Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2000(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0312/2007

Ingediende teksten :

A6-0312/2007

Debatten :

PV 25/09/2007 - 15
CRE 25/09/2007 - 15

Stemmingen :

PV 26/09/2007 - 6.5
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0413

Aangenomen teksten
DOC 85k
Woensdag 26 september 2007 - Straatsburg Definitieve uitgave
Gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid
P6_TA(2007)0413A6-0312/2007

Resolutie van het Europees Parlement van 26 september 2007 over: "Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid" (2007/2000(INI))

Het Europees Parlement ,

–   onder verwijzing naar het Groenboek van de Commissie getiteld "Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa" (COM(2006)0105),

–   onder verwijzing naar de eerste bijeenkomst van het EU-netwerk van correspondenten inzake energiezekerheid (NESCO) van 10 mei 2007 in Brussel,

–   onder verwijzing naar de gezamenlijke nota van de Commissie en de Secretaris-Generaal/Hoge Vertegenwoordiger van de Raad (SG/HV) "Een extern beleid ten dienste van Europa's energiebelangen", voorgelegd aan de Europese Raad van 15-16 juni 2006 ,

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 18 mei 2006 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap(1) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie(2) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie "Meer doen met minder"(3) ,

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad van 12 oktober 2006 getiteld "Externe betrekkingen op energiegebied - beginselen en acties" (COM(2006)0590),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa - Groenboek(4) ,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over een strategie voor het Oostzeegebied in het kader van de Noordelijke Dimensie(5) , met name deel II daarvan,

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23-24 maart 2006 betreffende de steun van de Europese Raad voor het Groenboek over een energiebeleid voor Europa, en de conclusies van 15-16 juni 2006 betreffende de gezamenlijke nota van de Commissie en de SG/HV over de externe aspecten van de energievoorzieningszekerheid,

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 21 en 22 juni 2007, met betrekking tot het mandaat voor de Intergouvernementele Conferentie om een hervormingsverdrag op te stellen tot wijziging van de bestaande verdragen;

–   onder verwijzing naar het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa waarin energie een thema is waarvoor gedeelde bevoegdheid met de lidstaten geldt,

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement getiteld "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de versterking van het Europese nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726),

–   onder verwijzing naar de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007, en het Actieplan (2007-2009) van de Europese Raad voor een energiebeleid voor Europa (EBE),

–   onder verwijzing naar de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld "Synergie voor het Zwarte Zeegebied - een nieuw regionaal samenwerkingsinitiatief" (COM(2007)0160),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0312/2007),

A.   overwegende dat de continuïteit van de energievoorziening moet worden beschouwd als een essentieel onderdeel van de algehele veiligheid van de Europese Unie, en als een wezenlijk element in het kader van het streven naar economische en sociale ontwikkeling in Europa, waarvoor echter nog geen grondslag in de verdragen bestaat,

B.   overwegende dat, als gevolg van de huidige en toenemende afhankelijkheid voor de levering van energie van veelal onstabiele en ondemocratische landen, uitsluitend op nationaal niveau gedane inspanningen om de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen ontoereikend zijn gebleken en geen garanties bieden voor de belangen van alle lidstaten van de Europese Unie op lange termijn; overwegende dat het externe energiebeleid van de EU nauw verbonden is met haar interne energiebeleid en dat er een gemeenschappelijk energiebeleid moet worden ontwikkeld met betrekking tot de regulering van de interne markt, alsmede tot externe aspecten die rekening houden met de politieke en economische belangen van alle lidstaten;

C.   overwegende dat de huidige kwetsbare positie en de hoge energieafhankelijkheid van de EU van landen met autoritaire regimes de ontwikkeling van een geloofwaardig, doeltreffend en consistent gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in ernstige mate ondermijnt, met name met betrekking tot de naleving van en de steun aan en bevordering van de waarden waarop de EU is gebaseerd,

D.   overwegende dat beginselen voor een interne Europese energiemarkt kunnen dienen als basis voor een constructief beleid met externe energiepartners van de EU, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de desbetreffende derde landen, met name met het oog op de ondersteuning van de ontwikkeling van de duurzame energie, waaronder de ontwikkeling van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen,

E.   overwegende dat de continuïteit van de energievoorziening tegen betaalbare en voorspelbare prijzen op EU-niveau moet worden gewaarborgd door een hechte politieke samenwerking, alsmede door de voltooiing van de interne energiemarkt door middel van verdere energieliberalisering,

F.   overwegende dat energie niet gebruikt moet worden als instrument voor het uitoefenen van politieke druk op doorvoer- en afnemende landen,

