SOC/068
"Gemeenschappelijke 
asielprocedure"
Brussel, 12 juli 2001
ADVIES
van 
het Economisch en Sociaal Comité
over 
de
"Mededeling van 
de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement - Naar een gemeenschappelijke 
asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor 
personen aan wie asiel wordt verleend"
(COM(2000) 
755 def.)
 
  De Commissie 
heeft op 1 februari 2001 besloten, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag 
tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal 
Comité te raadplegen over de
"Mededeling van de 
Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement - Naar een gemeenschappelijke 
asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status voor 
personen aan wie asiel wordt verleend"
(COM(2000) 
755 def.).
De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", 
die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, 
heeft haar advies op  
20 juni 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer MENGOZZI.
Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 12 juli 2001 tijdens zijn 
383e zitting het volgende advies uitgebracht, dat met 67 stemmen vóór 
en zonder stemmen tegen, bij 14 onthoudingen, is goedgekeurd:
*
*          
*
1.       Inleiding 
1.1        In de conclusies van de Europese Raad 
van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 is in de punten 13 t/m 15 het 
volgende te lezen:
"13.  
De Europese Raad bevestigt het belang dat de Unie en haar lidstaten 
hechten aan de absolute eerbiediging van het recht om asiel te zoeken. 
Hij is overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk 
Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve 
toepassing van het Verdrag van Genève, en zo te garanderen dat niemand 
wordt teruggestuurd naar het land van vervolging, dat wil zeggen dat 
het beginsel van non-refoulement wordt gehandhaafd.
14.  Dit stelsel 
dient op korte termijn een duidelijke, hanteerbare vaststelling te omvatten 
van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, 
alsook gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende 
asielprocedure, gemeenschappelijke minimumvoorwaarden voor de opvang 
van asielzoekers en op elkaar afgestemde regels inzake de toekenning 
en de inhoud van de vluchtelingenstatus. Het stelsel dient daarnaast 
te worden aangevuld met maatregelen inzake subsidiaire vormen van bescherming 
die eenieder die een dergelijke bescherming behoeft, een passende status 
verlenen. Hiertoe wordt de Raad dringend verzocht om op basis van voorstellen 
van de Commissie de noodzakelijke besluiten aan te nemen overeenkomstig 
het tijdschema dat is vervat in het Verdrag van Amsterdam en het actieplan 
van Wenen. De Europese Raad acht het belangrijk dat de UNHCR en andere 
internationale organisaties worden geraadpleegd.
15.  Op langere 
termijn zou de communautaire regelgeving moeten leiden tot een gemeenschappelijke 
asielprocedure en een uniforme status voor personen die asiel hebben 
gekregen welke in de hele Unie geldig is. De Commissie wordt verzocht 
hierover binnen een jaar met een mededeling te komen."
1.2        Onderhavige mededeling, waarmee aan dit 
verzoek gevolg is gegeven, is een beknopt, maar veelomvattend en ambitieus 
document waarin de context wordt geschetst voor concrete voorstellen 
waaraan latere mededelingen zullen worden gewijd. De doelstellingen 
ervan kunnen op de volledige instemming rekenen van het Comité, dat 
in alle stadia van de lange-termijn-discussie die thans in gang wordt 
gezet een actieve rol wil spelen, teneinde ertoe bij te dragen dat er 
duidelijke richtsnoeren worden vastgesteld en vervolgens snel ten uitvoer 
worden gelegd.
1.3        Het document bestaat uit vijf delen:
1.3.1        In het eerste deel wordt kort ingegaan 
op de asielsituatie in de EU, met name op rechtsgrondslagen, trends 
op middellange en lange termijn, oorzaken van de schommelingen, en aanvullende 
vormen van bescherming.
1.3.1.1       Vervolgens worden de beginselen en 
doelstellingen genoemd die ten grondslag liggen aan het actieplan dat 
tot een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status moet 
leiden. Hieronder valt onder meer dat de bepalingen van het Verdrag 
van Genève onverkort moeten worden toegepast en dat - door verschillen 
in regelgeving veroorzaakte - secundaire asielzoekersstromen tussen 
lidstaten worden tegengegaan.
