

PB C 301 van 26.10.2001, blz. 39.

(2)

PB C 267 van 21.9.2001, blz. 41.

(3)

PB C 337 E van 28.11.2000, blz. 138.

(4)

PB C 213 E van 31.7.2001, blz. 296.

Algemene tariefpreferenties * (procedure zonder debat)
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0404/2001

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 (COM(2001) 293 - C5-0374/2001 - 2001/0131(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1) Amendementen van het Parlement


Amendement 1
Overweging 1 bis (nieuw)

 

(1 bis) Het gemeenschappelijk handelsbeleid van de Europese Unie moet in overeenstemming zijn met en bevorderlijk zijn voor de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, in het bijzonder het uitroeien van de armoede en het stimuleren van een duurzame ontwikkeling van de ontwikkelingslanden.


Amendement 2
Overweging 8 bis (nieuw)

 

(8 bis) Wanneer preferentiële rechten volgens de berekening van Verordening (EG) nr. 2820/98 zorgen voor een grotere tariefverlaging, dan blijven deze rechten van toepassing.


Amendement 3
Artikel 7, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Wanneer preferentiële rechten volgens de berekening van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2820/98 over ad valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief, van toepassing op 31 december 2001, zorgen voor een tariefverlaging van meer dan 3,5 procentpunten voor de in lid 2 bedoelde producten, zijn deze preferentiële rechten van toepassing zo lang de verlaging groter is dan 3,5 percentpunten.


Amendement 4
Artikel 8, lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis. Wanneer preferentiële rechten volgens de berekening van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2820/98 over ad valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief, van toepassing op 31 december 2001, zorgen voor een tariefverlaging van meer dan 7 procentpunten voor de in de eerste zin van lid 1 en de eerste zin van lid 3 bedoelde producten, zijn deze preferentiële rechten van toepassing zo lang de verlaging groter is dan 7 procentpunten.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 (COM(2001) 293 - C5-0374/2001 - 2001/0131(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 293 )(2) ,

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 133 van het EG-Verdrag (C5-0374/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0404/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)

PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 24.

(2)

PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 24.

Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0176/2001

Voorstel voor een verordening (EG, EGKS, Euratom) van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (COM(2000) 461 - C5-0627/2000 - 2000/0203(CNS) )

Het voorstel wordt met de in de vergadering van 31 mei 2001 aangenomen amendementen(1) goedgekeurd.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening (EG, EGKS, Euratom) van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (COM(2000) 461 - C5-0627/2000 - 2000/0203(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2000) 461(2) ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 279 van het EG-Verdrag (C5-0627/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0176/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde voorstel van de Commissie;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)

Punt 8 van de aangenomen teksten.

(2)

PB C 96 E van 27.3.2001, blz. 1.

Aanvullende raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2001
previous
top of page
next

  Resolutie
  Bijlage

A5-0424/2001

Resolutie van het Europees Parlement over de aanvullende raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2001 (2001/2243(BUD))

Het Europees Parlement,

-  gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder artikel 272,

-  gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2779/1998(1) , in het bijzonder artikel 15, en zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 762/2001(2) ,

-  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001, definitief vastgesteld op 14 december 2000(3) ,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2000 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2001(4) ,

-  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999(5) ,

-  gelet op artikel 183, artikel 92, bijlage IV en bijlage VI(II) van zijn Reglement,

-  gezien het besluit van het Bureau van 28 november 2001,

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0424/2001 ),

A.  overwegende dat de marge in rubriek 5 van de financiële vooruitzichten voor het begrotingsjaar 2001 24.859.163 EUR bedraagt,

B.  overwegende dat de terugbetalingsperiode voor de gebouwen van het Parlement zo kort mogelijk dient te zijn om de totale rentelast tot een minimum te beperken,

1.  hecht zijn goedkeuring aan de aanvullende raming voor de begroting van het Parlement voor 2001, die als bijlage bij deze resolutie is gevoegd;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de als bijlage bijgevoegde aanvullende raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


top of page

BIJLAGE

<DataOfDocument>
<FdR>355990</FdR>
<Type>DV</Type>
<Extension></Extension>
<ModelCod>NONE</ModelCod>
<Modeltra>NONE</Modeltra>
<Modelvie>NONE</Modelvie>
<Model>NONE</Model>
</DataOfDocument>
RAMING
VAN ONTVANGSTEN EN UITGAVEN

MET BETREKKING TOT DE
GEWIJZIGDE EN AANVULLENDE BEGROTING NR. 5/2001
AFDELING I - PARLEMENT
2001

STAAT VAN ONTVANGSTEN

Bijdrage van de Europese Gemeenschappen in de financiering van de uitgaven

van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2001

Omschrijving

Begroting 2001

Gewijzigde en aanvullende begroting nr. 5/2001

Nieuw bedrag

Uitgaven

987 800 000

+ 24 800 000

1 012 600 000

Eigen inkomsten

  -

60 881 880

-

  -

60 881 880

Te ontvangen bijdrage

926 918 120

+ 24 800 000

951 718 120

TITEL 2

GEBOUWEN, MATERIEEL EN DIVERSE

HUISHOUDELIJKE UITGAVEN

HOOFDSTUK 2 0 INVESTERINGEN IN ONROERENDE GOEDEREN, HUUR VAN GEBOUWEN EN BIJKOMENDE KOSTEN

Artikel Post

Omschrijving

Kredieten 2001

Gewijzigde en aanvullende begroting
  nr.

5/2001

Nieuw bedrag

HOOFDSTUK 20

2000

Huur en erfpacht
Niet-gesplitste kredieten

96 966 000(6)

+ 24 800 000

121 766 000

TOTAAL VAN HOOFDSTUK 20

168 073 114

+ 24 800 000

192 873 114

Totaal van titel 2

278 485 398

+ 24 800 000

303 285 398

TOTAAL GENERAAL

987 800 000

+ 24 800 000

1 012 600 000


(1)

PB L 347 van 23.12.1998.

(2)

PB L 111 van 20.4.2001, blz. 1.

(3)

PB L 56 van 26.2.2001.

(4)

PB C 59 van 23.2.2001, blz. 224.

(5)

PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(6)

Een krediet van 7 200 000 EUR wordt geboekt op Hoofdstuk 10 0.

Bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever ***I
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0348/2001

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (COM(2000) 832 - C5-0017/2001 - 2001/0008(COD) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1) Amendementen van het Parlement


Amendement 2
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 1, lid 3, inleidende zin (Richtlijn 80/987/EEG )

  3.

De lidstaten kunnen de volgende categorieën van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluiten:

 
  3.

De lidstaten kunnen de volgende categorieën van de werkingssfeer van deze richtlijnen blijven uitsluiten, indien dat reeds gebruikelijk is in het nationale recht :


Amendement 3
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 1, lid 3, letter a) (Richtlijn 80/987/EEG )

  a)

huispersoneel in dienst van een natuurlijk persoon

 
  a)

huispersoneel in dienst van een natuurlijk persoon dat minder dan 13 uur per week werkt


Amendement 4
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, lid 1, inleidende formule (Richtlijn 80/987/EEG )

  1.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een werkgever geacht in staat van insolventie te verkeren wanneer is verzocht om inleiding van een in de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat neergelegde collectieve procedure die, op de insolventie van de werkgever berustend, ertoe leidt dat deze het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator wordt aangewezen, wanneer de autoriteit die uit hoofde van de genoemde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd is:

 
  1.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt een werkgever geacht in staat van insolventie te verkeren wanneer is verzocht om inleiding van een in de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat neergelegde collectieve procedure die, op de insolventie van de werkgever berustend, ertoe leidt dat deze het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator of andere door de overheid gevolmachtigde personen worden aangewezen, wanneer de autoriteit die uit hoofde van de genoemde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd is:


Amendement 5
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, lid 1, letter b) (Richtlijn 80/987/EEG )

  b)

hetzij heeft geconstateerd dat de onderneming of de vestiging van de werkgever definitief is gesloten, en dat het beschikbare vermogen ontoereikend is om inleiding van de procedure te rechtvaardigen.

 
  b)

hetzij heeft geconstateerd dat de onderneming of de vestiging van de werkgever definitief is gesloten, dat het beschikbare vermogen ontoereikend is om inleiding van de procedure te rechtvaardigen en dat in het algemeen het beschikbare vermogen ontoereikend is om te voldoen aan de schulden die op het vermogen rusten .


Amendement 6
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, lid 1 bis (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 

1 bis) De lidstaten voorzien in andere insolventieprocedures, welke eveneens tot tussenkomst van het waarborgfonds leiden, o.a. voor situaties waarin de werkgever de facto blijvend de betalingen heeft stopgezet en met name onvervulde loonaanspraken niet honoreert.


Amendement 7
ARTIKEL 1, LID 2
Artikel 2, lid 2, alinea 1 bis (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 

"Werknemer” betekent op zijn minst een persoon die een contract heeft gesloten of werkt (dan wel heeft gewerkt als het contract is beëindigd) op basis van een contract met een werkgever, ongeacht of het om een contract voor handenarbeid, hoofdarbeid of ander werk gaat, expliciet dan wel impliciet, mondeling of schriftelijk, of om een dienstverlenings-, leer- of andersoortige overeenkomst, waarbij termen als "werknemer” en dienstbetrekking dienovereenkomstig moeten worden geïnterpreteerd.


Amendement 8
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, lid 2, alinea 2, c bis t/m c quinquies (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 
  c bis)

zelfstandige werknemers zonder personeel die economisch afhankelijk zijn van één enkele klant of opdrachtgever;

 
  c ter)

werknemers met een opleidingscontract (stagiairs, arts-assistenten, enz.);

 

c quater) thuiswerkers;

 

c quinquies) personen die volgens de nationale wetgeving met gesalarieerde werknemers worden gelijkgesteld.


Compromisamendement 19
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, alinea 2 bis (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 

Arbeidsverhoudingen zoals onderaanneming, schijnbaar zelfstandige banen, enz. worden door de richtlijn gedekt, in het bijzonder wanneer het om voormalige werknemers van de insolvente onderneming gaat, mits er duidelijk bewijs bestaat of een gerechtelijke uitspraak die de situatie van de werknemer overeenkomstig het recht van de lidstaat onafhankelijk verklaart van die van de eiser


Amendement 9
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, lid 2 bis (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 

2 bis. De lidstaten mogen voor arbeidsovereenkomsten geen drempelvoorwaarden hanteren in de zin van een voorgeschreven specifieke minimumduur of -draagwijdte om in aanmerking te komen voor aanspraken uit hoofde van deze richtlijn.


Amendement 10
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 2, lid 3 (Richtlijn 80/987/EEG )

  3.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “vestiging” verstaan: elke plaats van handeling waar de werkgever met behulp van mens en goederen een economische activiteit uitoefent die niet van tijdelijke aard is.

 
  3.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “vestiging” verstaan: elke plaats van handeling waar de werkgever met behulp van mensen en al dan niet materiële vermogenselementen een georganiseerde economische activiteit uitoefent die niet van tijdelijke aard is en/of waar sprake is van de aanwezigheid van een onderneming. Dit omvat betaling van werknemers in het betrokken land, banden met de overheid van dat land, alsmede socialezekerheidsbijdragen.


Amendement 11
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 3, alinea 1 (Richtlijn 80/987/EEG )

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen.

 

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, of uit vergoedingen waar de werknemers bij beëindiging van de dienstbetrekking recht op hebben .


Amendement 12
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 3, alinea 2 (Richtlijn 80/987/EEG )

De aanspraken die het waarborgfonds honoreert, betreffen de onbetaalde lonen over een periode vóór en/of, in voorkomend geval, na een door de lidstaten vastgestelde datum.

 

De aanspraken die het waarborgfonds honoreert, betreffen de onbetaalde lonen en de desbetreffende sociale premies over een periode vóór en/of, in voorkomend geval, na een door de lidstaten vastgestelde datum. Onvervulde aanspraken m.b.t. het loon omvatten alle expliciet door de lidstaten erkende vormen van bezoldiging (conform het nationale arbeidsrecht en/of collectieve arbeidsovereenkomsten), zoals basissalaris, toeslagen voor overwerk, ploegendienst en gevaarlijk werk, vrije dagen, eindejaarsuitkeringen, vakantiegeld en kersttoelagen over het laatste halfjaar. Zij omvatten tevens de wegens beëindiging van het arbeidscontract verschuldigde vergoeding of compensatie.


Amendement 17
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 3, alinea 2 bis (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 

De berekening van het onbetaalde loon omvat het proportionele gedeelte van de toeslagen dat overeenkomt met periodes die langer duren dan een maand of eventueel de normale betalingsperiode.


Amendement 13
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 4, lid 2 (Richtlijn 80/987/EEG )

  2.

Indien de lidstaten van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid gebruik maken, stellen zij de periode vast waarvoor het waarborgfonds de onvervulde aanspraken honoreert. Deze periode mag echter niet korter zijn dan de laatste drie maanden waarover geen loon is uitbetaald.

De lidstaten mogen bepalen dat deze minimumperiode van drie maanden binnen een referentieperiode van ten minste zes maanden dient te vallen.

 
  2.

Indien de lidstaten van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid gebruik maken, stellen zij de periode vast waarvoor het waarborgfonds de onvervulde aanspraken honoreert. Deze periode mag echter niet korter zijn dan de laatste zes maanden waarover geen loon of andere vergoedingen die voortvloeien uit de beëindiging van de dienstbetrekking zijn uitbetaald.


Amendement 14
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 4, lid 3 (Richtlijn 80/987/EEG )

  3.

De lidstaten mogen een plafond vaststellen voor de betalingen door het waarborgfonds.

Indien de lidstaten van deze bevoegdheid gebruik maken, delen zij aan de Commissie mee welke methoden zij hanteren om het plafond vast te stellen.

 

Schrappen


Amendement 15
ARTIKEL 1, PUNT 2
Artikel 4 bis (nieuw) (Richtlijn 80/987/EEG )

 

Artikel 4 bis

De lidstaten stellen de nadere regels vast voor de organisatie, de financiering en de werking van de waarborgfondsen en nemen daarbij met name de volgende beginselen in acht:

 
  a)

het vermogen van de fondsen moet gescheiden zijn van het bedrijfskapitaal van de werkgevers en dient zodanig te zijn gevormd dat het niet vatbaar is voor beslag bij een procedure wegens insolventie;

 
  b)

de werkgevers en de overheid moeten zorgdragen voor de financiering ervan;

 
  c)

de verplichting om aanspraken te honoreren rust op de fondsen, ongeacht of de verplichtingen om bij te dragen aan de financiering ervan werden nagekomen.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (COM(2000) 832 - C5-0017/2001 - 2001/0008(COD) )

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2000) 832(2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 137, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0017/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0348/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)

PB C 154 E van 29.5.2001, blz. 109.

(2)

PB C 154 E van 29.5.2001, blz. 109.

Veiligheid in de burgerluchtvaart ***I
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0415/2001

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de veiligheid in de burgerluchtvaart (COM(2001) 575 - C5-0481/2001 - 2001/0234(COD) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 21
Visum 4 bis (nieuw)

 

Gelet op de conclusies van de Raad Vervoer van 16 oktober 2001, en met name op paragraaf 9 daarvan,


Amendement 1
Overweging 9 bis (nieuw)

 

(9 bis) De lidstaten dienen gecoördineerde actie te ondernemen met het oog op een alomvattende aanpak ter financiering en waarborging van het hoogst mogelijke veiligheidsniveau voor de luchtvaart.


Amendement 2
Overweging 9 ter (nieuw)

 

(9 ter) Te dien einde dient een inspectiesysteem te worden opgezet dat met beleidskredieten moet worden gefinancierd.


Amendement 3
Overweging 9 quater (nieuw)

 

(9 quater) Een daartoe strekkend besluit van de wetgevingsautoriteit laat de begrotingsbesluiten die worden genomen in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure onverlet.


Amendement 22
Overweging 9 quinquies (nieuw)

 

(9 quinquies) De effectieve en uniforme uitvoering van de veiligheidsmaatregelen zal voor alle operatoren aanzienlijke kosten doen ontstaan. Indien blijkt dat het toepassen van de bepalingen van onderhavige verordening het voortbestaan van bepaalde luchthavens ernstig in gevaar brengt, kunnen de kosten van bepaalde extra veiligheidsmaatregelen in de luchtvaart op korte termijn door de overheid worden gedragen. Deze financiële compensatie kan slechts eenmalig worden toegekend en mag niet groter zijn dan de hoogte van de investeringen die ten gevolge van onderhavige verordening zijn gedaan. Zowel de gebruikers van het luchtvervoer als de luchtvervoersector op middellange termijn dienen bij te dragen in de uit de maatregelen voortvloeiende kosten. De financiering van de kosten van bepaalde extra veiligheidsmaatregelen in de luchtvaart mag niet leiden tot verstoring van de mededinging tussen operatoren en tussen luchthavens. Daarom is het nodig dat de lidstaten in nauwe samenwerking met de Commissie de kwestie van financiële compensatie duidelijk en gecoördineerd aanpakken.


Amendement 4
Artikel 1, lid 1

  1.

Het hoofddoel van deze verordening is een hoog niveau van veiligheid te verzekeren door maatregelen te nemen om daden van wederrechtelijke hindering tegen de burgerluchtvaart te voorkomen.

 
  1.

Het hoofddoel van deze verordening is een passend niveau van veiligheid te verzekeren door maatregelen te nemen om daden van wederrechtelijke hindering tegen de burgerluchtvaart te voorkomen.


Amendement 5
Artikel 4, lid 1

  1.

De gemeenschappelijke normen betreffende veiligheidsmaatregelen op luchthavens en de technische specificaties voor uitrusting tot steun van de veiligheid in de luchtvaart zijn neergelegd in de bijlage.

 
  1.

De gemeenschappelijke normen betreffende veiligheidsmaatregelen op luchthavens en de technische specificaties voor uitrusting tot steun van de veiligheid in de luchtvaart zijn gebaseerd op de huidige, in document 30 van de Europese Conferentie voor de Burgerluchtvaart (CEAC) vervatte aanbevelingen en zijn neergelegd in de bijlage of gezamenlijke bijlagen, die communautaire aanpassingen bevatten.


Amendement 7
Artikel 6

De lidstaten kunnen stringentere maatregelen toepassen dan die welke in deze verordening zijn neergelegd. In een dergelijk geval stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de aard van deze maatregelen en de redenen daarvoor. Indien de Commissie van oordeel is dat deze maatregelen discriminerend zijn of nodeloos restrictief en niet gerechtvaardigd zijn gezien de omstandigheden kan zij, volgens de procedures van artikel 8, lid 2, beslissen dat de maatregelen moeten worden ingetrokken.

 

De lidstaten kunnen stringentere maatregelen toepassen dan die welke in deze verordening zijn neergelegd. In een dergelijk geval stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de aard van deze maatregelen en de redenen daarvoor.


Amendement 8
Artikel 7, lid 3

De ambtenaren die door de Commissie gemachtigd zijn om inspecties uit te voeren in overeenstemming met het bovenstaande lid 2 oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging waarin het onderwerp, het doel van de inspectie en de begindatum van de inspectie zijn gespecificeerd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat tijdig vóór de inspectie in kennis van de inspectie en van de identiteit van de gemachtigde ambtenaren. De betrokken lidstaat onderwerpt zich aan dergelijke inspecties en zorgt ervoor dat betrokken instanties of personen zich eveneens aan de inspecties onderwerpen.

 

De ambtenaren die door de Commissie gemachtigd zijn om inspecties uit te voeren in overeenstemming met het bovenstaande lid 2 oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een schriftelijke machtiging waarin het onderwerp, het doel van de inspectie en de begindatum van de inspectie zijn gespecificeerd. Inspecties van luchthavens vinden onaangekondigd plaats. De betrokken lidstaat onderwerpt zich aan dergelijke inspecties en zorgt ervoor dat betrokken instanties of personen zich eveneens aan de inspecties onderwerpen.


Amendement 10
Artikel 7, lid 5 bis (nieuw)

 

5 bis. De lidstaten ondernemen gecoördineerde actie met het oog op een alomvattende aanpak ter financiering en waarborging van het hoogst mogelijke veiligheidsniveau voor de luchtvaart.


Amendement 19
Artikel 7 bis (nieuw)

 

Artikel 7 bis

Uniforme financiering

Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de verordening dient de Commissie voorstellen in om in de lidstaten de financieringswijze van de door deze verordening voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te uniformiseren, teneinde verstoring van de mededinging tussen operatoren en tussen lidstaten te voorkomen.


Amendement 13
Artikel 9

De Commissie publiceert elk jaar een verslag betreffende de uitvoering van deze verordening en betreffende de situatie in de Gemeenschap ten aanzien van de veiligheid in de luchtvaart, waarin conclusies getrokken worden uit de inspectieverslagen.

 

Behoudens de beperkingen ten aanzien van de vertrouwelijkheid publiceert de Commissie elk jaar een verslag betreffende de uitvoering van deze verordening en betreffende de situatie in de Gemeenschap ten aanzien van de veiligheid in de luchtvaart, waarin conclusies getrokken worden uit de inspectieverslagen. Bij de indiening van het voorontwerp van begroting doet de Commissie aan de begrotingsautoriteit het resultaat toekomen van de kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van het optreden op basis van een jaarlijkse planning en prestatiedoelstellingen.


Amendement 20
Artikel 9 bis (nieuw)

 

Artikel 9 bis

Derde landen

De Commissie ontwikkelt een mechanisme om samen met de internationale burgerluchtvaartorganisatie (OACI) en CEAC na te gaan of de luchthavens van derde landen aan de essentiële veiligheidsvereisten voldoen.


Amendement 14
Artikel 10 bis (nieuw)

 

Artikel 10 bis

Afwijking

Alle gemeenschappelijke normen voor veiligheidsmaatregelen en technische specificaties van uitrusting ter bevordering van de luchtvaartveiligheid die in de bijlage bij deze verordening staan opgesomd, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De gemeenschappelijke normen voor

  -

grenzen tussen landside en airside,

  -

andere publieke zones en

  -

scheiding van gecontroleerde en niet gecontroleerde passagiers

gelden vanaf * .

Deze afwijking geldt alleen indien structurele veranderingen van luchthavens en /of terminals noodzakelijk zijn.

* zes maanden na inwerkingtreding van deze verordening


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de veiligheid in de burgerluchtvaart (COM(2001) 575 - C5-0481/2001 - 2001/0234(COD) )

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2001) 575 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0481/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0415/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  is van mening dat het voor deze actie uitgetrokken bedrag verenigbaar is met de huidige financiële vooruitzichten;

3.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.  behoudt zich het recht voor in tweede lezing elke door de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt aangenomen bijlage bij de verordening te wijzigen indien deze bijlage zoals zij aan de Raad werd voorgelegd, niet was opgenomen in het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Financiële belangen van de Gemeenschap ***I
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0390/2001

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (COM(2001) 272 - C5-0225/2001 - 2001/0115(COD) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1) Amendementen van het Parlement


Amendement 1
Titel van de verordening

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

 

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap


Amendement 2
Overweging 4

  (4)

Krachtens artikel 280 van het Verdrag is het mogelijk in een communautair wetgevingsinstrument de inhoud op te nemen van alle bepalingen van deze instrumenten die geen betrekking hebben op de toepassing van het nationale strafrecht of de nationale rechtsbedeling in de lidstaten.

 
  (4)

Sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is de Raad overeenkomstig artikel 280, lid 4 van het Verdrag gehouden de nodige maatregelen vast te stellen op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad om in de lidstaten een doelmatige en gelijkwaardige bescherming te bieden.


Amendement 3
Overweging 4 bis (nieuw)

 

(4 bis) De financiële belangen van de Gemeenschap zijn essentiële belangen van de Gemeenschap. De bescherming ervan dient onder de eerste pijler te vallen


Amendement 4
Overweging 12

  (12)

Het nationale recht moet waar nodig worden aangepast in die zin dat de confiscatie van de opbrengsten van daden van fraude, corruptie en het witwassen van geld mogelijk wordt gemaakt.

 
  (12)

Het nationale recht moet waar nodig worden aangepast in die zin dat bewijsleverend en/of conservatoir beslag en de confiscatie van de opbrengsten van daden van fraude, corruptie en het witwassen van geld mogelijk wordt gemaakt.


Amendement 5
Overweging 13 bis (nieuw)

 

(13 bis) Het is met name zaak een doelmatige coördinatie op te zetten tussen OLAF en de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)1 om te zorgen voor een rechtelijk of bestuurlijk vervolg van de onderzoeken van OLAF, en voor het in aanmerking nemen van de rol van OLAF in de nationale wetboeken van strafvordering.

_________________

1PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


Amendement 6
Overweging 13 ter (nieuw)

 

(13 ter) Het is tevens zaak om nu reeds, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1073/1999, de noodzakelijke aanpassingen te overwegen, met name voor wat betreft de wettigheid en efficiëntie van de activiteiten van OLAF.


Amendement 7
Overweging 14

  (14)

De lidstaten die de instrumenten nog moeten ratificeren die zijn vastgesteld op grond van Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie en die betrekking hebben op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gaan onverwijld tot deze ratificatie over, zodat de bepalingen die niet binnen het toepassingsgebied van artikel 280, lid 4, van het Verdrag vallen, te weten met name die betreffende de bevoegdheid, de wederzijdse rechtshulp, de overdracht en centralisatie van strafvervolgingen, de uitlevering en de uitvoering van vonnissen, eveneens in werking kunnen treden.

 
  (14)

Deze verordening loopt niet vooruit op latere institutionele ontwikkelingen zoals de instelling van de functie van een Europese openbare aanklager voor de bescherming van de belangen van de Gemeenschap door wijziging van artikel 280 van het Verdrag tijdens de eerstvolgende Intergouvernementele Conferentie.


Amendement 11
Overweging 15 bis (nieuw)

 

(15 bis) Deze verordening maakt een integrerend deel uit van het acquis communautaire en moet in de wetgevingen van de kandidaat-landen voor toetreding worden opgenomen.


Amendement 12
Artikel 2, lid 3, alinea 1

  3.

wordt onder "nationaal ambtenaar” verstaan, de persoon die de hoedanigheid van "ambtenaar” of "overheidspersoon” in de zin van het nationale recht van de lidstaat heeft voor de toepassing van het strafrecht van die lidstaat.

 
  3.

wordt onder "nationaal ambtenaar” verstaan, de persoon die de hoedanigheid van "ambtenaar van de landelijke of een lagere overheid " of "overheidspersoon” in de zin van het nationale recht van de lidstaat heeft voor de toepassing van het strafrecht van die lidstaat.


Amendement 13
Artikel 3, lid 1, letter a), streepje 1

  -

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Gemeenschap of van de door of voor de Gemeenschap beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

 
  -

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden opgesteld, verstrekt, gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Gemeenschap of van de door of voor de Gemeenschap beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;


Amendement 15
Artikel 3, lid 1, letter b), streepje 1

  -

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Gemeenschap of van de door of voor de Gemeenschap beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd;

 
  -

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden opgesteld, verstrekt, gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Gemeenschap of van de door of voor de Gemeenschap beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd;


Amendement 14
Artikel 3 bis (nieuw)

 

Artikel 3 bis

Fraude bij aanbestedingen

In de zin van deze verordening wordt op het gebied van de gunning van een opdracht in het kader van een aanbesteding waarop het Gemeenschapsrecht van toepassing is als fraude aangemerkt het indienen van een offerte op basis van een overeenkomst die is gesloten om de concurrentie te beperken en die tot doel heeft de bevoegde instantie de offerte te doen accepteren.


Amendement 16
Artikel 4 bis (nieuw)

 

Artikel 4 bis

Ambtsmisbruik

In de zin van deze verordening wordt als ambtsmisbruik aangemerkt het feit dat een ambtenaar die de bevoegdheid heeft om te beschikken over middelen afkomstig uit de begroting van de Europese Unie deze ontvreemdt of verduistert, hetzij door te besluiten een subsidie, steun of vrijstelling toe te kennen aan een persoon die duidelijk geen recht heeft op een dergelijk besluit, hetzij door rechtstreekse of indirecte tussenkomst bij het toekennen van steun of vrijstelling van de afdracht van rechten voor bedrijven of zakelijke activiteiten waarin hij een persoonlijk belang heeft.


Amendement 17
Artikel 4 ter (nieuw)

 

Artikel 4 ter

Criminele vereniging

In de zin van deze verordening wordt als criminele vereniging aangemerkt elke uit drie of meer personen bestaande duurzame organisatiestructuur die tot doel heeft samen te werken teneinde de in dit hoofdstuk vermelde delicten te plegen.


Amendement 19
Artikel 7, lid 2

  2.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat het opzettelijk opstellen of verstrekken van valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten die de in artikel 3 bedoelde fraude tot gevolg hebben, als strafbare feiten worden aangemerkt, wanneer die handelingen niet reeds strafbaar zijn, hetzij als zelfstandig strafbaar feit, hetzij op grond van medeplichtigheid aan, uitlokking van of poging tot fraude als omschreven in genoemd artikel.

 

Schrappen.


Amendement 27
Artikel 10, alinea 1

Onverminderd de bepalingen van de tweede alinea, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de in hoofdstuk II bedoelde gedragingen, alsmede medeplichtigheid aan, uitlokking van en, met uitzondering van de in artikel 4 bedoelde gedragingen, de poging tot bedoelde gedragingen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, met inbegrip, tenminste bij ernstige fraude, van vrijheidsstraffen.

 

Onverminderd de bepalingen van de tweede alinea, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de in hoofdstuk II bedoelde gedragingen, alsmede medeplichtigheid aan, uitlokking van en, met uitzondering van de in artikel 4 bedoelde gedragingen, de poging tot bedoelde gedragingen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, met inbegrip, tenminste bij ernstige fraude, van vrijheidsstraffen die tot uitlevering kunnen leiden .


Amendement 28
Artikel 12 bis (nieuw)

 

Artikel 12 bis

Rechtsmacht

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig artikel 7 strafbaar gestelde feiten voor de gevallen waarin:

  a)

een strafbaar feit, de deelneming aan of de poging tot het plegen van een strafbaar feit geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is begaan;

  b)

de dader één van zijn onderdanen of ambtenaren is;

  c)

het strafbaar feit is begaan tegen een onderdaan van de lidstaat of hij nu nationale of communautaire ambtenaar of lid van een communautaire instelling is;

  d)

de dader een communautaire ambtenaar is in dienst van een instelling van de Europese Gemeenschappen of van een orgaan, dat is opgericht overeenkomstig de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en dat zijn zetel in de betrokken lidstaat heeft.


Amendement 29
Artikel 12 ter (nieuw)

 

Artikel 12 ter

Uitlevering en vervolging

  1.

Elke lidstaat die ingevolge zijn nationale recht geen eigen onderdanen uitlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig artikel 7 strafbaar gestelde feiten, indien deze strafbare feiten worden begaan door zijn eigen onderdanen buiten zijn grondgebied.

 
  2.

Wanneer een onderdaan van een lidstaat ervan wordt verdacht zich in een andere lidstaat schuldig te hebben gemaakt aan strafbaar gestelde gedragingen als bedoeld in hoofdstuk II, en de lidstaat de betrokkene louter op grond van zijn of haar nationaliteit niet aan die andere lidstaat uitlevert, legt deze lidstaat de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging kan worden ingesteld. Met het oog op de strafvervolging worden de dossiers, inlichtingen en voorwerpen die op het strafbare feit betrekking hebben, overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering toegezonden. De verzoekende lidstaat wordt in kennis gesteld van de vervolging en de afloop daarvan.

 
  3.

Een lidstaat mag uitlevering in geval van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, niet weigeren op grond van het loutere feit dat het gaat om een delict inzake heffingen of douanerechten.

 
  4.

Voor de toepassing van dit artikel worden onder "onderdanen van een lidstaat” de personen verstaan als omschreven in de verklaring die de betrokken lidstaat heeft afgelegd uit hoofde van artikel 6, lid 1, onder b), van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, alsmede de personen bedoeld in lid 1, onder c), van dat artikel.


Amendement 30
Artikel 12 quater (nieuw)

 

Artikel 12 quater

Samenwerking

  1.

Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn bij een krachtens artikel 7 strafbaar gesteld feit, werken deze lidstaten doeltreffend samen bij het onderzoek, de vervolging en de bestraffing van het strafbare feit, bij voorbeeld door middel van wederzijdse rechtshulp, uitlevering, overdracht van strafvervolging of tenuitvoerlegging van in een andere lidstaat gewezen rechterlijke beslissingen.

 
  2.

Wanneer meer dan één lidstaat bevoegd is en elk van hen ter zake van dezelfde feiten een vervolging kan instellen, bepalen de betrokken lidstaten in onderling overleg en in coördinatie met OLAF wie van hen de dader of daders zal vervolgen, met het doel de vervolging zo mogelijk in één lidstaat te centraliseren.