G.   overwegende dat de aardgassector momenteel zeer kwetsbaar is voor externe dreigingen, en dat tussen gasexporterende landen nieuwe vormen van nauwere samenwerking worden ontwikkeld, die de energievoorzieningszekerheid in Europa in gevaar kunnen brengen;

H.   overwegende dat een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid op basis van solidariteit en diversificatie en van de bevordering van duurzaamheid, synergieën zou creëren waardoor de continuïteit van de voorziening voor de Europese Unie wordt gewaarborgd en haar kracht, haar capaciteit om op te treden op het gebied van buitenlands beleid, en haar geloofwaardigheid als speler op het wereldtoneel zouden worden bevorderd,

I.   overwegende dat een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening moet worden gewaarborgd; overwegende dat de internationale olie- en gasprijzen zeer volatiel zijn en dat een coherent Europees extern energiebeleid daarom in het belang van de EU-burgers is,

J.   overwegende dat nauwe samenwerking op het gebied van energievoorziening een van de meest doeltreffende en noodzakelijke vertrouwenwekkende maatregelen vormt in de betrekkingen tussen de Europese Unie en buurlanden,

K.   overwegende dat een basis voor solidariteit op het gebied van het energiebeleid een precedent kan worden voor toekomstige solidariteit op andere gebieden en zo de rol van de EU in haar externe relaties kan helpen versterken,

L.   overwegende dat in het kader van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid een betrouwbare beoordeling van de risico's van de energievoorzieningszekerheid moet worden verricht en dat in dit verband het onlangs ingestelde NESCO een beslissende rol moet spelen, waarbij ook de noodzakelijke controlecapaciteit voor een vroegtijdig waarschuwingssysteem aanwezig moet zijn,

M.   overwegende dat de gezamenlijke inspanningen moeten worden verdubbeld op het gebied van het onderzoek naar en het gebruik van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, zowel in de EU als in de samenwerking met externe partners en derde landen,

1.   dringt aan op de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid dat in belangrijke mate bijdraagt aan de waarborging van de continuïteit van de energievoorziening voor de gehele Europese Unie, waarbij daarnaast de doelstelling duurzaamheid op internationaal niveau wordt nagestreefd, wat de Europese burgers een aanzienlijke toegevoegde waarde zou verschaffen ten aanzien van de inspanningen die op nationaal niveau worden gedaan;

2.   is van mening dat het energiebeleid een geïntegreerd en prominent deel van het gemeenschappelijk buitenlands beleid moet zijn en dat in elke context van het buitenlands beleid rekening moet worden gehouden met het energiebeleid;

3.   benadrukt dat de lidstaten weliswaar hun soevereine recht moeten behouden om strategische keuzes te maken met betrekking tot de energiemix, en om hun energiebronnen te exploiteren en besluiten te nemen over de voorzieningsstructuren, maar dat het daarnaast noodzakelijk is concrete en in de Verdragen op te nemen bepalingen uit te werken die leiden tot de instelling van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid, dat de continuïteit van de voorziening, doorvoer en investeringen in verband met de energievoorzieningszekerheid omvat alsmede de bevordering van energie-efficiëntie en energiebesparing evenals schone en hernieuwbare energiebronnen, met name in betrekkingen tot landen waarvan de energieconsumptie in snel tempo toeneemt;

4.   verlangt een adequate grondslag in het Verdrag voor energie en energievoorzieningszekerheid;

5.   benadrukt dat een omvattend Europees buitenlands energiebeleid moet bijdragen aan de bevordering en tenuitvoerlegging van de waarden en belangen van de Europese Unie en de hoofddoelen van haar buitenlands beleid, namelijk het waarborgen van de vrede en het voorop stellen van de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat; onderkent dat de afhankelijkheid van de EU van energie-import belangrijke effecten kan hebben op de onafhankelijkheid van haar besluitvorming op andere beleidsterreinen;

6.   acht het van vitaal belang voor de EU om voorop te blijven gaan in de wereldwijde strijd tegen klimaatverandering, die onder meer tot omvangrijke vluchtelingenstromen en veiligheidsrisico's kan leiden, en de doelstellingen van het protocol van Kyoto te bereiken; steunt in dit verband volledig het huidige streven om een multilateraal kader voor de periode na 2012 te scheppen ter beperking van de uitstoot van broeikasgassen; acht het noodzakelijk de inspanningen van de EU op het gebied van de ontwikkeling van hernieuwbare en schone energiebronnen en technologieën voor energiebesparing, inclusief de vastlegging en opslag van koolstof, te integreren in alle externe betrekkingen;