1.3.2        Het tweede deel is gewijd aan de overgang 
van een beperkte gemeenschappelijke procedure waarin de lidstaten hun 
nationale stelsels behouden, maar wel bepaalde normen en voorwaarden 
wat de bevoegde autoriteiten en toe te passen procedures betreft in 
acht nemen, naar een tweede fase met een geïntegreerde gemeenschappelijke 
procedure waarin minder ruimte is voor flexibiliteit en vrije keuze.
1.3.2.1       Voor deze tweede fase worden tevens 
voorstellen gedaan betreffende een "éénloketprocedure", 
voorwaarden voor toegang tot het grondgebied, de noodzaak om op het 
gehele EU-grondgebied asielzoekers gelijkwaardige levensomstandigheden 
te bieden, duidelijke criteria en mechanismen om vast te stellen welke 
lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag bevoegd is, en een 
geloofwaardig terugkeerbeleid.
1.3.3        In het derde deel worden bepaalde specifieke 
aspecten omschreven en wordt op een aantal kwesties ingegaan waarover 
gediscussieerd kan worden: vormen van subsidiaire bescherming, één 
of meer persoonlijke statussen, rechten, integratie en toegang tot de 
nationaliteit.
1.3.4        In het vierde en vijfde deel wordt gekeken 
naar mogelijkheden voor informatie-uitwisseling en gemeenschappelijke 
analyses en naar de voor de uitvoering van het programma benodigde instrumenten.
2.       Opmerkingen
2.1        Het aantal asielaanvragen in de EU is 
na de piek van 1992-1994 gedaald, om vervolgens vanaf 1998 weer te stijgen. 
Uit de cijfers voor 2000 blijkt dat deze stijging ook dat jaar aanhield 
(389.590 asielverzoeken, tegenover 387.330 in 1999). Deze trend wordt 
bevestigd wanneer men kijkt naar het totale migratiesaldo: van 1.030.000 
in 1990 naar 478.000 in 1998.
2.1.1        De oorzaken die de Commissie noemt voor 
bovengenoemde daling zijn juist, maar niet volledig. Het is waar dat 
de daling niet kan worden toegeschreven aan een "steeds restrictievere" 
uitleg van het Verdrag van Genève, maar wel kan gewag worden gemaakt 
van ontmoedigingsmaatregelen en vooral van minder flexibiliteit bij 
de toekenning van de vluchtelingenstatus. Daarbij komt dat de piek veroorzaakt 
werd door de Bosnië-crisis, waardoor alleen Duitsland al met 400.000 
vluchtelingen te maken kreeg.
2.2        Het Comité waarschuwt voor het gevaar 
dat de uitwerking van een gemeenschappelijke procedure tot een harmonisering 
leidt waarbij normen naar beneden toe worden bijgesteld. Tegelijkertijd 
stemt het in met de voorgestelde maatregelen:
-      er moeten duidelijke beginselen worden vastgesteld die aansluiten 
bij het Verdrag van Genève en het Protocol van New York;
-      de beginselen uit het Handvest van de Grondrechten van de 
Unie moeten worden gerespecteerd;
-      het beginsel van niet-uitzetting moet onverkort in acht worden 
genomen;
-      er moeten procedures worden vastgesteld die het mogelijk maken 
om onverwijld op billijke en doeltreffende wijze bescherming te bieden 
aan personen die daaraan echt behoefte hebben;
-      er moet worden gehandeld in overeenstemming met een nieuw 
gemeenschappelijk immigratiebeleid;
 
-      de voorwaarden voor de opvang moeten geharmoniseerd worden, 
teneinde op het gehele EU-grondgebied zoveel mogelijk voor vergelijkbare 
leefomstandigheden te zorgen en verplaatsingen vande ene naar de andere 
lidstaat (secundaire asielzoekersstromen) te voorkomen.
