NL

- Belliardstraat 101 - B-1040 BRUSSEL - Tel. +32 (0)2/282 22 11 - Fax +32 (0)2/282 23 25 -

Internet http://www.cor.eu.int

EUROPESE UNIE

Comité van de Regio's

 

CONST-026

Brussel, 15 juli 2005

ADVIES 
van het Comité van de Regio's

van 6 juli 2005

over het

"Vierde verslag van de Commissie over het burgerschap van de Unie en de Mededeling van de Commissie betreffende het Bureau voor de grondrechten"

COM(2004) 693 def. – COM(2004) 695 def.

_____________


 

 

GEZIEN de Mededeling van de Commissie betreffende het Bureau voor de grondrechten (COM(2004) 693 def.),

 
 

GEZIEN het besluit van de Commissie van 26 oktober 2004 om het CvdR overeenkomstig artikel 265, lid 1, van het EG-Verdrag over bovengenoemd verslag en bovengenoemde Mededeling te raadplegen,,

 
 

GEZIEN het besluit van zijn bureau van 15 juni 2004 om de commissie "Constitutionele aangelegenheden en Europese governance" met de voorbereiding van een advies over bovengenoemd verslag en bovengenoemde Mededeling te belasten,

 

GEZIEN het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de artt. 6 en 7, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, waarvan met name het tweede deel,

 

GEZIEN het op 29 oktober 2004 ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, met name de artt. I-2, I-9 en I-10 en titel VI ("Het democratisch bestel van de Unie") uit het eerste deel, het gehele tweede deel getiteld "Handvest van de grondrechten van de Unie" en artikel III-129 uit het derde deel,

 

GEZIEN zijn advies over "Het opstellen van een handvest van grondrechten van de Europese Unie" (CdR 327/1999 fin1), zijn resolutie over "Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie"(CdR 140/2000 fin2) en zijn resolutie over "De goedkeuring van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie" (CdR 381/2000 fin3),

GEZIEN zijn advies over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven" (COM(2001) 257 def. – 2001/0111 COD) (CdR 287/2001 fin4),

GEZIEN zijn advies over het "Derde verslag van de Commissie over het burgerschap van de Unie (COM(2001) 506 def.) en het "Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Richtlijn 94/80/EG betreffende het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen" (COM(2002) 260 def.) (CdR 121/2002 fin5),

GEZIEN zijn advies over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een voorlichtings- en communicatiestrategie voor de Europese Unie" (COM(2002) 350 def.) (CdR 124/2002 fin6),

GEZIEN Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven,

GEZIEN het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement over "Bevordering en bescherming van de grondrechten: de rol van de nationale en Europese instanties, waaronder het bureau voor grondrechten" (rapporteur: mevrouw Gal – LIBE/6/25781),

 

GEZIEN het verslag CFR-CDF.rapUE.2003.fr van het onafhankelijk netwerk van deskundigen op het gebied van de grondrechten in de Europese Unie in 2003,

 

GEZIEN het door de commissie "Constitutionele aangelegenheden en Europese governance" op 22 april 2005 goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 280/2004 rev. 2); (rapporteur: mevrouw DU GRANRUT, lid van de regioraad van Picardië en loco-burgemeester van Senlis (FR/EVP),

 

1) OVERWEGENDE dat in het tweede deel van het EG-Verdrag is vastgelegd dat er een Europees burgerschap wordt ingevoerd waaraan het recht verbonden is om zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven alsook het recht op actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat van verblijf, het recht op bescherming door de diplomatieke en consulaire instanties van één van de andere lidstaten in een land waar de eigen lidstaat niet is vertegenwoordigd en het recht een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement over zaken die de burger rechtstreeks betreffen en die binnen de werkterreinen van de Europese Unie vallen; overwegende dat de bepalingen aangaande dit burgerschap zijn overgenomen in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa;

2) OVERWEGENDE dat het burgerschap en de uitoefening van burgerrechten zaken zijn die in de eerste plaats het bestuur dat het dichtst bij de burger staat aanbelangen, en dat in veel lidstaten de lokale overheden niet alleen belangrijke bevoegdheden hebben op het gebied van de burgerlijke stand en de afgifte van officiële documenten, maar ook op het gebied van onderwijs, politie en sociale bijstand, zonder welke het burgerschap en de grondrechten niet daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend;

 

3) OVERWEGENDE dat het Comité van de Regio's, als spreekbuis van de regionale en lokale overheden en bepleiter van inspraak van de burger in het communautaire besluitvormingsproces, de concretisering van de attributen van het Europees burgerschap, van bijzonder van belang acht;

