Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2160(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0103/2009

Ingediende teksten :

A6-0103/2009

Debatten :

PV 25/03/2009 - 11
CRE 25/03/2009 - 11

Stemmingen :

PV 26/03/2009 - 4.10

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0194

Aangenomen teksten
Donderdag 26 maart 2009 - Straatsburg Voorlopige uitgave
Versterking van de veiligheid en van de fundamentele vrijheden op het internet
P6_TA-PROV(2009)0194A6-0103/2009

Aanbeveling van het Europees Parlement van 26 maart 2009 aan de Raad betreffende de versterking van de veiligheid en van de fundamentele vrijheden op het internet (2008/2160(INI))

Het Europees Parlement ,

–   gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Stavros Lambrinidis namens de PSE-Fractie, betreffende de versterking van de veiligheid en van de fundamentele vrijheden op het internet (B6-0302/2008),

–   gelet op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder het daarin bepaalde over de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en van informatie en de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, en het recht op vrijheid en veiligheid,

–   gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(1) , Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(2) , Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie(3) , het voorstel van de Commissie van 13 november 2007 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie en Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming (COM(2007)0698), Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken(4) en het Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 2009 in zaak C-301/06 Ierland / Parlement en Raad,

–   gelet op Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 over aanvallen op informatiesystemen(5) , Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten(6) , Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding(7) , de mededeling van de Commissie van 22 mei 2007 getiteld "Naar een algemeen beleid voor de bestrijding van cybercriminaliteit" (COM(2007)0267), alsmede de recente initiatieven voor de opsporing van ernstige misdaad en terrorisme (zoals het "Check the Web"-project),

-   gezien de werkzaamheden die zijn aangevat binnen het kader van de Raad van Europa, de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) en de Verenigde Naties zowel ten aanzien van de strijd tegen criminaliteit en cybercriminaliteit als ten aanzien van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden, ook op het internet(8) ,

-   gezien de meest recente arresten van de Europese en nationale constitutionele hoven ter zake, met name het arrest van het Duitse Bundesverfassungsgericht waarin een afzonderlijk recht op bescherming van de vertrouwelijkheid en van de integriteit van informaticasystemen wordt erkend(9) ,

–   gelet op artikel 114, lid 3, en artikel 94 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0103/2009),

A.   overwegende dat de ontwikkeling van het internet aantoont dat het zich aan het ontwikkelen is tot een onmisbaar hulpmiddel voor het bevorderen van democratische initiatieven, tot een nieuwe arena voor het politieke debat (bijvoorbeeld elektronisch campagne voeren en elektronisch stemmen), tot een zeer belangrijk instrument op mondiaal niveau voor het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting (bijvoorbeeld door te bloggen) en voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten en tot een mechanisme voor het bevorderen van digitale geletterdheid en kennisoverdracht (e-learning); overwegende dat het internet inmiddels voor mensen van alle leeftijden ook steeds meer mogelijkheden biedt om bijvoorbeeld met anderen over de hele wereld te communiceren, en dat mensen op die manier makkelijker met andere culturen in aanraking kunnen komen en zodoende meer begrip krijgen voor andere mensen en culturen; overwegende dat dankzij het internet de hoeveelheid nieuws die kan worden vergaard, is toegenomen doordat men toegang heeft tot nieuws uit verschillende delen van de wereld,

B.   overwegende dat zowel overheden als organisaties en instellingen van algemeen belang een duidelijk regelgevingskader en geschikte technische middelen ter beschikking moeten stellen om burgers in staat te stellen via e-overheidstoepassingen op een actieve en efficiënte manier deel te nemen aan administratieve processen,

C.   overwegende dat het internet de definitie van vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name wat de dimensie "ongeacht grenzen" van dit artikel betreft, volledig invult,

D.   overwegende dat transparantie, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en een omgeving van vertrouwen onder internetbelanghebbenden moeten worden beschouwd als onmisbare elementen voor het opbouwen van een duurzame veiligheidsvisie op het internet,