2.2.1        Het Comité is het er ook mee eens dat het zaak is om bij het uitwerken 
van een geïntegreerde gemeenschappelijke procedure en een uniforme 
status stap voor stap te werk te gaan, maar zonder daarbij onnodig tijd 
te verliezen.
2.2.2        In dit verband juicht het Comité de opmerking toe dat zo'n gemeenschappelijke 
procedure niet bedoeld is om een communautair besluitvormingssysteem 
in te voeren via een specifiek orgaan dat de rol van de lidstaten in 
dezen zou overnemen.
2.3       Een 
gemeenschappelijke procedure
2.3.1        Er zijn sterke argumenten aan te voeren tegen het gebruik van lijsten 
van "veilige landen van herkomst" en "veilige derde landen", zelfs als zulke lijsten gemeenschappelijk 
op Europees niveau worden overeengekomen en regelmatig door een contactgroep 
worden bijgewerkt. Landen kunnen namelijk op politieke gronden worden 
opgenomen of geschrapt en bovendien is een lijst een weinig flexibel 
instrument waarmee geen vermoedens kunnen worden weerlegd in situaties 
die moeilijk te vatten zijn. Zo kunnen landen als "veilig" 
te boek staan terwijl hun regeringen niet in staat zijn de democratische 
vrijheden van hun onderdanen te beschermen tegen vervolging door bevolkingsgroepen 
die hun positie met geweld trachten te versterken.
2.3.1.1       Dergelijke situaties komen in de wereld helaas steeds vaker voor. 
Daarom moet de aandacht in toenemende mate uitgaan naar het doorlichten 
van het persoonlijke verhaal van asielzoekers en is er behoefte aan 
een grondiger analyse van de toestand in de herkomstlanden. Het aantal 
gevallen waarin beroep wordt aangetekend, kan worden teruggedrongen 
als asielaanvragen vanaf het begin grondig worden onderzocht.
2.3.1.2       Het feit dat een asielzoeker uit een land komt waarvan verondersteld 
wordt dat het goed omgaat met de mensenrechten, mag hoe dan ook géén 
reden zijn om zijn aanvraag niet te onderzoeken.
2.3.1.3       Dit maakt het nog noodzakelijker om een communautair systeem van 
informatieverzameling en -uitwisseling op te zetten en bij te houden. 
De informatie moet gebaseerd zijn op uitvoerige en recente analyses 
van de situatie in de afzonderlijke landen, en niet alleen afkomstig 
zijn van de gebruikelijke diplomatieke kanalen, maar ook van internationale 
organisaties - in eerste instantie het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen 
van de VN (UNHCR) - en van de voornaamste NGO's op dit gebied.
2.3.2        De "éénloketprocedure" 
zou door alle lidstaten moeten worden ingevoerd. Deze methode komt erop 
neer dat de aanvraag door één en dezelfde instantie aan de hand van 
uniformere criteria in aanmerking wordt genomen. Hierdoor moeten asielzoekers 
meer garanties krijgen dat hun aanvragen snel worden behandeld (waardoor 
ook de kosten worden teruggedrongen), dat hun situatie en behoeften 
in hun totaliteit worden bekeken, en dat geen enkele vorm van bescherming 
over het hoofd wordt gezien.
2.3.2.1       Ook kan de procedure worden versneld door de behandeling van asielaanvragen 
en de beoordeling van de situatie van de meest kwetsbare groepen asielzoekers 
(getraumatiseerden, slachtoffers van marteling, minderjarigen) aan speciaal 
daartoe aangewezen deskundigen over te laten. Gebleken is namelijk dat 
dergelijke asielzoekers vaak niet in staat zijn duidelijk hun verhaal 
te doen, zodat hun verzoek in eerste instantie wordt afgewezen en er 
een tijdrovende nieuwe behandeling noodzakelijk wordt.