7.   is ingenomen met de oprichting van het NESCO; verzoekt de lidstaten en de Commissie de activiteiten van dit netwerk te consolideren ten einde zijn operationele capaciteiten volledig te ontwikkelen en het te gebruiken als een vroegtijdig waarschuwingssysteem wanneer de continuïteit van de energievoorziening onder druk staat, maar ook als een systeem voor informatie-uitwisseling op het gebied van energie;

8.   ondersteunt een geleidelijke aanpak in de richting van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid;

9.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om voor het einde van 2007 een nauwkeurige routekaart uit te stippelen die moet leiden tot een dergelijk beleid, met doelstellingen voor de korte, de middellange en de lange termijn, streefcijfers en maatregelen met een specifiek tijdpad voor de uitvoering daarvan;

10.   verzoekt de Commissie een jaarlijks voortgangsrapport in te dienen betreffende de uitvoering van bovengenoemde doelstellingen teneinde het Europees Parlement in staat te stellen nauw te worden betrokken bij het toezicht op het gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid;

11.   verzoekt de Commissie jaarlijkse verslagen op te stellen over de naleving van de voorschriften betreffende de interne markt in de energiesector, met name wat betreft transparantie en naleving van de EU-mededingingswetgeving door bedrijven van derde landen, en dan vooral de belangrijkste leveranciers, met inbegrip van al hun dochterondernemingen; is ingenomen met het verzoek van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 aan de Commissie om de gevolgen van verticaal geïntegreerde energieondernemingen uit derde landen voor de interne markt te beoordelen en na te gaan hoe het wederkerigheidsbeginsel moet worden toegepast;

12.   steunt het voornemen van de Commissie om gepaste maatregelen te nemen teneinde ongecontroleerde investeringen door buitenlandse overheidsbedrijven in de energiesector van de EU te voorkomen, in het bijzonder in gas- en elektriciteitsnetten;

13.   dringt aan op een nauwere coördinatie tussen het voorzitterschap, de Commissie en de SG/HV, zodat zij met één stem kunnen spreken en samen optreden in kwesties op het vlak van een gemeenschappelijk extern energiebeleid; acht het noodzakelijk de rol van de Commissie en het Parlement te vergroten bij de vaststelling van het gemeenschappelijk extern energiebeleid bij de aanstaande herziening van de verdragen; stelt voor om na de inwerkingtreding van het nieuwe Hervormingsverdrag, met instemming van de Raad en de Commissie een hoge functionaris voor extern energiebeleid te benoemen, die'twee petten" draagt en opereert onder het gezag van de nieuw gecreëerde versterkte Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, een ondervoorzitter van de Commissie, waardoor deze functie zowel in de Raad als de Commissie verankerd is, en die verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle beleidsvormen in het kader van het gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid, hetgeen het vermogen van de EU zou verbeteren om haar belangen op het gebied van energievoorzieningszekerheid te beschermen bij onderhandelingen met de externe partners van de EU;

14.   is ervan overtuigd dat het Energiehandvestverdrag (ECT) de hoeksteen moet vormen van het gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid, omdat het het belangrijkste instrument van de internationale gemeenschap is voor de bevordering van samenwerking in de energiesector, een basis vormt voor eerlijke en rechtvaardige behandeling, waarborgen biedt voor de zekerheid van investeringen en een recht op vergoeding garandeert in het geval van onteigening en/of nationalisatie; verzoekt de Commissie en de Raad met kracht aan te dringen op de toepassing van het ECT, en daarbij de regelingen van het Doorvoerprotocol daarbij in alle verdragen en overeenkomsten met hun energiepartners te betrekken;

15.   spoort de lidstaten en de Commissie aan hun inspanningen voort te zetten om in de buurlanden van de EU, in samenwerking met derde landen, de uitbreiding van de beginselen en normen van de interne markt te bevorderen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan te overwegen het Energieverdrag tussen de EU en Zuid-Oost-Europa waar aangewezen uit te breiden tot andere derde landen en nieuwe regionale energiemarkten te creëren naar het voorbeeld van de Zuid-Oost-Europese Energiegemeenschap, zoals een Euro-mediterrane energiegemeenschap, teneinde de voorzieningszekerheid te waarborgen;

Onderliggende beginselen en aanbevelingen voor actie in het kader van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid
A. Diversificatie