E.   overwegende dat op het internet de vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer sterker kunnen worden verbeterd, maar tegelijkertijd meer zijn blootgesteld aan inbreuken en beperkingen door particuliere en openbare actoren,

F.   overwegende dat het internet, door de vrijheid die het biedt, ook gebruikt wordt als platform voor gewelddadige boodschappen, zoals boodschappen die opzettelijk aanzetten tot terrorisme, en voor websites die met name kunnen aanzetten tot het plegen van haatmisdaden, en overwegende dat de dreiging van cybercriminaliteit in een bredere betekenis wereldwijd is toegenomen en een gevaar vormt voor personen (waaronder kinderen) en netwerken,

G.   overwegende dat dergelijke misdaden effectief en vastberaden moeten worden bestreden, zonder de fundamenteel vrije en open aard van het internet te wijzigen,

H.   overwegende dat het in een democratische maatschappij de burgers zijn die het recht hebben dagelijks de daden en overtuigingen van hun overheden en van particuliere bedrijven die hun van diensten voorzien, te observeren en te beoordelen; overwegende dat technologisch geavanceerde technieken voor toezicht in een aantal gevallen bij gebrek aan voldoende wettelijke garanties waarin de grenzen aan de toepassingen ervan worden voorgeschreven dit principe in toenemende mate in het gedrang brengen,

I.   overwegende dat personen beschikken over het recht op vrije meningsuiting op het internet (bijvoorbeeld door gebruikers gemaakte inhoud, weblogs en sociale netwerken), en dat zoekmachines en leveranciers van diensten op het internet het mensen aanzienlijk makkelijker hebben gemaakt om informatie te verkrijgen, bijvoorbeeld over andere personen; overwegende dat er zijn echter situaties zijn waarin individuele personen willen dat informatie in deze databases wordt verwijderd; overwegende dat ondernemingen derhalve moeten kunnen garanderen dat individuele personen kunnen verkrijgen dat persoonsgerelateerde informatie over hen uit databases wordt verwijderd,

J.   overwegende dat sprongsgewijze technologische ontwikkelingen het in toenemende mate mogelijk maken in het geheim en vrijwel onopgemerkt voor de enkeling toezicht uit te oefenen op de activiteiten van burgers op het internet; overwegende dat het kale feit dat technieken voor toezicht bestaan het gebruik ervan niet vanzelfsprekend rechtvaardigt, maar dat het doorslaggevende belang van het beschermen van de grondrechten van burgers de grenzen en exacte omstandigheden moet bepalen waaronder dergelijke technieken door overheden en bedrijven gebruikt mogen worden; overwegende dat de bestrijding van misdrijven op het internet en de bedreiging die bepaalde personen of organisaties vormen voor de open democratische samenleving wanneer zij het internet gebruiken teneinde de rechten van burgers te schaden, niet mag inhouden dat de Europese lidstaten zich het recht toe-eigenen om alle gegevensverkeer op het internet dat op hun grondgebied plaatsvindt, af te luisteren of te monitoren, ongeacht of dit de eigen burgers betreft of gegevensverkeer vanuit het buitenland; overwegende dat de bestrijding van misdrijven in verhouding moet staan tot de aard van het misdrijf,

K.   overwegende dat identiteitsdiefstal en -fraude een groeiend probleem vormen dat de autoriteiten, individuele burgers en bedrijven nu pas beginnen te onderkennen en dat zorgt voor grote veiligheidsproblemen in verband met het toegenomen gebruik van het internet voor velerlei doeleinden, waaronder het handelsverkeer en de uitwisseling van vertrouwelijke informatie,

L.   overwegende dat men niet mag vergeten dat, waar het rechten als de vrijheid van meningsuiting of de eerbiediging van het privéleven betreft, overheden grenzen aan de uitoefening van deze rechten mogen opleggen als dit conform de wet en noodzakelijk is, op proportionele wijze wordt toegepast en past binnen een democratische maatschappij,