2.3.2.2       Met de éénloketprocedure wordt het onderzoek naar alle beschermingsmogelijkheden 
bij één instantie ondergebracht. Hierbij moet allereerst worden nagegaan 
of op grond van het Verdrag van Genève de vluchtelingenstatus kan worden 
verleend. Vervolgens moet automatisch worden bekeken of andere vormen 
van bescherming mogelijk zijn. De terzake genomen besluiten dienen met 
redenen te worden omkleed.
2.3.2.3       In de versnelde afwijzingsprocedures moeten meer garanties worden 
ingebouwd, als ze al niet moeten worden afgeschaft.
2.3.2.4       Aanvragers moeten in alle fasen van de procedure kunnen rekenen op 
adequate en gratis rechtsbijstand, alsmede op de diensten van tolken 
en vertalers. Zij moeten het recht krijgen om in beroep te gaan indien 
de aanvraag wordt afgewezen. Het beroep moet altijd een opschortende 
werking hebben.
2.3.2.4.1       Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar vrouwelijke vluchtelingen, 
die duidelijk extra risico's lopen.
2.3.3        Een visum 
dat toegang verleent tot het grondgebied, is een middel dat met de nodige 
flexibiliteit en zonder strenge voorschriften moet worden gehanteerd, 
teneinde op nieuwe of noodsituaties te kunnen reageren. Deze opmerking 
geldt zowel voor onderdanen van derde landen die momenteel van de visumplicht 
zijn vrijgesteld, maar voor wie deze kan worden heringevoerd om een 
uitzonderlijke toestroom te kunnen beteugelen, als voor onderdanen van 
derde landen voor wie de visumplicht bestaat en waar het visum kan bijdragen 
tot de bestrijding van mensensmokkel.
2.3.3.1       De voorgestelde maatregelen zijn hoofdzakelijk op veiligheid gericht. 
Andere maatregelen zijn noodzakelijk om het gevaar van mensensmokkel 
tegen te gaan. De diplomatieke vertegenwoordigingen in - waar mogelijk 
- de herkomstlanden, maar vooral in de doorgangslanden, zouden moeten 
zorgen voor de tenuitvoerlegging van procedures om asielaanvragen te 
behandelen en visa te verstrekken, en zouden het vervoer moeten regelen.
2.3.3.2       Hiermee strookt niet het opleggen van sancties aan passagiersvervoerbedrijven 
die verzuimen na te gaan of een visum is verstrekt om tot het grondgebied 
te worden toegelaten. Deze taak valt onder de bevoegdheid van de grensautoriteiten.
2.3.3.3       Binnen dit geheel van andere maatregelen zouden ook hervestigingsprogramma's 
(die thans slechts in vier lidstaten bestaan) kunnen passen, waarbij 
moet worden samengewerkt met NGO's en met het UNHCR. De Commissie wijst 
in dit verband op een in de VS gehanteerde asielprocedure die gebaseerd 
is op een hervestigingsprogramma, waarvoor coördinatie tussen overheidsinstanties, 
NGO's en UNHCR vereist is. De Commissie zou er wellicht goed aan doen 
juist deze methode nader te onderzoeken, teneinde een soortgelijke procedure 
voor te stellen die ook in de EU kan worden toegepast.
2.3.4        Met de Overeenkomst van Dublin worden twee doelen nagestreefd: tegengaan 
dat asielzoekers meerdere asielverzoeken indienen (d.w.z. in verschillende 
lidstaten) en voorkomen dat afgewezen asielzoekers tussen de lidstaten 
gaan ronddwalen. Op grond van de opgedane ervaring is de algemeen heersende 
opvatting dat de Overeenkomst niet naar behoren functioneert en meer 
problemen veroorzaakt dan oplost. De hoeveelheid werk en de kosten die 
ermee gepaard gaan, staan niet in verhouding tot de bereikte resultaten, 
en tal van asielzoekers "verdwijnen" voordat zij worden doorgestuurd 
naar het land dat voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk 
is, waardoor het aantal illegale immigranten blijft toenemen.