Amendement 31
Artikel 13, lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis. Verordening (EG) nr. 1073/1999 is volledig van toepassing. De rol van OLAF moet worden vastgelegd in een statuut in de nationale wetboeken van strafvordering.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (COM(2001) 272 - C5-0225/2001 - 2001/0115(COD) )

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2001) 272(2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 280, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0225/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0390/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)

PB C 240 E van 28.8.2001, blz. 125MFN.

(2)

PB C 240 E van 28.8.2001, blz. 125MFN.

Kwaliteit van benzine en dieselbrandstof ***I
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0389/2001

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG (COM(2001) 241 - C5-0197/2001 - 2001/0107(COD) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1) Amendementen van het Parlement


Amendement 1
OVERWEGING 5

  (5)

Het is een vaststaand feit dat zwavel in benzine en diesel nadelige gevolgen heeft voor de effectiviteit van technologie voor de katalytische nabehandeling van uitlaatgassen.

 
  (5)

Het is een vaststaand feit dat zwavel in benzine en diesel nadelige gevolgen heeft voor de effectiviteit van technologie voor de katalytische nabehandeling van uitlaatgassen, zowel voor wegvervoermiddelen als voor niet voor de weg bestemde mobiele machines .


Amendement 2
OVERWEGING 6

  (6)

Voor de weg bestemde voertuigen worden steeds afhankelijker van katalysatoren om te kunnen voldoen aan de emissiegrenswaarden van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen en van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen. Een verlaging van het zwavelgehalte van benzine en dieselbrandstof zal daarom waarschijnlijk een groter effect hebben op de uitlaatemissies hebben dan een wijziging van de overige brandstofparameters.

 
  (6)

Voor de weg bestemde voertuigen worden steeds meer afhankelijk van katalysatoren om te kunnen voldoen aan de emissiegrenswaarden van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad zoals gewijzigd bij Richtlijn 88/436/EEG1 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door emissies afkomstig van motorvoertuigen, en van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen. Een verlaging van het zwavelgehalte van benzine en dieselbrandstof zal daarom waarschijnlijk een groter effect hebben op de uitlaatemissies hebben dan een wijziging van de overige brandstofparameters.

_________________

1 PB L 214 van 6.8.1988, blz. 1 .


Amendement 3
OVERWEGING 6 BIS (nieuw)

 

(6 bis) Brandstoffen voor niet voor de weg bestemde mobiele machines vallen niet onder de bestaande Richtlijn 98/70/EG. Brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) zullen echter nodig zijn om de verdere ontwikkeling van de motortechnologie voor niet voor de weg bestemde voertuigen mogelijk te maken, zoals reeds voor brandstoffen voor het wegvervoer en voor wegvervoermiddelen het geval is.


Amendement 4
OVERWEGING 7

  (7)

De invoering van brandstoffen met een lager zwavelgehalte zal het brandstofrendement van nieuwe, opkomende motorvoertuigtechnologieën verbeteren en zal bij gebruik in reeds bestaande motorvoertuigen tevens leiden tot aanzienlijke verlagingen in de uitstoot van conventionele luchtverontreinigende stoffen. Deze voordelen moeten worden afgewogen tegen de toename van de emissie van CO2 in verband met de productie van zwavelvrije benzine en diesel.

 
  (7)

De invoering van brandstoffen met een maximum zwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) zal de verbeteringen van het brandstofrendement mogelijk maken die haalbaar zijn met nieuwe, opkomende motorvoertuigtechnologieën en technologieën voor niet voor de weg bestemde mobiele machines en zal bij gebruik in reeds bestaande motorvoertuigen tevens leiden tot aanzienlijke verlagingen in de uitstoot van conventionele luchtverontreinigende stoffen. Moderne dieselmotoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines staan op een even hoog peil als motoren voor motorvoertuigen. Dit betekent dat naast het zwavelgehalte, ook het cetaangetal en andere brandstofparameters belangrijk zijn voor de werking van de motor en voor emissies. De voordelen zullen de toename van de emissie van CO2 in verband met de productie van benzine en diesel met een lager zwavelgehalte compenseren .


Amendement 5
OVERWEGING 7 BIS (nieuw)

 

(7 bis) Om het nut van deze richtlijn voor het milieu en de gezondheid te optimaliseren, moeten geleidelijk brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) op de markt worden gebracht naargelang meer voertuigen worden verkocht die met nieuwe technologieën zijn uitgerust. Daarom moet voorzien worden in de noodzakelijke uitzonderingen naar gelang de verschillende sociaal-economische omstandigheden, het klimaat en de milieusituatie van elke lidstaat.


Amendement 6
OVERWEGING 8

  (8)

Daarom is het wenselijk maatregelen vast te stellen die de introductie en beschikbaarheid van zwavelvrije brandstoffen garanderen. In dit verband zijn fiscale stimuleringsmaatregelen doeltreffend gebleken om de overschakeling op brandstoffen van hogere kwaliteit in overeenstemming met nationale behoeften en prioriteiten te stimuleren.

 
  (8)

Daarom is het wenselijk maatregelen vast te stellen die de introductie en beschikbaarheid van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) garanderen. In dit verband zijn fiscale stimuleringsmaatregelen doeltreffend gebleken om de overschakeling in een vroeg stadium op brandstoffen van hogere kwaliteit in overeenstemming met nationale behoeften en prioriteiten te stimuleren, en de duur van de overgangsperiode, waarin de twee verschillende kwaliteiten op de markt zijn, te beperken.

""Zwavelvrije brandstoffen” wordt in de tekst vervangen door "brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10mg/kg (ppm)".


Amendement 7
OVERWEGING 9

  (9)

Aangezien als gevolg van deze richtlijn zwavelvrije brandstoffen beschikbaar komen, wordt de autofabrikanten een basis geboden om belangrijke nieuwe toezeggingen te doen gericht op de verwezenlijking van de doelstelling van de Gemeenschap om bij de evaluatie van de huidige milieutoezeggingen van de autofabrikanten in 2003 te komen tot een gemiddelde CO2 -emissie van 120 g/km voor nieuwe auto's.

 
  (9)

Aangezien als gevolg van deze richtlijn brandstoffen met eenmaximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) op ruime schaal beschikbaar komen, wordt de autofabrikanten een basis geboden om aanzienlijke nieuwe vooruitgang te maken op het gebied van het brandstofrendement van nieuwe voertuigen. De potentiële bijdrage van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) voor de verwezenlijking van de doelstelling van de Gemeenschap van gemiddeld 120 g/km voor nieuwe auto's zal worden beoordeeld bij de evaluatie van de huidige milieutoezeggingen van de autofabrikanten in 2003.


Amendement 8
OVERWEGING 10

  (10)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat zwavelvrije benzine en dieselbrandstof per 1 januari 2005 in voldoende hoeveelheden en met inachtneming van een evenwichtige geografische spreiding in de handel beschikbaar zijn om het vrije verkeer van nieuwe auto's die bedoelde brandstoffen nodig hebben mogelijk te maken en tegelijkertijd te voorkomen dat de verlaging van de CO2 -emissie door de introductie van nieuwe voertuigen weer teniet wordt gedaan door de extra emissie in verband met de productie van zwavelvrije brandstoffen.

 
  (10)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle soorten benzine en dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) uiterlijk per 1 januari 2005 in voldoende hoeveelheden en met inachtneming van een evenwichtige geografische spreiding in de handel beschikbaar zijn om het vrije verkeer van nieuwe auto's die bedoelde brandstoffen nodig hebben mogelijk te maken. De verlaging van de emissie van conventionele vervuilers en van de CO2 -emissie die met deze brandstoffen kan worden bereikt, doet de extra emissie in verband met de productie van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) teniet .


Amendement 9
OVERWEGING 10 BIS (nieuw)

 

(10 bis) Daar ongelode normale benzine in een aantal lidstaten een aanzienlijk marktaandeel heeft, moeten deze lidstaten de mogelijkheid krijgen deze brandstof, middels een verzoek aan de Commissie, ook na 1 januari 2005 in de handel te blijven brengen.


Amendement 10
OVERWEGING 10 TER (nieuw)

 

(10 ter) Het gebruik door de lidstaten van gedifferentieerde accijnzen kan de invoering van meer geavanceerde brandstoffen overeenkomstig de nationale prioriteiten, capaciteiten en vereisten stimuleren, en dient derhalve te worden bevorderd.


Amendement 11
OVERWEGING 11

  (11)

Er dient voor te worden gezorgd dat de markt per 1 januari 2011 volledig van zwavelvrije brandstoffen wordt voorzien, zodat de brandstofproducenten voldoende tijd hebben om de investeringen te doen die noodzakelijk zijn om hun productieschema's aan te passen. Dankzij de volledige omschakeling op zwavelvrije brandstoffen vanaf 2011 zal de emissie van conventionele luchtverontreinigende stoffen door de bestaande voertuigen worden verbeterd zonder dat de totale uitstoot van broeikasgassen toeneemt.

 
  (11)

Er dient voor te worden gezorgd dat de markt per 1 januari 2008 volledig van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) wordt voorzien, zodat de aardolieproducenten voldoende tijd hebben om de investeringen te doen die noodzakelijk zijn om hun productieschema's aan te passen. Dankzij de volledige omschakeling op brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) vanaf 2008 zullen vergissingen bij het tanken zo veel mogelijk worden voorkomen en zal de emissie van conventionele luchtverontreinigende stoffen door de bestaande voertuigen worden beperkt, hetgeen de luchtkwaliteit ten goede zal komen zonder dat de totale uitstoot van broeikasgassen toeneemt.


Amendement 12
OVERWEGING 12 BIS (nieuw)

 

(12 bis) Teneinde de marktdistributie en infrastructuur voor dieselbrandstoffen in de gehele Europese Unie te vereenvoudigen, moeten vanaf 1 januari 2005 nieuwe specificaties voor niet voor het wegvervoer bestemde brandstoffen gaan gelden.


Amendement 13
OVERWEGING 13

  (13)

Er dient te worden voorzien in een uniform systeem voor toezicht op en rapportage over de brandstofkwaliteit teneinde de naleving van de voorgeschreven milieutechnische brandstofkwaliteitsnormen te kunnen evalueren.

 
  (13)

Er dient te worden voorzien in een uniform systeem voor toezicht op en rapportage over de brandstofkwaliteit teneinde de naleving van de voorgeschreven milieutechnische brandstofkwaliteitsnormen te kunnen evalueren. Gedurende de invoeringsfase (tot 2008) moet in het kader van het systeem voor toezicht beoordeeld worden of brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) op basis van een evenwichtige geografische spreiding beschikbaar zijn.


Amendement 44
OVERWEGING 15 BIS (nieuw)

 

(15 bis) Grenswaarden betreffende de lubriciteit, de mate waarin bezinksels ontstaan, metaalhoudende additieven en het fosfor- en siliconengehalte dragen bij tot de optimale werking van de emissiebeheersingsapparatuur en zo tot lage emissiewaarden gedurende de gehele levensduur van de voertuigen.


Amendement 15
OVERWEGING 16

  (16)

Er dient te worden voorzien in een herziening van het bepaalde in Richtlijn 98/70/EG met het oog op nieuwe communautaire wetgeving inzake de luchtkwaliteit en de daarmee samenhangende milieudoelstellingen, de ontwikkeling van nieuwe technologieën ter vermindering van milieuverontreiniging en de bekrachtiging dan wel nieuwe vaststelling van de datum waarop zwavelvrije diesel volledig dient te zijn ingevoerd ter voorkoming van een algehele stijging van de emissie van broeikasgassen.

 
  (16)

Er dient te worden voorzien in een herziening van het bepaalde in Richtlijn 98/70/EG met het oog op nieuwe communautaire wetgeving inzake de luchtkwaliteit, de daarmee samenhangende milieudoelstellingen en de ontwikkeling van nieuwe technologieën ter vermindering van milieuverontreiniging.


Amendement 16
OVERWEGING 16 BIS (nieuw)

 

(16 bis) Er dient een volledige herbeschouwing plaats te vinden van de alternatieve brandstoffen, met inbegrip van vloeibaar petroleumgas (LPG), gecomprimeerd aardgas (CNG) en biobrandstoffen, in het kader waarvan tevens de noodzaak van specifieke wetgeving wordt bezien.


Amendementen 42 en 45
ARTIKEL 1, PUNT 2, LETTER a)
Artikel 3, lid 2, letter d) (Richtlijn 98/70/EG)

  d)

Onverminderd het bepaalde onder c) nemen de lidstaten alle maatregelen die nodig zijn om erop toe te zien dat uiterlijk op 1 januari 2005 ongelode benzine met een zwavelgehalte van maximaal 10 mg/kg (ppm) op hun grondgebied in de handel wordt gebracht. De lidstaten zien erop toe dat dergelijke ongelode benzine op basis van een evenwichtige geografische spreiding beschikbaar is en in alle overige opzichten voldoet aan de specificaties van bijlage III.

 
  d)

Onverminderd het bepaalde onder c) nemen de lidstaten alle maatregelen die nodig zijn om erop toe te zien dat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 januari 2005 alle soorten ongelode benzine met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) op hun grondgebied in de handel worden gebracht. De lidstaten zien erop toe dat dergelijke ongelode benzine op basis van een evenwichtige geografische spreiding beschikbaar is en in alle overige opzichten voldoet aan de specificaties van bijlage III. De Commissie stelt, met inachtneming van de procedure als vermeld in artikel 11 en uiterlijk op 1 januari 2004, criteria op om te bepalen wat beschikbaarheid op basis van een evenwichtige geografische spreiding voor de doeleinden van deze alinea betekent.


Amendement 18
ARTIKEL 1, PUNT 2, LETTER a)
Artikel 3, lid 2, letter e) (Richtlijn 98/70/EG)

  e)

De lidstaten zien erop toe dat uiterlijk per 1 januari 2011 op hun grondgebied slechts ongelode benzine in de handel kan worden gebracht die voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage III, doch een zwavelgehalte heeft van minder dan 10 mg/kg (ppm).”

 
  e)

De lidstaten zien erop toe dat uiterlijk per 1 januari 2008 op hun grondgebied slechts ongelode benzine in de handel kan worden gebracht die voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage III, doch een zwavelgehalte heeft van ten hoogste 10 mg/kg (ppm).”


Amendement 19
ARTIKEL 1, PUNT 2, LETTER a bis) (nieuw)
Artikel 3, lid 2 bis (nieuw) (Richtlijn 98/70/EG)

 
  a bis)

Het volgende nieuwe lid 2 bis wordt toegevoegd:

"2 bis. Voor benzine die voor de data als vermeld in lid 2, onder d) en e) beantwoordt aan de specificaties als vermeld in bijlage III, kunnen de lidstaten tevens fiscale stimuleringsmaatregelen vaststellen. Deze stimuleringsmaatregelen dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het Verdrag.”


Amendement 20
ARTIKEL 1, PUNT 2, LETTER a ter) (nieuw)
Artikel 3, lid 5 (Richtlijn 98/70/EG)

 
  a ter)

Lid 5 wordt geschrapt.


Amendement 21
ARTIKEL 1, PUNT 2, LETTER a quater) (nieuw)
Artikel 3, lid 6 (Richtlijn 98/70/EG)

 

a quater) Lid 6 wordt vervangen door de volgende tekst:

"6. De Commissie kan de in de leden 3 en 4 bedoelde afwijking in overeenstemming met het Verdrag toestaan.”


Amendementen 43 en 46
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER a)
Artikel 4, lid 1, letter d) (Richtlijn 98/70/EG)

  d)

Onverminderd het bepaalde onder c) nemen de lidstaten alle maatregelen die nodig zijn om erop toe te zien dat uiterlijk op 1 januari 2005 dieselbrandstof met een zwavelgehalte van maximaal 10 mg/kg (ppm) op hun grondgebied in de handel wordt gebracht. De lidstaten zien erop toe dat dergelijke dieselbrandstof op basis van een evenwichtige geografische spreiding beschikbaar is en in alle overige opzichten voldoet aan de specificaties van bijlage IV.

 
  d)

Onverminderd het bepaalde onder c) nemen de lidstaten alle maatregelen die nodig zijn om erop toe te zien dat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 januari 2005 dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) op hun grondgebied in de handel wordt gebracht. De lidstaten zien erop toe dat dergelijke dieselbrandstof op basis van een evenwichtige geografische spreiding beschikbaar is en in alle overige opzichten voldoet aan de specificaties van bijlage IV. De Commissie stelt, met inachtneming van de procedure als vermeld in artikel 11 en uiterlijk op 1 januari 2004, criteria op om te bepalen wat beschikbaarheid op basis van een evenwichtige geografische spreiding voor de doeleinden van deze alinea betekent.


Amendement 23
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER a)
Artikel 4, lid 1, letter e) (Richtlijn 98/70/EG)

  (e)

De lidstaten zien erop toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, lid 1, onder a), dat uiterlijk per 1 januari 2011 op hun grondgebied slechts dieselbrandstof in de handel kan worden gebracht die voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage IV, doch een zwavelgehalte heeft van minder dan 10 mg/kg (ppm).

 
  (e)

De lidstaten zien erop toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, lid 1, onder a), dat uiterlijk per 1 januari 2008 op hun grondgebied slechts dieselbrandstof in de handel kan worden gebracht die voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage IV, doch een zwavelgehalte heeft van minder dan 10 mg/kg (ppm).


Amendement 24
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER a bis) (nieuw)
Artikel 4, lid 3 (Richtlijn 98/70/EG)

 
  a bis)

Lid 3 wordt geschrapt.


Amendement 25
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER a ter) (nieuw)
Artikel 4, lid 4 (Richtlijn 98/70/EG)

 
  a ter)

Lid 4 wordt vervangen door de volgende tekst:

"4. De Commissie kan de in lid 2 bedoelde afwijking in overeenstemming met het Verdrag toestaan.”


Amendement 26
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER b)
Artikel 4, lid 5 (Richtlijn 98/70/EG)

  5.

De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied in de handel verkrijgbare gasoliën die bedoeld zijn om in niet voor de weg bestemde mobiele machines en landbouwtrekkers te worden gebruikt, minder dan 2000 mg/kg (ppm) zwavel bevatten . Uiterlijk op 1 januari 2008 wordt het maximaal toelaatbare zwavelgehalte van gasoliën voor gebruik in niet voor de weg bestemde mobiele machines en landbouwtrekkers verlaagd tot 1000 mg/kg (ppm) . De lidstaten kunnen echter een lagere grenswaarde verplicht stellen van 500 mg/kg (ppm) of hetzelfde zwavelgehalte dat in deze richtlijn voor dieselbrandstof wordt voorgeschreven.

 
  5.

De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied in de handel verkrijgbare brandstoffen die bedoeld zijn om in niet voor de weg bestemde mobiele machines en landbouwtrekkers te worden gebruikt, uiterlijk op 1 januari 2005 voldoen aan de specificaties van bijlage IV. Uiterlijk op 1 januari 2008 wordt het maximaal toelaatbare zwavelgehalte van brandstoffen voor gebruik in niet voor de weg bestemde mobiele machines en landbouwtrekkers overeenkomstig bijlage IV vastgesteld op 10 mg/kg (ppm) . De lidstaten kunnen echter vóór 2005 hetzelfde zwavelgehalte vaststellen dat in deze richtlijn voor dieselbrandstof wordt voorgeschreven.

 

Onverminderd de kwaliteitsvereisten kunnen de lidstaten in een speciale fiscale behandeling of stimuleringsregeling voorzien voor brandstoffen die bedoeld zijn om in niet voor de weg bestemde mobiele machines en landbouwtrekkers te worden gebruikt.


Amendement 27
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER b bis) (nieuw)
Artikel 4, lid 5 bis (nieuw) (Richtlijn 98/70/EG)

 
  b bis)

Het volgende nieuwe lid 5 bis wordt toegevoegd:

"5 bis. Voor dieselbrandstoffen die vóór de data als vermeld in lid 1, onder d) en e) en lid 5 beantwoorden aan de specificaties als vermeld in bijlage IV kunnen de lidstaten tevens fiscale stimuleringsmaatregelen vaststellen. Deze stimuleringsmaatregelen dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het Verdrag.”


Amendement 28
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 8, lid 3 (Richtlijn 98/70/EG)

  3.

De lidstaten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni een overzichtsrapport in over de nationale gegevens inzake brandstofkwaliteit met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar. Het eerste overzichtsrapport wordt uiterlijk op 30 juni 2002 ingediend. Het model voor dergelijke overzichtsrapporten wordt beschreven in EN xxxxxx xxxxxx (nummer van nieuwe norm na publicatie daarvan in te voegen) . Voorts brengen de lidstaten verslag uit over de totale hoeveelheden benzine en dieselbrandstof die op hun grondgebied in de handel zijn gebracht en over de hoeveelheden in de handel gebrachte ongelode benzine en dieselbrandstof met een zwavelgehalte van minder dan 10 mg/kg (ppm). Bovendien brengen de lidstaten verslag uit over het geografische dekkingsgebied waarin benzine en dieselbrandstof met minder dan 10 mg/kg (ppm) zwavel op hun grondgebied in de handel worden gebracht .”

 
  3.

De lidstaten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni een rapport in over de nationale gegevens inzake brandstofkwaliteit met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar. Voorts brengen de lidstaten verslag uit over de totale hoeveelheden benzine en dieselbrandstof die op hun grondgebied in de handel zijn gebracht en over de hoeveelheden van alle soorten in de handel gebrachte ongelode benzine en dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm). Bovendien brengen de lidstaten, tot de volledige invoering van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) in 2008, jaarlijks verslag uit over de beschikbaarheid op basis van een evenwichtige geografische spreiding van benzine en dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm) op hun grondgebied. Het eerste rapport wordt uiterlijk op 30 juni 2002 ingediend. Het model voor dit rapport komt overeen met het in EN xxxxxx xxxxxx beschreven model [nummer van de nieuwe norm na publicatie ervan in te voegen[.”


Amendement 29
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 8, lid 3 bis (nieuw) (Richtlijn 98/70/EG)

 

3 bis. De Commissie ziet erop toe dat de ingevolge lid 3 te verstrekken informatie terstond en met de daarvoor geëigende middelen beschikbaar wordt gesteld. De Commissie publiceert jaarlijks, en voor het eerst uiterlijk op 31 december 2003, een verslag over de effectieve brandstofkwaliteit in de verschillende lidstaten en de geografische spreiding van brandstoffen met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg (ppm), met het doel een overzicht van de gegevens inzake de brandstofkwaliteit in de verschillende lidstaten beschikbaar te stellen.”


Amendement 30
ARTIKEL 1, PUNT 5
Artikel 9, lid 1, inleidende formule (Richtlijn 98/70/EG)

  1.

De Commissie evalueert de brandstofspecificaties van Richtlijn 98/70/EG uiterlijk op 31 december 2006 en stelt waar nodig wijzigingen voor die in overeenstemming zijn met de huidige en toekomstige eisen van de communautaire wetgeving inzake de luchtkwaliteit en daarmee verband houdende doelstellingen. De Commissie houdt daarbij met name rekening met:

 
  1.

De Commissie evalueert de brandstofspecificaties van de bijlagen III en IV uiterlijk op 31 december 2005, met uitzondering van de parameter zwavelgehalte, en stelt waar nodig wijzigingen voor die in overeenstemming zijn met de huidige en toekomstige eisen van de communautaire wetgeving inzake voertuigemissies en de luchtkwaliteit en daarmee verband houdende doelstellingen. De Commissie houdt daarbij met name rekening met:


Amendement 47
ARTIKEL 1, PUNT 5, LETTER a)
Artikel 9, lid 1, letter a) (Richtlijn 98/70/EG)

  a)

de eventuele noodzaak van een aanpassing van de einddatum voor de volledige invoering van dieselbrandstof met een zwavelgehalte van maximaal 10 mg/kg (ppm) om een algehele stijging van de emissie van broeikasgassen te voorkomen. In deze analyse wordt rekening gehouden met ontwikkelingen in de raffinagetechnologie, de verwachte verbeteringen op het gebied van het brandstofrendement van voertuigen en de mate waarin nieuwe technologie met een hoog brandstofrendement in motorvoertuigen wordt ingebouwd ;

 
  a)

de verlaging van de emissies door verbetering van de milieuparameters voor brandstoffen, met inbegrip van de mate waarin bezinksels ontstaan, het schone karakter van de brandstoffen, het totale gehalte aan aromatische verbindingen, de lubriciteit, het fosfor- en siliconengehalte en het gehalte van metaalhoudende additieven in benzine en dieselbrandstoffen ;


Amendement 32
ARTIKEL 1, PUNT 5, LETTER a)
Artikel 9, lid 1, letter a bis) (nieuw) (Richtlijn 98/70/EG)

 
  a bis)

de mogelijkheid voor lidstaten om bij aanzienlijke sociaal-economische problemen een tijdelijke vrijstelling van maximaal drie jaar te krijgen van de verplichting als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), of in artikel 4, lid 1, onder e);


Amendement 48
ARTIKEL 1, PUNT 5, LETTER a)
Artikel 9, lid 1, letter c bis) (nieuw) (Richtlijn 98/70/EG)

 
  c bis)

een volledige herbeschouwing van de alternatieve brandstoffen (bijv. ethanol, biodiesel, LPG, CNG) die thans op de markt zijn of binnenkort ingevoerd zullen worden, alsmede de mogelijke gevolgen ervan voor deze richtlijn, de verenigbaarheid met de bestaande wetgeving, of de noodzaak van specifieke wetgeving;


Amendement 34
ARTIKEL 1, PUNT 5
Artikel 9, lid 1, letter d) (Richtlijn 98/70/EG)

  d)

de resultaten van de evaluatie van de verschillende overeenkomsten die met de Japanse, de Koreaanse en de Europese autofabrikanten zijn gesloten om het brandstofverbruik en de emissie van kooldioxide van nieuwe personenauto's te verlagen;

 
  d)

de resultaten van de evaluatie van de verschillende overeenkomsten die met de Japanse, de Koreaanse en de Europese autofabrikanten zijn gesloten om het brandstofverbruik en de emissie van kooldioxide van nieuwe personenauto's te verlagen in het licht van de veranderingen van de brandstofkwaliteit zoals bedoeld in deze richtlijn en van de communautaire doelstelling van een gemiddelde CO2-emissie van 120 g/km per motorvoertuig;


Amendement 35
BIJLAGE
Bijlage III, tabel, regel 1 (Richtlijn 98/70/EG)

Research-octaangetal95

 

Research-octaangetal95(n)

___________

  (n)

Ongeacht eerdere regelingen kan ongelode normale benzine met een motor-octaangetal (MON) van ten minste 81 en een research-octaangetal (RON) van ten minste 91 ook na 2005 in de handel blijven worden gebracht.


Amendement 37
BIJLAGE
Bijlage IV, titel (Richtlijn 98/70/EG)

MILIEUTECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR IN DE HANDEL VERKRIJGBARE BRANDSTOFFEN VOOR VOERTUIGEN MET ELEKTRISCHE-ONTSTEKINGSMOTOREN

 

MILIEUTECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR IN DE HANDEL VERKRIJGBARE BRANDSTOFFEN VOOR VOERTUIGEN MET ELEKTRISCHE-ONTSTEKINGSMOTOREN EN VOOR NIET VOOR DE WEG BESTEMDE MOBIELE MACHINES EN LANDBOUWTRACTOREN


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG (COM(2001) 241 - C5-0197/2001 - 2001/0107(COD) )

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2001) 241(2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0197/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0389/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)

PB C 213 E van 31.7.2001, blz. 255.

(2)

PB C 213 E van 31.7.2001, blz. 255.

Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/Aids, tuberculose en malaria ***I (procedure zonder verslag)
previous
top of page
next

C5-0520/2001

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bijdrage van de Europese Gemeenschap aan het "Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/Aids, tuberculose en malaria” (COM(2001) 612 - C5-0520/2001 - 2001/0251(COD) )

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Dit voorstel wordt met de volgende amendementen goedgekeurd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 1
Overweging 3

  (3)

De Raad Algemene Zaken keurde in mei 2001 een actieprogramma van de Gemeenschap goed voor de bestrijding van besmettelijke ziekten in de context van armoedevermindering.

 
  (3)

Zowel de Raad in zijn resolutie van 15 mei 2001(1) als het Europees Parlement in zijn resolutie van 4 oktober 2001(2) keurden een programma van de Gemeenschap goed voor sneller optreden op het gebied van hiv/aids, malaria en tuberculose in de context van armoedevermindering.

______________

(1) PB C …

(2) PB C …


Amendement 2
Overweging 4

  (4)

In de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie van 31 mei 2001 krijgt de secretaris-generaal van de Verenigde Naties veel lof voor zijn voorstel om een Wereldfonds voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria op te richten, hierna “Wereldfonds” genoemd.

 
  (4)

In de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie van 31 mei 2001 en in de resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2001 krijgt de secretaris-generaal van de Verenigde Naties veel lof voor zijn voorstel om een Wereldfonds voor de bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria op te richten, hierna “Wereldfonds” genoemd, en wordt benadrukt dat bijdragen aan het Wereldfonds bovenop de bestaande middelen moeten komen .


Amendement 3
Overweging 8

  (8)

De Gemeenschap komt overeen een bijdrage te leveren ter hoogte van 60 miljoen euro , afkomstig uit de Gemeenschapsbegroting. Deze bijdrage wordt samen met de andere bijdragen aan het Wereldfonds beheerd overeenkomstig de beginselen van gezond en efficiënt beheer,

 
  (8)

De Gemeenschap komt overeen in 2001 een bijdrage te leveren ter hoogte van 60 miljoen EUR , afkomstig uit de Gemeenschapsbegroting. Deze bijdrage wordt samen met de andere bijdragen aan het Wereldfonds beheerd overeenkomstig de beginselen van gezond en efficiënt beheer,


Amendement 4
Overweging 8 bis (nieuw)

 

(8 bis) De Commissie dient een rechtsgrond voor te stellen voor toekomstige bijdragen voor de uitvoering van het actieprogramma ter bestrijding van de drie besmettelijke ziekten, met inbegrip van verdere bijdragen aan het Wereldfonds.


Amendement 5
Artikel 1, lid 1

  1.

De Gemeenschap levert een bijdrage aan het Wereldfonds ter hoogte van 60 miljoen euro .

 
  1.

De Gemeenschap levert voor 2001 een bijdrage aan het Wereldfonds ter hoogte van 60 miljoen EUR .


Amendement 6
Artikel 2

De Commissie zorgt ervoor dat de Rekenkamer over alle relevante informatie beschikt . Zij verzoekt het Wereldfonds, wanneer de Rekenkamer een daartoe strekkend verzoek indient , om extra gegevens over de financiële activiteiten van het Wereldfonds. De Commissie en de Rekenkamer verrichten de nodige controles en inspecties om de financiële belangen van de Europese Gemeenschap te beschermen tegen fraude en onregelmatigheden.

 
  1.

De Commissie zorgt ervoor dat het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer over alle relevante informatie beschikken . Zij verzoekt het Wereldfonds, wanneer het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer een daartoe strekkend verzoek indienen , om extra gegevens over de financiële activiteiten van het Wereldfonds. De Commissie en de Rekenkamer verrichten de nodige controles en inspecties om de financiële belangen van de Europese Gemeenschap te beschermen tegen fraude en onregelmatigheden.


Amendement 7
Artikel 2, lid 2 (nieuw)

 
  2.

In 2002 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eerste verslag in over het beheer en de werkmethoden van het Wereldfonds. Vanaf 2003 maakt de rapportering over de uitvoering van het actieprogramma, met inbegrip van het Wereldfonds, deel uit van het jaarverslag van de Gemeenschap over externe bijstand.

Europees-mediterrane overeenkomst Europese Gemeenschappen/Arabische Republiek Egypte ***
previous
top of page
next

A5-0387/2001

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende de sluiting van de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (8220/2001 - COM(2001) 184 - C5-0381/2001 - 2001/0092(AVC) )

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2001) 184(1) ),

-  gezien het ontwerp van de Europees-mediterrane overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (8220/2001),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea juncto artikel 310 van het EG-Verdrag (C5-0381/2001 ),

-  gelet op de artikelen 86 en 97, lid 7 van zijn Reglement,

-  gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0387/2001 ),

1.  stemt in met de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de Arabische Republiek Egypte.


(1)

PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 2.

Terrorismebestrijding/Europees arrestatiebevel *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0397/2001

Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad inzake terrorismebestrijding (COM(2001) 521 - C5-0452/2001 - 2001/0217(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 1
Overweging -1 (nieuw)

 
  -

1. De Europese Unie is gegrondvest op de universele waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; zij berust op de beginselen van de democratie en de rechtsstaat, die de lidstaten gemeenschappelijk hebben.


Amendement 2
Overweging -1 bis (nieuw)

 
  -

1 bis. De Europese Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat op 4 november 1950 in Rome is ondertekend, en zoals die voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeenschappelijk hebben als algemene beginselen van communautair recht.