16.   is van mening dat het in verband met de toenemende afhankelijkheid van de Europese Unie van een beperkt aantal energiebronnen, leveranciers en transportroutes, van wezenlijk belang is om de prioritaire initiatieven gericht op diversificatie ervan te ondersteunen, zowel geografisch als door de ontwikkeling van duurzame alternatieven; meent dat speciale prioriteit moet worden gegeven aan energiebronnen die uit milieuoogpunt veilig en hernieuwbaar zijn; is van mening dat voorzieningszekerheid tegen betaalbare en voorspelbare prijzen een essentiële doelstelling voor de EU moet zijn;

17.   ondersteunt de prioritisering van alle energiediversificatieprojecten die worden uitgevoerd in het kader van de nabuurschap - met name die welke zijn gericht op de totstandkoming van nieuwe vervoercorridors voor diversificatie van zowel leveranciers als routes, zoals de -energiecorridor Kaspische Zeegebied- Zwarte Zeegebied - en met name de aanleg van de Nabucco-pijpleiding, infrastructuur voor vloeibaar aardgas (LNG), de interconnectie van grote elektriciteitsnetwerken en de voltooiing van de Euro-Mediterrane ringwegen voor elektriciteit en gasinfrastructuur alsmede de aanleg van nieuwe olie-infrastructuurprojecten van Europees belang zoals het project Odessa-Gdánsk en het project Constanta-Triëst dat moet worden opgenomen op de lijst van projecten van Europees belang met een hoge prioriteit;

18.   is ingenomen met de benoeming van Europese coördinatoren voor prioritaire projecten van Europees belang, zoals vastgelegd door de Europese Raad in de conclusies van het voorzitterschap van maart 2007, in het bijzonder voor het Nabucco-project en de Power-Link tussen Duitsland, Polen en Litouwen;

19.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan actief beleid op het hoogste niveau te voeren teneinde de EU in staat te stellen haar natuurlijke gasbronnen te diversifiëren; verwacht dat samenwerking tussen gasexporterende landen niet indruist tegen een open, transparante en concurrerende markt; meent dat een initiatief om een gasversie van OPEC op te richten hiermee in strijd is;

20.   merkt op dat het van essentieel belang is om het niet te laten bij verklaringen en openbare aanbestedingen voor concrete prioritaire projecten, en dringt erop aan dat de hoge functionaris voor het extern energiebeleid, die binnenkort wordt benoemd, ook verantwoordelijk wordt voor de coördinatie van de betrokkenheid bij de ontwikkeling van externe energie-infrastructuur, zoals de projecten Nabucco en Odessa-Gdánsk; verzoekt in tussentijd de Commissie, het Voorzitterschap en de SG/HV zich sterker in te zetten voor de ontwikkeling van externe energie-infrastructuren, samen met de Europese coördinatoren;

21.   is van mening dat de uitvoering van de projecten op het gebied van energiediversificatie een van de prioriteiten moet zijn van het versterkte Europese nabuurschapsbeleid (ENB), en dringt aan op meer steun voor verbetering van het investeringsklimaat en het regelgevingskader, op basis van de beginselen van het ECT, in de energiesectoren van de producerende en doorvoerlanden;

22.   dringt aan op erkenning van de verscheidenheid aan situaties waarin verschillende lidstaten zich bevinden wat betreft energiemix, afhankelijkheid van invoer en infrastructuur, en steunt alle inspanningen die gericht zijn op het vinden van een oplossing voor de huidige afhankelijkheid van lidstaten van overheersende leveranciers, van infrastructurele beperkingen, van Co2-intensieve energiebronnen en van energie-importen uit landen die systematisch de letter en de geest van het VN-Handvest schenden;

23.   steunt alle inspanningen die gericht zijn op het creëren van nieuwe bronnen voor de financiering van zeer belangrijke projecten, met inbegrip van speciale leningen van de Europese Investeringsbank (EIB), alsmede het oormerken daarvoor van speciale begrotingslijnen in de EU-begroting, mits daardoor de veiligheid van geen enkele lidstaat wordt ondermijnd;

24.   dringt aan op de verbetering van de samenwerking met de EIB en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), met het oog op het gebruik van financiële instrumenten ter ondersteuning van prioritaire projecten;

25.   is van mening dat een potentiële afhankelijkheid van de invoer van biobrandstoffen even zorgwekkend is als de afhankelijkheid van de externe aanvoer van olie of gas; verzoekt de Commissie om samen met de partners van de EU een globaal certificatiestelsel in het leven te roepen dat de duurzaamheid van de productie en het gebruik van biobrandstoffen die de biodiversiteit niet bedreigen waarborgt, naast normen voor de verbouw- en productiefase en de algemene balans van de levenscyclus van broeikasgassen;