2.3.4.1       Wel heeft de Overeenkomst de verdienste gehad dat zij een aanzet 
heeft gegeven tot een communautaire visie op het asielbeleid in het 
kader van het Verdrag van Amsterdam.
2.3.4.2       Vaststelling van een gemeenschappelijke procedure en een uniforme 
status zou het veel gemakkelijker maken om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van 
de asielaanvraag, uitgaande van de plaats waar deze is ingediend. Dit 
doet overigens niets af aan het recht van de aanvrager op een eerlijke 
behandeling van zijn of haar wensen ten aanzien van het land van bestemming.
2.3.4.3       Hoe dan ook is duidelijk dat de Overeenkomst van Dublin in het licht 
van de door de Commissie voorgestelde nieuwe totaalaanpak moet worden 
herzien. Hierbij dienen vooral de volgende aspecten in aanmerking te 
worden genomen:
-      het gemeenschappelijke standpunt van 4 maart 1996, dat een 
uniforme interpretatie van het begrip "vluchteling" bevat, 
moet juridisch bindend worden nadat de definitie van het begrip "vervolging" 
zodanig is aangepast dat vervolging ook het werk kan zijn van andere 
actoren dan de staat;
-      asielzoekers moeten kunnen kiezen tot welk land zij hun aanvraag 
richten; er moet rekening worden gehouden met de culturele en sociale 
factoren die aan die keuze ten grondslag liggen en die een vlotte integratie 
kunnen bespoedigen;
-      het recht op rechtsbescherming, het recht op informatie en 
het recht om in beroep te gaan moeten worden gegarandeerd;
-      er moeten minimumnormen voor de opvang van asielzoekers worden 
vastgesteld;
-      er moet iets gedaan worden aan het zeer trage tempo waarin 
het doorsturen zich voltrekt, alsook aan het gebrek aan informatieverstrekking 
aan de asielaanvrager.
2.3.4.4       Het Comité ziet derhalve uit naar de conclusies die de Commissie 
verbindt aan de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst 
van Dublin.
2.3.5        Het Comité zou graag zien dat de kandidaat-lidstaten betrokken worden bij het streven naar een 
voor asielzoekers rechtvaardiger regionaal systeem en dat NGO's die 
op dit gebied actief zijn, geraadpleegd worden.
2.3.5.1       In verband met het voorgaande zij opgemerkt (ook al valt dit uiteraard 
buiten het onderwerp van dit advies) dat de lange overgangsperiode voor 
de invoering van vrij verkeer na de toetreding van de kandidaat-lidstaten, 
deze landen kan ontmoedigen om het "acquis communautaire" 
op het gebied van immigratie en asiel over te nemen.
2.3.5.2       Bij het beoordelen van de criteria op het gebied van justitie en 
binnenlandse zaken moet terdege aandacht worden besteed aan de efficiency 
van de asielprocedures en aan de mate van ondersteuning. Gebeurt dit 
niet, dan zijn de pogingen ter verwezenlijking van de doelstellingen 
van onderhavig voorstel gedoemd te mislukken.
2.4       Een 
uniforme status
2.4.1        Daar bepaalde aspecten van het Verdrag van Genève door sommige lidstaten 
restrictief worden geïnterpreteerd, is een vorm van subsidiaire bescherming nodig, maar dit is niet altijd toereikend. 
Er is ook behoefte aan een vorm van bescherming die betrekking heeft 
op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, zelfs al is hij 
of zij afkomstig uit een land dat als veilig wordt beschouwd en dat 
"over het algemeen" (volgens de gebruikelijke definitie) 
de fundamentele volkenrechtelijke regels inzake mensenrechten in acht 
neemt.
2.4.2        Van groot belang in de huidige fase is harmonisering van de nationale 
bepalingen inzake de vaststelling van de beschermingsbehoeften en de voorwaarden voor beë  indiging 
van de bescherming, in de zin van het Verdrag van Genève. Dit 
is nodig om te voorkomen dat er tussen de lidstaten verschillen ontstaan, 
die onherroepelijk tot secundaire asielzoekersstromen zouden leiden.