Amendement 3
Overweging -1 ter (nieuw)

 
  -

1 ter. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie herbevestigt de rechten die met name voortvloeien uit de constitutionele tradities en de internationale verplichtingen die de lidstaten gemeenschappelijk hebben, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de sociale handvesten die door de Gemeenschap en de Raad van Europa zijn goedgekeurd, alsook uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van Europees Hof voor de Rechten van de mens.


Amendement 4
Overweging -1 quater (nieuw)

 
  -

1 quater. De Europese Unie stelt de mens centraal in haar optreden door het burgerschap van de Unie in te stellen en een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen.


Amendement 5
Overweging 1 bis (nieuw)

 

1 bis. De Europese Raad heeft op zijn buitengewone bijeenkomst op 21 september 2001 verklaard dat het terrorisme een waarlijke uitdaging is voor Europa en voor de wereld en dat de strijd tegen het terrorisme een prioritaire doelstelling van de Europese Unie zal zijn


Amendement 6
Overweging 2

  (2)

Alle lidstaten of een aantal van hen zijn partij bij een aantal verdragen met betrekking tot terrorisme. In het Europees Verdrag tot de bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977 wordt bepaald dat strafbare feiten van terroristische aard niet kunnen worden beschouwd als een politiek delict of als met een politiek delict samenhangend feit of als een feit ingegeven door politieke motieven. Over dat Verdrag ging de Resolutie 1170 (1991), aangenomen door het Comité, in opdracht van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op 25 november 1991. De Verenigde Naties hebben het Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen van 15 december 1997 en het Verdrag inzake de bestrijding van de financiering van terrorisme van 9 december 1999 aangenomen.

 
  (2)

Alle lidstaten of een aantal van hen zijn partij bij een aantal verdragen met betrekking tot terrorisme. In het Verdrag van de Raad van Europa tot de bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977 wordt bepaald dat strafbare feiten van terroristische aard niet kunnen worden beschouwd als een politiek delict of als met een politiek delict samenhangend feit of als een feit ingegeven door politieke motieven. Over dat Verdrag ging de Resolutie 1170 (1991), aangenomen door het Comité, in opdracht van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op 25 november 1991. De Verenigde Naties hebben het Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen van 15 december 1997 en het Verdrag inzake de bestrijding van de financiering van terrorisme van 9 december 1999 aangenomen.


Amendement 7
Overweging 2 bis (nieuw)

 

(2 bis.) Alle maatregelen die voortvloeien uit dit kaderbesluit voor terrorismebestrijding dienten te worden genomen met volledige inachtneming van de bepalingen van de VN-Conventie van Genève van 1951.


Amendement 8
Overweging 3

  (3)

Op het niveau van de Europese Unie heeft de Raad op 3 december 1998 het Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, aangenomen. Ook in de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 en van de Europese Raad van Santa María da Feira van 19 en 20 juni 2000 is het terrorisme genoemd. Het is tevens genoemd in de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de halfjaarlijkse bijwerking van het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van "vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid” in de Europese Unie (tweede halfjaar 2000). In de Verklaring van La Gomera, aangenomen op de informele bijeenkomst van de Raad op 14 oktober 1995, werd benadrukt dat terrorisme een bedreiging vormt voor de democratie, de vrije uitoefening van de mensenrechten en de economische en sociale ontwikkeling.

 
  (3)

Op het niveau van de Europese Unie heeft het Europees Parlement op 18 april 19851, 11 september 19862, 10 maart 19943, 30 januari 19974 resoluties aangenomen en op 5 september 2001 een aanbeveling aangenomen inzake de strijd tegen het terrorisme; de Raad heeft op 3 december 1998 het Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, aangenomen. Ook in de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 en van de Europese Raad van Santa María da Feira van 19 en 20 juni 2000 is het terrorisme genoemd. Het is tevens genoemd in de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de halfjaarlijkse bijwerking van het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van "vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid” in de Europese Unie (tweede halfjaar 2000). In de Verklaring van La Gomera, aangenomen op de informele bijeenkomst van de Raad op 14 oktober 1995, werd benadrukt dat terrorisme een bedreiging vormt voor de democratie, de vrije uitoefening van de mensenrechten en de economische en sociale ontwikkeling.

_______________

  (1)

PB C 122 van 20.5.1985, blz. 109.

  (2)

PB C 255 van 13.10.1986, blz. 135.

  (3)

PB C 91 van 28.3.1994, blz. 236.

  (4)

PB C 55 van 24.2.1997, blz. 27.


Amendement 9
Overweging 4

  (4)

Op 30 juli 1996 werden vijfentwintig maatregelen voor het bestrijden van terrorisme voorgesteld door de voornaamste geïndustrialiseerde landen (G7) en Rusland tijdens een bijeenkomst in Parijs.

 

Schrappen


Amendement 10
Overweging 10

  (10)

Het is noodzakelijk om in alle lidstaten een gemeenschappelijke definitie te hanteren ten aanzien van de bestanddelen van terrorisme, met inbegrip van de strafbare feiten die worden toegeschreven aan terroristische groeperingen. Anderzijds wordt er voorzien in straffen en sancties voor natuurlijke personen en rechtspersonen die dergelijke strafbare feiten hebben gepleegd of ervoor verantwoordelijk zijn , hetgeen de ernst van dergelijke strafbare feiten aangeeft.

 
  (10)

Het is noodzakelijk om in alle lidstaten een gemeenschappelijke definitie te hanteren ten aanzien van de bestanddelen van de strafbare feiten op het gebied van terrorisme, met inbegrip van de strafbare feiten die worden toegeschreven aan terroristische groeperingen. Anderzijds wordt er voorzien in straffen en sancties voor de verantwoordelijke natuurlijke personen en rechtspersonen, hetgeen de ernst van dergelijke strafbare feiten aangeeft.


Amendement 11
Overweging 10 bis (nieuw)

 

10 bis. De terroristische groeperingen staan centraal in de strafbare feiten van terroristische aard. De bestanddelen van de strafbare feiten en de straffen die op de terroristische groeperingen toepasselijk zijn, dienen gedefinieerd te worden. Het aantal terroristische acties en de ernst ervan worden bepaald door de financiële middelen die de terroristen ter beschikking hebben. Het is noodzakelijk een lijst op te stellen die regelmatig wordt bijgewerkt en die de namen bevat van de terroristische groeperingen en organisaties zodat maatregelen kunnen worden genomen om de financiering van de terroristen of van hun organisaties en groeperingen te voorkomen.


Amendement 117
Overweging 10 ter (nieuw)

 

(10 ter) Bij de bestrijding van het terrorisme is het noodzakelijk op zichzelf staande acties en organisaties te bestrijden die een terroristische groepering steunen of ermee samenwerken door het verstrekken van informatie of materiële middelen, o.a. door financiering van activiteiten, en door de aanwerving van personen om deel te nemen aan de activiteiten van de terroristische groepering. Anderzijds is het voor doelmatige bestrijding van het terrorisme noodzakelijk dat de financieringsbronnen worden aangepakt. In dit verband is het absoluut noodzakelijk afpersing die bedoeld is om bij te dragen tot de uitvoering van terroristische delicten, en het witwassen van de opbrengsten van terroristische delicten of van andere delicten die in het kader van een terroristische groepering worden bedreven, in overweging te nemen.


Amendement 12
Overweging 15

  (15)

Teneinde de samenwerking te verbeteren dienen de lidstaten overeenkomstig de regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, inzonderheid het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, elkaar de ruimste onderlinge bijstand te verlenen op justitieel gebied. Er moeten operationele contactpunten worden ingesteld voor de uitwisseling van informatie of er moet passend gebruik worden gemaakt van de bestaande samenwerkingsmechanismen met het oog daarop

 
  (15)

Teneinde de samenwerking te verbeteren dienen de lidstaten overeenkomstig de regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, inzonderheid het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens1en Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector2 , elkaar de ruimste onderlinge bijstand te verlenen op justitieel gebied. Er moeten operationele contactpunten worden ingesteld voor de uitwisseling van informatie of er moet passend gebruik worden gemaakt van de bestaande samenwerkingsmechanismen met het oog daarop

___________________

  (1)

PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

  (2)

PB L 24 van 30.1.1998, blz. 1.


Amendement 13
Overweging 17

  (17)

Dit kaderbesluit is in overeenstemming met de fundamentele rechten en neemt de beginselen in acht die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzonderheid in hoofdstuk VI ervan.

 
  (17)

Dit kaderbesluit is in overeenstemming met de fundamentele rechten en neemt de beginselen in acht die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzonderheid in hoofdstuk VI ervan, dat de rechten van de individu beschermt door ervoor te zorgen dat een gedaagde het recht wordt gegarandeerd op een eerlijk proces, het recht zich te verdedigen, en het recht voor hetzelfde strafbare feit niet tweemaal te worden berecht of te worden gestraft.


Amendement 89
Overweging 17 bis (nieuw)

 

(17 bis.) In het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn minimale procedurele garanties vastgelegd ten behoeve van hen die verwikkeld zijn in strafprocedures. De Commissie moet de nodige voorstellen doen voor de instelling van mechanismen die waarborgen dat het Verdrag in alle lidstaten op consequente en uniforme wijze wordt nageleefd.


Amendement 14
Overweging 17 ter (nieuw)

 

(17 ter.) Bij de toepassing en interpretatie van dit kaderbesluit zien de bevoegde instellingen er op toe dat de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals vrijheid van mening en meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering, ten volle worden geëerbiedigd.


Amendement 15
Artikel 2, letter c)

  c)

gepleegd ten voordele van een rechtspersoon gevestigd in een lidstaat; of

 
  c)

gepleegd in opdracht van een rechtspersoon gevestigd in een lidstaat; of


Amendement 16
Artikel 3, lid 1, inleidende formule

  1.

Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat de volgende feiten, gedefinieerd overeenkomstig het nationale recht, die met voorbedachten rade worden begaan door een individu of een groep gericht tegen één of meerdere landen, hun instellingen of bevolking, met het oogmerk hen te intimideren en de politieke, economische en sociale structuren van een land op ernstige wijze te veranderen of te vernietigen , strafbaar worden gesteld als strafbare feiten van terroristische aard:

 
  1.

Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat de volgende feiten, gedefinieerd overeenkomstig het nationale recht, die met voorbedachten rade worden begaan door een individu of een groep gericht tegen één of meerdere landen, hun instellingen of bevolking, met het oogmerk hen te intimideren en de politieke, economische en sociale structuren van een land op ernstige wijze te veranderen of de vernietiging te bewerkstelligen van de fundamentele vrijheden, democratie, eerbiediging van de mensenrechten, burgerlijke vrijheden en de principes van de rechststaat waarop onze samenlevingen zijn gebaseerd , strafbaar worden gesteld als strafbare feiten van terroristische aard:


Amendement 17
Artikel 3, lid 1, letters a) en b)

  a)

moord ;

 
  a)

misdrijven tegen het leven van een persoon ;

  b)

toebrengen van lichamelijk letsel;

 
  b)

ernstige misdrijven tegen de fysieke integriteit van personen met ernstig lichamelijk letsel als gevolg ;


Amendement 88
Artikel 3, lid 1, letter d)

  d)

afpersing;

 
  d)

afpersing met het oogmerk bij te dragen tot het uitvoeren van terroristische delicten ;


Amendement 19
Artikel 3, lid 1, letter e)

  e)

diefstal of diefstal met geweld ;

 
  e)

diefstal onder verzwarende omstandigheden, bedreven met het oogmerk een van de strafbare feiten te begaan die zijn opgesomd in de punten a) t/m d) en f) t/m j) ;


Amendement 20
Artikel 3, lid 1, letter f)

  f)

het wederrechtelijk in zijn macht brengen of beschadigen van staats- of regeringsvoorzieningen, het openbaar vervoerssysteem, infrastructurele voorzieningen, openbare plaatsen en eigendom ;

 
  f)

het wederrechtelijk in zijn macht brengen of ernstig beschadigen van staats- of regeringsvoorzieningen, het openbaar vervoerssysteem, infrastructurele voorzieningen, informatie- of communicatienetwerken, openbaar of particulier eigendom, waarbij de openbare veiligheid ernstig in gevaar wordt gebracht;


Amendement 21
Artikel 3, lid 1, letter f bis (nieuw)

 
  f)

bis. het kapen van luchtvaartuigen en schepen


Amendement 22
Artikel 3, lid 1, letter g)

  (g)

vervaardiging, bezit, verwerving, vervoer of levering van wapens of springstoffen;

 
  (g)

vervaardiging, bezit, verwerving, vervoer, illegaal gebruik of levering van wapens of springstoffen;


Amendement 23
Artikel 3, lid 1, letter h) bis (nieuw)

 
  h)

bis. het onwettig in omloop brengen of distribueren van chemische of biologische stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van de mens;


Amendement 24
Artikel 3, lid 1, letter i)

  i)

het verstoren of onderbreken van de watertoevoer, de stroomtoevoer of van andere fundamentele bronnen;

 
  i)

het zonder onderscheid verstoren of ernstig beschadigen van de watertoevoer, de stroomtoevoer of van andere fundamentele natuurlijke bronnen;


Amendement 25
Artikel 3, lid 1, letter (j)

  (j)

aanvallen via het verstoren van een informatiesysteem ;

 
  (j)

vernietiging, beschadiging of het gebruik van computer- of telecommunicatiesystemen teneinde de samenleving te destabiliseren ;


Amendement 26
Artikel 3, lid 1, letter k)

  k)

het dreigen met het plegen van een van bovengenoemde strafbare feiten;

 
  k)

het dreigen met het plegen van een van bovengenoemde strafbare feiten, met uitzondering van dat welk genoemd is in punt d) ;


Amendement 27
Artikel 3, lid 1, letters l) en m)

  (l)

het leiding geven aan een terroristische groepering;

  (m)

het (onder)steunen van of het behoren tot een terroristische groepering.

 

Schrappen


Amendement 28
Artikel 3, lid 2

  2.

Voor de doelstelling van dit kaderbesluit wordt onder terroristische groepering verstaan een sinds enige tijd bestaande, gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die in overleg optreden om strafbare feiten van terroristische aard in de zin van het bepaalde in lid 1, onder a) tot k), te plegen.

 

Schrappen


Amendement 29
Artikel 3 bis (nieuw)

 

Artikel 3 bis

Strafbare feiten met betrekking tot een terroristische groepering

  1.

Voor de doelstelling van dit kaderbesluit wordt onder “terroristische groepering” verstaan een sinds enige tijd bestaande, gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die in overleg optreden om strafbare feiten van terroristische aard te plegen.

  2.

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat de volgende opzettelijke handelingen als strafbaar worden gedefinieerd:

  a)

het leiding geven aan een terroristische groepering,

  b)

de deelname aan de activiteiten van een terroristische groepering

  c)

het steunen van een terroristische groepering met het oog op het uitvoeren van strafbare feiten van terroristische aard, door haar informatie te verstrekken of materiële middelen, met inbegrip van de financiering van haar activiteiten, en het werven van personen voor deelneming aan de activiteiten van een terroristische groepering,

  d)

het witwassen van de opbrengsten van strafbare feiten van terroristische aard of van andere strafbare feiten die in het kader van een terroristische groepering worden begaan.


Amendement 30
Artikel 3 ter (nieuw)

 

Artikel 3 ter

Lijst van bij terroristische activiteiten betrokken subjecten

  1.

De Raad keurt met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie of eender welke lidstaat en met inachtneming van het standpunt van het Europees Parlement en Eurojust, een als bijlage bijgevoegde lijst goed met de namen van natuurlijke of rechtspersonen, rechtssubjecten of juridische eenheden met terroristische activiteiten.

  2.

De Raad brengt volgens dezelfde procedure wijzigingen aan in deze bijlage.

  3.

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen voor het identificeren, opsporen, bevriezen of in beslag nemen van alle fondsen die gebruikt zijn of bestemd zijn om te worden gebruikt door de in lid 1 genoemde rechtssubjecten, teneinde deze fondsen te confisqueren.


Amendement 118
Artikel 4

De lidstaten zorgen ervoor dat instigatie, hulp, aanstoking en poging tot het plegen van een daad van terrorisme strafbaar is .

 
  1.

De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat instigatie, samenwerking, bevordering, hulp of en aanstoking tot het plegen van de in artikel 3, lid 1 ) omschreven feiten strafbaar zijn .

 
  2.

De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat pogingen om een strafbaar feit van terroristische aard te plegen, met uitzondering van voorbereidende strafbare feiten zoals het bezit waarnaar in artikel 3, lid 1, letter g) en het strafbare feit waarnaar in artikel 3, lid 1, letter k) wordt verwezen, strafbaar zijn.


Amendement 32
Artikel 5, lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis. Het kinderstrafrecht van de lidstaten blijft onverlet.


Amendement 33
Artikel 5, lid 4

  4.

De lidstaten zorgen ervoor dat er ook boetes kunnen worden opgelegd voor strafbare feiten en gedragingen van terroristische aard als bedoeld in de artikelen 3 en 4.

 
  4.

De lidstaten zorgen ervoor dat er ook boetes kunnen worden opgelegd voor strafbare feiten en gedragingen van terroristische aard als bedoeld in de artikelen 3, 3 bis en 4. Dat geldt niet voor strafbare feiten van terroristische aard waarop een maximale vrijheidsstraf van ten minste 10 of meer jaar staat.


Amendement 34
Artikel 5, lid 4 bis (nieuw)

 

4 bis. Bij alle gerechtelijke acties die op grond van dit kaderbesluit worden aangespannen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de beschuldigde alle rechten worden toegekend die zijn vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het recht op een eerlijk proces, het recht op verdediging en het recht niet tweemaal voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of te worden bestraft.


Amendement 35
Artikel 6

Onverminderd eventuele andere in de nationale wetgeving vermelde verzwarende omstandigheden zorgen de lidstaten ervoor dat de straffen en sancties als bedoeld in artikel 5 kunnen worden verzwaard indien het strafbare feit van terroristische aard:

 

Iedere lidstaat neemt de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de straffen waarnaar in artikel 5 wordt verwezen kunnen worden verhoogd, behalve wanneer de op te leggen straf reeds de hoogste straf is die op grond van de nationale wetgeving kan worden opgelegd, wanneer strafbare feiten worden gepleegd waarnaar in de artikelen 3, 3 bis en 4 wordt verwezen, voor zover zij in verband staan met strafbare feiten van terroristische aard en zijn begaan onder de volgende omstandigheden:

Het strafbare feit van terroristische aard:

  a)

getuigt van bijzondere wreedheid; dan wel

 
  a)

getuigt van bijzondere wreedheid;

  b)

gevolgen heeft voor een groot aantal personen of van bijzonder ernstige of aanhoudende aard is; dan wel

 
  b)

is bedoeld of is gepleegd tegen een aantal personen met gebruikmaking van ernstig geweld of waarbij bijzonder ernstig letsel aan de slachtoffers wordt toegebracht ;

  c)

is begaan tegen staatshoofden, ministers, andere internationaal beschermde personen, verkozen parlementsleden, leden van regionale of lokale regeringen, rechters, magistraten, ambtenaren van justitie of van het gevangeniswezen en politiediensten.

 
  c)

is bedoeld of gepleegd tegen personen die een openbare functie bekleden, vanwege hun openbare functie of openbare taken, met name staatshoofden, ministers, andere internationaal beschermde personen, verkozen parlementsleden, leden van regionale of lokale regeringen, rechters, magistraten, ambtenaren van justitie of van het gevangeniswezen, politiediensten en leden van de strijdkrachten .


Amendement 36
Artikel 7, inleidende formule, letter a) en b), inleidende formule

De lidstaten zorgen ervoor dat de straffen en sancties bedoeld in artikel 5 kunnen worden verminderd indien de dader:

 

De lidstaten kunnen de straffen en sancties bedoeld in artikel 5 verminderen indien de dader:

  a)

afstand doet van zijn of haar terroristische activiteiten; en

 
  a)

afstand doet van zijn of haar terroristische activiteiten; en

  b)

de administratieve en rechterlijke instanties informatie verstrekt en hen helpt om:

 
  b)

de administratieve en rechterlijke instanties betrouwbare en juiste informatie verstrekt en hen helpt om:


Amendement 37
Artikel 8, lid 1

  1.

De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten en gedragingen van terroristische aard die te hunnen voordele worden uitgevoerd door personen die hetzij individueel, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreden en die in de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

 
  1.

De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen op grond van de strafwetgeving of administratieve wetgeving aansprakelijk kunnen worden gesteld voor strafbare feiten waarnaar in de artikelen 3, 3 bis en 4 wordt verwezen, begaan onder hun verantwoordelijkheid of voor hun rekening dan wel strekkende tot hun voordeel, door iedere persoon die de facto of de jure over de bevoegdheid beschikt om besluiten te nemen dan wel toezicht uit te oefenen binnen deze rechtspersoon, met name wanneer deze persoon :

  a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; of

 
  a)

de bevoegdheid heeft om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; of

  b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of

 
  b)

de bevoegdheid heeft om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of

  c)

de bevoegdheid om in het kader van de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

 
  c)

de bevoegdheid heeft om in het kader van de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

 

In de context van dit kaderbesluit wordt onder “rechtspersoon” verstaan:

 
  a)

elke entiteit die een dergelijke status heeft op grond van het van toepassing zijnde nationale recht, met uitzondering van staten of andere openbare instituties bij de uitoefening van de staatsautoriteit en met uitzondering van openbare internationale organisaties, en

 
  b)

elke gestructureerde organisatie die de facto een activiteit uitoefent die bekleed is met onafhankelijke rechten en verplichtingen.


Amendement 38
Artikel 10, lid 1

  1.

De lidstaten zorgen ervoor dat hun rechtsmacht wordt gevestigd ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten van terroristische aard wanneer het strafbare feit of de gedraging :

 
  1.

Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3, 3 bis en 4 bedoelde strafbare feiten van terroristische aard wanneer het feit is gepleegd :

  (a)

geheel of gedeeltelijk op hun grondgebied is gepleegd; of

 
  (a)

geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een lidstaat

 
  (a bis)

aan boord van een in een lidstaat geregistreerd schip of luchtvaartuig

  (b)

is gepleegd door een van hun onderdanen, mits het recht van de betreffende lidstaat dat gedrag ook strafbaar stelt in het land waar het is gepleegd; of

 
  (b)

door een onderdaan of inwoner van een lidstaat;

  (c)

is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon die zijn hoofdkantoor heeft op het grondgebied van die lidstaat; of

 
  (c)

ten voordele van een rechtspersoon die gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat;

  (d)

is gericht tegen instellingen of bewoners van die lidstaat.

 
  (d)

tegen instellingen of bewoners van die lidstaat of tegen een instelling van de Europese Unie of een orgaan dat is opgericht overeenkomstig de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, met zetel in de betrokken lidstaat.


Amendement 39
Artikel 12, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Valt een strafbaar feit onder de rechtsmacht van meer dan één lidstaat en kunnen twee of meer lidstaten op geldige gronden tot vervolging overgaan op grond van dezelfde strafbare feiten, dan staan de betrokken lidstaten de bevoegdheid af ten gunste van een van hen, overeenkomstig de volgorde van de criteria voor de rechtsbevoegdheid in lid 1. Is het zo niet mogelijk de conflicten op te lossen, dan werken de betrokken lidstaten samen om te besluiten wie van hen de daders van het strafbare feit zal vervolgen, zodat de vervolging indien mogelijk gecentraliseerd wordt in één lidstaat. Met het oog hierop kunnen de lidstaten:

  -

Eurojust verzoeken het optreden van de bevoegde autoriteiten te coördineren overeenkomstig het besluit tot oprichting van Eurojust, of

  -

het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken een uitspraak te doen in het geschil dat hen verdeelt.


Amendement 40
Artikel 14, alinea 1 bis (nieuw)

 

Elke lidstaat neemt alle mogelijke maatregelen om adequate hulp te kunnen bieden aan het slachtoffer en diens familieleden. Met name, wanneer dat nodig en mogelijk is, past elke lidstaat op de familieleden artikel 4 toe van het Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure1.

______________

  1.

PB L 82 van 22.3.2001, blz. 1.


Amendement 41
Artikel 14 bis (nieuw)

 

Artikel 14 bis

Rechtsbevoegdheid

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft rechtsbevoegdheid voor de interpretatie en juiste toepassing van dit kaderbesluit.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad inzake terrorismebestrijding (COM(2001) 521 - C5-0452/2001 - 2001/0217(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie (COM(2001) 521 ),

-  gelet op artikel 29, artikel 31, sub e) en artikel 34, lid 2, sub b) van het EU-Verdrag,

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EG-Verdrag (C5-0452/2001 ),

-  gelet op de artikelen 67 en 106 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0397/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.  verzoekt de Raad artikel 40 van het EU-Verdrag toe te passen ingeval er geen eenparigheid van stemmen kan worden bereikt of eenparigheid van stemmen alleen kan worden bereikt door het voorstel ingrijpend af te zwakken;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Terrorismebestrijding/Europees arrestatiebevel *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0397/2001

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (COM(2001) 522 - C5-0453/2001 - 2001/0215(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 42
Overweging 12 bis (nieuw)

 

(12 bis) Maatregelen in verband met de uitvoering van een Europees arrestatiebevel dienen volledig in overeenstemming te zijn met het VN-Verdrag van Genève van 1951 en de richtsnoeren in het handboek van het UNHCR.


Amendement 43
Overweging 14

Een gevolg van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning is dat zowel de voorwaarde inzake dubbele strafbaarstelling als de specialiteitsregel dienen te worden opgeheven. Wanneer echter met betrekking tot bepaalde gedragingen de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel met de grondbeginselen van het rechtsstelsel van een lidstaat in strijd zou komen, moet deze lidstaat die gedragingen van het toepassingsgebied van de regeling kunnen uitsluiten. Dit kan worden bereikt door elke lidstaat de mogelijkheid te bieden een “negatieve” lijst op te stellen van feiten met betrekking tot welke hij verklaart geen Europese arrestatiebevelen ten uitvoer te zullen leggen.

 

Een gevolg van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning is dat zowel de voorwaarde inzake dubbele strafbaarstelling als de beperking op andere strafprocedures in de verzoekende lidstaat ( specialiteitsregel) dienen te worden opgeheven. Wanneer echter met betrekking tot bepaalde gedragingen de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel met de grondbeginselen van het rechtsstelsel van een lidstaat in strijd zou komen, moet deze lidstaat die gedragingen van het toepassingsgebied van de regeling kunnen uitsluiten. Dit kan worden bereikt door elke lidstaat de mogelijkheid te bieden een “negatieve” lijst op te stellen van feiten met betrekking tot welke hij verklaart geen Europese arrestatiebevelen ten uitvoer te zullen leggen.


Amendement 44
Overweging 20

Dit kaderbesluit dient de grondrechten en met name de beginselen die zijn erkend bij het Handvest van grondrechten van de Europese Unie, inzonderheid bij hoofdstuk VI van dit Handvest, te eerbiedigen,

 

Dit kaderbesluit en de maatregelen die de lidstaten in uitvoering van dit kaderbesluit nemen dienen de grondrechten en met name de beginselen die zijn erkend bij het Handvest van grondrechten van de Europese Unie, te eerbiedigen, inzonderheid bij hoofdstuk VI van dit Handvest, dat de rechten van het individu beschermt door ervoor te zorgen dat een gedaagde het recht wordt gegarandeerd op een eerlijk proces, het recht zich te verdedigen en het recht voor hetzelfde strafbare feit niet tweemaal te worden berecht of te worden bestraft ,


Amendement 87
Overweging 20 bis (nieuw)

 

(20 bis)In het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn minimale procedurele garanties vastgelegd ten behoeve van hen die verwikkeld zijn in strafprocedures. De Commissie moet de nodige voorstellen doen voor de instelling van mechanismen die waarborgen dat het Verdrag in alle lidstaten op consequente en uniforme wijze wordt nageleefd.


Amendement 45
Artikel 1

Dit kaderbesluit heeft tot doel de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat op zijn grondgebied een Europees arrestatiebevel dat door een gerechtelijke autoriteit in een andere lidstaat is uitgevaardigd, ten uitvoer legt.

 

Dit kaderbesluit heeft tot doel de regels vast te stellen volgens welke, op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning, een lidstaat op zijn grondgebied een Europees arrestatiebevel dat door een gerechtelijke autoriteit in een andere lidstaat is uitgevaardigd, ten uitvoer legt.


Amendement 46
Artikel 2, letter a)

  (a)

definitieve vonnissen en verstekvonnissen in strafzaken die in de verzoekende lidstaat tot oplegging van een vrijheidsstraf of een maatregel met een duur van ten minste vier maanden strekken ;

 
  (a)

definitieve vonnissen en verstekvonnissen in strafzaken die in de verzoekende lidstaat strafbaar zijn met oplegging van een vrijheidsstraf of een detentiemaatregel met een maximumduur van ten minste twaalf maanden, en waar de opgelegde straf een periode van ten minste vier maanden bedraagt ;


Amendement 47
Artikel 5, lid 4

  4.

Elke lidstaat kan verklaren dat zijn centrale autoriteit bevoegd is om over de in de artikelen 31, 37 en 38 bedoelde aangelegenheden te beslissen.

De lidstaat draagt er zorg voor dat de gezochte persoon in de gelegenheid wordt gesteld zijn of haar standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de vraag waarover de centrale autoriteit moet beslissen.

De uitvoerende gerechtelijke autoriteit beslist over de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel op grond van de beslissing van de centrale autoriteit.

 

Schrappen


Amendement 48
Artikel 6, letter d)

  (d)

in voorkomend geval de vermelding dat het Europees arrestatiebevel op een verstekvonnis berust, in welk geval aan deze vermelding een verklaring betreffende het recht van verzet en de terzake toepasselijke procedure wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 35, lid 1, tweede alinea;

 
  (d)

in voorkomend geval de vermelding dat het Europees arrestatiebevel op een verstekvonnis berust, in welk geval aan deze vermelding een bewijs dat de betrokkene daadwerkelijk en tijdig om te kunnen verschijnen en zijn of haar verdediging voor te bereiden, is gedagvaard, en een verklaring betreffende het recht van verzet en de terzake toepasselijke procedure wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 35, lid 1, tweede alinea;


Amendement 49
Artikel 6, letter f)

  f)

een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij dit feit;

 
  f)

een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij dit feit, alsmede een beschrijving van de bewijsmiddelen waarop een en ander berust ;


Amendement 50
Artikel 9, lid 1

  1.

Indien een uitvoerende lidstaat van oordeel is dat de signalering onder toepassing van artikel 27, artikel 28 , artikel 30 of artikel 31 valt, of indien overeenkomstig artikel 14 voorlopige invrijheidstelling is toegestaan, kan deze lidstaat alsnog de signalering in het SIS doen markeren, zodat het Europees arrestatiebevel niet op zijn grondgebied ten uitvoer wordt gelegd. Hierover moet vooraf met de andere lidstaten overleg worden gepleegd.

 
  1.

Indien een uitvoerende lidstaat van oordeel is dat de signalering onder toepassing van artikel 22, 27 t/m 31 of 32 b) valt, of indien overeenkomstig artikel 14 voorlopige invrijheidstelling is toegestaan, kan deze lidstaat alsnog de signalering in het SIS doen markeren, zodat het Europees arrestatiebevel niet op zijn grondgebied ten uitvoer wordt gelegd. Hierover moet vooraf met de andere lidstaten overleg worden gepleegd.


Amendement 51
Artikel 10

De uitvoerende lidstaat kan ten aanzien van een gezochte persoon noodzakelijke en redelijke dwangmaatregelen treffen onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de bepalingen inzake hoger beroep in rechte die van toepassing zijn wanneer een persoon ter fine van uitlevering wordt aangehouden .

 

De uitvoerende lidstaat kan ten aanzien van een gezochte persoon noodzakelijke en redelijke dwangmaatregelen treffen onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in zijn nationale wetgeving mits zij stroken met de relevante instrumenten inzake de mensenrechten.


Amendement 52
Artikel 11, lid 1

  1.

Wanneer een gezochte persoon op het grondgebied van een andere lidstaat wordt aangehouden, stelt de bevoegde autoriteit van deze lidstaat overeenkomstig haar nationale wetgeving deze persoon in kennis van het bestaan van het Europees arrestatiebevel en van de inhoud daarvan, alsook van de mogelijkheid om met overlevering aan de verzoekende gerechtelijke autoriteit in te stemmen.

 
  1.

Wanneer een gezochte persoon op het grondgebied van een andere lidstaat wordt aangehouden, stelt de bevoegde autoriteit van deze lidstaat deze persoon zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen drie dagen in kennis van het bestaan van het Europees arrestatiebevel en van de inhoud daarvan en verschaft zij hem een kopie van het arrestatiebevel in een taal die de gezochte persoon begrijpt , alsook van de mogelijkheid om met overlevering aan de verzoekende gerechtelijke autoriteit in te stemmen.


Amendement 53
Artikel 11, lid 2

  2.