M.   overwegende dat er op het internet sprake is van een groot verschil in macht en kennis tussen bedrijven en overheden enerzijds en individuele gebruikers anderzijds; overwegende dat er daarom een debat moet worden gelanceerd over noodzakelijke grenzen aan de "instemming", zowel waar het gaat om wat bedrijven en overheden een gebruiker kunnen verzoeken mee te delen als waar het gaat om hoeveel van zijn privacy en grondrechten een gebruiker mag worden verzocht op te geven in ruil voor bepaalde internetdiensten of andere privileges,

N.   overwegende dat vanwege de mondiale, open en participatieve aard van het internet, het internet als regel uitgaat van vrijheid, maar dat dit niet de noodzaak uitsluit om na te denken (op nationaal en internationaal niveau, in een openbare en privéomgeving) over hoe de fundamentele vrijheden van internetgebruikers en hun veiligheid worden gerespecteerd en beschermd,

O.   overwegende dat het bij het gros van de fundamentele rechten die binnen de internetwereld worden aangetast onder meer gaat om eerbiediging van het privéleven (waaronder het recht om een persoonlijke digitale voetafdruk definitief te verwijderen), gegevensbescherming, vrijheid van meningsuiting en van vergadering, persvrijheid, vrijheid van politieke meningsvorming en vergadering, non-discriminatie en vrije keuze van onderwijs; overwegende dat de inhoud van deze rechten, met inbegrip van hun werkingssfeer en toepassingsgebied, het beschermingsniveau dat deze rechten bieden, alsook het verbod op misbruik van deze rechten, worden bepaald door de regels inzake de bescherming van de mensenrechten en de grondrechten die worden gewaarborgd door de grondwetten van de lidstaten, internationale mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM, de algemene beginselen van Gemeenschapsrecht en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en/of door andere relevante bepalingen van nationaal, internationaal en Gemeenschapsrecht, binnen hun respectieve werkingssferen,

P.   overwegende dat alle bij het internet betrokken en daarop actieve actoren hun eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen door mee te praten op forums waar dringende en belangrijke kwesties in verband met internetactiviteit worden besproken om gemeenschappelijke oplossingen te zoeken en te bevorderen,

Q.   overwegende dat digibetisme het nieuwe analfabetisme van de eenentwintigste eeuw zal zijn; overwegende dat ervoor zorgen dat alle burgers toegang hebben tot het internet daarom gelijkwaardig is aan ervoor zorgen dat alle burgers toegang hebben tot onderwijs, en overwegende dat deze toegang niet als strafmaatregel mag worden ontzegd door overheden of particuliere bedrijven; overwegende dat deze toegang niet mag worden misbruikt bij de vervolging van illegale activiteiten; overwegende dat het belangrijk is iets te doen aan nieuwe kwesties zoals netwerkneutraliteit, interoperabiliteit, mondiale bereikbaarheid van alle internetknooppunten, en het gebruik van open formaten en standaarden,

R.   overwegende dat het internationale, multiculturele en vooral meertalige karakter van het internet nog niet volledig wordt ondersteund door de technische infrastructuur en protocollen van het World Wide Web,

S.   overwegende dat het bij de aan de gang zijnde opstelling van een "Handvest van internetrechten" belangrijk is rekening te houden met alle onderzoeken en ondernemingen op dit gebied, waaronder de recente onderzoeken van de EU over dit onderwerp(10) ,

T.   overwegende dat economische activiteit belangrijk is voor de verdere dynamische ontwikkeling van het internet, terwijl de economische efficiency ervan dient te worden gewaarborgd door onvervalste mededinging en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover dit noodzakelijk, proportioneel en passend is,

U.   overwegende dat het juiste evenwicht moet worden behouden tussen het hergebruik van overheidsinformatie, hetgeen ongekende mogelijkheden biedt voor creatieve en culturele experimenten en uitwisseling, en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten,

V.   overwegende dat wereldwijd bedrijven in de sector informatie- en communicatietechnologie (ICT) te maken hebben met een toenemende druk van de overheid om te voldoen aan nationaal recht en beleid op manieren die mogelijk in strijd zijn met de internationaal erkende mensenrechten van vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; overwegende dat er positieve stappen zijn ondernomen, onder meer door een groep van diverse belanghebbenden, bestaande uit bedrijven, maatschappelijke organisaties (waaronder mensenrechtenorganisaties en organisaties die zich bezighouden met persvrijheid), investeerders en academici, die een gezamenlijke aanpak heeft ontwikkeld die de vrijheid van meningsuiting en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de ICT-sector beoogt te beschermen en te bevorderen, en dat deze groep het "Global Network Initiative" (GNI)(11) in het leven heeft geroepen,