2.4.2.1       In beide gevallen moet uitgegaan worden van een in hoge mate op de 
persoon gerichte aanpak. Dit geldt vooral voor besluiten over de voorwaarden 
voor beëindiging van de bescherming, die niet uitsluitend gebaseerd 
mogen zijn op de clausule "dat de situatie is gewijzigd", 
teneinde te voorkomen dat het individu vanwege zijn persoonlijke verhaal 
met ernstige negatieve gevolgen te maken krijgt.
2.4.3        Als de in het Verdrag van Genève omschreven rechten van vluchtelingen in het Gemeenschapsrecht worden opgenomen, 
zouden zij gemakkelijker op uniforme wijze kunnen worden toegepast.
2.4.3.1       Een uniforme status zou het systeem ongetwijfeld vereenvoudigen, 
maar het Comité is het met het UNHCR eens dat de vluchtelingenstatus 
in de zin van het Verdrag van Genève een internationale dimensie met 
extraterritoriale werking heeft en dat het niet in het belang van de 
vluchteling is om daarvan af te zien. Daarom zou er naast de status 
van Genève nog een andere status moeten bestaan, die alle in de lidstaten 
bestaande vormen van subsidiaire bescherming omvat.
2.4.3.2       Het is weinig zinvol om te voorzien in specifieke rechten die naar 
de verleende vorm van bescherming zijn gedifferentieerd. Rechten en 
voordelen moeten worden vastgesteld op grond van de behoeften en humanitaire 
beweegredenen, en niet aan de hand van de plaats van herkomst of verblijf. 
Zo bestaat er ook geen overtuigende reden om de aard van de rechten 
aan de duur van het verblijf te koppelen.
2.4.3.2.1       Worden er voor verschillende statussen daarentegen dezelfde rechten 
en voordelen toegekend, dan kan dat heel wat moeilijkheden voorkomen 
en vooral dat stelselmatig beroep wordt aangetekend indien i.p.v. de 
vluchtelingenstatus een subsidiaire status wordt verleend.
2.4.3.3       De inhoud van de rechten (toegang tot werk, sociale bescherming en 
onderwijs, toekenning van verblijfs- en reisdocumenten, stemrecht bij 
lokale verkiezingen) moet voor alle "derdelanders" die legaal 
in de EU verblijven geharmoniseerd worden, en derhalve gezien worden 
in de algemene context van het immigratiebeleid.
2.4.3.4       "De Europese Raad onderschrijft de doelstelling dat derdelanders 
die reeds lange tijd legaal in de Unie verblijven de nationaliteit moeten 
kunnen verkrijgen van de lidstaat van verblijf", luidt een van 
de conclusies van de Europese Raad van Tampere.
2.4.3.4.1       Het Comité steunt deze doelstelling en verzoekt de Commissie om 
terzake voorstellen in te dienen. Dit zal de bereidheid om te integreren 
sterk ten goede komen.
2.4.3.4.2       De in onderhavig Commissiedocument genoemde "vorm van burgerschap" 
kan nuttig zijn als tussenstap op weg naar "volledig" burgerschap, 
maar mag niet in de plaats daarvan komen en evenmin een excuus vormen 
om de zaak onnodig te rekken, gezien ook het feit dat sommige lidstaten 
reeds na een verblijf van vijf jaar het staatsburgerschap toekennen.
2.4.4        Op grond van art. 63 van het EG-Verdrag moeten asielmaatregelen "binnen 
een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van 
Amsterdam", d.w.z. vóór 1 mei 2004, worden aangenomen. De Raad 
van Tampere heeft besloten om in twee fasen tot een gemeenschappelijk 
Europees stelsel te komen, wat volgens het Comité betekent dat een 
gemeenschappelijke procedure en een uniforme status op basis van de 
huidige Verdragstekst kunnen worden vastgesteld.