 

4)  OVERWEGENDE dat het burgerschap van de Unie het staatsburgerschap niet vervangt, maar dat het – zoals de interne markt en het solidariteitsbeleid van de Structuurfondsen een gunstige uitwerking hebben op de economie van de lidstaten en het welzijn van hun onderdanen – een voordeel is voor de burgers als vrije mensen met verantwoordelijkheidsbesef wier rechten beschermd worden en als economische en politieke actoren;

5) OVERWEGENDE dat efficiënte bescherming en bevordering van grondrechten een basisvoorwaarde zijn voor elke democratie en fundamenteel voor de totstandkoming  van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

6) OVERWEGENDE dat door het Handvest van de grondrechten op te nemen in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa de wettelijke verplichting voor de Unie om op alle beleidsterreinen die onder haar bevoegdheid vallen erop toe te zien dat de grondrechten gewaarborgd worden, nog versterkt is;

7) OVERWEGENDE dat burgers van de Unie overal in de Unie hun rechten moeten kunnen uitoefenen,

 

heeft tijdens zijn op 6 en 7 juli 2005 gehouden 60e zitting (vergadering van 6 juli) het volgende advies met algemene stemmen goedgekeurd:

*

*          *

1. Standpunten van het Comité van de Regio's

Het Comité van de Regio's,

1.1. Opmerkingen m.b.t. het Vierde verslag van de Commissie over het burgerschap van de Unie

1.1.1      bedankt de Commissie dat het m.b.t. dit onderwerp geraadpleegd is, zoals het had gevraagd. Hiermee is een nuttig precedent geschapen; het compenseert het ontbreken van een rechtsgrondslag voor raadpleging in de huidige verdragen (art. 22 van het Verdrag tot oprichting van de EG) en in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (art. III-129);

1.1.2      stelt tot zijn voldoening vast dat het Handvest van de grondrechten – waarmee het individu een centrale plaats wordt toegekend in het Europese project en waarin een speciaal hoofdstuk is gewijd aan het Europees burgerschap – is opgenomen in het Grondwettelijk Verdrag, zodat het Handvest een bindend karakter krijgt en de onderdanen van de EU-lidstaten weten dat zij nieuwe rechten kunnen ontlenen aan het Europees burgerschap en ook echt het gevoel kunnen krijgen van deze nieuwe entiteit, de Europese Unie, deel uit te maken;

1.1.3      constateert dat de rechten uit het Handvest en het Grondwettelijk Verdrag weinig bekend zijn bij de Europese burgers, ook al gaat het om rechten waarmee zij in hun dagelijks leven te maken hebben;

1.1.4      kan zich vinden in de opmerkingen van de Commissie in het Vierde verslag over het burgerschap van de Unie en stelt vast dat er positieve ontwikkelingen waar te nemen zijn m.b.t. de werking van het Europees burgerschap en de grondrechten in de praktijk;

1.1.5      stelt vast dat in artikel I.-10 van het Grondwettelijk Verdrag de artikelen 17 t/m 22 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden samengevoegd, de toepassing van het  recht op vrij verkeer en verblijf en van actief en passief kiesrecht bij gemeenteraads- en Europese verkiezingen wordt verduidelijkt en het recht om de eigen taal te gebruiken wordt uitgebreid. Laatstgenoemd recht gold tot dusverre alleen voor de Europese instellingen, maar zal voortaan eveneens voor de adviesorganen gelden;

1.1.6      stelt verheugd vast dat er een aanzet tot dialoog is tussen burgers en vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden vanuit de behoefte van eerstgenoemden hun rechten te kennen alsmede de voordelen die toepassing van die rechten door de regionale en lokale overheden voor hen met zich meebrengt;

1.1.7      betreurt het dat in het Vierde verslag van de Commissie, waarin gewezen wordt op de noodzaak van inspanningen op het gebied van onderwijs om jongeren voldoende vaardigheden te laten ontwikkelen om het Europees burgerschap uit te oefenen, geen gewag wordt gemaakt van de rol die de regionale en lokale overheden in dit verband zouden kunnen spelen, te meer daar zij in sommige lidstaten op dit vlak bevoegdheden hebben;

1.1.8      stelt met voldoening vast dat het met het recht op vrij verkeer en verblijf de goede kant op gaat, dankzij de richtlijn betreffende het recht van burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven. De richtlijn betekent een stap vooruit en brengt meer duidelijkheid in de regelgeving. De nieuwe bepalingen moeten voor 20 april zijn omgezet in nationaal recht;