W.   overwegende dat strenge regelgeving inzake gegevensbescherming een belangrijk aandachtspunt is voor de EU en haar burgers en dat overweging 2 van Richtlijn 95/46/EG betreffende gegevensbescherming duidelijk bepaalt dat technologie (dat wil zeggen systemen voor gegevensverwerking) "ten dienste van de mens" staat, de "fundamentele rechten en vrijheden, inzonderheid de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen" moet eerbiedigen en "tot de economische en sociale vooruitgang, tot de ontwikkeling van het handelsverkeer en tot het welzijn van de individuen" moet bijdragen,

1.   beveelt de Raad het volgende aan:
   Volledige en veilige toegang tot het internet voor iedereen
   a) deelnemen aan inspanningen om van het internet een belangrijk hulpmiddel te maken voor de empowerment van gebruikers, een omgeving die de ontwikkeling van een bottom-up aanpak en e-democratie mogelijk maakt, terwijl er tegelijkertijd op wordt toegezien dat er wezenlijke voorzorgsmaatregelen worden genomen aangezien er zich in deze omgeving nieuwe vormen van controle en censuur kunnen ontwikkelen; de vrijheid en bescherming van het privéleven die de gebruikers op het internet ervaren moet echt zijn en geen illusie;
   b) erkennen dat het internet een buitengewone mogelijkheid kan zijn om actief burgerschap te vergroten en dat, in dit opzicht, toegang tot netwerken en inhoud een van de belangrijkste elementen is; aanbevelen dat deze kwestie verder wordt ontwikkeld op basis van de aanname dat iedereen het recht heeft deel te nemen aan de informatiemaatschappij en dat instellingen en belanghebbenden op alle niveaus een algemene verantwoordelijkheid hebben om aan deze ontwikkeling mee te werken, waarmee de beide nieuwe uitdagingen van digibetisme en democratische uitsluiting in het elektronische tijdperk worden aangepakt(12) ;
   c) er bij de lidstaten op aan te dringen in te spelen op het groeiende informatiebewustzijn in de maatschappij en manieren te vinden om de besluitvorming transparanter te maken door hun burgers een vlottere toegang tot overheidsinformatie te geven zodat zij deze informatie kunne benutten; hetzelfde beginsel op zijn eigen informatie toe te passen;
   d) er samen met andere relevante actoren voor zorgen dat veiligheid, vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, evenals openheid op het internet, niet als concurrerende doelen worden aangepakt, maar tegelijkertijd worden verwezenlijkt binnen een totaalvisie die een adequaat antwoord vormt op al deze vereisten;
   e) garanderen dat de wettelijke rechten van minderheden op bescherming tegen schade, zoals deze zijn vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en zijn toegepast in de EU-wetgeving, volledig worden toegepast in alle desbetreffende acties, instrumenten en besluiten die verband houden met de versterking van de veiligheid en de vrijheid op het internet;
   Sterke gerichtheid op het bestrijden van cybercriminaliteit
   f) het voorzitterschap van de Raad en de Commissie verzoeken na te denken over een brede strategie om cybercriminaliteit te bestrijden, overeenkomstig onder meer het Verdrag inzake cybercriminaliteit van de Raad van Europa, waaronder manieren waarop identiteitsdiefstal en -fraude op EU-niveau kunnen worden aangepakt, in samenwerking met internetproviders en gebruikersorganisaties, alsook met politiediensten die zich bezighouden met de bestrijding van IT-criminaliteit, de problemen van identiteitsdiefstal en -fraude diepgaand te onderzoeken, met een voorstel te komen voor het opzetten van bewustmakingscampagnes en het voorkomen van dergelijke misdaad, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het internet voor iedereen veilig en vrij toegankelijk is; ertoe oproepen een EU-desk op te richten voor bijstand aan slachtoffers van identiteitsdiefstal en identiteitsfraude;