26.   acht het in de context van stimuli voor het gebruik in de EU van biobrandstoffen of biomassa van het allergrootste belang dat de Unie erop toeziet dat dergelijk gebruik geen bedreiging vormt voor de mondiale voedselvoorziening of leidt tot méér druk op bossen, méér monoculturen of plantaties van exotische soorten, of méér opwarming door het kappen van tropische bossen;

B. Eenheid bij de verdediging van de belangen van de EU

27.   acht het onvermijdelijk voor de Unie om een strategie en een kader voor de lange termijn te ontwikkelen die leiden tot de invoering van een gemeenschappelijk extern energiebeleid, teneinde een sterke positie in te kunnen nemen in het overleg met de belangrijkste leverende landen en beter in staat te zijn om met één stem te spreken in discussies in de EU, de lidstaten, en de bedrijfswereld, waardoor een platform ontstaat voor solidariteit op andere beleidsterreinen en voor de versterking van de externe rol van de Unie;

28.   dringt er voor wat betreft de korte termijn bij de lidstaten op aan elkaar en de Commissie op de hoogte te houden van, en elkaar en de Commissie te raadplegen over strategische besluiten over belangrijke bilaterale overeenkomsten met derde landen betreffende energieprojecten die van invloed kunnen zijn op de belangen van andere lidstaten en de EU als geheel, zoals zou moeten gebeuren bij alle vraagstukken van gemeenschappelijk belang op het gebied van het buitenlands beleid; en dringt er bij de lidstaten en, zo nodig, de Commissie op aan, als er bilaterale overeenkomsten zijn aangegaan die in strijd zijn met de belangen van andere lidstaten en de EU als geheel, samen te werken om overeenstemming te bereiken en ervoor te zorgen dat eventuele negatieve gevolgen, met name voor het milieu, overeenkomstig het solidariteitsbeginsel worden geneutraliseerd;

29.   roept de lidstaten en de Commissie op te verzekeren dat een volledige milieueffectapportage wordt uitgevoerd alvorens te besluiten over verdere omvangrijke investeringen in infrastructuur; roept hen er in het bijzonder toe op aandacht te besteden aan het gevaar voor de ecosystemen en mensenlevens dat uitgaat van de geplande Noord-Europese pijpleiding/Nord Stream vanwege de stortplaatsen voor munitie en wapens op de zeebodem langs het traject van de geplande pijpleiding op de bodem van de Oostzee; wijst erop dat in geval van een grote milieuramp de financiële aansprakelijkheid bij de betrokken maatschappijen moet liggen;

30.   dringt er voor wat betreft de middellange termijn op aan dat de Commissie de institutionele bevoegdheid krijgt om onderhandelingen te voeren over EU-kaderovereenkomsten met derde landen over energievoorziening;

C. Solidariteit in crisissituaties

31.   is van mening dat solidariteit en de continuïteit van de energievoorziening noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt, met inbegrip van gelijke toegang tot energie voor alle economische subjecten, en dringt er daarom bij de Raad en de lidstaten op aan een solidariteitsmechanisme in te stellen, in overeenstemming met de geest van solidariteit tussen lidstaten waarnaar wordt verwezen in het nieuwe Hervormingsverdrag als overeengekomen door de Europese Raad in juni 2007, dat de EU in staat zou stellen om doeltreffend, snel en coherent te opereren in crisissituaties die worden veroorzaakt door verstoring van de voorziening, schade aan essentiële infrastructuur of eventuele andere gebeurtenissen;

32.   dringt er bij de Commissie op aan steun te verlenen aan opneming van de zogenaamde "energievoorzieningszekerheidsclausule" in handels-, associatie- en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden, op grond waarvan een gedragscode wordt vastgesteld en expliciet maatregelen worden uitgewerkt die moeten worden genomen in geval van verstoring, of een eventuele eenzijdige verandering van de voorwaarden van het contract of van de voorziening door een van de partners;

33.   steunt de oprichting van een doeltreffend mechanisme, met inbegrip van het NESCO, waarmee kan worden gereageerd in geval van verstoring van de voorziening met inbegrip van maatregelen om doeltreffend gebruik te maken van waarschuwingssystemen en onderling gekoppelde EU-infrastructuren op te zetten voor energiecrises, met name voor aardgas en elektriciteit, die kunnen worden gebruikt om lidstaten in nood bij te staan, rekening houdend met de geologische en geografische kenmerken van die lidstaten, met name ten aanzien van de opslagcapaciteit en hun nabijheid tot bronnen van energievoorziening;