2.4.4.1       Het onderscheid tussen de eerste en de tweede fase schuilt niet zozeer 
in de inhoud van de minimumnormen, als wel in de noodzaak om de invoering 
van een gemeenschappelijke procedure geleidelijk aan te laten plaatsvinden, 
waardoor de lidstaten bij de verwezenlijking van de nagestreefde doelen 
minder speelruimte en minder ruimte voor uitzonderingen krijgen.
2.4.4.2       Het is de bedoeling van de Commissie om via een pakket maatregelen 
en middelen reeds in de eerste fase voor convergentie te zorgen. Hiertoe 
behoren het functioneren van contactgroepen en de ontwikkeling van jurisprudentie 
door nationale en Europese rechterlijke instanties.
2.4.5        Herhaaldelijk is er in dit advies op gewezen dat het belangrijk is 
te overleggen met het UNHCR - hetgeen overigens verplicht is op grond 
van Verklaring 17 bij het Verdrag van Amsterdam - en met de betrokken 
NGO's, waaronder de ECRE (European council on refugees and exiles), 
Artsen zonder Grenzen en het Internationale Rode Kruis. Ook wordt benadrukt 
dat maatschappelijke organisaties en lokale overheden bij de zaak dienen 
te worden betrokken. Met name laatstgenoemden en de sociale partners 
zijn van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat asielzoekers op billijke 
wijze worden opgevangen en op billijke leef- en werkomstandigheden kunnen 
rekenen. Daarom moeten zij bij de huidige discussie over de tenuitvoerlegging 
van het hele stelsel worden betrokken.
2.4.5.1       Het Comité, dat een brede afspiegeling vormt van het maatschappelijk 
middenveld, wil bij het omschrijven en functioneren van het door de 
Commissie voorgestelde systeem een hoofdrol spelen.
 
3.       Conclusies
3.1        In de 20e eeuw, geruime tijd voordat de bescherming van vluchtelingen 
een collectieve verantwoordelijkheid werd van de internationale gemeenschap 
(1951), vonden tal van Europeanen die op de vlucht waren voor repressieve 
of dictatoriale regimes, bescherming in de vrije en democratische landen. 
Nu we aan het begin van de 21e eeuw staan, mogen we niet de ogen sluiten 
voor al die mannen en vrouwen die om dezelfde of nieuwe redenen hun 
toevlucht zoeken tot een Europese Unie die vrijheid en democratie voor 
alle burgers hoog in het vaandel heeft staan.
3.1.1        Daarom is het in vele EU-landen zaak dat politieke, economische, 
maatschappelijke en religieuze kringen samen met de media een omvangrijke 
en ingrijpende bewustwordingscampagne op touw zetten om de bevolking 
beter duidelijk te maken dat het recht op asiel een fundamenteel mensenrecht 
is en verplichtingen met zich meebrengt.
3.1.2        Dit betekent echter ook dat in Europees verband werk moet worden 
gemaakt van een algehele hervorming van het immigratiebeleid, zoals 
die thans conform de beginselen van de Europese Raad van Tampere wordt 
doorgevoerd. Doel van deze hervorming moet zijn, asielzoekersstromen 
op billijke wijze te reguleren, meer mogelijkheden te creëren om de 
EU legaal binnen te komen anders dan door asiel aan te vragen, en de 
basis te leggen voor een daadwerkelijk integratiebeleid.
3.2        De Commissie zou volgens het Comité moeten nagaan of de Raad voorgesteld 
kan worden dat de EU zich rechtstreeks bij het Verdrag van Genève aansluit, 
aangezien de EU sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam 
bevoegd is op dit terrein.
Brussel, 
12 juli 2001
| De voorzitter van het Economisch en Sociaal 
  Comité | De secretaris-generaal van het Economisch en Sociaal 
  Comité | 
 
 
 
 
-  
-
  
CES 939/2001 I/WR/LM/cb/hv/di …/…