Zodra een gezochte persoon ter fine van tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel wordt aangehouden, heeft deze persoon recht op bijstand van een advocaat en indien nodig van een tolk.

 
  2.

Zodra een gezochte persoon ter fine van tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel wordt aangehouden, heeft deze persoon recht op bijstand van een advocaat en indien nodig van een tolk. Wanneer de gezochte persoon niet over de middelen beschikt om dezen te betalen, heeft hij recht op gratis rechtsbijstand.


Amendement 54
Artikel 11, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Bij elke gerechtelijke actie die op grond van dit Kaderbesluit plaatsvindt zorgen de lidstaten ervoor dat de gedaagde alle rechten heeft die worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder het recht op een eerlijk proces, het recht op verdediging en het recht niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of te worden bestraft.


Amendement 55
Artikel 13, lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis. Bij wijze van uitzondering kan de gerechtelijke autoriteit van de uitvoerende staat in de gevallen voorzien in artikel 38 van dit Kaderbesluit in plaats van arrestatie een andere maatregel nemen die zij in die omstandigheden passend oordeelt.


Amendement 56
Artikel 14, lid 1, eerste alinea

  1.

Wanneer een gezochte persoon op grond van een Europees arrestatiebevel wordt aangehouden, beslist de uitvoerende gerechtelijke autoriteit of deze persoon in hechtenis blijft.

 
  1.

Wanneer een gezochte persoon op grond van een Europees arrestatiebevel wordt aangehouden, beslist de uitvoerende gerechtelijke autoriteit of deze persoon in hechtenis blijft waarbij zij rekening kan houden met gunstiger voorwaarden in de verzoekende lidstaat .


Amendement 57
Artikel 15

Het Europees arrestatiebevel wordt door de uitvoerende gerechtelijke autoriteit zo spoedig mogelijk en in geen geval later dan tien dagen na de aanhouding onderzocht.

 

Het Europees arrestatiebevel wordt door de uitvoerende gerechtelijke autoriteit zo spoedig mogelijk en in geen geval later dan tien dagen na de aanhouding onderzocht. De aangehouden persoon kan zich bij dit onderzoek laten vertegenwoordigen door zijn of haar advocaat.


Amendement 58
Artikel 16, lid 3

  3.

De instemming wordt op zodanige wijze vastgesteld dat blijkt dat de betrokkene uit vrije wil heeft gehandeld en zich ten volle van de gevolgen bewust was.

 
  3.

De uitvoerende lidstaat past procedures toe die tot doel hebben na te gaan of de betrokkene in staat is zijn instemming te geven, uit vrije wil heeft gehandeld en zich ten volle van de gevolgen bewust was.


Amendement 59
Artikel 17, lid 2

  2.

Indien de uitvoerende gerechtelijke autoriteit redenen heeft om aan te nemen dat de gezochte persoon, zoals bedoeld in lid 1, in een van de in de artikelen 27 tot en met 34 bedoelde omstandigheden verkeert, legt zij overeenkomstig artikel 18 de zaak aan een rechter voor, zodat de betrokkene kan worden gehoord.

 
  2.

Indien de uitvoerende gerechtelijke autoriteit redenen heeft om aan te nemen dat de gezochte persoon, zoals bedoeld in lid 1, in een van de in de artikelen 27 tot en met 40 bedoelde omstandigheden verkeert, legt zij overeenkomstig artikel 18 de zaak aan een rechter voor, zodat de betrokkene kan worden gehoord.


Amendement 90/rev.
Artikel 18

Een rechter in de uitvoerende lidstaat beslist of het Europees arrestatiebevel ten uitvoer wordt gelegd, nadat de gezochte persoon overeenkomstig de regels van het nationale strafprocesrecht is gehoord:

 

Een rechter in de uitvoerende lidstaat beslist of het Europees arrestatiebevel ten uitvoer wordt gelegd, nadat de gezochte persoon overeenkomstig de regels van het nationale strafprocesrecht dat de gedaagde wettelijke waarborgen toekent, is gehoord:

  (a)

indien de gezochte persoon niet met zijn of haar overlevering instemt;

 
  (a)

indien de gezochte persoon niet met zijn of haar overlevering instemt;

  (b)

in de in artikel 17, leden 2 en 3, bedoelde gevallen.

 
  (b)

in de in artikel 17, leden 2 en 3, en artikelen 36 t/m 39 bedoelde gevallen.

De verzoekende lidstaat kan zich voor de rechter laten vertegenwoordigen of zijn opmerkingen maken.

 

De verzoekende lidstaat kan zich voor de rechter laten vertegenwoordigen of zijn opmerkingen maken.

 

Alle aanvullende gegevens die door de verzoekende lidstaat worden verstrekt, worden aan de gezochte persoon medegedeeld


Amendement 61
Artikel 19

Indien de uitvoerende gerechtelijke autoriteit de door de verzoekende lidstaat verstrekte gegevens ontoereikend acht om over de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel te kunnen beslissen, verzoekt zij dringend om de noodzakelijke aanvullende gegevens en kan zij een termijn vaststellen binnen welke die gegevens haar moeten worden toegezonden.

 

Indien de uitvoerende gerechtelijke autoriteit de door de verzoekende lidstaat verstrekte gegevens ontoereikend acht om over de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel te kunnen beslissen, verzoekt zij dringend om de noodzakelijke aanvullende gegevens en kan zij een termijn vaststellen binnen welke die gegevens haar moeten worden toegezonden. De verstrekte aanvullende gegevens worden medegedeeld aan de gezochte persoon.


Amendement 62
Artikel 21, lid 2

  2.

Elke weigering om een Europees arrestatiebevel ten uitvoer te leggen, alsook het feit dat de in artikel 20 vastgestelde termijn is verstreken zonder dat een beslissing is genomen, worden met redenen omkleed

 
  2.

Elke weigering om een Europees arrestatiebevel ten uitvoer te leggen, alsook het feit dat de in artikel 20 vastgestelde termijn is verstreken zonder dat een beslissing is genomen, worden met redenen omkleed. De aangehouden persoon wordt van deze redenen terstond schriftelijk in kennis gesteld.


Amendement 63
Artikel 22

De uitvoerende gerechtelijke autoriteit stelt de verzoekende gerechtelijke autoriteit onverwijld in kennis van de beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel.

 

De uitvoerende gerechtelijke autoriteit stelt de verzoekende gerechtelijke autoriteit en de gezochte persoon onverwijld in kennis van de met redenen omklede beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel.

Een besluit om het Europees arrestatiebevel niet ten uitvoer te leggen wordt als een markering in het SIS opgenomen overeenkomstig artikel 9.


Amendement 64
Artikel 24, lid 1

  1.

De verzoekende lidstaat brengt elke periode van vrijheidsbeneming ten gevolge van de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel in mindering op de totale duur van de opgelegde vrijheidsstraf.

 
  1.

De verzoekende lidstaat brengt elke periode van vrijheidsbeneming ten gevolge van de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel, met inbegrip van de periode van detentie tijdens de doortocht, in mindering op de totale duur van de vrijheidsstraf die kan worden opgelegd .


Amendement 65
Artikel 24, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Met het oog op het betalen van schadevergoeding in het geval de gezochte persoon niet wordt veroordeeld, voegt de verzoekende lidstaat de periode van vrijheidsbeneming in de uitvoerende lidstaat ten gevolge van de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel, toe aan de totale duur van vrijheidsbeneming.


Amendement 91/rev.
Artikel 25

De verzoekende gerechtelijke autoriteit draagt er indien nodig zorg voor dat het Europees arrestatiebevel met ingang van de datum van de overlevering ophoudt geldig te zijn, en dat elke keer als dit nodig blijkt zijn .

 

De verzoekende gerechtelijke autoriteit draagt er zorg voor dat het Europees arrestatiebevel met ingang van de datum van de overlevering ophoudt geldig te zijn en dat alle signaleringen die overeenkomstig artikel 8 in het SIS zijn opgenomen, worden geannuleerd.


Amendement 67
Artikel 27

Zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie , kan elke lidstaat een uitputtende lijst opstellen van gedragingen die mogelijkerwijs in sommige lidstaten als strafbare feiten worden aangemerkt, maar met betrekking tot welke zijn gerechtelijke autoriteiten de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel zullen weigeren op grond dat dit in strijd zou zijn met fundamentele beginselen van zijn rechtsstelsel .

 

Met uitsluiting van de misdrijven die worden genoemd in artikel 29 van het Verdrag, en de misdrijven die op het niveau van de Europese Unie geharmoniseerd zijn, kan elke lidstaat een uitputtende lijst opstellen van gedragingen die mogelijkerwijs in sommige lidstaten als strafbare feiten worden aangemerkt, maar met betrekking tot welke zijn gerechtelijke autoriteiten de tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel zullen weigeren op grond van het feit dat de activiteiten in kwestie in die lidstaat niet als strafbare feiten worden beschouwd .

Bedoelde lijst en elke daarin aangebrachte wijziging worden in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Een lidstaat kan zich eerst drie maanden na deze bekendmaking met betrekking tot de vermelde gedragingen op het bepaalde in de eerste alinea beroepen.

 

Bedoelde lijst en elke daarin aangebrachte wijziging worden door het Secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Een lidstaat kan zich eerst drie maanden na deze bekendmaking met betrekking tot de vermelde gedragingen op het bepaalde in de eerste alinea beroepen.


Amendement 68
Artikel 28

De uitvoerende gerechtelijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging weigeren van een Europees arrestatiebevel dat is uitgevaardigd met betrekking tot een gedraging die krachtens de wetgeving van de uitvoerende lidstaat niet als een strafbaar feit wordt aangemerkt en die tenminste ten dele buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat heeft plaatsgevonden.

 

Met uitsluiting van de misdrijven die worden genoemd in artikel 29 van het Verdrag, en de misdrijven die op het niveau van de Europese Unie geharmoniseerd zijn, kan de uitvoerende gerechtelijke autoriteit de tenuitvoerlegging weigeren van een Europees arrestatiebevel dat is uitgevaardigd met betrekking tot een gedraging die krachtens de wetgeving van de uitvoerende lidstaat niet als een strafbaar feit wordt aangemerkt en die tenminste ten dele buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat heeft plaatsgevonden.


Amendement 70
Artikel 29, leden 2 en 2 bis (nieuw)

 
  2.

De tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel wordt geweigerd, indien de gerechtelijke autoriteiten van de uitvoerende lidstaat hebben besloten om ter zake van het feit met betrekking tot hetwelk dit arrestatiebevel is uitgevaardigd, geen vervolging in te stellen, dan wel een ingestelde vervolging te staken .

 
  2.

De tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel kan worden geweigerd, indien de gerechtelijke autoriteiten van de uitvoerende lidstaat hebben besloten om de procedureter zake van het feit of de feiten met betrekking tot dewelke het arrestatiebevel is uitgevaardigd niet af te ronden.

 

2 bis. De uitvoerende gerechtelijke autoriteit kan weigeren uitvoering te geven aan een Europees arrestatiebevel wanneer tegen de persoon voor wie dit bevel is uitgevaardigd in de uitvoerende staat een gerechtelijke procedure loopt vanwege dezelfde strafbare feiten als waarvoor het arrestatiebevel is uitgevaardigd, tenzij de uitvoerende gerechtelijke autoriteit besluit van zijn bevoegdheid afstand te doen ten gunste van de staat die het Europese arrestatiebevel heeft uitgevaardigd.


Amendement 72
Artikel 30 bis (nieuw)

 

Artikel 30 bis

Minderjarigen

De uitvoerende gerechtelijke autoriteit kan weigeren een Europees arrestatiebevel ten uitvoer te leggen ter zake van een persoon die overeenkomstig het strafrecht in de uitvoerende lidstaat nog niet strafrechtelijk aansprakelijk is.


Amendement 75
Artikel 35, lid 1, alinea 1

  1.

Indien het Europees arrestatiebevel op grond van een verstekvonnis is uitgevaardigd, wordt de zaak na de overlevering opnieuw behandeld in de verzoekende lidstaat.

 

Indien het Europees arrestatiebevel op grond van een verstekvonnis is uitgevaardigd en de verzoekende staat nalaat het bewijs te leveren dat de gezochte persoon op wettige wijze ervan in kennis is gesteld dat een procedure is ingesteld en uit vrije wil heeft nagelaten een verdediger aan te wijzen, wordt de zaak na de overlevering opnieuw behandeld in de verzoekende lidstaat.


Amendement 76
Artikel 37

Indien het feit met betrekking tot hetwelk het Europees arrestatiebevel is uitgevaardigd, strafbaar is met levenslange gevangenisstraf of indien ter zake van dit feit een levenslange vrijheidsbenemende maatregel kan worden opgelegd, kan de tenuitvoerlegging van dit arrestatiebevel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de verzoekende lidstaat zich ertoe verbindt de toepassing aan te moedigen van alle clementiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving en praktijk van deze lidstaat in aanmerking komt.

 

Indien het feit met betrekking tot hetwelk het Europees arrestatiebevel is uitgevaardigd, strafbaar is met levenslange gevangenisstraf of indien ter zake van dit feit een levenslange vrijheidsbenemende maatregel kan worden opgelegd, kan de tenuitvoerlegging van dit arrestatiebevel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de verzoekende lidstaat zich ertoe verbindt de toepassing aan te moedigen van alle clementiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving en praktijk van deze lidstaat in aanmerking komt en dat, onafhankelijk van de vraag welke straf door de lidstaat overeenkomstig zijn nationale wetgeving wordt opgelegd, de werkelijk ondergane straf de maximumstraf die in de uitvoerende lidstaat van toepassing is, niet overschrijdt.


Amendement 77
Artikel 37 bis (nieuw)

 

Artikel 37 bis

Doodstraf

De tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel kan afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de verzoekende staat zich ertoe verbindt dat de gezochte persoon niet zal worden uitgeleverd aan een derde land waar hij het gevaar loopt ter dood te worden veroordeeld.


Amendement 78
Artikel 38, titel en lid 1

Uitstel van de tenuitvoerlegging om humanitaire redenen

 

Uitstel van de overlevering om humanitaire redenen

  1.

De tenuitvoerlegging van een Europees arrestatiebevel kan bij wijze van uitzondering worden uitgesteld indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat die tenuitvoerlegging vanwege de leeftijd of de gezondheidstoestand van de gezochte persoon zijn of haar leven of gezondheid klaarblijkelijk in gevaar zou brengen, ofwel om andere dwingende humanitaire redenen.

 
  1.

De overlevering van een persoon die is aangehouden op grond van een Europees arrestatiebevel kan bij wijze van uitzondering worden uitgesteld indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat die tenuitvoerlegging vanwege de leeftijd of de gezondheidstoestand van de aangehouden persoon zijn of haar leven of gezondheid klaarblijkelijk in gevaar zou brengen, ofwel om andere dwingende humanitaire redenen.


Amendement 79
Artikel 40, lid 2

  2.

In geval van samenloop van verzoeken kunnen deze worden voorgelegd aan Eurojust, dat daarover zo spoedig mogelijk advies uitbrengt.

 
  2.

In geval van samenloop van verzoeken kunnen deze, zonder afbreuk te doen aan artikel 35 van het Verdrag, worden voorgelegd aan Eurojust, dat daarover zo spoedig mogelijk advies uitbrengt.


Amendement 80
Artikel 41

Een persoon die op grond van een Europees arrestatiebevel is overgeleverd, kan in de verzoekende lidstaat worden vervolgd, berecht of in hechtenis genomen voor een ander strafbaar feit dan dat ter zake waarvan dit arrestatiebevel werd uitgevaardigd, tenzij dit strafbaar feit door de uitvoerende lidstaat in de in artikel 27 bedoelde lijst is opgenomen of tenzij artikel 28 of artikel  30 van toepassing is .

 

Een persoon die op grond van een Europees arrestatiebevel is overgeleverd, kan in de verzoekende lidstaat worden vervolgd, berecht of in hechtenis genomen voor een ander strafbaar feit dan dat ter zake waarvan dit arrestatiebevel werd uitgevaardigd, tenzij dit strafbaar feit door de uitvoerende lidstaat in de in artikel 27 bedoelde lijst is opgenomen of tenzij de uitvoerende lidstaat kan weigeren een arrestatiebevel ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 28, 29, lid 1, 30 en 31 .


Amendement 81
Artikel 46, lid 1

  1.

De verzoekende lidstaat kan het Europees arrestatiebevel toezenden op om het even welke veilige wijze waarbij dit stuk in schriftelijke vorm kan worden verkregen en de uitvoerende lidstaat zich van de echtheid ervan kan vergewissen.

 

De verzoekende lidstaat kan het Europees arrestatiebevel toezenden op om het even welke veilige wijze waarbij de uitvoerende lidstaat zich van de echtheid ervan kan vergewissen. Veilige toezending kan geschieden langs schriftelijke weg of in een veilige elektronische vorm, mits beide partijen het daarover eens zijn, dan wel geschieden op basis van een technische norm waarover op Europees niveau overeenstemming is bereikt.


Amendement 82
Artikel 51 bis (nieuw)

 

Artikel 51 bis

Rechtsbevoegdheid

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft rechtsbevoegdheid voor de uitleg en de correcte toepassing van dit kaderbesluit.


Amendement 83
Artikel 52, leden 2 en 3

  2.

De Commissie dient op grond hiervan uiterlijk op [31 december 2003[ een verslag over de werking van dit kaderbesluit bij het Europees Parlement en de Raad in, indien nodig onder bijvoeging van voorstellen voor regelgeving.

 
  2.

De Commissie dient op grond hiervan en na raadpleging van Eurojust uiterlijk op [31 december 2003[ bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van dit kaderbesluit, met inbegrip van met name de procedurele garanties die de gezochte persoon heeft gekregen tijdens de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel, indien nodig onder bijvoeging van voorstellen voor regelgeving.

  3.

De Raad beoordeelt in hoeverre de lidstaten aan dit kaderbesluit hebben voldaan.

 
  3.

De Raad beoordeelt in hoeverre de lidstaten aan dit kaderbesluit hebben voldaan en stelt het Europees Parlement op de hoogte van zijn beoordeling in het kader van het jaarlijks debat overeenkomstig 39, lid 3, van het Verdrag.


Amendement 84
Bijlage, letter d)

  (d)

Is het vonnis bij verstek gewezen overeenkomstig artikel 3, onder d), van het Kaderbesluit van [datum[ betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie?

JaoNeeo(het passende vakje aankruisen)

Indien het antwoord “ja” is, dient hier een verklaring te volgen betreffende de rechtsmiddelen waarover de betrokkene beschikt om zijn of haar verdediging voor te bereiden of de zaak in zijn of haar aanwezigheid opnieuw te doen behandelen:

 
  (d)

Is het vonnis bij verstek gewezen overeenkomstig artikel 3, onder d), van het Kaderbesluit van [datum[ betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie?

JaoNeeo(het passende vakje aankruisen)

Indien het antwoord “ja” is,

  (i)

dient een bewijs te worden bijgevoegd dat de betrokkene daadwerkelijk en tijdig om te kunnen verschijnen en zijn of haar verdediging voor te bereiden, is gedagvaard, en

  (ii)

dient hier een verklaring te volgen betreffende de rechtsmiddelen waarover de betrokkene beschikt om zijn of haar verdediging voor te bereiden of de zaak in zijn of haar aanwezigheid opnieuw te doen behandelen:


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (COM(2001) 522 - C5-0453/2001 - 2001/0215(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie (COM(2001) 522 ),

-  gelet op artikel 29, artikel 31, sub a) en sub b) en artikel 34, lid 2, sub b) van het EU-Verdrag,

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EG-Verdrag (C5-0453/2001 ),

-  gelet op de artikelen 67 en 106 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0397/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.  verzoekt de Raad artikel 40 van het EU-Verdrag toe te passen ingeval er geen eenparigheid van stemmen kan worden bereikt of eenparigheid van stemmen alleen kan worden bereikt door het voorstel ingrijpend af te zwakken;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Eurojust *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0398/2001

Ontwerpbesluit van de Raad betreffende de oprichting van Eurojust ter versterking van de bestrijding van ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit (12727/1/2001/REV 1 - C5-0514/2001 - 2000/0817(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Tekst van de Raad Amendementen van het Parlement


Amendement 1
Visum 1

Gelet op titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31 en artikel 34, lid 2, onder c),

 

Gelet op titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 29, artikel 31 en artikel 34, lid 2, onder c),


Amendement 2
Overweging 3

  (3)

Om de justitiële samenwerking tussen de lidstaten effectief te verbeteren, moeten op het niveau van de Unie onverwijld structurele maatregelen worden genomen om de coördinatie van onderzoeken en vervolkgingen die het grondgebied van verscheidene lidstaten bestrijken, te vergemakkelijken.

 
  (3)

Om de justitiële samenwerking tussen de lidstaten effectief te verbeteren, moeten op het niveau van de Unie onverwijld structurele maatregelen worden genomen om een optimale coördinatie van onderzoeken en vervolgingen die het grondgebied van verscheidene lidstaten bestrijken, te vergemakkelijken, met inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden . Meer in het bijzonder moet de versterking van de justitiële samenwerking op het niveau van de Unie berusten op de instandhouding van maximale garanties voor de rechten van de verdediging .


Amendement 3
Overweging 4

  (4)

Het is wenselijk dat Eurojust en Europol een nauwe samenwerking tot stand brengen en handhaven.

 
  (4)

Het is wenselijk dat Eurojust een nauwe en effectieve samenwerking met de institutionele partners tot stand kan brengen en handhaven, inzonderheid met Europol en met het Europees justitieel netwerk, teneinde dubbel werk en bevoegdheidsconflicten te voorkomen.


Amendement 4
Overweging 4 bis (nieuw)

 

(4 bis) De eenheid voor justitiële coördinatie Eurojust dient zich bij de vergaring, de verwerking en het gebruik van persoonsgegevens te houden aan de beginselen van Verdrag 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 en van aanbeveling nr. R 87/15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 en dient in elk geval de rechtsregels van de individuele lidstaten in acht te nemen. Dit geldt voor elk bestand met persoonsgegevens. Bovendien dient in gevallen waarin persoonsgegevens worden uitgewisseld, een doeltreffende persoonsbescherming in het kader van de verwerking van persoonsgegevens in de Unie te worden bereikt door coherentie van de regels en procedures die van toepassing zijn op de activiteiten in het kader van de verschillende rechtsordes. De uitwerking door de Europese Unie van fundamentele beginselen voor de bescherming van persoonsgegevens in het kader van justitiële samenwerking in strafzaken en de samenwerking tussen politie-instanties vormen een eerste stap in deze richting.


Amendement 5
Overweging 4 ter (nieuw)

 

(4 ter) Nieuwe structuren van de Europese Unie, zoals Eurojust, die een nauwe justitiële samenwerking tussen de lidstaten tot stand moeten brengen, dienen te voldoen aan de beginselen van strafrechtelijke normen en procedures, met name wat betreft bescherming van de rechten van de mens, het recht op verdediging en de bescherming van persoonsgegevens.


Amendement 6
Overweging 5

  (5)

Dit besluit laat onverlet de bestaande overeenkomsten en akkoorden, en met name het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, alsmede de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, dat de Raad op 29 mei 2000 heeft aangenomen.

 
  (5)

Dit besluit sluit aan op en betekent een ontwikkeling van de bestaande overeenkomsten en akkoorden, met name het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, alsmede de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, die de Raad op 29 mei 2000 heeft aangenomen. Dit besluit beoogt bovendien een vermindering van de problemen bij de grensoverschrijdende rechtsvervolging die zich ondanks de bestaande overeenkomsten en akkoorden voordoen .


Amendement 7
Artikel 2, lid 1, alinea 1 bis (nieuw)

 

Wanneer de politie, met gelijkwaardige bevoegdheden als officieren van justitie of rechters, belast is met taken die onder Eurojust vallen, kan de lidstaat politieambtenaren sturen om aan de werkzaamheden deel te nemen.


Amendement 8
Artikel 4, lid 1, letter b)

  b)

de samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten verbeteren, in het bijzonder door de verlening van internationale rechtshulp en de afhandeling van uitleveringsverzoeken te vergemakkelijken;

 
  b)

de samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten verbeteren, in het bijzonder door een gemakkelijker verlening van internationale rechtshulp, de afhandeling van uitleveringsverzoeken, de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke uitspraken en het gebruik van moderne technieken te bevorderen;


Amendement 9
Artikel 5, lid 1, letter b), streepje 5 bis (nieuw)

 
  -

terreurdaden


Amendement 10
Artikel 6, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. De lidstaten verstrekken Eurojust, ongeacht of Eurojust optreedt overeenkomstig lid 1, onder a) of lid 1, onder b), de voor de uitvoering van zijn taak noodzakelijke gegevens uit het strafregister. Eurojust heeft toegang tot het informatiesysteem van Schengen.


Amendement 11
Artikel 6 bis, letter f)

  f)

werkt samen en treedt in overleg met het Europees justitieel netwerk met gebruikmaking van zijn documentaire gegevensbank en bijdragend tot de verbetering daarvan,

 
  f)

werkt samen en treedt in overleg met het Europees justitieel netwerk met gebruikmaking van zijn documentaire gegevensbank en bijdragend tot de verbetering en bijwerking daarvan, teneinde juridische en praktische inlichtingen te kunnen verschaffen, alsmede om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij te kunnen staan met adviezen en nasporingen ,


Amendement 12
Artikel 6 bis, letter h bis) (nieuw)

 
  h bis)

draagt op zijn bevoegdheidsgebieden ertoe bij dat de afwikkeling van internationale rechtshulpverzoeken vergemakkelijkt en bespoedigd wordt, bevordert de onderlinge erkenning van gerechtelijke uitspraken op strafrechtelijk gebied en vergemakkelijkt in het algemeen de internationale samenwerking, met inachtneming van de vigerende procedureregels;


Amendement 13
Artikel 6 ter, letter f)

  f)

werkt samen en treedt in overleg met het Europees justitieel netwerk, onder meer door gebruik te maken van zijn documentaire gegevensbank en bij te dragen tot de verbetering daarvan,

 
  f)

werkt samen en treedt in overleg met het Europees justitieel netwerk, onder meer door gebruik te maken van zijn documentaire gegevensbank en bij te dragen tot de verbetering en bijwerking daarvan, teneinde juridische en praktische inlichtingen te kunnen verschaffen, alsmede om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij te kunnen staan met adviezen en nasporingen ;


Amendement 14
Artikel 6 ter, letter i bis) (nieuw)

 
  i bis)

draagt op zijn bevoegdheidsgebieden ertoe bij dat de afwikkeling van internationale rechtshulpverzoeken vergemakkelijkt en bespoedigd wordt, bevordert de onderlinge erkenning van gerechtelijke uitspraken op strafrechtelijk gebied en vergemakkelijkt in het algemeen de internationale samenwerking, met inachtneming van de vigerende procedureregels;


Amendement 15
Artikel 7, lid 1

  1.

Het statuut van de nationale leden wordt beheerst door het nationale recht van hun lidstaat van oorsprong. De duur van het mandaat van de nationale leden wordt bepaald door de lidstaat van oorsprong en zodanig zijn dat Eurojust goed kan functioneren .

 
  1.

Het statuut van de nationale leden wordt beheerst door het nationale recht van hun lidstaat van oorsprong. De uniforme duur van het mandaat van de nationale leden bedraagt vier jaar en kan met eenzelfde periode worden verlengd.


Amendement 16
Artikel 8, lid 1

  1.

Iedere lidstaat kan één of meer nationale correspondenten installeren of aanwijzen. Deze installatie of aanwijzing is een zeer belangrijke prioriteit inzake terrorisme. De betrekkingen tussen de nationale correspondent en de bevoegde nationale diensten vallen onder het nationale recht. Deze correspondent oefent zijn werkzaamheden uit in de lidstaat die hem heeft aangewezen.

 

Schrappen.


Amendement 17
Artikel 8, lid 2

  2.

Wanneer een lidstaat een nationale correspondent aanwijst, kan deze een contactpunt van het Europees justitieel netwerk zijn .

 
  2.

De nationale contactpunten van het Europees justitieel netwerk dienen als nationale correspondenten voor Eurojust te fungeren .


Amendement 18
Artikel 8, lid 3

  3.

De betrekkingen tussen het nationale lid en de nationale correspondent sluiten rechtstreekse betrekkingen tussen het nationale lid en de bevoegde nationale autoriteiten niet uit.

 

Schrappen.

(De verwijzing naar "nationale correspondenten” moet in de gehele tekst worden geschrapt behalve in artikel 8, lid 2)


Amendement 19
Artikel 10, lid 2

  2.

Eurojust neemt de nodige maatregelen om een beschermingsniveau voor persoonsgegevens te waarborgen dat ten minste gelijk is aan het niveau dat resulteert uit de toepassing van de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 en de latere wijzigingen daarvan die tussen de lidstaten van kracht zouden zijn.

 
  2.

Eurojust en de lidstaten nemen in het kader van de uitvoering van dit besluit de nodige maatregelen om een bescherming van persoonsgegevens te waarborgen die ten minste gelijk is aan het beschermingsniveau dat resulteert uit de toepassing van de beginselen van Verdrag 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 en de latere wijzigingen daarvan die tussen de lidstaten van kracht zouden zijn, en van Aanbeveling nr. R87/15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 .


Amendement 20
Artikel 10, lid 4

  4.

Overeenkomstig de bepalingen van dit besluit legt Eurojust een register van onderzoeksgegevens aan en kan het tijdelijke werkbestanden met onder meer persoonsgegevens aanleggen.

 
  4.

Overeenkomstig de bepalingen van dit besluit legt Eurojust een register van proceduregegevens aan en kan het tijdelijke werkbestanden met onder meer persoonsgegevens aanleggen.


Amendement 23
Artikel 10 bis, lid 1, punt vi)

  vi)

socialezekerheidsnummers, rijbewijzen, identificatiedocumenten en paspoortgegevens,

 
  vi)

socialezekerheidsnummers, identificatiedocumenten en paspoortgegevens,


Amendement 24
Artikel 10 bis, lid 1, punt viii)

  viii)

bankrekeningen en rekeningen bij andere financiële instellingen;

 

Schrappen.


Amendement 25
Artikel 10 bis, lid 2, punt vi)

  vi)

de beschrijving en de aard van de hen betreffende feiten, de datum waarop zij werden gepleegd, de strafrechtelijke kwalificatie en de stand van het onderzoek,

 
  vi)

de beschrijving en de aard van de hen betreffende feiten, de datum waarop zij werden gepleegd, het strafbaar feit en de stand van het onderzoek,


Amendement 26
Artikel 10 bis, lid 3, alinea's 1 en 2

  3.

In uitzonderlijke gevallen kan Eurojust echter ook, voor een bepaalde periode, andere [...[ persoonsgegevens betreffende de omstandigheden van een strafbaar feit verwerken wanneer die van onmiddellijk belang zijn voor en deel uitmaken van lopende onderzoeken die mede door Eurojust worden gecoördineerd, mits de verwerking van die specifieke gegevens strookt met artikel 10.

 
  3.

In uitzonderlijke gevallen kan Eurojust echter ook, na een met redenen omkleed besluit en voor een bepaalde periode, andere [...[ persoonsgegevens betreffende de omstandigheden van een strafbaar feit verwerken wanneer dat absoluut noodzakelijk is voor en deel uitmaakt van lopende onderzoeken die mede door Eurojust worden gecoördineerd, mits de verwerking van die specifieke gegevens strookt met artikel 10.

De functionaris voor gegevensbescherming wordt er onmiddellijk in kennis van gesteld dat gebruik is gemaakt van dit lid.

 

De functionaris voor gegevensbescherming wordt onverwijld vóór toepassing van dit lid op de hoogte gesteld. Hij kan bezwaar aantekenen en moet in dat geval worden gehoord.


Amendement 55
Artikel 10 bis, lid 4, alinea 1

  4.

Persoonsgegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsmede persoonsgegevens die de gezondheid of het seksuele leven betreffen mogen alleen, al dan niet langs geautomatiseerde weg, door Eurojust worden verwerkt wanneer deze gegevens [...[ noodzakelijk zijn voor de betrokken nationale opsporingen, alsmede voor de coördinatie binnen Eurojust.

 
  4.

Verwijzingen naar of gegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsmede gegevens die de gezondheid, een handicap of het seksuele leven betreffen worden alleen, al dan niet langs geautomatiseerde weg, door Eurojust verzameld en verwerkt wanneer deze gegevens strikt noodzakelijk zijn voor nationale opsporingen, alsmede voor de coördinatie binnen Eurojust, en deze gegevensverwerking met de nodige wettelijke en operationele waarborgen is omgeven .


Amendement 28
Artikel 10 ter, titel en lid 1, inleidende formule

Register van onderzoeksgegevens

  1.