D. Versterkte samenwerking met de belangrijkste producerende, doorvoer- en afnemende landen

34.   dringt er bij de EU en de lidstaten op aan zich verder actief te verbinden tot een intensief overleg met alle belangrijke producerende, doorvoer- en afnemende landen, en met name de betrekkingen op het gebied van energie met Algerije, Egypte en de andere producerende landen van de Mashrak/Magreb-regio te versterken; spoort die landen aan zich aan hun internationale toezeggingen te houden en het internationale recht te eerbiedigen;

35.   steunt alle maatregelen die gericht zijn op bevordering van transparantie en de rechtsregels en verbeterde governance in de energiesector door middel van energiepartnerschappen met derde landen, met als doel de totstandkoming van tot wederzijds voordeel strekkende, open, transparante, non-discriminatoire en stabiele juridische voorwaarden voor de toegang tot productiemiddelen en voor investeringen en handel op energiegebied, op basis van het beginsel van wederkerigheid en eerlijke en transparante mededinging, met de garantie dat de inkomsten uit de energiehandel niet misbruikt en doorgesluisd worden ter financiering van terrorisme;

36.   wijst op de noodzaak te streven naar partnerschappen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling met belangrijke verbruikende en doorvoerlanden buiten de EU, teneinde de uitdaging van de opwarming van de aarde aan te pakken en alternatieve en hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen; onderstreept dat versterkte samenwerking op energiegebied met dergelijke derde landen, waaronder de Verenigde Staten, moet worden uitgevoerd, met het oog op met name de ontwikkeling van energie-efficiënte technologieën en de bevordering van warmte/krachtkoppeling op basis van hernieuwbare energiebronnen en duurzame productie en gebruik van biomassa;

37.   dringt er bij de EU op aan een dialoog aan te gaan met ontwikkelingslanden over energievraagstukken ten einde de decentralisatie van hernieuwbare vormen van energie, energietoegankelijkheid en duurzaamheid, alsmede energie-infrastructuur van algemeen belang te verbeteren;

38.   wijst met nadruk op met name het belang van een meer intensieve energiedialoog met de Verenigde Staten en andere belangrijke energiepartners die Europese waarden delen; dringt er bij de communautaire instellingen op aan te streven naar de totstandkoming van een partnerschap met de Verenigde Staten op het gebied van energievoorzieningszekerheid;

39.   dringt erop aan de Europese landen die geen lidstaat van de EU zijn - zoals bijvoorbeeld Noorwegen, 's werelds op twee na grootste olie-exporteur - actief bij het extern energiebeleid van de EU te betrekken;

40.   dringt aan op een coherent energiebeleid op alle terreinen van het Europees buitenlands beleid, zoals de Noordelijke Dimensie, synergie voor het Zwarte-Zeegebied en het Euromediterraan Partnerschap;

41.   steunt de initiatieven van de Commissie om een intensievere energiedialoog tot stand te brengen met de landen in de regio's van de Zuidelijke Kaukasus, de Kaspische Zee en Centraal Azië, alsmede de mediterrane regio en het Midden-Oosten; verwelkomt de stappen van de EU in de richting van een aanpak van "kritische en constructieve dialoog" ten opzichte van de landen van de regio, in het kader waarvan het belang dat de EU heeft bij diversificatie van haar olie- en aardgasvoorziening wordt afgewogen tegen het streven naar de totstandkoming van politieke hervormingen in die landen;

42.   dringt aan op de ontwikkeling van de bestaande en invoering van nieuwe mechanismen in het kader van het ENB en de synergie voor het Zwarte Zeegebied, die leiden tot een verdieping van de samenwerking met de doorvoerlanden - Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, de landen van de Zuidelijke Kaukasus, de Mashrak- en de Magreblanden - teneinde voor een grotere transparantie van de marktwerking mogelijk te maken en te voorzien in stabiliteit van voorziening en doorvoer;

43.   onderstreept het belang van Turkije als een doorvoerhaven voor de diversifiëring van gasleveranties naar de EU; verwacht dat Turkije volledig samenwerkt met de EU bij het vergemakkelijken van de doorvoer;

44.   moedigt Turkije aan om als volwaardig lid toe te treden tot de Europese Energiegemeenschap, die zich thans uitstrekt tot de Zuidoost-Europese landen en een gestructureerd regelgevingskader biedt voor een verdieping van de regionale energiesamenwerking, waardoor de energievoorzieningszekerheid wordt verbeterd en investeringen worden gesteund; steunt de aanvraag van Oekraïne, Noorwegen en Moldavië voor het lidmaatschap van de Europese energiegemeenschap;