1.1.9      betreurt het niettemin dat met geen woord wordt gerept over de verantwoordelijkheden van de lokale overheden voor de opvang en begeleiding van Europese burgers en hun familieleden bij hun aankomst en verblijf  in een andere lidstaat en bij wijzigingen in hun situatie of die van hun familieleden, terwijl zij, wanneer daar reden toe is, wel de instanties zijn die moeten controleren hoe het met hun inschrijving, arbeids- en persoonlijke inkomsten, huisvesting en recht op sociale bijstand tijdens de eerste vijf jaar van het verblijf staat;

1.1.10      merkt op dat de richtlijn bij overlijden, vertrek of scheiding een onafhankelijk verblijfsrecht toekent aan de familieleden en acht het een goede zaak dat overeenkomstig zijn advies inzake de ontwerprichtlijn van 21 november 2002 (CdR 121/2002 fin) ongehuwde partners wier situatie in de lidstaat van herkomst gelijkgesteld wordt met die van gehuwde paren, ook onder de definitie van "familieleden" vallen;

1.1.11      vindt deze maatregel zeker terecht, maar vreest dat deze met zich meebrengt dat de lokale overheid op wier grondgebied de familie woont, sociale bijstand zal moeten verlenen, iets waarmee de Europese wetgever geen rekening heeft gehouden, en stelt daarom voor dat de periode van twee jaar die voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is uitgetrokken wordt benut om de verschillende problemen op te lossen;

1.1.12      staat positief tegenover de vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de repatriëring van het stoffelijk overschot van een Europees onderdaan die in een andere lidstaat is overleden en is van mening dat gemeenten nauw betrokken moeten worden bij het uitwerken van de tekst waarmee de Commissie momenteel bezig is, aangezien zij dikwijls verantwoordelijk zijn voor de teraardebestelling of crematie van de overleden personen;

1.1.13      herinnert eraan dat in deel III van het Grondwettelijk Verdrag de werkwijze van de interne markt en de vrijheid van vestiging van werknemers uit EU-lidstaten worden geregeld waarmee het recht van genoemde werknemers op arbeid wordt gewaarborgd, en dat bijgevolg beperkingen die uit de tenuitvoerlegging van nationale wetgeving voortvloeien uit de weg moeten worden geruimd en sociaal-economische rechten geharmoniseerd moeten worden;

1.1.14      komt tot de vaststelling dat hoewel actief en passief kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn inmiddels normaal worden gevonden, nog meer aandacht zal moeten worden besteed aan voorlichting dan bij de verkiezingen van 2004 is gedaan en dat de participatie van deze burgers aan de gemeenteraadsverkiezingen beter kan;

1.1.15      kan zich in beginsel vinden in deelname van onderdanen uit andere lidstaten van de Europese Unie aan nationale verkiezingen, maar acht zich niet bevoegd uitspraken te doen over de manier waarop deze deelname geregeld dient te worden. Het Comité is tevens voorstander van deelname van onderdanen uit andere lidstaten van de Europese Unie aan regionale verkiezingen en wil graag nadenken over een mogelijke regeling. Dit betekent onder meer dat per lidstaat duidelijk moet worden aangegeven hoe lang de minimumverblijfsduur dient te zijn en om welk regionaal orgaan (of organen) het zal gaan;

1.1.16      juicht de ontwikkeling van politieke partijen op Europees niveau toe, maar betreurt het dat het niet is geraadpleegd over de ontwerpverordening betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau zoals ingesteld overeenkomstig de tweede alinea van artikel 191 VEG7;

1.1.17 stelt verheugd vast dat er meer verzoekschriften aan het Europees Parlement en de ombudsman worden gericht, maar vindt het een zorgelijke ontwikkeling dat zij dikwijls niet ontvankelijk zijn, zodat er geen gevolg aan kan worden gegeven;

1.2 Opmerkingen m.b.t. het Bureau voor de grondrechten

1.2.1  Het Comité van de Regio's wil graag advies uitbrengen aangaande het werkterrein, de taken, de geografische werkingssfeer en de structuur van het nieuwe orgaan dat als opdracht heeft de grondrechten van de huidige en toekomstige onderdanen van de Unie te beschermen én te bevorderen.

1.2.2 Het is van oordeel dat het bureau met voldoende materiële en personele middelen moet worden uitgerust om in alle onafhankelijkheid te kunnen opereren.

1.2.3 Het is van mening dat het bureau zich qua werkterrein dient toe te leggen op de toepassing van het communautair recht, het in het Grondwettelijk Verdrag geïntegreerde Handvest van de grondrechten en de uitvoeringsbepalingen dienaangaande, om de rechten die verbonden zijn aan het Europees burgerschap te beschermen en te bevorderen.