   g) een debat aanmoedigen over de noodzakelijke samenwerking tussen particuliere en openbare actoren op dit gebied en over de uitbreiding van de samenwerking tussen instanties voor wetshandhaving, samen met een adequate opleiding voor rechtshandhavings- en gerechtelijke instanties, onder andere over kwesties in verband met de bescherming van de grondrechten; de noodzaak erkennen van gezamenlijke verantwoordelijkheid en van de voordelen van coregulering en zelfregulering als efficiënte alternatieven of aanvullende instrumenten voor de conventionele wetgeving;
   h) erop toezien dat het werk dat is aangevat in het kader van het "Check the Web"-project en de recente initiatieven gericht op het verbeteren van de verspreiding van informatie over cybercriminaliteit, zoals het opzetten van nationale waarschuwingsplatforms en een Europees waarschuwingsplatform voor het melden van misdrijven die op het internet worden gepleegd (oprichting van een Europees platform voor cybercriminaliteit door Europol) noodzakelijk, proportioneel en adequaat zijn en gepaard gaan met alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen;
   i) aansporen van de lidstaten om hun wetgeving te actualiseren zodat bescherming kan worden geboden aan minderjarigen die het internet gebruiken, in het bijzonder via het strafbaar stellen van grooming (kinderen benaderen voor seksuele doeleinden), als gedefinieerd in het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, van de Raad van Europa van 25 oktober 2007;
   j) programma's bevorderen voor het beschermen van kinderen en het onderwijzen van hun ouders, zoals vastgelegd in EU-wetgeving met betrekking tot de nieuwe elektronische gevaren, en voorzien in een effectbeoordeling van bestaande programma's tot dusverre; hierbij in het bijzonder rekening houden met online spelletjes die zich voornamelijk op kinderen en jongeren richten;
   k) alle computerfabrikanten in de EU aanmoedigen om kinderbeveiligingssoftware te pre-installeren die gemakkelijk kan worden geactiveerd;
   l) overgaan tot het aannemen van de richtlijn inzake strafmaatregelen gericht op het handhaven van intellectuele-eigendomsrechten, na een evaluatie, in het licht van hedendaags innovatieonderzoek, van de mate van noodzakelijkheid en evenredigheid ervan, en tegelijkertijd, in het kader van dat doel, tot het verbieden van het systematisch uitoefenen van controle en toezicht op alle activiteiten van gebruikers op het internet en erop toezien dat de straffen proportioneel zijn aan de gepleegde schendingen; binnen deze context ook de vrijheid van meningsuiting en vereniging van individuele gebruikers eerbiedigen en de stimulansen bestrijden voor cyberschendingen van intellectuele-eigendomsrechten, waaronder bepaalde excessieve toegangsbeperkingen die door de houders van intellectuele-eigendomsrechten zelf worden opgelegd;
   m) erop toezien dat de uiting van controversiële politieke overtuigingen via het internet gevrijwaard is van strafrechtelijke vervolging;
   n) erop toezien dat er geen wetten of gebruiken zijn die het recht van journalisten en de media op het vergaren en verspreiden van informatie voor rapportagedoeleinden beperken of strafbaar stellen;
   Constante aandacht voor de absolute bescherming en betere bevordering van fundamentele vrijheden op het internet
   o) in overweging nemen dat "digitale identiteit" in toenemende mate een integraal onderdeel wordt van wie wij zijn en in dit opzicht adequate en effectieve bescherming verdient tegen inmenging door zowel particuliere als overheidsactoren – de specifieke categorie gegevens die organisatorisch is gekoppeld aan de "digitale identiteit" van een individu dient dus te worden vastgelegd en beschermd, en alle elementen ervan dienen te worden beschouwd als onvervreemdbare persoonlijke, niet-economische en niet-verhandelbare rechten; voldoende belang hechten aan de betekenis van anonimiteit, pseudonimiteit en de beheersing van informatiestromen voor privacy en het feit dat gebruikers moeten worden voorzien van en voorgelicht over de middelen om deze efficiënt te beschermen, bijvoorbeeld met behulp van diverse technologieën ter bescherming van de privacy;