Voor zijn doelstellingen houdt Eurojust een geautomatiseerd bestand bij dat een register van onderzoeksgegevens vormt en waarin niet-persoonsgebonden gegevens alsmede de in artikel 10 bis, lid 1, punten i) tot en met vi), viii), ix) en xi) en lid 2, punten i) tot en met vi) bedoelde gegevens kunnen worden opgenomen. Het register bevat basisgegevens waarvan het doel is:

 

Register van proceduregegevens

  1.

Voor zijn doelstellingen houdt Eurojust een geautomatiseerd bestand bij dat een register van proceduregegevens vormt en waarin niet-persoonsgebonden gegevens alsmede de in artikel 10 bis, lid 1, punten i) tot en met vi), viii), ix) en xi) en lid 2, punten i) tot en met vi) bedoelde gegevens kunnen worden opgenomen. Het register bevat basisgegevens waarvan het doel is:


Amendement 29
Artikel 10 quater, lid 2, alinea 1 bis (nieuw)

 

De functionaris voor gegevensbescherming is tevens belast met het uitvoeren van de in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens1 genoemde taken;

________

1PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


Amendement 30
Artikel 11, lid 3

  3.

Toegang tot de gegevens wordt geweigerd indien:

  a)

die toegang een van de activiteiten van Eurojust in gevaar kan brengen ;

  b)

die toegang een nationaal onderzoek waaraan Eurojust zijn medewerking verleent in gevaar kan brengen;

  c)

die toegang de rechten en vrijheden van derden in gevaar kan brengen ;

 
  3.

Toegang tot de gegevens wordt geweigerd indien:

  a)

die toegang een van de activiteiten van Eurojust kan verijdelen ;

  b)

die toegang het succes van een nationaal onderzoek waaraan Eurojust zijn medewerking verleent in gevaar kan brengen;

  c)

die toegang tot een schending van de rechten en vrijheden van derden kan leiden ;


Amendement 31
Artikel 14, lid 1

  1.

Eurojust mag de persoonsgegevens die het verwerkt niet langer opslaan dan nodig is voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen .

 
  1.

Eurojust moet de persoonsgegevens die het verwerkt verwijderen wanneer daarop bij de uitvoering van het onderzoek geen beroep meer moet worden gedaan .


Amendement 32
Artikel 14, lid 2, letter a)

  a)

het tijdstip waarop de langste van de in de lidstaten geldende termijnen voor de verjaring van het recht van strafvordering verstrijkt, voorzover twee lidstaten bij het onderzoek of de vervolging betrokken zijn;

 
  a)

het tijdstip waarop de termijn voor de verjaring van het recht van strafvordering verstrijkt die geldt in het land dat van de lidstaten die bij de vervolging betrokken zijn, de langste termijn kent ;


Amendement 33
Artikel 14, lid 3, letter b)

  b)

Wanneer een in lid 2 bedoelde termijn afloopt, controleert Eurojust of het nodig is de gegevens nog langer te bewaren in de zin van lid 1.

 

Schrappen.


Amendement 34
Artikel 14, lid 3 bis

3 bis. Eurojust controleert verwerkte en bewaarde persoonsgegevens elke drie jaar na de in lid 3, onder b) bedoelde controle, of, wanneer artikel 3, onder a) niet wordt toegepast, nadat ze zijn ingevoerd.

 

3 bis. Eurojust controleert verwerkte en bewaarde persoonsgegevens elke twee jaar of, wanneer artikel 3, onder a) niet wordt toegepast, nadat ze zijn ingevoerd.


Amendement 36
Artikel 15 bis, lid 1, alinea 2

Het gemeenschappelijk controleorgaan komt ten minste eens in het halfjaar bijeen. Bovendien kan het door zijn voorzitter worden bijeengeroepen wanneer ten minste één lidstaat daarom verzoekt.

 

Het gemeenschappelijk controleorgaan komt ten minste eens per kwartaal bijeen. Bovendien kan het door zijn voorzitter worden bijeengeroepen wanneer ten minste één lidstaat daarom verzoekt.


Amendement 37
Artikel 15 bis, lid 1, alinea 3

Voor de instelling van dit orgaan wijst iedere lidstaat overeenkomstig zijn rechtsstelsel een rechter aan die geen lid is van Eurojust of, indien het grondwettelijk stelsel dit vereist, een persoon die een equivalente functie uitoefent die de passende onafhankelijkheid verleent; deze wordt op de lijst geplaatst van rechters die in aanmerking komen om als lid of als ad hoc rechter zitting te nemen in het controleorgaan. De looptijd van de aanstelling mag niet korter zijn dan 18 maanden. De aanwijzing wordt ingetrokken volgens de beginselen en de procedure voor intrekking die op de functie van toepassing zijn. Het secretariaat-generaal van de Raad en Eurojust worden in kennis gesteld van de aanwijzing.

 

Voor de instelling van dit orgaan wijst iedere lidstaat overeenkomstig zijn rechtsstelsel een rechter aan die geen lid is van Eurojust of, indien het grondwettelijk stelsel dit vereist, een persoon die een equivalente functie uitoefent die de passende onafhankelijkheid verleent; deze wordt op de lijst geplaatst van rechters die in aanmerking komen om als vast lid of als niet vast lid zitting te nemen in het controleorgaan. De aanwijzing wordt ingetrokken volgens de beginselen en de procedure voor intrekking die op de functie van toepassing zijn. Het secretariaat-generaal van de Raad en Eurojust worden in kennis gesteld van de aanwijzing.

(De woorden "ad hoc rechter” worden in de gehele tekst vervangen door "niet vast lid”)


Amendement 38
Artikel 15 bis, lid 2

  2.

Het gemeenschappelijk controleorgaan bestaat uit drie vaste leden en, overeenkomstig het bepaalde in lid 4, ad hoc rechters .

 
  2.

Het gemeenschappelijk controleorgaan bestaat uit zeven vaste leden en acht niet vaste leden. De vaste leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar; de niet vaste leden worden benoemd voor een periode van twee jaar, met dien verstande dat er jaarlijks bij toerbeurt vier nieuwe worden benoemd .


Amendement 39
Artikel 15 bis, lid 3

  3.

De door een lidstaat aangewezen rechter wordt, één jaar voordat zijn land het voorzitterschap van de Raad op zich neemt, vast lid, voor een periode van één jaar en 6 maanden.

De rechter die is aangewezen door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt, is belast met het voorzitterschap van het gemeenschappelijk controleorgaan.

 

Schrappen.


Amendement 40
Artikel 15 ter, lid 1

  1.

Eurojust is, overeenkomstig het nationaal recht van de staat waar zijn hoofdbureau gevestigd is, aansprakelijk voor alle schade die aan een particulier is berokkend als gevolg van door Eurojust verrichte niet-geautoriseerde of onjuiste verwerking van gegevens.

 
  1.

Eurojust is aansprakelijk voor alle schade als gevolg van door Eurojust verrichte niet-geautoriseerde of onjuiste verwerking van gegevens; bepalend is daarbij het nationale recht van het land waarin de particulier aan wie schade is berokkend, zijn woon- of vaste verblijfplaats heeft, respectievelijk waarin de rechtspersoon die schade heeft geleden, zijn hoofdkantoor heeft .


Amendement 41
Artikel 16 bis, lid 1

  1.

Eurojust stelt een blijvende nauwe samenwerking met Europol in, voorzover dit nodig is voor het uitvoeren van de in artikel 6 genoemde taken en voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen, alsmede rekening houdend met de noodzaak doublures te vermijden. De wezenlijke elementen van deze samenwerking worden in detail geregeld in een akkoord dat door de Raad dient te worden goedgekeurd nadat het gemeenschappelijke controleorgaan over de bepalingen inzake gegevensbescherming is geraadpleegd.

 
  1.

Eurojust stelt een blijvende nauwe samenwerking met Europol in, voorzover dit nodig is voor het uitvoeren van de in artikel 6 genoemde taken en voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen, alsmede rekening houdend met de noodzaak doublures te vermijden. De wezenlijke elementen van deze samenwerking worden in detail geregeld in een akkoord dat door de Raad dient te worden goedgekeurd nadat het Europees Parlement en het gemeenschappelijke controleorgaan over de bepalingen inzake gegevensbescherming zijn geraadpleegd.


Amendement 58/rev.
Artikel 16 bis, lid 4

  4.

Eurojust stelt een blijvende nauwe samenwerking in met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). In dat verband kan OLAF bijdragen aan de werkzaamheden van Eurojust met het oog op de coördinatie van onderzoeken en vervolgingen op het gebied van de financiële belangen van de Gemeenschappen, hetzij op initiatief van Eurojust, hetzij op verzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, wanneer de betrokken bevoegde nationale autoriteiten zich daar niet tegen verzetten.

 
  4.

Eurojust stelt een blijvende nauwe samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in, die berust op een intensieve, continue informatie-uitwisseling . OLAF ondersteunt de werkzaamheden van Eurojust met het oog op de coördinatie van onderzoeken en vervolgingen op het gebied van de financiële belangen van de Gemeenschappen, hetzij op initiatief van Eurojust, hetzij op verzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding. Eurojust kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding informeel om inlichtingen verzoeken.


Amendement 43
Artikel 16 bis, lid 6

  6.

Voorzover nodig om zijn taken te verrichten, kan Eurojust, met instemming van de Raad en nadat het gemeenschappelijke controleorgaan over de bepalingen inzake gegevensbescherming is geraadpleegd, akkoorden sluiten met derde landen over samenwerking tussen Eurojust en de bevoegde nationale autoriteiten van deze landen. Deze akkoorden kunnen met name bepalingen bevatten over de wijze waarop verbindingsofficieren of de verbindingsmagistraten bij Eurojust gedetacheerd worden. Eurojust kan ook zonder een akkoord en zonder dat informatie betreffende persoonsgegevens, behoudens in de in artikel 16 ter, lid 4, bedoelde gevallen, wordt uitgewisseld, met deze autoriteiten samenwerken om urgente problemen op te lossen.

 
  6.

Voorzover nodig om zijn taken te verrichten, kan Eurojust, met instemming van de Raad en nadat het Europees Parlement en het gemeenschappelijke controleorgaan over de bepalingen inzake gegevensbescherming zijn geraadpleegd, akkoorden sluiten met derde landen over samenwerking tussen Eurojust en de bevoegde nationale autoriteiten van deze landen. Deze akkoorden kunnen met name bepalingen bevatten over de wijze waarop verbindingsofficieren of de verbindingsmagistraten bij Eurojust gedetacheerd worden. Eurojust kan ook zonder een akkoord en zonder dat informatie betreffende persoonsgegevens, behoudens in de in artikel 16 ter, lid 4, bedoelde gevallen, wordt uitgewisseld, met deze autoriteiten samenwerken om urgente problemen op te lossen.


Amendement 44
Artikel 16 ter, lid 3

  3.

De uitwisseling van informatie bedoeld in lid 1 kan, wanneer het persoonsgegevens betreft, alleen geschieden wanneer een overeenkomst inzake uitwisseling van informatie is gesloten tussen Eurojust en zijn tegenhanger. Deze overeenkomst kan alleen worden gesloten indien de tegenhanger hetzelfde niveau van gegevensbescherming waarborgt als het niveau bepaald in Verdrag 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 en indien de relevante bepalingen aangaande vertrouwelijkheid van de uitwisseling en verwerking van gegevens in de overeenkomst worden vermeld. Deze overeenkomsten tussen Eurojust en zijn tegenhanger worden, nadat het gemeenschappelijke controleorgaan over de bepalingen inzake gegevensbescherming is geraadpleegd, door de Raad goedgekeurd voordat zij in werking treden.

 
  3.

De uitwisseling van informatie bedoeld in lid 1 kan, wanneer het persoonsgegevens betreft, alleen geschieden wanneer een overeenkomst inzake uitwisseling van informatie is gesloten tussen Eurojust en zijn tegenhanger. Deze overeenkomst kan alleen worden gesloten indien de tegenhanger hetzelfde niveau van gegevensbescherming waarborgt als het niveau bepaald in Verdrag 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 en indien de relevante bepalingen aangaande vertrouwelijkheid van de uitwisseling en verwerking van gegevens in de overeenkomst worden vermeld. Deze overeenkomsten tussen Eurojust en zijn tegenhanger worden, nadat het Europees Parlement en het gemeenschappelijke controleorgaan over de bepalingen inzake gegevensbescherming zijn geraadpleegd, door de Raad goedgekeurd voordat zij in werking treden.


Amendement 45
Artikel 19, lid -1 (nieuw)

 
  -

1. De werktalen van Eurojust zijn de officiële talen van de instellingen van de Europese Unie.


Amendement 46
Artikel 19, lid 2

  2.

Het jaarverslag voor de Raad, bedoeld in artikel 20, lid 1, tweede alinea, wordt opgesteld in de talen van de instellingen van de Europese Unie.

 
  2.

Alle door Eurojust uit te brengen verslagen, met name het verslag aan het Europees Parlement en de Raad krachtens artikel 20, lid 1, worden opgesteld in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie.


Amendement 47
Artikel 19, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Bij de vervulling van zijn taken kan het nationale lid zich uitdrukken in de officiële taal van het land dat hij vertegenwoordigt.


Amendement 48
Artikel 20, lid 1

  1.

De voorzitter brengt, namens het college, jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de Raad over de activiteiten en het beheer, ook op het stuk van begroting, van Eurojust.

 
  1.

De voorzitter brengt, namens het college, jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de Raad en het Europees Parlement over de activiteiten en het beheer, ook op het stuk van begroting, van Eurojust.

Daartoe stelt het college een jaarverslag op over de activiteiten van Eurojust en de problemen in verband met het strafrechtelijk beleid in de Europese Unie die naar aanleiding van Eurojust-activiteiten aan het licht gekomen zijn. In dat verslag kan Eurojust voorts voorstellen doen ter verbetering van de justitiële samenwerking in strafzaken.

 

Daartoe stelt het college een jaarverslag op over de activiteiten van Eurojust en de problemen in verband met het strafrechtelijk beleid in de Europese Unie die naar aanleiding van Eurojust-activiteiten aan het licht gekomen zijn.

De voorzitter verstrekt ook alle rapporten of andere inlichtingen over de werking van Eurojust waarom de Raad hem kan verzoeken.

 

De voorzitter verstrekt ook alle rapporten of andere inlichtingen over de werking van Eurojust waarom de Raad en het Europees Parlement hem kunnen verzoeken.


Amendement 50
Artikel 20, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. De voorzitter van het gemeenschappelijk controleorgaan doet jaarlijks een rapport over de werkzaamheden van dit orgaan toekomen aan de Raad en het Europees Parlement.


Amendement 51
Artikel 21 quater, lid 2

  2.

Het […[ verleent Eurojust vóór 30 april van het jaar n+2 kwijting voor de uitvoering van de begroting.

 
  2.

Het Europees Parlement verleent Eurojust op aanbeveling van de raad van bestuur van Eurojust vóór 30 april van het jaar n+2 kwijting voor de uitvoering van de begroting.


Amendement 52
Artikel 21 sexies, lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis.Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)1 neemt het college een besluit ter vergemakkelijking van de uitvoering van interne onderzoeken door OLAF.

__________

1 PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.


Amendement 53
Artikel 22 bis (nieuw)

 

Artikel 22 bis

Rechtsbevoegdheid

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft rechtsbevoegdheid voor de uitlegging en de correcte toepassing van dit besluit.


Amendement 59
Artikel 22 ter (nieuw)

 

Artikel 22 ter

Benoeming

Onmiddellijk na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit overeenkomstig artikel 23 wordt overgegaan tot benoeming van de nationale leden, het college, de voorzitter, de vice-voorzitters en de administratief directeur.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de oprichting van Eurojust ter versterking van de bestrijding van ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit (12727/1/2001/REV 1 - C5-0514/2001 - 2000/0817(CNS) )

(Raadplegingsprocedure - hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,

-  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12727/1/2001/REV 1 - C5-0514/2001 ),

-  gelet op zijn standpunt van 17 mei 2001,(1)

-  gelet op de artikelen 67 en 71, lid 2 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie juridische zaken en interne markt inzake de rechtsgrondslag (A5-0398/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde ontwerpbesluit van de Raad;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerpbesluit;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)

Punt 5 van de aangenomen teksten.

Europees Bureau voor Wederopbouw*
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0386/2001

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2666/2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EG en 1999/311/EG en Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw (COM(2001) 551 - C5-0477/2001 - 2001/0223(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 1
OVERWEGING 4

  (4)

Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad en Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad dienen derhalve te worden gewijzigd om de activiteiten van het Bureau uit te breiden tot de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

 
  (4)

Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad en Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad kunnen derhalve worden gewijzigd om de activiteiten van het Bureau op tijdelijke basis uit te breiden tot de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.


Amendement 2
OVERWEGING 4 bis (nieuw)

 

(4 bis) De Commissie legt vóór 31 januari 2002 een gedetailleerd verslag voor over haar strategie voor het beheer van de communautaire bijstand aan de westelijke Balkan. In dit verslag wordt de benadering verduidelijkt, voor het geval dat een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten, en worden, indien nodig, voorstellen opgenomen voor de personeelsuitbreiding van de delegaties van de Europese Gemeenschap in de regio, alsmede de nodige aanpassingen om de rol en reikwijdte van het Europees Bureau voor Wederopbouw opnieuw te definiëren en dit eventueel om te vormen tot een Bureau voor Wederopbouw en Ontwikkeling. Tevens worden hierin duidelijk de taken afgebakend die het Bureau en de delegaties van de Europese Gemeenschap dienen te vervullen in de landen waar beide structuren hun activiteiten ontplooien.


Amendement 3
OVERWEGING 5 bis (nieuw)

 

(5 bis) De aan het Bureau toe te wijzen kredieten worden vastgesteld in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure en opgenomen in de specifieke afdeling B...A van de begroting op grond van de resultaten van kwantitatieve en kwalitatieve evaluaties op basis van jaarlijkse programmering, prestatiedoelen en bestedingscapaciteit.


Amendement 4
OVERWEGING 6

  (6)

Het Verdrag voorziet voor de vaststelling van deze verordening in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 308.

 
  (6)

Het Verdrag voorziet voor de vaststelling van deze verordening in de bevoegdheden van artikel 308 en voor de tenuitvoerlegging ervan in de bevoegdheden van artikel 274 .


Amendement 5
ARTIKEL 2, PUNT 1
Artikel 1, lid 1, punt (i) (Verordening (EG) nr. 2667/2000)

""i) de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2666/2000 bedoelde bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;”

 

""i) de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2666/2000 bedoelde bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië en, op tijdelijke basis, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;”


Amendement 6
ARTIKEL 2, PUNT 2
Artikel 2, lid 1, sub b) (Verordening (EG) nr. 2667/2000)

  2.

In artikel 2, eerste alinea, onder b) wordt "de Federale Republiek Joegoslavië” vervangen door "de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië”.

 
  2.

In artikel 2, eerste alinea, onder b) wordt "de Federale Republiek Joegoslavië” vervangen door "de Federale Republiek Joegoslavië en,op tijdelijke basis, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië”.


Amendement 7
ARTIKEL 2, PUNT 4
Artikel 7, lid 3, eerste alinea (Verordening (EG) nr. 2667/2000)

  4.

In artikel 7, lid 3, eerste alinea wordt "de Federale Republiek Joegoslavië” vervangen door "de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië ".

 
  4.

In artikel 7, lid 3, eerste alinea wordt "de Federale Republiek Joegoslavië” gevolgd door "of andere regio's en landen waartoe het mandaat van het Europees Bureau voor Wederopbouw kan worden uitgebreid na raadpleging van het Europees Parlement ".


Amendement 8
ARTIKEL 2, PUNT 5
Artikel 7, lid 3, tweede alinea (Verordening (EG) nr. 2667/2000)

  5.

In artikel 7, lid 3, tweede alinea, wordt "de Federale Republiek Joegoslavië” vervangen door ""de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië” .

 
  5.

In artikel 7, lid 3, tweede alinea, wordt "de Federale Republiek Joegoslavië” gevolgd door "of andere regio's en landen waartoe het mandaat van het Europees Bureau voor Wederopbouw kan worden uitgebreid na raadpleging van het Europees Parlement ".


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2666/2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EEG en 1999/311/EG en Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw (COM(2001) 551 - C5-0477/2001 - 2001/0223(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 551 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0477/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0386/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0385/2001

Gewijzigd voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van besluit 1999/733/EG van de Raad houdende toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (COM(2001) 613 - C5-0486/2001 - 2001/0213(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 1
PREAMBULE, VISUM 1 BIS (nieuw)

 

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen1, inzonderheid de artikelen 3 en 26,

_______________

  1.

PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.


Amendement 2
PREAMBULE, VISUM 1 TER (nieuw)

 

Gezien Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EG en 1999/311/EG1, inzonderheid artikel 6, lid 4,

______________

  1.

PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1.


Amendementen 3 en 4
OVERWEGINGEN 1 en 2

  (1)

Besluit van de Raad 1999/733/EC voorziet in aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië bestaande uit een leningcomponent met een hoofdsom van maximaal 50 miljoen EUR en een giftcomponent van maximaal 30 miljoen EUR;

 
  (1)

De Raad heeft in zijn Besluit 1999/733/EG het benodigde juridisch kader vastgesteld voor toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

  (2)

De tenuitvoerlegging van deze bijstand is vertraagd door moeilijkheden bij het bereiken van overeenstemming over een nieuwe Stand-by-Arrangement tussen de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en het Internationaal Monetair Fonds (IMF);

 
  (2)

Tengevolge van vertraging bij het bereiken van overeenstemming tussen de Commissie, de nationale autoriteiten en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is slechts 20 miljoen EUR van de giftcomponent en 10 miljoen EUR van de leningcomponent van de resp. 30 miljoen EUR en 50 miljoen EUR waarin genoemd besluit oorspronkelijk voorzag, in deze periode uitbetaald;


Amendement 5
OVERWEGING 2 BIS (nieuw)

 

(2 bis) Dit soort bijstand dat zowel de langlopende lening als de giftcomponent omvat, is zeer uitzonderlijk en vormt op geen enkele wijze een precedent voor de toekomst.


Amendement 6
OVERWEGING 2 TER (nieuw)

 

(2 ter) Concessionele financiële bijstand van de Gemeenschap in de vorm van een combinatie van een langlopende lening en een rechtstreekse gift is uitzonderlijk, vormt een passende tijdelijke maatregel ter ondersteuning van de betalingsbalans en helpt om de externe financiële verplichtingen van het land in de huidige buitengewoon moeilijke omstandigheden te verlichten;


Amendement 7
OVERWEGING 4 BIS (nieuw)

 

(4 bis) Artikel 3 van het Financieel Reglement bepaalt dat aan ieder voorstel van de Commissie met gevolgen voor de begroting een financieel memorandum moet worden toegevoegd, en artikel 26 bepaalt dat de begrotingsautoriteit besluit over door de Commissie voorgestelde kredietoverschrijvingen.


Amendement 8
OVERWEGING 4 TER (nieuw)

 

(4 ter) De giftcomponent maakt deel uit van de meerjarige financiële toewijzing van de communautaire bijstand zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 2666/2000, en inzonderheid artikel 6, lid 4 daarvan, en vormt derhalve een deel van de middelen die door de begrotingsautoriteit ter beschikking worden gesteld.


Amendement 9
OVERWEGING 4 QUATER (nieuw)

 

(4 quater) De evaluatie van de macrofinanciële bijstand betaald uit de begroting van de Europese Unie moet plaatsvinden naar de mate van een goede tenuitvoerlegging van alle componenten van de communautaire bijstand in de afgelopen jaren alsmede van de vooruitgang die is geboekt op het gebied van economische hervormingen en politieke stabilisatie, met inbegrip van een evaluatie van de bestedingscapaciteit.


Amendement 10
ENIG ARTIKEL, PUNT I BIS (nieuw)
Artikel 1, lid 4 (Besluit 1999/733/EG)

 

1 bis. Artikel 1, lid 4 wordt vervangen door:

"4. De financiële bijstand van de Gemeenschap wordt in nauw overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité beheerd door de Commissie op een wijze die in overeenstemming is met de tussen het IMF en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gesloten overeenkomsten.”


Amendement 11
ENIG ARTIKEL 1, PUNT 1 TER (nieuw)
Artikel 2, lid 1 (Besluit 1999/733/EG)

 
  1.

ter. Artikel 2, lid 1 wordt vervangen door:

"1. De Commissie wordt gemachtigd, na overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité, met de autoriteiten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië overeenstemming te bereiken over de aan de macrofinanciële bijstand van de Gemeenschap te verbinden voorwaarden betreffende het economisch beleid overeen te komen. Deze voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met de in artikel 1, lid 4, bedoelde overeenkomsten.”


Amendement 12
ENIG ARTIKEL 1, PUNT 1 QUATER (nieuw)
Artikel 2, lid 2 (Besluit 1999/733/EG)

 

1 quater. Artikel 2, lid 2 wordt vervangen door:

"2. De Commissie onderzoekt periodiek, in overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité en in coördinatie met het IMF, of het economisch beleid van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in overeenstemming is met de doelstellingen van deze macrofinanciële bijstand en of aan de daaraan verbonden voorwaarden wordt voldaan. Zij licht hierover de begrotingsautoriteit in.”


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het gewijzigde voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van besluit 1999/733/EG van de Raad houdende toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (COM(2001) 613 - C5-0486/2001 - 2001/0213(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 519 ),

-  gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie (COM(2001) 613 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 272 van het EG-Verdrag (C5-0486/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0353/2001 ),

-  gezien het tweede verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0385/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde voorstel van de Commissie;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0411/2001

Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van besluit van de Raad 1999/325/EG houdende toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina (COM(2001) 610 - C5-0558/2001 - 2001/0250(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 1
VISUM 1 BIS (nieuw)

 

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen1, inzonderheid de artikelen 3 en 26,

_______________

  1.

PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.


Amendement 2
VISUM 1 TER (nieuw)

 

Gezien Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EG en 1999/311/EG1, inzonderheid artikel 6, lid 4,

__________________

  1.

PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1.


Amendement 3
OVERWEGING 2 BIS (nieuw)

 

(2 bis) Dit soort bijstand dat zowel de langlopende lening als de giftcomponent omvat, is uitzonderlijk en vormt op geen enkele wijze een precedent voor de toekomst.


Amendement 4
OVERWEGING 3 BIS (nieuw)

 

(3 bis) De financiële bijstand van de Gemeenschap moet in nauw overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité door de Commissie worden beheerd op een wijze die in overeenstemming is met de tussen het Internationaal Monetair Fonds en Bosnië-Herzegovina gesloten overeenkomsten.


Amendement 5
OVERWEGING 3 TER (nieuw)

 

(3 ter) De Commissie wordt gemachtigd, na overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité, met de autoriteiten van Bosnië-Herzegovina overeenstemming te bereiken over de aan de macrofinanciële bijstand van de Gemeenschap te verbinden voorwaarden betreffende het economische beleid. Deze voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met de in artikel 1, lid 4, bedoelde overeenkomsten.


Amendement 6
OVERWEGING 3 QUATER (nieuw)

 

(3 quater) De Commissie moet op gezette tijden onderzoeken, in overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité en in coördinatie met het Internationaal Monetair Fonds, of het economisch beleid in Bosnië-Herzegovina in overeenstemming is met de doelstellingen van deze macrofinanciële bijstand en of aan de daaraan verbonden voorwaarden wordt voldaan. Zij moet hierover de begrotingsautoriteit inlichten.


Amendement 7
OVERWEGING 4 BIS (nieuw)

 

(4 bis) De giftcomponent maakt deel uit van de meerjarige financiële toewijzing van de communautaire bijstand zoals bedoeld in artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2666/2000 en vormt derhalve een deel van de middelen die door de begrotingsautoriteit ter beschikking worden gesteld.


Amendement 8
OVERWEGING 4 TER (nieuw)

 

(4 ter) De evaluatie van de macro-financiële bijstand betaald uit de EU-begroting moet plaatsvinden aan de hand van een goede tenuitvoerlegging van alle componenten van de communautaire bijstand in de afgelopen jaren alsmede van de vooruitgang geboekt op het gebied van economische hervormingen en politieke stabilisatie, met inbegrip van een evaluatie van de bestedingscapaciteit.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van besluit van de Raad 1999/325/EG houdende toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina (COM(2001) 610 - C5-0558/2001 - 2001/0250(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 610 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0558/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0411/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië *
previous
top of page
next

  Voorstel
  Resolutie

A5-0410/2001

Voorstel voor een besluit van de Raad houdende wijziging van Besluit 2001/549/EG van 16 juli 2001 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië (COM(2001) 618 - C5-0559/2001 - 2001/0258(CNS) )

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst Amendementen van het Parlement


Amendement 1
VISUM 1 BIS (nieuw)

 

Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen1 en inzonderheid artikel 26,

_______________

  1.

PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.


Amendement 2
VISUM 1 TER (nieuw)

 

Gezien Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EG en 1999/311/EG1, inzonderheid artikel 6, lid 4,

_________________

  1.

PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1.


Amendement 3
OVERWEGING 2 BIS (nieuw)

 

(2 bis) Financiële bijstand kan aan de Federale Republiek Joegoslavië worden toegekend voorzover zij vorderingen maakt op de weg naar een goed functionerende rechtsstaat, met inbegrip van samenwerking met het Internationaal Gerechtshof in Den Haag.


Amendement 4
OVERWEGING 2 TER (nieuw)

 

(2 ter) Dit soort bijstand dat zowel de langlopende lening als de giftcomponent omvat, is uitzonderlijk en vormt op geen enkele wijze een precedent voor de toekomst.


Amendement 5
OVERWEGING 3 BIS (nieuw)

 

(3 bis) De financiële bijstand van de Gemeenschap moet in nauw overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité door de Commissie worden beheerd op een wijze die in overeenstemming is met de tussen het Internationaal Monetair Fonds en de Federale Republiek Joegoslavië gesloten overeenkomsten.


Amendement 6
OVERWEGING 3 TER (nieuw)

 

(3 ter) De Commissie wordt gemachtigd, na overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Economisch en Financieel Comité, met de autoriteiten van de Federale Republiek Joegoslavië de aan de macrofinanciële bijstand van de Gemeenschap te verbinden voorwaarden betreffende het economische beleid overeen te komen. Deze voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met de in artikel 1, lid 4, bedoelde overeenkomsten.


Amendement 7
OVERWEGING 3 QUATER (nieuw)

 

(3 quater) De Commissie moet op gezette tijden onderzoeken, in overleg met het Politiek en Veiligheidscomité en met het Monetair Comité en in coördinatie met het Internationaal Monetair Fonds, of het economisch in de Federale Republiek Joegoslavië in overeenstemming is met de doelstellingen van deze macrofinanciële bijstand en of aan de daaraan verbonden voorwaarden wordt voldaan. Zij moet hierover de begrotingsautoriteit inlichten.


Amendement 8
OVERWEGING 4 BIS (nieuw)

 

(4 bis) De giftcomponent maakt deel uit van de meerjarige financiële toewijzing van de communautaire bijstand zoals bedoeld in artikel 6, lid 4 van Verordening (EG) nr. 2666/2000 en vormt derhalve een deel van de middelen die door de begrotingsautoriteit ter beschikking worden gesteld.