1.2.4 Het zou graag zien dat het bureau zich bezighoudt met alle vormen van discriminatie, met name ten aanzien van nationale minderheden, die in het Handvest vermeld worden. Het zou vooral alert moeten zijn op situaties waarin grondrechten op structurele wijze worden geschonden.

1.2.5 Het is van mening dat het bureau in de eerste plaats als taak heeft gegevens te verzamelen en te analyseren op basis van een onafhankelijk en betrouwbaar methodologisch apparaat en expertisenetwerk.

1.2.6 Het sluit zich aan bij het voorstel om het bureau de bevoegdheid te geven adviezen en standpunten te adresseren aan de instellingen van de Unie met betrekking tot hun wetgevende en toetsingsbevoegdheden.

1.2.7 Het is van mening dat het bureau als een knooppunt van netwerken moet fungeren met horizontale bevoegdheden, om een cultuur van grondrechten in de Unie en haar lidstaten incl. het lokale en regionale niveau, te kunnen ontwikkelen en dat alle organen die zich bezighouden met een bepaald aspect van de grondrechten (bijv. het genderinstituut) hiermee verbonden moeten worden.

1.2.8 Het is van mening dat analyses van het bureau zich moeten beperken tot de lidstaten van de Unie, de kandidaat-lidstaten en de geassocieerde landen, omdat een uitbreiding tot derde landen, het onderdeel bij uitstek van het GBVB, alleen maar ertoe zou leiden dat het bureau zijn werk minder goed kan doen en geen meerwaarde creëert ten opzichte van de bestaande internationale mechanismen, met name die van de VN.

1.2.9 Het wijst erop dat het met het oog op een efficiënte werking desalniettemin nuttig zou zijn om een werkprogramma op te stellen waarin de prioriteiten van het bureau worden vastgelegd.

1.2.10 Het steunt het voorstel om het bureau te laten samenwerken met de Raad van Europa, de nationale instellingen voor de bescherming van de rechten van de mens en met het netwerk van onafhankelijke deskundigen, maar is van mening dat het bureau zelf geen verslagen per land moet opstellen.

1.2.11 Het is er niet op tegen dat het bureau gevraagd zou worden een onderzoek te doen in het kader van de tenuitvoerlegging van artikel 7 VEU c.q. artikel I-59 van het Grondwettelijk Verdrag, nl. in geval van een ernstige schending door een lidstaat van één van de beginselen die ten grondslag liggen aan de Europese Unie, op voorwaarde dat de Raad, het Europees Parlement of de Commissie expliciet om een dergelijk onderzoek verzoeken en het bureau niet zelf het initiatief neemt.

2. Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

Het Comité van de Regio's,

2.1 Europees burgerschap

2.1.1 beveelt aan in de voorlichtingscampagne over het Grondwettelijk Verdrag aandacht te besteden aan het Handvest van de grondrechten en de lokale en regionale overheden bij de campagne te betrekken, aangezien zij de meeste burgers kunnen bereiken en in het dagelijks leven verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de rechten die in het Handvest zijn vastgelegd;

2.1.2 stelt voor de regionale en lokale overheden te betrekken bij de regelingen voor vrij verkeer van burgers in de Europese Unie, teneinde hun integratie in de lidstaat van verblijf te vergemakkelijken;

2.1.3 stelt voor de sociaal-economische rechten van Europese burgers te bevorderen door deze rechten in de hele Unie te harmoniseren en in samenwerking met de regionale en lokale overheden erop toe te zien dat elke vorm van discriminatie uitgesloten wordt;

2.1.4 roept op om met zijn hulp oplossingen te zoeken voor de problemen die ontstaan door het invoeren van een zelfstandig verblijfsrecht voor familieleden van een in een andere lidstaat verblijvende onderdaan van de Europese Unie bij vertrek of overlijden van laatstgenoemde of in geval van een scheiding; daarbij gaat het vooral om de sociale bescherming en het recht op arbeid voor de betrokkenen;

2.1.5 verzoekt om ook vertegenwoordigers van de lokale overheden te betrekken bij de uitwerking van Europese regelgeving ter vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de repatriëring van het stoffelijk overschot van een Europees onderdaan die in een andere lidstaat is overleden;

2.1.6 stelt voor dat er een aanbeveling wordt uitgewerkt om voorlichting over het Europees burgerschap in het onderwijs te bevorderen, waarbij de Commissie de leiding op zich dient te nemen, maar waarbij ook het CvdR betrokken dient te worden als vertegenwoordiger van de overheden die op het gebied van onderwijs bevoegd zijn;