45.   dringt er bij de Commissie op aan om, naast NESCO, instrumenten en mechanismen te ontwikkelen die haar in staat stellen om beter met haar buurlanden samen te werken bij het analyseren en het controleren van de situatie in de doorvoergebieden, ter vergroting van het vermogen van de EU om crisissituaties te voorkomen en op een meer doeltreffende en snelle manier te reageren, wanneer zich een crisis voordoet;

46.   benadrukt het belang van het energiepartnerschap van de EU met Rusland, en wijst er daarbij op dat Rusland voor zijn energie-export vrijwel volledig afhankelijk blijft van de Europese markt en de individuele Europese grootverbruikers; dringt er bij de EU op aan deze wederzijdse afhankelijkheid te beklemtonen in het energieoverleg tussen de EU en Rusland; wijst erop dat het partnerschap op energiegebied tussen de EU en Rusland slechts gebaseerd kan zijn op het beginsel van non-discriminatie en eerlijke behandeling alsmede op gelijke markttoegangsvoorwaarden;

47.   beklemtoont dat Rusland reeds wordt gebonden door het ECT ingevolge van artikel 45, lid 1, van dat Verdrag(6) ; is ervan overtuigd, dat het noodzaak is dat Rusland het Europees Energiehandvest ratificeert, maar dat in aanvulling daarop de EU ook moet gaan onderhandelen over een formeel kaderdocument over energiebetrekkingen met Rusland in het kader van de toekomstige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst; acht de loutere omzetting van de ECT-beginselen in de toekomstige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst overbodig, maar erkent de toegevoegde waarde van bepalingen die de in het ECT geformuleerde verplichtingen verduidelijken of aanvullen, met name de bepalingen in het doorvoerprotocol daarbij;

48.   onderstreept dat de ratificatie van het ECT een duidelijk en tastbaar bewijs van het feit zou zijn dat Rusland zich verbindt tot een betrouwbare energievoorziening en tot energiesamenwerking die is gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen en waarden;

49.   dringt er bij de Raad en Commissie op aan om hun invloed aan te wenden om Rusland over te halen zich te verbinden tot open, eerlijke en transparante markten voor energieproductie en -levering; is van mening dat de ratificatie van het ECT en het doorvoerprotocol daarbij door Rusland, een positieve invloed zou hebben op de steun van de Europese Unie voor de toetreding van Rusland tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

50.   is bezorgd over de algemene inefficiëntie van het Russische energiesysteem, zowel op het vlak van exploratie en vervoer als met betrekking tot het industrieel en huishoudelijk gebruik, hetgeen ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de leveringsverplichtingen van Rusland; dringt er bij de Commissie op aan deze kwestie bij haar technische samenwerking met Rusland aan de orde te stellen;

51.   benadrukt dat het beginsel van ontwikkeling van milieuvriendelijke en energie-efficiënte technologieën moet worden opgenomen in een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland; benadrukt het belang van meer samenwerking op milieugebied tussen de EU en Rusland in het kader van de Noordelijke dimensie, met name wat de arctische regio betreft;

52.   dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van de dialoog met de belangrijkste leveranciers van koolwaterstof aan de EU te eisen dat Europese ondernemingen op gelijke wijze worden behandeld, uitsluitend gebaseerd op economische criteria en zonder dat politieke factoren bij de vaststelling van aankoopprijzen een rol spelen;

53.   dringt er bij de Commissie op aan een verslag op te stellen over de bestemmingsclausules met betrekking tot aardgasleveringen, die feitelijk de heruitvoer van aardgas binnen de interne markt verhinderen, en dringt er bij de Commissie op aan de afschaffing van dergelijke eventueel in overeenkomsten voor aardgas betreffende de EU-markt opgenomen bepalingen af te dwingen, voorzover die worden verboden door EG-wetgeving;

54.   dringt aan op de intensivering van de dialoog met China, India, Brazilië en andere opkomende landen en ontwikkelingslanden, om te komen tot een stabiele en voorspelbare globale energiemarkt die is gebaseerd op eerlijke en transparante regels en bovendien gericht is op een gezamenlijke inspanning ter bestrijding van de opwarming van de aarde en het behoud van een duurzame ontwikkeling;