Amendement 9
OVERWEGING 4 TER (nieuw)

 

(4 ter) De evaluatie van de macro-financiële bijstand betaald uit de EU-begroting moet plaatsvinden aan de hand van een goede tenuitvoerlegging van alle componenten van de communautaire bijstand in de afgelopen jaren alsmede van de vooruitgang die is geboekt op het gebied van economische hervormingen en politieke stabilisatie, met inbegrip van een evaluatie van de bestedingscapaciteit.


top of page

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende wijziging van Besluit 2001/549/EG van 16 juli 2001 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië (COM(2001) 618 - C5-0559/2001 - 2001/0258(CNS) )

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 618 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0559/2001 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0410/2001 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Voorbereidingen van de Europese Raad van Laken 2001
previous
top of page
next

B5-0741, 0742, 0744 en 0745/2001

Resolutie van het Europees Parlement over de voorbereiding van de Europese Raad van Laken

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn resolutievan 25 oktober 2001 over de resultaten van de informele bijeenkomst van de Europese Raad in Gent op 19 oktober 2001(1) ,

-  gelet op de verklaringen van de Raad en de Commissie met betrekking tot de voorbereiding van de Europese Raad, die op 14-15 december 2001 zal plaatsvinden in Laken,

-  gezien zijn resolutie van 29 november 2001 over de grondwettelijke procedure en de toekomst van de Unie(2) ,

-  gezien de EU-wegenkaart van het terrorisme opgesteld in reactie op de recente terroristische aanslagen, alsmede de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 21 september 2001, de Europese Raad van Gent van 19 oktober 2001 en zijn op 4 oktober(3) en 25 oktober 2001 aangenomen resoluties over deze topconferenties,

A.  overwegende dat de Unie zich thans voorbereidt op de toetreding van nieuwe lidstaten, mits de kandidaatlanden tijdig aan de criteria van Kopenhagen voldoen, zodat hun volkeren kunnen deelnemen aan de Europese verkiezingen van 2004,

B.  overwegende dat deze voorbereiding verdere veranderingen vereist in de instellingen van de Unie en hun onderlinge betrekkingen,

C.  overwegende dat de uiteindelijke overgang op de euro op 1 januari 2002, voorzover het althans de lidstaten van de eurozone betreft, ook plaatsvindt tegen de achtergrond van een wereldwijde economische teruggang,

De toekomst van de Europese Unie

1.  is verheugd over het besluit van de Raad onder Belgisch voorzitterschap om de Conventie op te stellen in overeenstemming met het verzoek van het Europees Parlement om voorbereidingen te treffen voor een institutionele hervorming, en verwijst daarbij naar zijn bovengenoemde resolutie van 29 november 2001;

Afghanistan

2.  begroet de recente ontwikkelingen te land in Afghanistan bij de bestrijding van het terrorisme en het Talibanbewind en acht het nog altijd noodzakelijk om het doel van de vernietiging van het terroristisch netwerk van al-Qa'ida en de gevangenneming van zijn leiders te verwezenlijken;

3.  acht het essentieel dat in Afghanistan een overgangsregering tot stand komt, bestaande uit alle Afghaanse groeperingen, die expliciet plaatselijke burgerbewegingen en met name vrouwenorganisaties omvat en de mensenrechten en het internationaal humanitair recht eerbiedigt, en is verheugd over de bijeenkomst in Bonn onder auspiciën van de Verenigde Naties;

4.  verlangt dat de Verenigde Naties volledige steun wordt verleend bij het zoeken naar oplossingen en de noodzakelijke middelen;

5.  is verheugd over de humanitaire hulp van ECHO en verzoekt de Raad om in samenwerking met de VN-bureaus onmiddellijk de noodzakelijke humanitaire hulp te verlenen aan de bevolkingsgroepen in Afghanistan alsmede aan de duizenden vluchtelingen in de buurlanden, en tevens voorstellen te formuleren voor een plan voor de wederopbouw van het land overeenkomstig de door de Europese Raad van Gent opgestelde richtsnoeren; verzoekt de Raad om op initiatief van de Commissie genoeg middelen uit te trekken in de begroting 2002;

6.  uit zijn medeleven met de gezinnen van al degenen die in Afghanistan hun leven verloren hebben, en vooral met de familie van de journalisten, wier werkzaamheden een moedige getuigenis zijn van de toestand ter plaatse;

Midden-Oosten

7.  herhaalt zijn oproep aan Israëliërs en Palestijnen om de onderhandelingen onmiddellijk te hervatten op basis van alle eerder door beide partijen ondertekende overeenkomsten; acht in dit verband de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport-Mitchell zonder enige vertraging of voorwaarden noodzakelijk;

8.  is verheugd over de recente voorstellen van de Amerikaanse president Bush en minister van Buitenlandse Zaken Powell voor een oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict en is van mening dat thans de beste voorwaarden aanwezig zijn voor een gezamenlijk initiatief van EU en VS in deze regio;

9.  stelt voor dat de Europese Raad, in samenwerking met de VS, een nieuw initiatief lanceert om een levensvatbare Palestijnse staat tot stand te brengen, waarbij de veiligheid en integriteit van Israël ten volle gerespecteerd worden;

10.  betreurt ten zeerste de verklaringen van de Israëlische premier Sharon naar aanleiding van het bezoek van de EU-trojka aan de regio en verzoekt de Commissie en de Raad door te gaan met hun initiatieven op politiek en diplomatiek gebied om het vredesproces opnieuw op gang te brengen overeenkomstig de beginselen van de Conferentie van Madrid;

11.  acht het essentieel steun te blijven verlenen aan de Palestijnse bevolking, die getroffen wordt door een bijzonder ernstige economische en sociale situatie;

Balkan

12.  is verheugd over de vreedzaam en ordelijk verlopen verkiezingen in Kosovo en met name de deelname van alle bevolkingsgroepen; verzoekt Ibrahim Rugova en zijn Democratische Liga van Kosovo om de breedst mogelijke coalitie na te streven, die de belangen van alle bevolkingsgroepen in Kosovo vertegenwoordigt;

13.  verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om hun inzet op de Balkan volledig te handhaven, o.a. via het Stabiliteitspact, teneinde een vreedzame ontwikkeling op lange termijn en het einde van de aanhoudende spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen te waarborgen; spoort alle Balkanlanden aan om de samenwerking in de regio te bevorderen als waarborg voor een positieve economische, politieke en maatschappelijke ontwikkeling op de Balkan in zijn geheel;

14.  is verheugd over de door het Macedonische parlement goedgekeurde grondwetswijzigingen, waardoor de etnische Albanezen meer rechten krijgen;

Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

15.  verheugt zich over de inspanningen die de lidstaten zich op de Conferentie over capaciteitsverbetering hebben getroost om verbetering te brengen in de tekortkomingen in hun defensiecapaciteiten, en hun reëvaluatie van het veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie (EVDB) na de aanvallen van 11 september 2001 op de Verenigde Staten;

16.  onderstreept dat, wil het EVDB werkelijk operationeel worden, de Europese operaties de mogelijke inzet van NAVO-middelen moeten omvatten, en dringt erop aan dat de Europese Raad de werking en financiering van de Snelle Reactiemacht en de problemen van democratische verantwoording regelt zodat de Unie efficiënter kan bijdragen tot conflictpreventie;

Uitbreiding

17.  is tevreden over de optimistische toon van de jaarverslagen van de Commissie over de vooruitgang van de kandidaatlanden, waaruit blijkt dat niet minder dan 10 van de toetredingslanden hun onderhandelingen tegen het eind van 2002 zouden kunnen hebben voltooid, maar benadrukt dat deze landen nog grote inspanningen moeten leveren, vooral in verband met de tenuitvoerlegging van de verworvenheden van de Gemeenschap;

18.  ondersteunt in dit verband het voorstel van de Commissie om meer middelen beschikbaar te stellen voor een actieplan voor de ontwikkeling van de administratieve en juridische capaciteit van de kandidaat-lidstaten en verzoekt de Commissie om aan het Parlement over de tenuitvoerlegging van dit actieplan verslag uit te brengen vóór de bijeenkomst van de Europese Raad in het voorjaar 2002;

19.  wijst elke verandering van de conclusies van de Europese Raad van Helsinki en de criteria van Kopenhagen voor de evaluatie van de kandidaatlanden af, die op basis van hun prestaties en overeenkomstig het grondbeginsel van de differentiatie worden uitgevoerd;

20.  herhaalt dat het ervoor zal zorgen dat geen enkel land de mogelijkheid krijgt om de onderhandelingen naar zijn hand te zetten, en vraagt de Europese Raad om zijn recente afkeuring van de verklaringen van een aantal Turkse ministers te onderschrijven, dat Turkije het bezette noordelijke deel van het eiland kan annexeren als Cyprus zou toetreden tot de Europese Unie voordat er een politiek vergelijk gevonden is; verheugt zich in dit verband over de komende ontmoeting tussen de president van Cyprus en de leider van de Turkse gemeenschap;

21.  bevestigt nogmaals dat de kandidaat-lidstaten nog verdere verbeteringen moeten bereiken voor de instelling en eerbiediging van de democratische rechten, de rechten van de mens en minderheidsrechten, vooral voor de Romagemeenschap, maar denkt dat een samenhangende beleidsvoering voor democratische deelname van de Roma aan het Europees eenmakingsproces niet alleen op nationaal maar ook op EU-niveau op gang gebracht moet worden; doet daarbij een oproep aan de Raad en de Commissie om een georganiseerde dialoog met de Romagemeenschappen aan te gaan en de nodige administratieve middelen ter beschikking te stellen voor de oprichting van een speciale eenheid voor de Roma bij de Commissie;

De sociale en economische situatie

22.  dringt er bij de Europese Raad op aan om voortaan de economische situatie als een vast agendapunt op te nemen, zodat de economische beleidsvorming in de Europese Unie, op basis van het Stabiliteits- en groeipact, beter gecoördineerd wordt en dat er eendrachtiger weerstand kan worden geboden aan de algemene en wereldwijde economische teruggang; onderstreept de noodzaak om ook vooruitgang te boeken in de fiscale maatregelen;

23.  verzoekt de Europese Raad van Laken, gezien het belang van het 10-jarig hervormingsprogramma waarover in het voorjaar van 2000 te Lissabon overeenstemming werd bereikt, erop toe te zien dat de tweede voorjaarsbijeenkomst, die te Barcelona zal worden gehouden en die de herziening op haar agenda heeft staan, grondig wordt voorbereid; dringt er vooral bij de Europese Raad op aan er nu voor te zorgen dat de Raad een werkwijze kiest die er borg voor staat dat hij in zijn verschillende samenstellingen de prioriteiten en termijnen voor structurele hervormingen respecteert die hijzelf vastgelegd heeft;

24.  is van mening dat de sociale dialoog als sleutelfactor moet worden bevorderd en versterkt om in te spelen op de uitdagingen van het sociaal en arbeidsmarktbeleid waar Europa voor staat, maar ook als sleutelfactor in de macro-economische dialoog om een positievere interactie te ontwikkelen tussen het economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid; verwacht dat de sociale partners structureel bij de voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad worden betrokken;

25.  vraagt de Raad om de indicatoren voor sociale uitsluiting te bekrachtigen die door het comité sociale bescherming zijn vastgelegd, en een open werkwijze voor de coördinatie van de pensioenen af te spreken, die duurzame en algemene pensioenregelingen op basis van solidariteit en sociale samenhang waarborgen;

26.  geeft zijn krachtige steun aan de pogingen van het voorzitterschap voor een actieve en sociaalgerichte EU-benadering van de herstructurering, en vraagt de Raad om de Commissie een mandaat te geven om tegenover de veranderingen in het bedrijfsleven een algemener benadering met vooruitziende blik uit te werken;

27.  onderstreept het belang van een succesvolle Europese Raad te Laken om het Europees publiek vertrouwen te geven in het gebruik van eurobankbiljetten en -munten vanaf 1 januari 2002 waarvoor het uitvoerige informatie over de omschakeling moet ontvangen;

28.  verzoekt de Raad om concrete maatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met de zienswijze van de overweldigende meerderheid van het Europees Parlement, zoals die tot uiting gekomen is in zijn resolutie van 13 november 2001(4) tot ondersteuning van de Commissie in haar voorstel voor een kaderrichtlijn over de doelstellingen en organisatorische regelingen voor diensten van algemeen nut op grond van artikel 95 van het EG-Verdrag; de richtlijn is bedoeld om een juridisch kader tot stand te brengen dat het publiek het voor handen zijn van diensten van algemeen nut waarborgt;

29.  verheugt zich over de nieuwe ronde in de onderhandelingen over alle aspecten van het handelsverkeer op de 4de ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Doha, die het vertrouwen in de wereldeconomie zal helpen versterken; vraagt de Europese Raad om zijn steun te verlenen voor de oprichting van een parlementair orgaan bij de Wereldhandelsorganisatie, zoals gevraagd door de parlementsleden die in Doha aanwezig zijn;

Justitie en binnenlandse zaken

30.  verzoekt de Raad en de lidstaten om nog op tijd voor de Europese Raad te Laken overeenstemming te bereiken over de kaderbesluiten inzake terrorismebestrijding en het Europese arrestatiebevel en daarbij rekening te houden met het standpunt van het Europees Parlement ten aanzien van beide wetteksten; onderstreept nogmaals het belang van deze kaderbesluiten voor de realisatie van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

31.  is van mening dat het scorebord van de Commissie en het verslag van het voorzitterschap het gebrek aan voortgang aantonen bij de realisatie van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, alsmede het feit dat de doelstellingen en het tijdschema van het Verdrag voor de middellange termijn niet zijn gehaald, met name ten gevolge van het vereiste van eenparigheid van stemmen in de Raad en het gebrek aan politieke inzet van de lidstaten;

32.  steunt de instelling van een Internationaal Strafhof en verzoek alle staten het statuut ervan te ratificeren;

°
°   °

33.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)

Punt 11 van de aangenomen teksten.

(2)

Punt 19 van de aangenomen teksten.

(3)

Punt 4 van de aangenomen teksten.

(4)

Punt 12 van de aangenomen teksten.

Grondwettelijke procedure en toekomst van de Unie
previous
top of page
next

A5-0368/2001

Resolutie van het Europees Parlement over de grondwettelijke procedure en de toekomst van de Unie (2001/2180(INI))

Het Europees Parlement,

-  gezien het Verdrag dat op 26 februari 2001 in Nice is ondertekend, en inzonderheid Verklaring nr. 23 betreffende de toekomst van de Unie,

-  gezien de mededeling van de Commissie betreffende bepaalde modaliteiten van het debat over de toekomst van de Europese Unie (COM(2001) 178 ),

-  gezien het rapport betreffende het debat over de toekomst van de Unie, dat op de Europese Raad van Gotenburg door het Zweedse voorzitterschap is gepresenteerd,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 mei 2001 over het Verdrag van Nice en de toekomst van de Europese Unie(1) ,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2000 over de constitutionalisering van de Verdragen(2) ,

-  gezien het jaarverslag van de Europese Raad over de voortgang van de Unie in 2000,

-  gezien de ontwerpresolutie van Richard Corbett over de Hoge vertegenwoordiger bij de Commissie (B5-0680/2000 ),

-  gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Economische en Monetaire Commissie en de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0368/2001 ),

A.  overwegende dat de aan het Verdrag van Nice gehechte Verklaring nr. 23 voorziet in een herziening van de Verdragen in 2004, voorafgegaan door een nieuw open en publiek voorbereidingsproces,

B.  overwegende dat uit het in de loop van 2001 gehouden publieke debat naar voren is gekomen dat er een zeer brede consensus bestaat over een nieuwe methode voor de herziening van de Verdragen op basis van de resultaten van een Conventie die de IGC zou moeten voorbereiden,

C.  overwegende dat de dialoog met de burgers tot nu toe ontoereikend is gebleken en dat deze derhalve moet worden geïntensiveerd en verbreed tijdens het gehele proces van herziening van de Verdragen,

D.  overwegende dat de nationale parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten op 10 en 11 juli 2001 in Brussel zijn gehoord,

E.  overwegende dat de externe en interne veiligheidsproblematiek door de recente gebeurtenissen op het internationale vlak opnieuw hoog op de agenda van de Unie is komen te staan,

F.  in overweging van zijn advies inzake het Verdrag van Nice, waarop de onderhavige resolutie een vervolg en een aanvulling vormt, en van het feit dat dit verdrag in zoverre te wensen overlaat dat momenteel kan worden gesproken van een omslag in intergouvernementele richting, hetgeen dus ten koste gaat van de communautaire formule,

G.  overwegende dat het er de Europese burger in de eerste plaats om te doen is dat de besluitvorming over het te voeren beleid en de fundamentele ontwikkeling van de Unie een hoger democratisch gehalte krijgt, dat zij effectiever, transparanter en evenwichtiger wordt en beter tegemoetkomt aan de sociale problematiek,

H.  overwegende dat de komende hervorming erop gericht dient te zijn de burger volledig te winnen voor het Europese eenmakingsproces, zodat hem duidelijk wordt wie waarvoor zorgt in de Unie, wat de Unie moet zien te bereiken en hoe dat in zijn werk moet gaan,

I.  overwegende dat steeds wanneer in het nieuwe constitutionele verdrag van de Unie wordt verwezen naar natuurlijke personen, het vrouwelijk en het mannelijk geslacht worden gebruikt (beginsel van geslachtsneutraliteit) en dat dit beginsel in onderhavige resolutie dient te worden toegepast,

Hoe Europa zijn toekomst gestalte moet geven

1.  verklaart opnieuw zich te willen inzetten voor een Europese Unie zoals die aanvankelijk was bedoeld, d.w.z. een unie van volkeren en landen die een evenwichtig en duurzaam antwoord biedt op de eisen inzake democratie, legitimiteit, transparantie en effectiviteit waaraan absoluut moet worden voldaan om te kunnen voortgaan met de opbouw van Europa, met name in het licht van de uitbreiding, in die zin dat het democratische karakter van de Unie in geen geval mag worden opgeofferd aan de effectiviteit; is van mening dat de opstelling van een constitutie voor de Unie het doel moet zijn van de in 2003 te houden Intergouvernementele Conferentie;

2.  wijst erop dat de vier thema's die worden genoemd in de aan het Verdrag van Nice gehechte Verklaring nr. 23 andere onderwerpen niet uitsluiten; is dan ook van mening dat ter bepaling van de reikwijdte van de komende herziening en bijgevolg de keuze van de door de Conventie te behandelen thema's een diepgaande en nauwgezette analyse moet worden gemaakt van de sterke en zwakke punten van de Unie alsmede van de rol die zij in de 21ste eeuw wordt geacht te vervullen;

3.  is van mening dat, afgezien van de vier in Verklaring nr. 23 genoemde thema's, waarover aparte resoluties zullen worden ingediend, de politieke, economische en sociale vooruitgang, de veiligheid en het welzijn van de Europese burgers en volkeren en de versterking van de rol van de Unie in de wereld nopen tot:

  a)

de uitwerking van een buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid waarin de beginselen en algemene lijnen van het GBVB en de gemeenschappelijke defensie worden gedefinieerd en dat zich mede de bestrijding van het terrorisme ten doel moet stellen;

  b)

de opname van het GBVB in de communautaire pijler door alle bepalingen met betrekking tot de diverse aspecten van het buitenlands beleid in één enkel hoofdstuk onder te brengen;

  c)

de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van de Unie;

  d)

de consolidatie in het Verdrag van de grondrechten, van de rechten van de burgers en van alle andere bepalingen die rechtstreeks of indirect zijn gelieerd aan het optreden van de Europese instellingen ten gunste van personen die houder zijn van een grondrecht;

  e)

de opheffing van het democratisch tekort dat de EMU thans kenmerkt en de totstandbrenging van een evenwichtig economisch en monetair systeem door consolidering van het economisch en sociaal cohesiebeleid en betere coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten;

  f)

de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Unie, met name door:

  -

in communautair verband de justitiële en politiële samenwerking in strafzaken samen te voegen met de justitiële samenwerking in civiele zaken en de maatregelen met betrekking tot het personenverkeer en de andere maatregelen met het oog op de bescherming van de grondrechten en de burgerschapsrechten in de Unie;

  -

volledige rechtsbevoegdheid toe te kennen aan het Hof van Justitie voor alle maatregelen in verband met de verwezenlijking van deze ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

  -

Eurojust en Europol te integreren in het institutionele kader van de Unie;

  -

de functie van een Europese openbare aanklager in te stellen die rekenschap aflegt aan het Hof van Justitie;

4.  merkt op dat de institutionele hervormingen geen gesloten hoofdstuk vormen en is van mening dat in de agenda voor de hervorming van de Verdragen onderwerpen moeten worden opgenomen die in het Verdrag van Nice die niet aan de orde zijn gesteld of geregeld en die onontbeerlijk zijn voor een meer democratisch en doeltreffend functioneren van de instellingen van de Unie zoals:

  a)

actualisering van de taken van de Europese Raad, de Raad Algemene Zaken en de vakraden;

  b)

herziening van het systeem voor de toewijzing van het voorzitterschap van de Europese Raad, de Raad Algemene Zaken en de vakraden;

  c)

vereenvoudiging van de wetgevingsprocedures, die transparant moeten worden opgezet en waarbij als algemeen beginsel dient te gelden dat in de Raad wordt gestemd bij gekwalificeerde meerderheid en dat het Europees Parlement ter wille van het democratisch karakter van de Unie via de medebeslissingsprocedure bij de wetgeving wordt betrokken; bovendien dient de Raad in het openbaar te beraadslagen en te besluiten over Europese wetgeving;

  d)

opheffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven, zodat de voor niet-verplichte uitgaven geldende begrotingsprocedure wordt toegepast op alle begrotingsuitgaven en dat het Europees Ontwikkelingsfonds in de begroting van de Unie wordt opgenomen;

  e)

de aanstelling van een onafhankelijke Europese openbare aanklager, die belast is met de uitoefening van de functie van openbare aanklager bij de bevoegde rechtbanken in de lidstaten wanneer het gaat om de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap;

  f)

invoering van een hiërarchisch normenstelstel;

  g)

volledige betrokkenheid van het Europees Parlement bij het gemeenschappelijk handelsbeleid, de externe economische betrekkingen en de invoering en ontwikkeling van versterkte vormen van samenwerking;

  h)

verkiezing van de Commissievoorzitter door het Europees Parlement;

  i)

benoeming van de leden van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg met gekwalificeerde meerderheid en met instemming van het Europees Parlement;

5.  is voornemens zijn standpunt inzake de draagwijdte van de hervorming in een later stadium via resoluties uitvoerig kenbaar maken aan de Conventie;

Samenstelling van de Conventie

6.  dringt erop aan dat de samenstelling van de in te stellen Conventie een afspiegeling vormt van het Europese politieke pluralisme en dat daarin derhalve, naar het voorbeeld van de Conventie die het Handvest van de grondrechten heeft opgesteld, de nationale en Europese parlementaire component ruimschoots moet zijn vertegenwoordigd; is van mening dat een dergelijke Conventie de vernieuwingen kan aandragen die onontbeerlijk zijn voor het welslagen van de democratische hervorming van de Europese Unie;

7.  is van mening dat bij de samenstelling van de Conventie van hetzelfde beginsel moet worden uitgegaan als bij die van de Conventie voor het "Handvest”, in die zin dat het Europees Parlement daarin ten opzichte van de andere samenstellende delen in dezelfde verhouding moet zijn vertegenwoordigd;

8.  acht het absoluut noodzakelijk dat de landen die kandidaat zijn voor toetreding worden betrokken bij de voorbereiding van de herziening van de Verdragen en dat bijgevolg twee vertegenwoordigers van het parlement van elk land en een vertegenwoordiger van elke regering als permanente waarnemers deelnemen aan de werkzaamheden van de Conventie;

9.  stelt voor dat het Hof van Justitie de bevoegdheid krijgt een waarnemer bij de Conventie te benoemen; is van oordeel dat het Comité van de regio's en het Economisch en Sociaal Comité elk met twee permanente vertegenwoordigers aan de Conventie moeten deelnemen teneinde er aldus de regionale en plaatselijke autoriteiten en de vertegenwoordigers van de diverse economische en maatschappelijke categorieën bij te betrekken;

10.  wijst erop dat bij de samenstelling van zijn eigen delegatie wordt getracht toe te zien op adequate vertegenwoordiging van beide geslachten en verzoekt ook de andere deelnemende instanties zich bij de aanwijzing van hun vertegenwoordigers door dat beginsel te laten leiden;

11.  is voorts van mening dat de werkzaamheden van de Conventie ter wille van de effectiviteit moeten worden geleid door een collegiaal optredend presidium, dat is samengesteld uit de Voorzitter, de vertegenwoordiger van de Commissie, twee door de vertegenwoordigers van de nationale parlementen gekozen leden, twee vertegenwoordigers van het Europees Parlement, alsmede de vertegenwoordiger van het fungerende en die van het volgende voorzitterschap van de Raad;

12.  acht de rol van de voorzitter van de Conventie van essentieel belang en is derhalve van mening dat deze functie moet worden vervuld door een vooraanstaande politicus van Europees formaat en aanzien die parlementaire ervaring heeft en door de Conventie moet worden gekozen;

13.  is van mening dat het presidium verantwoordelijk is voor het onderhouden van regelmatige contacten met de Europese Raad;

14.  is van oordeel dat het presidium na de afronding van de werkzaamheden van de Conventie in alle stadia en op alle niveaus ten volle en actief moet deelnemen aan de IGC, die de door de Conventie voorbereide herziening van de Verdragen moet bekrachtigen;

Werkmethode van de Conventie

15.  is van mening dat de Conventie autonoom moet kunnen beslissen over de organisatie van haar werkzaamheden en dat de voorzitter, bijgestaan door het presidium, de verantwoordelijkheid moet dragen voor de tenuitvoerlegging van de procedurele besluiten die bij consensus door de vier samenstellende delen worden aangenomen;

16.  acht het zinvol dat de Conventie wordt bijgestaan door een interinstitutioneel secretariaat dat beschikt over de nodige middelen, met name geld en personeel, om te waarborgen dat de redactionele en adviserende werkzaamheden naar behoren worden verricht;

17.  acht het van wezenlijk belang dat de Conventie in volledige openheid werkt, zowel wat betreft het verloop van de debatten en beraadslagingen als ten aanzien van de documenten waarvan de toegankelijkheid voor het publiek op alle mogelijke manieren moet worden gewaarborgd;

18.  acht het absoluut noodzakelijk dat het Europees Parlement, de nationale parlementen en alle Europese instellingen de werkzaamheden van de Conventie helpen begeleiden via een actieve dialoog met de burgers, opdat met de wensen van de publieke opinie rekening kan worden gehouden;

19.  betuigt zijn volle steun aan het voorstel voor een Forum van de burgermaatschappij, zoals door het Belgisch voorzitterschap op de informele Raad van Genval is geopperd en waardoor de Conventie in staat wordt gesteld nauwe contacten te onderhouden met de burgers, opdat zij bij haar werkzaamheden rekening kan houden met de zorgen, ideeën en prioriteiten voor de toekomst die door de burgersamenleving naar voren worden gebracht; stelt voor dat de Conventie hiertoe ook openbare hoorzittingen in de lidstaten organiseert;

Mandaat en tijdschema van de Conventie

20.  acht het voor een succesvolle hervorming van de Unie van kapitaal belang dat de Conventie een besluitvormingsprocedure volgt die haar in staat stelt bij consensus één afgerond voorstel op te stellen dat als enige onderhandelings- en besluitvormingsbasis aan de Intergouvernementele Conferentie moet worden voorgelegd;

21.  zou graag zien dat de Conventie onmiddellijk na de Europese Raad van Laken een aanvang maakt met haar werkzaamheden en deze tijdig voltooit, zodat de IGC eind 2003 onder Italiaans voorzitterschap kan worden afgerond en het nieuwe Verdrag uiterlijk in december van dat jaar kan worden goedgekeurd, dat de Europese verkiezingen in 2004 een democratische impuls geven aan het Europese eenwordingsproces en dat het Parlement hieraan samen met de Commissie onder optimale omstandigheden kan meewerken; is van mening dat de tijd tussen het indienen van de resultaten van de Conventie en de openings- topbijeenkomst zo kort mogelijk dient te zijn, in ieder geval niet langer dan drie maanden;

°
°   °

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de staatshoofden en regeringsleiders en aan de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.


(1)

Punt 4 van de aangenomen teksten.

(2)

PB C 197 van 12.7.2001, blz. 186.

Witboek van de Commissie "Europese governance”
previous
top of page
next

A5-0399/2001

Resolutie van het Europees Parlement over het Witboek van de Commissie "Europese governance” (COM(2001) 428 - C5-0454/2001 - 2001/2181(COS) )

Het Europees Parlement,

-  gezien het Witboek van de Commissie "Europese governance” (COM(2001) 428(1) - C5-0454/2001 ),

-  gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op de artikelen 1, 3, 5 en 6,

-  onder verwijzing naar de aan het Verdrag van Amsterdam gehechte protocollen nrs. 7 betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, en 9 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

-  onder verwijzing naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name naar artikel 39 (actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement), artikel 41 (recht op behoorlijk bestuur) en artikel 42 (recht op toegang tot documenten),

-  onder verwijzing naar de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, waarin de Commissie, de Raad en de lidstaten wordt verzocht tegen 2001 een strategie op te stellen voor een nader gecoördineerd optreden ter vereenvoudiging van de regelgeving, met inbegrip van de werking van het ambtenarenapparaat, zowel op nationaal als op communautair niveau,

-  onder verwijzing naar de door de Europese ministers voor Openbaar Bestuur op 7 november 2000 in Straatsburg ingestelde adviesgroep op hoog niveau die tot taak heeft de uitwerking van de door de Europese Raad in Lissabon bedoelde strategie mede voor te bereiden,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 december 1996(2) over de deelname van de burgers en de sociale actoren aan het institutioneel bestel van de Europese Unie,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 april 1999(3) over de verbeteringen in het functioneren van de instellingen zonder wijziging van het Verdrag,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 oktober 2000(4) over de verslagen van de Commissie aan de Europese Raad: "De wetgeving verbeteren 1998 - Een gedeelde verantwoordelijkheid” en "De wetgeving verbeteren 1999",

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2001 over de hervorming van de Raad(5) ,

-  gezien het Witboek van de Commissie over de hervorming van de Commissie (COM(2000) 200 ), en met name, deel II, hoofdstuk II, subhoofdstuk IV daarvan over de dialoog met de burger,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 november 2000 over het Witboek betreffende de hervorming van de Commissie(6) ,

-  gezien het advies van het Comité van de regio's van 14 december 2000 over nieuwe bestuursvormen: Europa - een kader voor burgerinitiatief(7) ,

-  gezien het interimverslag van de Commissie van 7 maart 2001 aan de Europese Raad te Stockholm "Verbetering en vereenvoudiging van de regelgeving” (COM(2001) 130 ),

-  gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 25 april 2001(8) over de georganiseerde civiele samenleving en Europese governance,

-  gezien het verslag van het Comité van de regio's van 20 september 2001(9) over burgerbetrokkenheid,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Economische en Monetaire Commissie, de Commissie juridische zaken en interne markt, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen en de Commissie verzoekschriften (A5-0399/2001 ),

A.  overwegende dat een hervorming van de "Europese governance” een fundamentele kritische analyse van het manco aan democratie en bijgevolg een verslag over de stand van zaken bij de verwezenlijking van de beginselen legitimering, parlementarisme, openbaarheid, controle en participatie impliceert,

B.  overwegende dat de Commissie van mening is dat haar Witboek een eerste stap is in het kader van een meerjarige hervorming die samen met de overige instellingen zal worden uitgevoerd en zal bijdragen tot de discussie over de toekomst van Europa,

C.  overwegende dat de nieuwe internationale situatie de Europese Unie verplicht haar functioneren en de coherentie van haar communautaire beleid te verbeteren, teneinde doeltreffender naar buiten te kunnen optreden en op wereldniveau enig gewicht in de schaal te leggen,

D.  overwegende dat er inhoudelijk een nauw en deels onlosmakelijk verband bestaat tussen de hervorming van de Commissie zelf, de governance-hervorming en het constitutionele proces betreffende de toekomst van de Unie,

E.  overwegende dat door de uitbreiding van de Unie de instellingen voor volledig nieuwe uitdagingen zullen komen te staan die een onvoorwaardelijke herziening van hun functioneren nodig maken, en dat het Europees Parlement hiertoe zijn bijdrage zal leveren in de vorm van een reeds op gang gebrachte interne hervorming en daarnaast in het kader van de werkzaamheden van een conventie met het oog op de IGC van 2004 over de constitutionele verdere ontwikkeling van de Unie,

F.  betreurend dat in het Witboek niet duidelijk wordt aangegeven hoe "governance” kan worden verbeterd door meer transparantie van de Raad als cowetgever, en wel in het kader van zijn Reglement en zonder Verdragswijziging,

G.  overwegende dat het concept van efficiency in de zin van bestuurlijke efficiëntie geen afbreuk mag doen aan democratische legitimering,

H.  overwegende dat de mate van legitimiteit en aanvaardbaarheid van de Europese Unie in hoge mate afhangt van de doelmatigheid van haar besluiten,

I.  overwegende dat de juridische mechanismen en de institutionele verdeling van de bevoegdheden alleen niet voldoen om de belangstelling van de burgers te prikkelen en dat een nieuwe methode moet worden gebruikt en een passende communicatiecampagne moet worden gevoerd,

J.  overwegende dat het voornaamste doel van het witboek is de aanvaardbaarheid en legitimiteit van de Europese Unie te vergroten door de burger en de civil society in ruimere mate te betrekken bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie,

K.  overwegende dat de invoering van elementen van een participatieve democratie in het politieke bestel van de Unie enerzijds behoedzaam moet gebeuren en algemeen erkende beginselen en structurele elementen van een representatieve democratie en rechtsstaat daarbij niet uit het oog mogen worden verloren, en dat anderzijds de burger van de Unie terecht transparantie van besluitvormingsprocessen en duidelijkheid wat betreft de politieke verantwoordelijkheid voor beslissingen verwacht,

L.  overwegende dat - zoals de Commissie toegeeft - de beginselen van specifieke bevoegdheid (artikel 5 van het EU-Verdrag en artikel 5, eerste alinea van het EG-Verdrag), subsidiariteit (artikel 2, tweede alinea van het EU-Verdrag en artikel 5, tweede alinea van het EG-Verdrag), evenredigheid (artikel 6, lid 4 van het EU-Verdrag en artikel 5, derde alinea van het EG-Verdrag) en eerbiediging van de nationale identiteit van de lidstaten (artikel 6, lid 3 van het EU-Verdrag) grote beperkingen opleggen aan een horizontale overheveling van bevoegdheden naar "autonome EU-regelgevingsorganen” en aan een verticale overheveling van bevoegdheden en taken rechtstreeks van de Unie naar regionale of plaatselijke instanties met als doel een "grotere betrokkenheid van regionale en lokale autoriteiten bij het beleid van de Unie”(10) ,