2.1.7 beveelt aan dat voor initiatieven als het "Europees jaar van het burgerschap via het onderwijs" voldoende geld op de begroting wordt vrijgemaakt om zo op lokale, regionale en Europese schaal maatregelen te kunnen nemen;

2.1.8 beveelt aan om de politieke rechten van de Europese burgers uit te breiden door na te denken over mogelijkheden om Europese onderdanen actief en passief kiesrecht toe te kennen bij regionale en nationale verkiezingen in de lidstaat van verblijf;

2.1.9 adviseert om onderdanen van de overeenkomstsluitende landen van de Europese Economische Ruimte niet automatisch actief en passief kiesrecht toe te kennen bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat van verblijf;

2.1.10 stelt voor om de procedures te formaliseren om onontvankelijke verzoekschriften en klachten die bij het Europees Parlement of de Ombudsman zijn ingediend door te sturen naar de autoriteit die er wel voor bevoegd is (naar de nationale ombudsman of, als die er niet is, rechtstreeks naar de lokale en regionale autoriteiten).

2.2 Bureau voor de grondrechten

Het Comité van de Regio’s,

2.2.1 beveelt aan dat het toekomstig Bureau voor de grondrechten met voldoende materiële en personele middelen wordt toegerust om efficiënt en onafhankelijk te kunnen opereren;

2.2.2 stelt voor het werkterrein van het bureau te beperken tot de toepassing van de in het Handvest verankerde grondrechten overeenkomstig de modaliteiten die in artikel II-112 van het Grondwettelijk Verdrag zijn vastgelegd;

2.2.3 is van mening dat het bureau als een knooppunt van netwerken moet fungeren om een cultuur van grondrechten in de Unie en haar lidstaten incl. het lokale en regionale niveau, te kunnen bevorderen en dat alle organen die zich bezighouden met een bepaald aspect van de grondrechten hiermee verbonden moeten worden. Belangrijk is tevens dat het bureau een structuur krijgt om de verschillende domeinen van grondrechten te behandelen en dat het met een jaar- of meerjarenprogramma werkt teneinde efficiëntie te waarborgen;

2.2.4 zou graag zien dat het bureau als aanvullend onafhankelijk en betrouwbaar instrument voor het verzamelen en analyseren van gegevens en het formuleren van aanbevelingen aan instellingen van de Unie, m.i.v. het Hof van Justitie, betrokken wordt bij de tenuitvoerlegging  van educatieve acties en voorlichtingsbeleid rond de grondrechten;

2.2.5 stelt voor de actieradius van het bureau te beperken tot de Europese Unie en haar lidstaten;

2.2.6 roept het toekomstig Europees bureau op betrekkingen aan te knopen met de Raad van Europa, de nationale instellingen en ngo's die zich richten op de toepassing van grondrechten en het netwerk van onafhankelijke deskundigen dat op dit terrein werkzaam is, om daadkrachtiger te kunnen optreden, alsook met regionale en lokale overheden die door hun specifieke benadering zijn werkzaamheden zinvol kunnen ondersteunen. Het Comité zou tevens graag zien dat het bureau jaarlijks verslag uitbrengt over de toestand van de grondrechten in de Unie;

2.2.7 stelt voor dat het bureau alleen in actie komt op grond van artikel 7 van het VEU c.q. artikel I-59 van het Grondwettelijk Verdrag, op uitdrukkelijk verzoek van de Raad, het Europees Parlement of de Commissie;

2.2.8 zou graag zien dat een vertegenwoordiger van de regionale en lokale overheden in de raad van bestuur van het toekomstig Europees bureau komt te zetelen.

Brussel, 6 juli 2005

De voorzitter

van het

Comité van de Regio's


 


P. STRAUB

De secretaris-generaal

van het

Comité van de Regio's


 


G. STAHL

_____________

1 PB C 156 van 6.6.2000, blz. 1.


2 PB C 22 van 24.1.2001, blz. 1.


3 PB C 144 van 16.5.2001, blz. 42.


4 PB C 192 van 12.8.2002, blz. 17.


5 PB C 73 van 26.3.2003, blz. 64.


6 PB C 73 van 26.3.2003, blz. 46.


7 Artikel 191 VEG, dat gewijzigd is bij het Verdrag van Nice, luidt als volgt: "Europese politieke partijen zijn een belangrijke factor voor integratie binnen de Unie.  Zij dragen bij tot de vorming  van een Europees bewustzijn en tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie." Deze bepalingen zijn overgenomen in artikel I-46, lid 4, van het Grondwettelijk Verdrag.


- -