55.   dringt aan op intensieve betrekkingen met het Midden-Oosten en Noord-Afrika in de energiesector; wijst op het belang van het toekomstige partnerschap tussen de EU en Afrika op het gebied van energie, waarvan de start gepland is voor de Top EU-Afrika op 7-8 december 2007 in Lissabon, als een van de belangrijkste initiatieven binnen de gezamenlijke EU/Afrikastrategie; meent dat het energiepartnerschap moet bijdragen tot de versterking van de dialoog tussen Afrika en de EU over toegang tot energie en de continuïteit van de energievoorziening, uitbreiding van investeringen in energie-infrastructuur en hernieuwbare energiebronnen, sterkere benutting van olie- en gasinkomsten voor ontwikkeling, bevordering van de transparantie en mainstreaming van klimaatverandering in de samenwerking op het gebied van energie en ontwikkeling;

56.   verzoekt de Commissie om loyale internationale mededinging te bevorderen door binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te ijveren voor specifieke voorschriften inzake de transparantie van de energiemarkt, met name wat handelsverstorende maatregelen betreft;

57.   beveelt aan dat de Commissie binnen de WTO de mogelijkheid evalueert om via onderhandelingen multilaterale akkoorden voor specifieke energiemarkten, zoals die voor biobrandstoffen, te sluiten en dat zij hierover zo spoedig mogelijk verslag bij het Parlement uitbrengt;

58.   dringt er bij de Commissie en de Raad op aan eventuele oligopolistische tendensen, zoals het gevaar van de vorming van een aardgaskartel, actief en krachtig tegen te gaan;

59.   moedigt de lidstaten die lid zijn van de G8 en de Commissie aan dit forum te gebruiken om de energiebelangen van de EU te bevorderen, ook in de G8+5-groep, waarin belangrijkste producenten en consumenten bijeenkomen;

60.   benadrukt het belang van het voorstel van de EU in het kader van het 'Gleneagles Actieplan' ter ondersteuning van de ontwikkeling van schone technologieën in de vorm van een nieuw Wereldforum voor systematische samenwerking en uitwisseling van goede praktijken tussen de staten, regio's, megasteden en andere publieke entiteiten met een hoog energieverbruik;

61.   steunt alle maatregelen die gericht zijn op versterking van multilaterale technische initiatieven, zoals het Global Gas Flaring Reduction Partnership, het Extractive Industries Transparency Initiative, de Financial Action Task Force, de International Finance Cooperation (IFC) Equator Principles en Inogate;

62.   onderstreept dat een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid op zich niet voldoende is en dat er een gemeenschappelijk Europees energiebeleid moet worden ontwikkeld waartoe ook een gemeenschappelijk Europees beleid inzake onderzoek en technologie over energie behoort;

63.   verzoekt de Raad een strategie uit te werken ter bescherming van belangrijke energie-infrastructuur binnen de EU en de directe omgeving daarvan tegen terroristische dreigingen;

64.   roept de Commissie op voorstellen in te dienen inzake hervorming van de regelgeving op basis van de optimale werkwijzen in elke lidstaat, en met name volledige eigendomsontvlechting op het vlak van de productie, de doorvoer en de distributie van energie, een sterker onafhankelijk toezicht door nationale regelgevende instanties´in de EU, een betere coördinatie op communautair niveau van regelgevende instanties met het oog op de stimulering van de ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare energiebronnen, en een duidelijk kader voor een verhoging van de investeringen in transmissie-infrastructuur;

65.   benadrukt dat de aanleg van op elkaar aansluitende energienetten via een goed gecoördineerd Europees energienetwerk zal bijdragen aan het concurrentievermogen van de elektriciteits- en gasmarkten, de continuïteit van de voorziening zal verhogen en zal bijdragen tot de milieubescherming, alsook de positie van de EU tegenover leverende en doorvoerende landen zal versterken;

66.   onderstreept dat vervuiling door de exploitatie van energiebronnen, met name olie, niet alleen ernstige en onherstelbare milieuschade kan veroorzaken, maar ook een ernstig regionaal en mondiaal veiligheidsrisico vormt, zoals in het Midden-Oosten; dringt aan op nieuwe beschermingsmaatregelen en investeringen ter verhoging van de zekerheid en doeltreffendheid bij de exploitatie van energiebronnen;

67.   dringt aan op een publiek debat om de EU-burgers door middel van een openbare voorlichtingscampagne meer bewust te maken van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid en de positieve aspecten van een dergelijk beleid te onderstrepen;

68.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 340.
(2) PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 112.
(3) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 273.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0603.
(5) PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 330.
(6) In het 45, lid 1 van het ECT wordt bepaald dat staten die wel hebben ondertekend, maar nog niet hebben geratificeerd, vanaf het moment van ondertekening tot de ratificatie voorlopig door het handvest worden gebonden, tenzij zij gebruik hebben gemaakt van de opt-out-clausule van artikel 45.

Laatst bijgewerkt op: 2 juni 2008Juridische mededeling