M.  overwegende dat anderzijds de stelling dat de huidige wijze van functioneren van de Unie geen partnerschap mogelijk maakt "waarin nationale regeringen hun regio's en steden volledig betrekken bij de Europese beleidsvorming”(11) , niet gerechtvaardigd is omdat de lidstaten volgens de Verdragen zeer zeker de mogelijkheid hebben hun regio's en gemeenten naar behoren bij de planning en tenuitvoerlegging van EU-beleid te betrekken, overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke stelsels,

N.  overwegende dat het de hoogste tijd is voor een uitdunning van het logge apparaat van bijna 700 adviesorganen die de Commissie terzijde staan, maar dat volgens het witboek over de hervorming van de Commissie reeds in juni 2001 de "Lijst van comités en werkgroepen die bij formeel en gestructureerd overleg betrokken zijn” (Actie 5)(12) had moeten worden gepubliceerd; dat anderzijds echter bepaalde in het witboek genoemde projecten, zoals de "on line-raadpleging door middel van het initiatief inzake interactieve beleidsvorming”(13) juist het risico van "overleginflatie” met zich meebrengen en dat een dergelijke ontwikkeling onverenigbaar is met de in het witboek eveneens genoemde doelstelling om "de lange termijnen voor de goedkeuring en tenuitvoerlegging van communautaire regelgeving te verminderen”(14) ,

O.  overwegende dat een eenvoudig te realiseren, maar belangrijke vooruitgang in het belang van transparantie zou zijn als de Commissie zich ertoe verplichtte voortaan elk wetgevingsvoorstel gepaard te doen gaan met een overzicht van alle bij de opstelling van het voorstel geraadpleegde comités, deskundigen, verenigingen, organisaties en instellingen,

P.  overwegende dat de Unie - niet in de laatste plaats met het oog op de uitbreiding - een beperking van gedetailleerde regelgeving, d.w.z. bestudering van de vraag hoe gedetailleerd regelingen op het niveau van de Unie mogen zijn, niet langer mag uitstellen omdat anders het gevaar van een implosie van de bij de wetgeving betrokken instellingen bestaat,

Q.  overwegende dat een oplossing van dit vraagstuk een nieuwe benadering van het probleem van het delegeren van regelgeving (comitologie) en een wijziging van het Verdrag (art. 202 van het EG-Verdrag) in de zin van een evenwicht tussen Raad en Parlement impliceert en dat daarom de opmerkingen van de Commissie over dit punt moeten worden toegejuicht en met de allergrootste belangstelling uitgekeken wordt naar verdere denkbeelden van de Commissie, met name met betrekking tot het "eenvoudige wettelijke mechanisme”(15) ,

R.  overwegende dat de maatregelen die door de begroting van de Unie worden gefinancierd rechtstreeks gevolgen hebben voor de burgers, maar worden gekenmerkt door een gebrek aan zichtbaarheid en hierdoor onvoldoende bijdragen aan het idee van een Europese toegevoegde waarde,

1.  juicht het ten zeerste toe dat de Commissie bereid is "de regels, processen en gedragingen die van invloed zijn op de manier waarop bevoegdheden op Europees niveau worden uitgeoefend” ("governance”)(16) onvoorwaardelijk en ook zelfkritisch onder de loep te nemen en te herzien;

2.  waarschuwt de Commissie echter tegen het a priori en zonder toereikende raadpleging van het Parlement nemen van maatregelen op o.a. wetgevingsgebied die gevolgen zouden kunnen hebben voor de rol van het Parlement en de Raad bij de wetgeving;

3.  stelt in plaats daarvan voor het Witboek, met inbegrip van de maatregelen van de zogenaamde eerste fase, als aanzet te beschouwen tot een doelgerichte dialoog tussen de instellingen van de Unie over de governance-hervorming, en de resultaten van deze bestudering in aanmerking te nemen in een vóór eind 2002 op te stellen herziene tekst;

4.  is ingenomen met de oprichting van een interinstitutionele werkgroep, als voorgesteld door voorzitter Prodi op 2 oktober 2001;

5.  spreekt nogmaals zijn vertrouwen uit in de communautaire methode en verdedigt de instandhouding van het institutionele evenwicht als het meest passende middel om vooruitgang te boeken bij de integratie;

6.  herinnert eraan dat elk beginsel van een Europese governance slechts kan bestaan bij de gratie van de beschikbaarheid van eigen middelen waarover democratisch wordt besloten en een verregaande vereenvoudiging van de begrotingsprocedures, om ze begrijpelijker te maken voor de burger;

7.  waardeert de inspanningen van de Commissie voor een betere planning van de procedures; is evenwel van mening dat het proces van strategische planning moet worden herzien in het licht van de politieke prioriteiten die de begrotingsautoriteit heeft aangewezen en dat de menselijke hulpbronnen die zijn toegewezen aan de uitvoering van het betreffende beleid derhalve moeten worden aangepast;

Beginselen

8.  bevestigt dat de "parlementarisering” van het besluitvormingssysteem van de Unie een grotere transparantie van de werkzaamheden van de Raad impliceert, dat participatie van de parlementen - het Europees en de nationale - de basis vormt voor een democratisch gelegitimeerd Europees bestel en dat uitsluitend de democratisch gelegitimeerde instellingen op regionaal, nationaal en Europees niveau verantwoorde wetgevingsbesluiten kunnen nemen;

9.  is van mening dat het Parlement er niet mee kan instemmen dat de regelgevende bevoegdheden en de participatie in het wetgevende proces door de enige instelling die rechtstreeks door de Europese burgers wordt gekozen, worden beknot. Voor de verbetering van de communicatie van de burgers met de instellingen van de Unie zijn nodig: versterking van de wetgevende bevoegdheden van het Parlement;

10.  acht het derhalve van belang dat bij de verdere discussie over "governance” de volgende principiële overwegingen in aanmerking worden genomen:

  a)

de "uitoefening van bevoegdheden” (=""governance”) door de instellingen van de Unie impliceert democratische legitimering; deze wordt verschaft door het Europees Parlement en de nationale parlementen, waarbij laatstgenoemde fungeren als organen voor het uitoefenen van controle op de in de Raad vertegenwoordigde regeringen;

  b)

democratische legitimering impliceert dat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende politieke wilsvorming plaatsvindt via parlementaire beraadslaging. Dit is een inhoudelijke en niet uitsluitend formele voorwaarde. Ook ten aanzien van door de executieve noodzakelijkerwijze vast te stellen uitvoeringsregelingen zijn democratische legitimering en controle onontbeerlijk;

  c)

legitimering in deze zin impliceert dat een politieke beslissing gebaseerd is op een basisconsensus, zoals die tot uitdrukking komt in het door de Unie erkende Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als opsomming van individuele rechten en objectief waardesysteem;

  d)

legitimering in deze zin is tenslotte ondenkbaar zonder duidelijke toewijzing van politieke verantwoordelijkheid en kan niet door "technische” begrippen als "efficiëntie” of "coherentie” worden vervangen;

Participatie en raadpleging

11.  merkt, gezien bovenstaande overwegingen, met betrekking tot participatie en raadpleging op dat

  a)

de georganiseerde civil society als "het geheel van alle organisatiestructuren waarvan de leden via een democratisch proces van overleg en consensusvorming het algemeen belang dienen en tevens als bemiddelaars tussen overheid en burgers optreden”(17) naast de onder 8 en 10 genoemde elementen, hoewel belangrijk, onvermijdelijk sectoraal is en geen eigen democratische legitimering kan bezitten(18) omdat de vertegenwoordigers van de civil society niet door het volk zijn gekozen en dus ook niet door het volk uit hun functie kunnen worden ontheven,

  b)

de raadpleging van betrokken actoren met als doel verbetering van wetgevingsvoorstellen altijd alleen maar een aanvulling op en geen vervanging van de procedures en beslissingen van wetgevende en democratische gelegitimeerde instellingen kan zijn; in de wetgevingsprocedure kunnen alleen de Raad en het Parlement als wetgever verantwoorde beslissingen nemen, rekening houdende met de adviezen van de in de EU-Verdragen genoemde organen, met name het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's;

  c)

een belangrijke spreekbuis van de civil society volgens zijn eigen taakopvatting en de in het Verdrag van Nice opnieuw geformuleerde taak (art. 257) het als adviesorgaan optredende Economisch en Sociaal Comité is dat reeds volgens vigerend recht vooraf door de Raad en de Commissie geraadpleegd kan worden "in alle gevallen waarin zij het wenselijk oordelen”(19) ; vroegtijdige raadpleging van dit Comité door de Commissie kan worden gezien als element ter versterking van de participatieve democratie op het niveau van de Unie(20)(21) ,

  d)

het niet in het belang van behoorlijke governance zou zijn als de Commissie deskundigencomités instelt met taken die beter door het Economisch en Sociaal Comité vervuld kunnen worden omdat dit onafhankelijk is van de Commissie(22) ,

  e)

de raadpleging van organisaties en deskundigen, hoe onontbeerlijk ook voor de voorbereiding van met name wetsvoorstellen, er niet toe mag leiden de bureaucratische hiërarchie nog ingewikkelder te maken, bijvoorbeeld door "geaccrediteerde organisaties” of "organisaties waarmee partnerschapsregelingen zijn aangegaan”,

  f)

de Commissie in samenwerking met het Economisch en Sociaal Comité organisatiestructuren moet creëren om een zinvolle en doeltreffende raadpleging van de betrokken partijen te bereiken; alle lopende raadplegingen dienen te worden opgenomen in een via Internet toegankelijk register;

12.  stelt naar aanleiding van suggesties van de Commissie en het Economisch en Sociaal Comité(23) voor een interinstitutioneel akkoord te sluiten over democratische raadpleging, waarbij alle drie instellingen ertoe verplicht worden gemeenschappelijk vastgestelde raadplegingsnormen en -praktijken op het vlak van de Unie na te leven; wijst er echter met het oog op de zelfstandige rol van talrijke niet-gouvernementele organisaties op, dat de invoering van raadplegingsnormen niet aan "tegenprestaties” van de kant van civil society -organisaties gekoppeld mag worden omdat voor een levendige democratie een onafhankelijke, kritische publieke opinie absoluut noodzakelijk is; bevestigt echter dat de democratische eisen die qua verantwoordingsplicht en transparantie aan het communautaire regelgevingsproces worden gesteld, ook voor deze organisaties moeten gelden;

13.  wijst erop dat de toegang tot wetgeving een belangrijk element is voor effectieve participatie en raadpleging en dat derhalve coherente en duidelijke wetgeving, praktische toegang daartoe en een beter begrip daarvan door de betrokkenen noodzakelijk zijn;

14.  is van oordeel dat dit goede publiciteit en optimale communicatie vereist, zowel direct (gericht op het publiek) als indirect (via de pers), om belangstelling te wekken en de medewerking van de burgers te verkrijgen voor te nemen maatregelen;

15.  wijst met klem op de mogelijkheden die de nieuwe technologieën bieden om de nieuwe uitdagingen op het gebied van de communicatie, raadpleging en rechtstreekse participatie van de civil society aan te gaan;

Autonome regelgevende organen

16.  wijst erop dat bij een toenemende overheveling van EU-bestuursbevoegdheden naar Europese agentschappen met beslissingsbevoegdheden afbreuk wordt gedaan aan het medebeslissingsrecht en de politieke controle door het Europees Parlement en de Raad;

17.  is, uitgaande van de onder 8 en 10 genoemde beginselen, van mening dat met de instelling van verdere zelfstandige regelgevende organen naast het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in Alicante, het Communautair Bureau voor plantenrassen in Angers en het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling in Londen binnen het in het witboek aangegeven bestek(24) alleen kan worden ingestemd indien met name wetenschappelijke of technische kennis noodzakelijk is en een gedecentraliseerde structuur gepast lijkt, hetgeen er echter niet toe mag leiden dat het toezicht van de Commissie vanuit inhoudelijk oogpunt en van rechtswege beperkt wordt en zij van haar politieke verantwoordelijkheid ontslagen wordt;

18.  wijst er echter op dat de Commissie daarbij steeds over de instrumenten moet beschikken om tegenover het Parlement en de Raad rekening en verantwoording te kunnen afleggen over de activiteiten van dergelijke organen, en dat het vanzelfsprekend is dat dergelijke organen alleen mogen worden ingesteld op basis van een duidelijke rechtsgrondslag;

Openheid en transparantie

19.  is van mening dat meer transparantie en openheid van de Raad als wetgever een absolute noodzaak zijn voor goede "governance” en dé voorwaarde zijn voor een beter begrip bij en grotere betrokkenheid van het publiek en voor een betere voorlichting van de betrokken partijen wat betreft de werkzaamheden van de Raad in het kader van de regelgeving;

20.  wijst in dit verband opnieuw op de noodzaak van openbare zittingen van de Raad als wetgever; in dit geval moeten de beraadslagingen en stemmingen openbaar zijn; volgens het Reglement van de Raad moeten aan het begin en het eind van alle wetgevingsprocedures openbare beraadslagingen plaatsvinden en moeten de uitslagen van de stemmingen en stemverklaringen van Raadsleden gepubliceerd worden;

21.  betreurt dat in het Witboek nergens het verzoekschrift aan het Europees Parlement en de klacht aan de Europese Ombudsman worden genoemd, hoewel de Commissie een zeer gewaardeerde en vaak doorslaggevende bijdrage levert aan de behandeling van de verzoekschriften in het belang van de Europese burger;

22.  betreurt dat hoewel het Witboek voornamelijk handelt over onderwerpen die vallen onder behoorlijk bestuur, de Commissie niet in staat is gebleken een standpunt in te nemen over het initiatief van het Europees Parlement en de Europese Ombudsman over behoorlijk bestuur;

23.  betreurt dat de ontwerpcode voor goed administratief gedrag niet als uitgangspunt dient voor de uitwerking door de Commissie van concrete acties in aansluiting op het Witboek;

24.  betreurt dat de Commissie in het Witboek niet de nieuwe regels vermeldt voor de toegang tot documenten, aangezien het vanzelf spreekt dat een juiste tenuitvoerlegging van deze regels en de toekenning van passende kredieten daartoe van uitzonderlijk belang zijn voor het bereiken van goede governance in de EU;

Inschakeling van regionale en lokale organen

25.  constateert verder, uitgaande van de onder 8 en 10 geformuleerde overwegingen, dat een rechtstreekse delegatie van bevoegdheden en taken naar organen en instanties op regionaal en lokaal niveau van de lidstaten niet in aanmerking komt omdat een en ander zou indruisen tegen de basisstructuur van de Unie en tegen het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, waardoor het aan de lidstaten wordt overgelaten te beslissen hoe zij zich intern organiseren;

26.  is ingenomen met de in het Witboek beoogde rol van de regio's als bemiddelaar tussen burger en supranationale autoriteiten; kijkt uit naar voorstellen van de conventie tot opneming van een specifieke verwijzing in artikel 5 van het EG-Verdrag naar de taak van constitutionele regio's in de lidstaten; stelt voor de regio's en plaatselijke instanties, die beide belangrijke taken hebben bij de tenuitvoerlegging van EU-recht en EU-beleid, uit te nodigen in veel ruimere mate deel te nemen aan raadplegingen in de prelegislatieve fase en aan het post-legislatieve toezicht op de gevolgen van regelgeving ter plaatse;

27.  is verder van mening dat de ontwikkeling van een dialoog met lokale organisaties ertoe moet leiden dat gemeenten en lokale publiekrechtelijke lichamen geraadpleegd worden over alle projecten van de Commissie die hun belangen raken;

28.  constateert in dit verband dat de nagestreefde bestuurlijke overeenkomsten ook een interessante en nieuwe aanzet tot omzetting van het Gemeenschapsrecht vormen, maar dat de gevolgen voor het bestuursrecht van de lidstaten, met name voor de structuren van gemeentelijk zelfbestuur, zorgvuldig moeten worden onderzocht;

29.  houdt vast aan het beginsel van een eigen tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht door nationale regeringen en regio's omdat dit tot een transparante taakverdeling, duidelijke verantwoordelijkheid en een dicht bij de burger staande tenuitvoerlegging van het EU-recht voert; hamert echter op een effectieve controle op de naleving van Europese verplichtingen, bijvoorbeeld aan de hand van inbreukprocedures;

Betere wetgeving

30.  wijst erop dat over dit onderwerp al jarenlang een intensieve gedachtewisseling tussen de instellingen van de Unie aan de gang is(25) ;

31.  constateert dat de opstelling van een "actieplan voor betere regelgeving” door een werkgroep van de Raad ("Mandelkern Group on better regulation”) alsmede, parallel daaraan, tevens door een dienovereenkomstige werkgroep van de Commissie een ernstige inbreuk op de communautaire methode vormt omdat het Parlement als cowetgever daarvan noch in kennis is gesteld noch bij de desbetreffende werkzaamheden werd betrokken;

32.  doet een beroep op de Europese Raad het "actieplan voor betere regelgeving” niet goed te keuren zonder voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement;

33.  herinnert eraan dat Commissievoorzitter Prodi op 2 oktober 2001 voor het Europees Parlement verzekerd heeft dat de Commissie noch op de bijeenkomst van de Europese Raad in Laken, noch op een ander tijdstip een dergelijk plan zal presenteren zonder vooraf het Parlement te hebben geraadpleegd; verzoekt de Commissie ervan af te zien de Europese Raad van Laken een "actieplan voor betere regelgeving” of een soortgelijk document onder een andere naam voor te leggen voordat de cowetgever Parlement een standpunt heeft kunnen bepalen;

34.  is van oordeel dat er ten aanzien van coregulering momenteel geen institutionele regelingen bestaan die het Parlement de daadwerkelijke uitoefening van zijn politieke taak en verantwoordelijkheid garanderen, noch met betrekking tot de adequate keuze van het rechtsinstrument (bij eerbiediging van het recht van initiatief van de Commissie), noch met betrekking tot de vorm en omzetting van een voorgestelde coregulering;

35.  is van mening dat de toepassing van zogenaamde "kaderrichtlijnen” - hand in hand dient te gaan met adequate mechanismen voor democratische controle; met name moet het Parlement in de toekomst beschikken over een tijdgebonden "rappelmechanisme” voor gedelegeerde regelgeving;

36.  wijst erop dat deze methoden door het Parlement diepgaand bestudeerd en uitvoerig behandeld moeten worden en dat zij een regeling in de vorm van een interinstitutioneel akkoord(26) noodzakelijk maken. Indien de Commissie ervan uitgaat dat van coregulering geen gebruik dient te worden gemaakt in situaties "waarin regels op uniforme wijze moeten worden toegepast in elke lidstaat”(27) , dan is het toepassingsgebied ervan waarschijnlijk niet erg groot. Het mag er in ieder geval niet toe leiden dat milieudoelstellingen voor het bedrijfsleven worden vastgesteld buiten het Parlement om en uitsluitend met instemming van de Raad(28) , door middel van afspraken tussen de Commissie en industrieorganisaties, die noch representatief zijn noch verplicht zijn rekenschap en verantwoording af te leggen(29) ;

37.  is van mening dat tegen de zogenaamde "open methode van coördinatie” minder bezwaren bestaan als die methode zich beperkt tot uitwisseling van beproefde praktijken en vergelijking van geboekte vooruitgang en niet plaatsvindt op een gebied (voorbereiding van de Europese Raden) waartoe het Parlement geen toegang heeft. Deze methode mag geenszins leiden tot een verkapte parallelle regelgeving bij omzeiling van de wetgevingsprocedures, zoals die in het EG-Verdrag zijn verankerd;

38.  wijst erop dat een betere wetgeving tot een eigen "cultuur” van openbaar bestuur op alle niveaus in de Europese Unie moet leiden, waartoe ook de omzetting van regelgeving door de instanties in de lidstaten moet behoren; daarvoor is een goede en adequate voorlichting en opleiding van ambtenaren, zowel op Europees als op nationaal, regionaal en lokaal niveau, noodzakelijk teneinde een gedecentraliseerd bestuur en een "Europa-vriendelijke instelling” op alle niveaus te garanderen;

39.  is van oordeel dat elke wijziging van de communautaire regelgeving inzake de institutionele en juridische aspecten van de "governance” via een wijziging van de geldende Verdragen tot stand moet komen en dus op de agenda van de volgende Conventie geplaatst moet worden;

40.  is van mening dat de Commissie verdergaande hervormingsvoorstellen met betrekking tot de comitologie moet indienen omdat ook bij de tenuitvoerlegging van communautaire regelgeving door de Commissie grotere transparantie en meer controle door het Parlement als medewetgever nodig is;

41.  verzoekt de Commissie, teneinde “prioriteit te geven aan de behandeling van eventuele schendingen van het gemeenschapsrecht”, - overeenkomstig haar te kennen gegeven voornemen - niet te aarzelen om procedures inwerking te stellen die kunnen leiden tot het instellen van een beroep wegens nalatigheid tegen de lidstaten, overeenkomstig artikel 226 van het Verdrag;

42.  dringt er bij de Commissie op aan zich grotere inspanningen te getroosten om haar eigen bestuurlijke hervorming af te ronden teneinde een hoogwaardig, open en transparant openbaar bestuur te realiseren, zonder hetwelk het onmogelijk zal zijn ernaar te streven het belangrijkste uitvoerend gezag in een goed georganiseerde en tot het afleggen van rekening en verantwoording verplichte Unie te zijn;

Samenwerking met het Europees Parlement

43.  verwacht dat de Commissie met name de samenwerking met de leden van het Europees Parlement intensiveert en hen bij hun eigenlijke taak, de dialoog met de burger, zodanig ondersteunt dat de bevoegde Commissiediensten alle hiervoor noodzakelijke informatie, bijvoorbeeld over de bureaucratische afwikkeling van zaken en op handen zijnde termijnen, ter beschikking stellen en met name naar aanleiding van aanvullende verzoeken om informatie volledige en omvangrijke inlichtingen verstrekken;

44.  benadrukt dat de rechtstreeks gekozen leden van het Europees Parlement de vertegenwoordigers van de burgers van de Europese Unie zijn;

Uitbreiding

45.  constateert dat het politieke vraagstuk "uitbreiding” in het witboek nauwelijks wordt behandeld hoewel de Commissie nog in haar advies inzake het bijeenroepen van de laatste Intergouvernementele Conferentie(30) terecht opmerkte dat de uitbreiding vereist "dat de werkwijze van de instellingen wordt aangepast om te verzekeren dat zij doeltreffend blijven functioneren in een Unie waarvan het aantal lidstaten zal worden verdubbeld”. Tegen de achtergrond van de uitbreiding komt ook de kwestie van de kosten, verbonden aan de door de Commissie voorgestelde hervormingen met het oog op een grotere betrokkenheid van de burger en de civil society, in een heel ander daglicht te staan(31) ;

Conventie en Intergouvernementele Conferentie

46.  wijst erop dat het Parlement met name op de in het laatste hoofdstuk van het witboek aan de orde gestelde onderwerpen ("Debat over de toekomst van Europa”) nader zal ingaan aan de hand van afzonderlijke verslagen van zijn bevoegde commissie zodat deze onderwerpen niet in onderhavige resolutie worden behandeld, zulks om overlapping en herhalingen te voorkomen;

Specifieke maatregelen en voorstellen van de Commissie

47.  zal de in het Witboek aangekondigde talrijke losse voorstellen en maatregelen, o.a.

  -

""Richtsnoeren voor het gebruik van deskundigenadvies”(32) ,

  -

""Prioriteiten bij het onderzoek naar mogelijke inbreuken op het Gemeenschapsrecht”(33) ,

  -

""Criteria voor de oprichting van nieuwe regelgevende organen”(34) ,

  -

""Gedragscode met minimumnormen voor raadpleging”(35) ,

  -

""Een benadering voor samenwerking met belangrijke netwerken”(36) ,

  -

""Programma om de communautaire wetgeving te herzien en te vereenvoudigen met behulp van snelle procedures”(37) ,

  -

""Codificatie van de huidige administratieve voorschriften inzake de behandeling van klachten”(38) ,

  -

""Onderzoeken hoe het kader voor transnationale samenwerking van regionale en lokale organisaties beter kan worden gesteund op het niveau van de EU”(39) ,

  -

""Voorstel voor jumelages tussen nationale administraties”(40) ,

  -

""Herziening van de internationale vertegenwoordiging van de Europese Unie”(41) ,

zorgvuldig bestuderen zodra het Parlement daarover beschikt;

°
°   °

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)

PB C 287 van 12.10.2001, blz. 1.

(2)

PB C 20 van 20.1.1997, blz. 31.

(3)

PB C 219 van 30.7.1999, blz. 427.

(4)

PB C 197 van 12.7.2001, blz. 433.

(5)

Punt 12 van de aangenomen teksten.

(6)

PB C 228 van 13.8.2001, blz. 211.

(7)

CdR 182/2000.

(8)

PB C 193 van 10.7.2001, blz. 117.

(9)

CdR 436/2000.

(10)

Witboek 3.1.

(11)

Witboek 3.1.

(12)

Hervorming van de Commissie - Witboek - Deel II - Actieplan, hoofdstuk II, subhoofdstuk IV - (COM(2000) 200 ).

(13)

Witboek 3.1.

(14)

Witboek 3.2.

(15)

Witboek 3.4.

(16)

Witboek, hoofdstuk I, voetnoot 1.

(17)

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De rol en bijdrage van de maatschappelijke organisaties bij de opbouw van Europa” van 22 september 1999, punt 7.1., PB C 329 van 17.11.1999, blz. 339.

(18)

Zie ook paragraaf 30 van de resolutie van het Parlement van 26 oktober 2000 over de verslagen van de Commissie aan de Europese Raad: ”De wetgeving verbeteren 1998 - Een gedeelde verantwoordelijkheid” (COM(1998) 715 - C5-0266/2000 - 1999/2197(COS) en - ”De wetgeving verbeteren 1999” (COM(1999) 562 - C5-0279/1999 - 1999/2197(COS) ) (PB C 197 van 12.7.2001, blz. 433).

(19)

Artikel 262 van het EG-Verdrag.

(20)

Advies van het Economisch en Sociaal Comité van 25 april 2001, punten 4.1, 4.2.1, 4.6 en 5.5 "Voorstellen en richtsnoeren”, voorstel 1 en voorstel 2.

(21)

Zie ook de paragrafen 28 en 37 van de resolutie van het Parlement van 10 december 1996 (PB C 20 van 20.1.1997, blz. 31).

(22)

In een ontwerpadvies van het Subcomité governance van het Economisch en Sociaal Comité wordt het voorbeeld genoemd van de voor het concurrentievermogen van het bedrijfsleven bevoegde "Groep ondernemingenbeleid”: 30 leden daarvan worden door de lidstaten en 40 door de Commissie zelf benoemd, wat tot enorme extra kosten leidt (document CES 95/2001 van 22 februari 2001, punt 4.2.2).

(23)

Witboek 3.1. "Gestreefd moet worden naar een versterking van een cultuur van raadpleging en dialoog en de overname ervan door alle Europese instellingen. Daarbij moet met name het Europees Parlement worden betrokken bij het raadplegingsproces, gelet op diens rol van vertegenwoordiging van de burger”, advies van het ESC van 25 april 2001, 3.5, 3.5.1.

(24)

Witboek 3.2.

(25)

Van recente datum: Resolutie van het Europees Parlement van 4 september 2001 over het 17de jaarlijks verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (1999) (COM(2000) 92 - C5-0381/2000 - 2000/2197(COS) )(Punt 6 van de aangenomen teksten); resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2001 over het ontwerp van interinstitutioneel akkoord over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2037/1/2000REV1 - C5-0588/2000 - 2000/2266(ACI)) (Punt 5 van de aangenomen teksten); resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2001 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - SLIM-evaluatie: vereenvoudiging van de regelgeving voor de interne markt (COM(2000) 104 - C5-0209/2000 - 2000/2115(COS) ); resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2000 over de verslagen van de Commissie aan de Europese Raad: ”De wetgeving verbeteren 1998 - Een gedeelde verantwoordelijkheid” (COM(1998) 715 - C5-0266/2000 - 1999/2197(COS) en - ”De wetgeving verbeteren 1999” (COM(1999) 562 - C5-0279/1999 - 1999/2197(COS) ). (PB C 197 van 12.7.2001, blz. 433).

(26)

Op de gevaren die verbonden zijn aan "vrijwillige overeenkomsten tussen diverse bij een zaak betrokken partijen” heeft het Parlement reed gewezen in de paragrafen 23 en 24 van zijn resolutie van 26 oktober 2000 over "De wetgeving verbeteren” (zie zevende visum verslag-Würmeling).

(27)

Witboek 3.2. "Voorwaarden voor het gebruik van co-regulering”.

(28)

Zie in dit verband de resolutie van het Europees Parlement van 14 juli 1997 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement voer milieuconvenanten, PB C 286 van 22.9.1997, blz. 254. Het meest recente voorbeeld van een geplande vrijwillige verbintenis van het bedrijfsleven betreft de bescherming van voetgangers tegen letsel door motorvoertuigen (Mededeling van de Commissie COM(2001) 389 van 11.7.2001).

(29)

Witboek, loc. cit.

(30)

"Aanpassing van de instellingen voor een geslaagde uitbreiding” van 26.1.2000, COM(2000) 34 , blz. 6.

(31)

Zie met betrekking tot het Parlement het door het Bureau op 3 september 2001 aangenomen verslag "Voorbereiding van het Europees Parlement op de uitbreiding van de Europese Unie”, PE 305.269/BUR./def.

(32)

Witboek 3.2.

(33)

Witboek 3.2. (omlijnde tekst).

(34)

Witboek "Voorstellen voor verandering”.

(35)

Witboek 3.1. "Actiepunten”.

(36)

Witboek 3.1. "Actiepunten”.

(37)

Witboek 3.2. "Actiepunten”.

(38)

Witboek 3.2. "Actiepunten”.

(39)

Witboek 3.1. "Actiepunten”.

(40)

Witboek 3.2. "Actiepunten”.

(41)

Witboek 3.3. "Actiepunten”.