   p) erop toezien dat lidstaten die gegevensverkeer afluisteren en monitoren, ongeacht of dit hun eigen burgers of buitenlands verkeer betreft, dit doen onder de bij wet vaststelde strikte voorwaarden en voorzorgsmaatregelen; de lidstaten verzoeken erop toe te zien dat computerdoorzoekingen op afstand, indien het nationaal recht daarin voorziet, worden uitgevoerd op basis van een geldig computerdoorzoekingsbevel van de bevoegde rechterlijke instanties; vaststellen dat vereenvoudigde procedures voor het uitvoeren van computerdoorzoekingen op afstand in vergelijking met directe doorzoekingen onaanvaardbaar zijn, daar zij in strijd zijn met de rechtsstaat en het recht op bescherming van de privésfeer;
   q) het gevaar erkennen van bepaalde vormen van internettoezicht en -controle die mede gericht zijn op het volgen van alle "digitale" stappen van een individu met als doel een profiel van de gebruiker te verstrekken en "scores" toe te wijzen; duidelijk maken dat dergelijke technieken altijd moeten worden beoordeeld in termen van hun noodzaak en hun proportionaliteit ten opzichte van de doelen die men ermee wil bereiken; tevens de noodzaak benadrukken van een groter bewustzijn en van de geïnformeerde toestemming van gebruikers met betrekking tot hun internetactiviteiten waarbij zij persoonsgegevens delen (bijvoorbeeld in het geval van sociale netwerken);
   r) er bij de lidstaten op aandringen om alle entiteiten in kaart te brengen die gebruik maken van internettoezicht en jaarlijks een algemeen toegankelijk verslag over internettoezicht op te stellen om toe te zien op de wettelijkheid, proportionaliteit en transparantie;
   s) onderzoeken en vastleggen welke grenzen er zijn aan de "toestemming" die overheden of particuliere bedrijven van gebruikers kunnen vragen of afdwingen om hun privacy deels op te geven, aangezien er tussen individuele gebruikers en de desbetreffende instellingen een duidelijke onbalans is met betrekking tot onderhandelingspositie en kennis;
   t) de gevallen waarin een particulier internetbedrijf verplicht kan worden gegevens aan overheden bekend te maken, strikt beperken, definiëren en reguleren, en erop toezien dat het gebruik van deze gegevens door overheden is onderworpen aan de meest stringente normen van gegevensbescherming; voor effectieve controle op en evaluatie van dat proces zorgen;
   u) benadrukken dat het belangrijk is dat internetgebruikers daadwerkelijk het recht kunnen hebben om hun persoonsgegevens definitief te laten verwijderen van websites en van alle andere informatiedragers van derden; ervoor zorgen dat internetproviders, internethandelaren en informatiemaatschappijdiensten een dergelijke beslissing van gebruikers eerbiedigen; ervoor zorgen dat de lidstaten voorzien in de effectieve handhaving van het recht van de burgers om toegang tot hun eigen persoonsgegevens te krijgen en die zo nodig te laten wissen of van websites te laten verwijderen;
   v) censuur van overheidswege op de inhoud die gezocht kan worden op internetsites veroordelen, in het bijzonder indien dergelijke beperkingen een "chilling effect" (ontradend effect) kunnen hebben op politieke uitingen;
   w) de lidstaten verzoeken erop toe te zien dat de vrijheid van meningsuiting niet onderworpen wordt aan arbitraire beperkingen uit de publieke en/of private sfeer en dat alle wetgevings- of bestuurlijke maatregelen worden voorkomen die een "chilling effect" kunnen hebben op alle aspecten van de vrijheid van meningsuiting;
   x) eraan herinneren dat overdracht van persoonsgegevens aan derde landen moet plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen van onder andere Richtlijn 95/49/EG en Kaderbesluit 2008/977/JBZ;
   y) de aandacht vestigen op het feit dat de ontwikkeling van het "internet van dingen" en het gebruik van RFID-systemen niet voorbij mag gaan aan de bescherming van de gegevens en de rechten van burgers;