Bevordering van de kwaliteit in het werkgelegenheids- en sociaal beleid
previous
top of page
next

B5-0739/2001

Resolutie van het Europees Parlement over een Europese strategie ter bevordering van de kwaliteit in het werkgelegenheids- en sociaal beleid

Het Europees Parlement,

-  gelet op de Agenda voor sociaal beleid die door de Europese Raad te Nice op 7-9 december 2000 is goedgekeurd,

-  gelet op de conclusies van de zittingen van de Europese Raad van Lissabon (23-24 maart 2000), Stockholm (23-24 maart 2001) en Göteborg (15-16 juni 2001),

-  gelet op de mededeling van de Commissie " Werkgelegenheids- en sociaal beleid: een kader voor het investeren in kwaliteit " (COM(2001) 313 ),

-  gelet op het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad inzake richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor het jaar 2002 (COM(2001) 511 ),

A.  overwegende dat de Europese Raad van Lissabon het strategische doel heeft gesteld om de Europese Unie tot de meest competitieve en dynamische, op kennis gebaseerde economische ruimte ter wereld te maken, die gekenmerkt wordt door een duurzame economische groei, meer en betere arbeidsplaatsen en een grotere mate van sociale samenhang,

B.  overwegende dat de Agenda voor sociaal beleid, die door de Europese Raad van Nice werd goedgekeurd, de noodzaak onderstreept om het accent te leggen op kwaliteit als middel om een positieve, wederzijds versterkende interactie te bewerkstelligen tussen het beleid op economisch, werkgelegenheids- en sociaal gebied,

C.  overwegende dat de kwaliteit van de arbeidsplaatsen altijd een doelstelling moet zijn, ongeacht de situatie met betrekking tot de economische groei,

D.  overwegende dat de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2002 "kwaliteit van het werk” als een algemene doelstelling omvatten,

E.  overwegende dat de Europese Raad van Stockholm er bij de Raad en de Commissie op aangedrongen heeft om indicatoren voor de kwaliteit van het werk te ontwikkelen, die op tijd moeten worden ingediend om te kunnen worden behandeld op de Europese Raadszitting te Laken,

F.  overwegende dat de Commissie onlangs een mededeling heeft gepubliceerd, waarin zij diverse methoden probeerde te schetsen om het beleidsdoel van verbetering van de kwaliteit van het werk te realiseren en een initieel aantal indicatoren vast te stellen,

G.  overwegende dat kwaliteit de wens weerspiegelt om niet alleen minimumnormen te verdedigen, maar naar stijgende normen te streven, opdat de vruchten van de vooruitgang eerlijker worden gedeeld,

H.  overwegende dat het noodzakelijk is specifieke beleidsdoelstellingen en prioritaire actieterreinen vast te stellen om inhoud te geven aan de "kwaliteitsstrategie”, die anders het gevaar loopt alleen maar een inhoudsloos slagwoord te worden,

I.  overwegende dat er behoefte bestaat aan vaststelling van de beleidsinstrumenten die vereist zijn om uitvoering te geven aan een dergelijke strategie, waarbij het begrip "kwaliteit” in deze instrumenten zelf dient te worden ingebouwd,

Algemene evaluatie

1.  is ingenomen met het feit dat er een debat begonnen is over de verhoging van de kwaliteit in het sociaal en werkgelegenheidsbeleid, omdat dit een beslissende stap is bij het in praktijk brengen van de doelstellingen die op de Europese Raad van Lissabon en in de Agenda voor sociaal beleid zijn vastgesteld;

2.  is van oordeel dat kwaliteit in het sociaal en werkgelegenheidsbeleid een essentieel element vormt voor een bloeiende economie, meer en betere arbeidsplaatsen en een samenleving die mensen niet uitsluit; doet een beroep op de Commissie om een gedetailleerdere analyse te geven van de uiteenlopende effecten van hoge kwaliteit van de werkgelegenheid op het werkgelegenheidspeil;

3.  is ingenomen met het besluit om een reeks indicatoren vast te stellen als grondslag voor de kwaliteitsmeting, mits er geen nieuwe statistische lasten worden opgelegd aan de bedrijven, maar doet een beroep op de Commissie om, hierop voortbouwend en als volgende stap, een strategische aanpak te ontwikkelen die de kwaliteitsverhoging koppelt aan concrete beleidsdoelstellingen, streefnormen en beleidsinstrumenten, in het kader van een reguleringsklimaat dat bevorderlijk is voor investering, vernieuwing en ondernemersschap, overeenkomstig de besluiten van de Europese Raad van Lissabon;

Wat betreft de prioriteiten

4.  is van mening dat elk initiatief tot bevordering van kwaliteit van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid, om effectief te kunnen zijn, op een beperkt aantal prioriteiten gericht moet zijn, dit ondanks de algemene aard van de kwaliteitsdoelstelling;

5.  merkt op dat er een positieve correlatie bestaat tussen investering in kwaliteit enerzijds en groei van de werkgelegenheid en competitiviteit anderzijds, omdat er - afgezien van de productiviteitswinsten - van kwaliteit in het werk stimulansen uitgaan om de arbeidsmarkt te betreden;

6.  is derhalve van mening dat, om de door de Europese Raad van Lissabon gedefinieerde werkgelegenheidsdoelstellingen te realiseren, de strategieën ter verbetering van de kwaliteit van het werk in de eerste plaats gericht moeten zijn op vrouwen en oudere werknemers; dringt daarom in het bijzonder aan op:

  -

de invoering van adequate, gewaarborgde arbeidsnormen voor nieuwe vormen van "atypische” werkgelegenheid, waarbij ook aan het aspect van de sociale bescherming moet worden gedacht,

  -

de ontwikkeling van een alomvattende strategie om de door het beroepsleven en het gezinsleven gestelde eisen met elkaar te verzoenen,

  -

een alomvattende strategie om oudere werknemers op de arbeidsmarkt vast te houden;

7.  is van mening dat hoge kwalificaties en niveaus van vakbekwaamheid essentiële elementen zijn voor de verhoging van de productiviteit, een vergroting van de tevredenheid met het werk en het voorkomen van uitsluiting van de arbeidsmarkt; benadrukt de noodzaak om het concept van "actieve educatie en opleidingsbeleid” te ontwikkelen parallel aan een actief arbeidsmarktbeleid;

8.  is van mening dat gezondheid en veiligheid op het werk een andere prioriteit moeten zijn in elke strategie om de kwaliteit van het werk te verhogen; verwacht door de Commissie zo spoedig mogelijk te worden geraadpleegd over een ontwerpactieplan op dit gebied;

9.  doet een beroep op de Commissie om een kosten-batenanalyse uit te voeren naar de maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het werk, teneinde de economische voordelen van hogere kwaliteit beter zichtbaar te maken;

Wat de uitvoering betreft

10.  erkent dat benchmarking op basis van in gemeenschappelijk verband gedefinieerde indicatoren en de uitwisseling van goede praktijken de meest geschikte beleidsaanpak kunnen zijn voor sommige aspecten van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid op Europees niveau; benadrukt echter dat de methode van open coördinatie een aanvulling kan zijn op andere beleidsinstrumenten, met name wetgeving, maar niet in de plaats daarvan kan komen; is van mening dat een de facto kwaliteitsgericht beleid moet resulteren in stapsgewijze verhogingen van gegarandeerde minimumnormen; vestigt in dit verband de aandacht op de voorstellen voor aanvullende acties, zoals die vervat zijn in zijn resolutie van 25 oktober 2000 inzake het sociaal beleid;

11.  merkt op dat, wanneer de toepassing van besluitvorming bij meerderheid van stemmen in de Raad niet aanmerkelijk wordt uitgebreid, de methode van open coördinatie het standaardinstrument wordt voor het sociaal en werkgelegenheidsbeleid in een met nieuwe lidstaten uitgebreide Europese Unie;

12.  dringt aan op volledige participatie van het Europees Parlement en de nationale parlementen bij de verschillende methoden van open coördinatie; met betrekking tot zijn eigen participatie verlangt het een raadplegingsprocedure naar het voorbeeld van die welke gevolgd is voor de eerdere Europese werkgelegenheidsstrategie;

13.  is van mening dat de Agenda voor sociaal beleid moet worden aangevuld en aangepast in het licht van de nieuwe prioriteit van kwaliteitsbevordering; benadrukt dat er behoefte bestaat aan sterkere monitoring van de uitvoering van het beleid, met inbegrip van controle op de volledige omzetting van de Europese wetgeving in nationale wetsteksten;

°
°   °

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen
previous
top of page
next

A5-0393/2001

Resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag 2000 van de Commissie inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding (COM(2001) 255 - C5- 0469/2001 - 2001/2186(COS) en over de mededeling van de Commissie "Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen - Fraudebestrijding - Actieplan voor 2001-2003" (COM(2001) 254 - C5-0470/2001 - 2001/2186(COS) )

Het Europees Parlement,

-  gezien het jaarverslag van de Commissie (COM(2001) 255 - C5-0469/2001 ),

-  gezien de mededeling van de Commissie (COM(2001) 254 - C5-0470/2001 ),

-  gelet op de artikelen 276, lid 3 en 280, lid 5 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0393/2001 ),

A.  overwegende dat de omvang van de door de lidstaten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF vastgestelde fraudes en onregelmatigheden in het jaar 2000 zeer sterk is toegenomen en een niveau van ongeveer, 2,03 miljard EUR heeft bereikt, wat in vergelijking met de voorgaande jaren een verdubbeling is, en overwegende dat dit bedrag uit de onderstaande subposten bestaat:

  -

inkomstenzijde:

traditionele eigen middelen1.143 miljoen EUR

  -

uitgavenzijde:

Garantiefonds voor de landbouw 576 miljoen EUR

structuurbeleidmaatregelen 139 miljoen EUR

interne beleidsmaatregelen 13 miljoen EUR;

externe beleidsmaatregelen 156 miljoen EUR;

B.  overwegende dat de inkomstenverliezen ten gevolge van aan het licht gebrachte fraude en onregelmatigheden (vooral met douanerechten en heffingen) inmiddels 7,5% van de totale traditionele eigen middelen bedragen; dat echter ook aan de uitgavenzijde en met name bij de door de Commissie rechtstreeks beheerde uitgaven een duidelijke stijging werd vastgesteld,

C.  overwegende dat het bedrag van de bij de landbouwuitgaven gemelde fraudes en onregelmatigheden van 576 miljoen EUR ver boven het niveau van het jaar daarvoor lag,

D.  overwegende dat deze cijfers alarmerend zijn, ook al is deze stijging ten dele het gevolg van een grotere aandacht voor de fraudebestrijding,

E.  overwegende dat de grijze zone van niet-ontdekte fraudes en onregelmatigheden waarschijnlijk nog veel groter is,

F.  overwegende dat volgens het Speciaal verslag nr. 10/2001(1) van de Rekenkamer over de financiële controle van de structuurfondsen het aantal niet-gemelde fraudes en onregelmatigheden nog veel groter is, o.a. omdat de lidstaten maar zeer onvolledig voldoen aan hun meldplicht als het gaat om onregelmatigheden bij de structuurfondsen, zodat er in feite twee grijze zones bestaan: ten eerste de gevallen die in het geheel niet worden ontdekt, en ten tweede de gevallen die in de lidstaten wel worden ontdekt, maar niet aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF worden gemeld,

G.  overwegende dat nog altijd slechts een gering deel van de ontdoken bedragen teruggevorderd kan worden en dat bij de eigen inkomsten het gemiddeld teruggevorderd percentage sinds 1998 zelfs met meer dan de helft tot nog maar 13,85% is gedaald,

H.  overwegende dat het vertrouwen van de burgers in de Europese Unie en haar instellingen niet wordt beïnvloed door het aan het licht brengen van fraude en onregelmatigheden als zodanig, maar door het feit dat in de meeste gevallen de ontdoken bedragen niet teruggevorderd kunnen worden en de verantwoordelijken ongestraft blijven,

1.  eist met het oog op deze alarmerende cijfers een kwalitatieve verbetering van de fraudebestrijding, waarbij de volgende punten in het actieplan van de Commissie moeten worden opgenomen c.q. meer aandacht moeten krijgen:

  a)

instelling van de functie van Europese openbare aanklager voor financiële aangelegenheden uiterlijk medio 2002,

  b)

doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap in de toetredingslanden,

  c)

beter toezicht op de inspanningen van de lidstaten door de Commissie en rigoureuze openheid over vastgestelde zwakke punten,

  d)

het fraudebestendig maken van alle nieuwe wetgevingsvoorstellen en wijzigingsvoorstellen die gevolgen hebben voor de begroting;

Actieplan 2001-2003

2.  verwelkomt de vier strategische doelstellingen voor de fraudebestrijding alsmede de specifieke maatregelen die de Commissie in haar actieplan 2001-2003 vermeldt en die een belangrijke stap vooruit betekenen in de gezamenlijke, gecoördineerde strijd tegen fraude; wenst regelmatig op de hoogte te worden gehouden over de vooruitgang bij alle in het actieplan beschreven maatregelen;

3.  onderstreept, gezien de ervaring uit het verleden, het belang van doelstelling 1.2.2 inzake een betere follow-up en boetes; herinnert eraan dat het Parlement nog steeds wacht op opheldering over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij het opleggen van boetes; is voorts van mening dat het voorstel voor een verordening betreffende een "zwarte lijst” in het EOGFL- afdeling Garantie eerder moet worden ingediend dan 2003, zoals in het actieplan wordt voorgesteld, en moet worden aangevuld met een soortgelijk instrument voor de structuurfondsen;

4.  deelt de opvatting dat een alomvattende, interinstitutionele benadering ter voorkoming en bestrijding van corruptie (doelstelling 3.1) van belang is, maar is van mening dat de opstelling van de voorgestelde memoranda van overeenstemming tussen OLAF en afdelingen van de Commissie geen twee jaar mag duren en dat daarin bij voorkeur een formelere regeling moet worden opgenomen voor raadpleging en samenwerking in gevallen waarin een vermoeden van onregelmatigheden bestaat;

Samenwerking tussen Commissie en lidstaten

5.  onderstreept het belang van de inspanningen van de lidstaten bij de bestrijding van fraude en onregelmatigheden en bij de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen;

6.  herinnert bijvoorbeeld aan de achterstand bij de van Italië terug te vorderen bedragen en aan de vermeende onregelmatigheden die de Rekenkamer in het Verenigd Koninkrijk heeft ontdekt in verband met de invoer van boter uit Nieuw-Zeeland, die wezenlijk hebben bijgedragen aan de stijging aan de vastgestelde verliezen aan de inkomenszijde;

7.  betreurt dat op grond van de door de Commissie in haar jaarverslag bijeengebrachte informatie niet kan worden vastgesteld in hoeverre in alle lidstaten een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap wordt verwezenlijkt;

8.  verzoekt de Commissie voortaan de door de lidstaten meegedeelde maatregelen niet slechts zonder commentaar op te sommen, maar deze te analyseren en met elkaar te vergelijken, vastgestelde zwakke punten openlijk aan te snijden en op deze wijze de lidstaten tot grotere inspanningen aan te sporen;

Financiële controle op de structuurfondsen

9.  stelt vast dat er van een ramp moet worden gesproken als de Rekenkamer in paragraaf 106 van haar Speciaal verslag nr. 10/2001 tot de conclusie komt dat ook meer dan zes jaar na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1681/94 van de Commissie(2) over het melden van onregelmatigheden, de gegevens die de instanties van de lidstaten aan OLAF hebben verstrekt, in veel gevallen onvolledig, onbetrouwbaar, misleidend, verouderd en daarom van weinig nut waren;

10.  neemt met onbegrip kennis van de constatering van de Rekenkamer in de paragrafen 120 en 121 van haar Speciaal verslag nr. 10/2001 dat het zowel binnen de met de structuurfondsen belaste directoraten-generaal als tussen OLAF en de betrokken directoraten-generaal ontbreekt aan een met documentatie onderbouwd stelsel voor de gecoördineerde follow-up van de onregelmatigheden waarvan de lidstaten melding maken, en dat daarom de analyse of verdere behandeling van de gemelde gevallen ernstige vertraging oploopt of in het geheel niet plaatsvindt;

11.  wijst de Commissie er nu reeds op dat het Parlement in de komende kwijtingsprocedure zal terugkomen op de gebrekkige financiële controle op de structuurfondsen, en verzoekt de Commissie uiterlijk op 15 december 2001 een lijst met alle sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1681/94 gemelde onregelmatigheden aan het Parlement voor te leggen, waarin per geval vermeld is hoe hoog de financiële schade was en in hoeverre de terugvordering van middelen is geslaagd;

Samenwerking met de toetredingslanden

12.  stelt vast dat de opbouw van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap in de toetredingslanden tot de grootste uitdagingen van de komende jaren behoort en dat het, met het oog op de in de toekomst sterk stijgende betalingen ten laste van de communautaire begroting en met het oog op de mogelijke risico's nodig is nieuwe wegen in te slaan;

13.  herinnert aan de in het voorjaar van 2001 bekend geworden corruptie-affaire met EU-middelen in Slowakije en aan de jongste berichten uit Polen, die duiden op belangrijke onregelmatigheden bij het opzetten van een systeem voor het beheer van en de controle op landbouwuitgaven; benadrukt dat deze affaires tot op de bodem moeten worden uitgezocht en dat de verantwoordelijken zo nodig moeten worden gestraft; benadrukt verder dat de wijze waarop kandidaatlanden met dergelijke affaires omgaan vanuit zijn optiek een belangrijke toetssteen is voor hun lidmaatschap van de Europese Unie;

14.  verzoekt OLAF, overeenkomstig het door het Parlement sinds lange tijd uitgedragen decentralisatiebeginsel(3) , uiterlijk medio 2002 dependances in alle aspirant-lidstaten op te zetten;

15.  verzoekt de Europese Rekenkamer uiterlijk begin 2003 voor elke aspirant-lidstaat een standpunt voor te leggen waaruit blijkt of de stelsels voor financiële controle in deze landen zo doeltreffend zijn dat de met een toetreding verbonden overschakeling op een gedecentraliseerd beheer van de communautaire middelen mogelijk is, zonder de financiële belangen van de Gemeenschap in gevaar te brengen;

Onderzoeksactiviteiten van OLAF

16.  stelt vast dat OLAF eind mei 2001 in totaal 2343 gevallen in zijn "case management-systeem” geregistreerd had, maar volgens het Comité van toezicht op OLAF (punt III - 3.2 van het meest recente activiteitenverslag van het Comité van toezicht) niet precies kon aangeven wat de bevoegde nationale instanties in de afzonderlijke gevallen hadden ondernomen en of er administratieve of strafrechtelijke sancties waren opgelegd en middelen waren teruggevorderd;

17.  neemt met zorg kennis van de constatering van het Comité van toezicht op OLAF (punt IV - 3.1.1) dat OLAF slechts in een minimaal aantal gevallen rapporten of inlichtingen heeft doorgestuurd naar de bevoegde nationale gerechtelijke instanties, hoewel er in een groot aantal door OLAF behandelde dossiers sprake is van strafrechtelijk relevante aspecten;

18.  acht het zorgwekkend dat tot dusverre in slechts 2 van de in totaal 92 onderzochte interne gevallen een veroordeling van de aangeklaagden door de nationale rechtbank kon worden bereikt;

19.  neemt met zorg kennis van de constatering van het Comité van toezicht op OLAF (punt V - 3. van het verslag) dat de organen en instellingen van de EU blijkbaar min of meer naar eigen goeddunken OLAF al dan niet op de hoogte stellen van verdachte gevallen en zodoende artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1073/1999(4) van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door OLAF overtreden, die bepaalt dat alle inlichtingen over eventuele gevallen van fraude of corruptie of andere illegale handelingen onverwijld aan OLAF moeten worden doorgegeven; verwacht dat er nu strikt de hand aan deze bepaling wordt gehouden;

Verdenking van fraude en nepotisme bij de Commissie

20.  stelt met onbegrip vast dat de Commissie ondanks een desbetreffende aankondiging van vice-voorzitter Kinnock in maart 2001 nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan de eis van het Parlement (in paragraaf 14 van zijn resolutie van 4 april 2001(5) over de uitvoering van de algemene begroting 1998) om in de affaire-PerryLux als civiele eiser op te treden, om zo inzage in de stukken te kunnen verkrijgen;

21.  herinnert eraan dat tegen een voormalig lid van de Commissie de beschuldiging is geuit dat hij dienstauto's voor privé-doeleinden zou hebben misbruikt; herinnert er verder aan dat tegen een ander voormalig lid van de Commissie o.a. de beschuldigingen zijn geuit dat

  a)

er bij de gunning van diverse opdrachten aan een met haar gelieerde firma kort voor haar ambtaanvaarding als Commissaris geknoeid zou zijn;

  b)

door haar toedoen een dure woning in Brussel gratis aan een van haar adviseurs ter beschikking zou zijn gesteld;

  c)

een Duitse advocaat bij wijze van camouflage opdrachten voor onbeduidende studies en onderzoek zou hebben gekregen om in het kabinet van de Commissaris in en uit te kunnen gaan en inzage te krijgen in en invloed uit te oefenen op gevoelige dossiers (affaire-LEUNA) die toentertijd bij de Commissie in behandeling waren;

22.  wijst de Commissie erop dat dergelijke handelingen wellicht volgens het Belgische strafrecht niet kunnen worden vervolgd, maar als handelingen welke onverenigbaar zijn met het karakter van het ambt, zoals bedoeld in artikel 213 van het EG-Verdrag, vervolgd kunnen en moeten worden; herhaalt daarom zijn eis(6) over de uitvoering van de algemene begroting 1998) dat de Commissie zich eventueel tot het Hof van Justitie wendt indien bevestigd wordt dat leden van de vroegere Commissie uit hun ambt voortvloeiende verplichtingen niet zijn nagekomen; verzoekt de Commissie nadrukkelijk haar afwachtende houding op te geven en het nodige onderzoek in te stellen;

Europese openbare aanklager

23.  is ingenomen met de jongste vooruitgang met de oprichting van Eurojust; verwacht dus dat er uiterlijk medio 2002 naast de 15 door de lidstaten afgevaardigde leden van Eurojust ook een Europese openbare aanklager voor financiële aangelegenheden komt, omdat Eurojust alleen in samenwerking met een dergelijke openbare aanklager doeltreffend kan bijdragen aan de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie;

24.  is verheugd dat de Commissie het idee van een Europese openbare aanklager steunt en verwacht dat de Commissie in het door haar aangekondigde Groenboek ook ingaat op de vraag hoe, overeenkomstig paragraaf 8 van zijn resolutie van 14 maart 2001(7) over het jaarverslag 1999 over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en fraudebestrijding, op grond van het EG-Verdrag de instelling kan worden verwezenlijkt van de functie van een openbare aanklager voor financiële aangelegenheden, die vooralsnog alleen bevoegd zou zijn voor interne onderzoeken en de bevoegde nationale justitiële instanties alleen zou mogen adviseren en ondersteunen, maar geen instructies zou mogen geven; wijst erop dat het Comité van toezicht op OLAF in zijn meest recente activiteitenverslag zijn steun uitspreekt voor de wens tot instelling van de functie van openbare aanklager, die in een eerste fase alleen bevoegd is voor intern onderzoek, en deze instantie als een van de voorwaarden beschouwt om de legaliteit en de legitimiteit van het OLAF-onderzoek te waarborgen;

25.  is verheugd over en spreekt zijn steun uit voor het voorstel van de Commissie om - als noodzakelijke tweede stap - bij de volgende gelegenheid het EG-Verdrag te wijzigen en vervolgens verdergaande bevoegdheden te verlenen aan de Europese openbare aanklager voor financiële aangelegenheden;

26.  is van mening dat eindelijk ook zijn reeds in 1998 geformuleerde eisen(8) moeten worden verwezenlijkt om op basis van artikel 280 van het EG-Verdrag de volgende zaken te regelen:

  a)

de kwestie van de samenwerking van de instellingen van de Unie met de nationale gerechtelijke instanties;

  b)

de uitoefening van de bevoegdheden van OLAF die nog niet expliciet zijn geregeld, met name de dagvaardingsbevoegdheid, de bescherming van de dossiers en de vaststelling van de besluiten tot vrijheidsberoving;

  c)

de kwestie van de gerechtelijke controle op de werkzaamheden van OLAF;

  d)

de plicht tot eedaflegging voor functionarissen van OLAF;

Sigarettensmokkel

27.  begroet nadrukkelijk dat de Commissie vasthoudt aan haar in de VS geponeerde klacht tegen de grote tabakconcerns, zonder wier medewerking de al jarenlang plaatsvindende enorme sigarettensmokkel in Europa niet mogelijk zou zijn; betreurt dat Denemarken, Ierland, Luxemburg, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk zich niet bij de overige tien klagende landen hebben aangesloten;

28.  is van mening dat voor de bestrijding van de grensoverschrijdende sigarettensmokkel in de EU en vanuit derde landen naar de EU en van belastingfraude een grotere convergentie van de belastingtarieven op zichzelf niet voldoende is om het probleem op te lossen, en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk met doeltreffende voorstellen te komen;

29.  onderstreept dat parallel met voortzetting van de klachtenprocedure in de VS de inspanningen in de Europese Unie ter bestrijding van de sigarettensmokkel moeten worden versterkt om niet alleen partijen smokkelwaar door controles aan de grenzen te onderscheppen, maar gericht in te grijpen voordat de smokkeltransporten vertrekken, d.w.z. sterker te controleren bij producenten, opslagplaatsen en bedrijven die de regeling voor douanevervoer als legale dekmantel misbruiken voor het plegen van fraude;

30.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de Italiaanse instanties per omgaande meedelen welke maatregelen zij hebben genomen nadat zij na twee UCLAF-missies in Montenegro in 1996 en 1997 bewijzen hadden ontvangen met nauwkeurige gegevens over de organisatoren van smokkeltransporten;

Samenwerking met Zwitserland

31.  herinnert eraan dat de Europese betalers van rechten en belastingen miljarden schade lijden omdat de samenwerking met Zwitserland bij de bestrijding van de internationale georganiseerde smokkel, met name van zogenaamde risicogoederen (sigaretten, alcohol, edele metalen, elektronica) niet functioneert; stelt vast dat het Parlement niet kan instemmen met nieuwe overeenkomsten met Zwitserland, zolang er geen sprake is van een betere samenwerking op het gebied van de georganiseerde misdaad;

32.  stelt vast dat het bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit ook om de geloofwaardigheid van de lidstaten gaat en wijst in dit verband bij wijze van voorbeeld op

  a)

recente wetswijzigingen in Italië, waar nieuwe formele procedurele eisen zijn ingevoerd, waardoor de wederzijdse rechtshulp met Zwitserland bij delicten als witwaspraktijken en wapen-, drugs- en sigarettensmokkel wordt bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt;

  b)

het onlangs voor de Franse Nationale Vergadering opgestelde verslag, waarin staat dat Europese openbare aanklagers en advocaten zich beklagen over ernstige moeilijkheden in de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk bij de bestrijding van witwaspraktijken;

Verdere ontwikkeling van OLAF

33.  bekrachtigt zijn eis(9) dat OLAF als bureau met een horizontale en interinstitutionele taakstelling ook dependances in Luxemburg vestigt en herinnert in dit verband aan het belang van deze vestigingsplaats voor de financiële operaties van de Gemeenschap en voor hun instellingen en arbeidsplaatsen (bijna 7000 ambtenaren);

34.  herinnert eraan dat het de taak van OLAF is om, zo nodig, in alle instellingen van de Gemeenschap onderzoek uit te voeren; onderstreept gezien deze interinstitutionele rol van OLAF dat het in het belang van alle instellingen van de Gemeenschap is om de mogelijkheden van het ambtenarenstatuut ten volle te benutten en ambtenaren voor een bepaalde periode te detacheren naar OLAF of het secretariaat van het Comité van toezicht op OLAF;

35.  verzoekt de Italiaanse regering de verlofregeling voor Italiaanse openbare aanklagers die leidinggevende functies bij OLAF willen bekleden, niet langer te blokkeren;

36.  wenst dat de verantwoordelijken worden gevonden en bestraft, indien mocht blijken dat UCLAF, de voorganger van OLAF, de Commissie onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt over de stand van zaken met betrekking tot bepaalde dossiers of dat dossiers zijn gemanipuleerd om het onderzoek te belemmeren of te voorkomen;

Informatieverstrekking aan het Europees Parlement

37.  is ingenomen met het feit dat OLAF naar aanleiding van met name paragraaf 22 van zijn resolutie van 14 maart 2001(10) over fraudebestrijding zijn ter zake bevoegde commissie verslagen over interne en externe onderzoeken doet toekomen en het onderzoek daarvan volledig conform bijlage VII van zijn Reglement (vertrouwelijke toegang tot verslagen voor alle leden van de commissie) mogelijk heeft gemaakt; verzoekt OLAF de volgende gegevens te verstrekken: datum van ontvangst van de beschuldiging, totale kosten, belangrijkste vastgestelde problemen en aanbevelingen aan de Commissie en/of andere partijen; verzoekt de Commissie zich deze praktijk ten voorbeeld te stellen en haar interne audit- en controleverslagen, op verzoek van het Parlement en overeenkomstig de regels van vertrouwelijkheid, op dezelfde wijze toegankelijk te maken;

38.  herinnert de directeur van OLAF eraan dat het Parlement en zijn ter zake bevoegde commissie behoefte hebben aan regelmatig verstrekte, nuttige informatie en statistieken waaruit kan worden opgemaakt tot welke resultaten de onderzoeken van OLAF hebben geleid, welke straf- en tuchtrechtelijke stappen naar aanleiding daarvan zijn ondernomen en in hoeverre men erin is geslaagd ten onrechte uitbetaalde bedragen terug te vorderen;

39.  neemt met grote bezorgdheid kennis van het feit dat de directeur van OLAF kennelijk onder druk wordt gezet om anders dan tot dusver het Parlement voortaan geen lijst van de lopende interne onderzoeken meer te doen toekomen; herinnert eraan dat interne onderzoeken van OLAF momenteel niet zijn onderworpen aan controle door rechters of officieren van justitie en dat juist daarom een effectieve parlementaire controle van bijzonder belang is; herinnert er verder aan dat deze controle onder scrupuleuze inachtneming van Bijlage VII (Vertrouwelijk te behandelen informatie of stukken) van zijn Reglement plaatsvindt; verzoekt zijn Voorzitter om, op basis van het recht van het Parlement op inlichtingen overeenkomstig artikel 276 van het EG-Verdrag, de nodige juridische stappen te ondernemen, indien de bevoegde commissie van het Parlement vóór 1 januari 2002 geen volledige lijst van de lopende onderzoeken heeft ontvangen;

°
°   °

40.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de directeur van OLAF, het Hof van Justitie en de Rekenkamer.


(1)

PB C 314 van 8.11.2001, blz. 26.

(2)

PB L 178 van 12.7.1994, blz. 43.

(3)

Paragraaf 3 n) van zijn resolutie van 7 oktober 1998 over de onafhankelijkheid, rol en status van de Unité de coordination de la lutte antifraude (UCLAF) (speciaal verslag nr. 8/98 van de Rekenkamer over de diensten van de Commissie die specifiek zijn betrokken bij de fraudebestrijding) (PB C 328 van 26.10.1998, blz. 95).

(4)

PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(5)

Punt 3 van de aangenomen teksten.

(6)

Paragraaf 18 van zijn eerder genoemde resolutie van 4 april 2001.

(7)

Punt 11 van de aangenomen teksten.

(8)

Paragraaf 4 van zijn eerder genoemde resolutie van 7 oktober 1998.

(9)

Paragraaf 3 n) van zijn eerder genoemde resolutie van 7 oktober 1998.

(10)

Punt 11 van de aangenomen teksten.

Associatieovereenkomst met Egypte
previous
top of page

B5-0740/2001

Resolutie van het Europees Parlement over een associatieovereenkomst met Egypte

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (COM(2001) 184 )(1) ,

-  gezien de ontwerp-euromediterrane overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Arabische Republiek Egypte anderzijds,

-  gezien zijn instemming op 29 november 2001 met de sluiting van de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (8220/2001 - COM(2001) 184 - C5-0381/2001 - 2001/0092(AVC) )(2) ,

A.  gelet op de bijzondere politieke, economische en culturele betrekkingen die de Europese Unie sinds jaar en dag onderhoudt met de Arabische Republiek Egypte,

B.  gelet op de sleutelrol van Egypte in het Israëlisch/Palestijnse conflict wat het vredesproces betreft alsook de stabiliteit in de regio,

C.  gelet op de mogelijkheden van de overeenkomst als motor en instrument voor een politiek partnerschap en versterking van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte alsook om het voortouw te nemen bij de maatschappelijke, economische en culturele ontwikkeling in een klimaat van wederzijds respect,

D.  gelet op de verwijzing naar de politieke dialoog tussen het Europees Parlement en de Volksvergadering van Egypte als controle op de ontoereikende tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst,

E.  overwegende dat er ondanks de aanzienlijke vooruitgang nog heel wat moet worden gedaan door de Arabische Republiek Egypte op het terrein van mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid; allemaal terreinen waar de civil society een niet weg te vlakken rol speelt,

F.  overwegende dat het bepaalde paragrafen in de brief van de Voorzitter van de Volksvergadering van de Arabische Republiek van Egypte over deze resolutie betreurt,

G.  overwegende dat er moet worden gewerkt aan het ontwikkelen en consolideren van een sterke civil society die in de praktijk een efficiënte rol kan spelen in het democratiseringsproces van Egypte en de waarden kan verdedigen waar het euromediterraan partnerschap op berust,

1.  is verheugd over de sluiting van een ontwerpovereenkomst en de heilzame gevolgen die een dergelijke overeenkomst zowel politiek als economisch kan hebben voor de betrekkingen tussen de beide partijen;

2.  herinnert eraan dat eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel vormt van de associatieovereenkomst;

3.  benadrukt de noodzaak om de Arabische Republiek Egypte een rol toe te bedelen bij de stabilisering van het Midden-Oosten en het land nog meer dan in het verleden te betrekken bij een oplossing van het Israëlisch/Palestijnse conflict;

4.  betreurt het dat in de tekst geen expliciete verwijzing is terug te vinden naar de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Volksvergadering van Egypte;

5.  verzoekt de Egyptische autoriteiten de inspanningen op te voeren die moeten leiden tot meer respect voor de fundamentele rechten en vrijheden van alle godsdiensten alsook een versterking van de permanente dialoog met de civil society ;

6.  maakt zich ernstige zorgen dat 52 mannen zijn gearresteerd en voor de rechter gebracht in verband met hun homoseksualiteit; verzoekt de autoriteiten om met spoed de 23 mannen vrij te laten tegen wie vrijheidsstraffen zijn geëist;

7.  verzoekt het Egyptische parlement de doodstraf af te schaffen;

8.  verzoekt de Raad en Commissie concrete instrumenten te creëren aan de hand waarvan op gezette tijden kan worden geëvalueerd of alle partijen van de euromediterrane overeenkomst artikel 3 hebben nageleefd zodat kan worden vastgesteld of er werkelijk vooruitgang is geboekt met name ten aanzien van de regelmatige onpartijdige follow-up van enerzijds de evolutie in de mensenrechten en anderzijds de mate waarin de mensenrechtenactivisten vrij zijn om te ageren en op te komen voor de rechten van anderen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regering en de Volksvergadering van Egypte.


(1)

PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 2.

(2)

Punt 11 van de aangenomen teksten.


top of page