   z) de lidstaten verzoeken Richtlijn 95/46/EG correct toe te passen op persoonsgegevens met betrekking tot het internet; de lidstaten eraan herinneren dat deze richtlijn, in het bijzonder artikel 8, van toepassing is ongeacht de technologie die wordt gebruikt voor de verwerking van persoonsgegevens, en bepaalt dat de lidstaten moeten voorzien in het recht om in beroep te gaan bij de rechter en het recht op schadevergoeding in geval van inbreuk op de richtlijn (artikelen 22, 23 en 24);
   aa) de opneming van de fundamentele beginselen van het "Handvest van internetrechten" in het onderzoeks- en ontwikkelingsproces van internetgerelateerde instrumenten en toepassingen en de bevordering van het "privacy by design"-principe aanmoedigen, dat ervan uitgaat dat privacy- en gegevensbeschermingsvereisten zo vroeg mogelijk in de levenscyclus van nieuwe technologische ontwikkelingen geïntroduceerd moeten worden, zodat burgers verzekerd zijn van een gebruikersvriendelijke omgeving;
   ab) steun geven aan en verzoeken om de actieve betrokkenheid van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en van de Groep gegevensbescherming artikel 29 bij de ontwikkeling van Europese regelgeving over internetactiviteiten met mogelijke consequenties voor gegevensbescherming;
   Internationale verbintenissen
   ac) alle internetactoren ertoe aansporen actief deel te nemen aan het proces van het "Handvest van internetrechten" dat momenteel aan de gang is en dat voortbouwt op bestaande grondrechten en hun handhaving en de erkenning van nieuwe grondbeginselen bevordert; in dit opzicht is voor de dynamische coalitie voor het "Handvest van internetrechten" een leidende rol weggelegd;
   ad) ervoor zorgen dat, in deze context, een procesgericht initiatief van diverse belanghebbenden op diverse niveaus en een mix tussen mondiale en lokale initiatieven in overweging worden genomen teneinde de rechten van internetgebruikers nader te omschrijven en te beschermen en de rechtmatigheid, accountability en aanvaarding van het proces zeker te stellen;
   ae) erkennen dat de wereldwijde en open aard van het internet vraagt om wereldwijde normen voor gegevensbescherming, veiligheid en vrijheid van meningsuiting; de lidstaten en de Commissie in dit verband verzoeken het initiatief te nemen tot voor het opstellen van dergelijke normen; de resolutie over de dringende behoefte aan bescherming van de persoonlijke levenssfeer in een wereld zonder grenzen en aan de totstandkoming van een gezamenlijk voorstel voor het vaststellen van internationale normen voor privacy en bescherming van persoonsgegevens verwelkomen die is aangenomen tijdens de 30e editie van de International Conference of Data Protection and Privacy Commissioners in Straatsburg van 15 tot 18 oktober 2008; alle belanghebbenden in de EU (openbaar en particulier) dringend verzoeken hierover mee na te denken;
   af) het belang benadrukken van het ontwikkelen van een echt internetplatform waar de burgers van de Unie op een meer interactieve manier in debat kunnen gaan met beleidsmakers en andere institutionele partijen;
   ag) de EU aanmoedigen om actief deel te nemen aan verschillende internationale fora die zich bezighouden met mondiale en gelokaliseerde aspecten van het internet, zoals het Internet Governance Forum (IGF);
   ah) samen met alle relevante EU-actoren deelnemen aan de totstandkoming van een Europees IGF dat de balans opmaakt van de ervaring die is opgedaan door nationale IGF's, als regionaal kernpunt fungeert en pan-Europese kwesties, standpunten en zorgen efficiënter doorgeeft in de toekomstige internationale IGF's;

o
o   o

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie.

(1) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(2) PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.
(3) PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90.
(4) PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54.
(5) PB L 69 van 16.3.2005, blz. 67.
(6) PB L 149 van 2.6.2001, blz. 1.
(7) PB L 330 van 9.12.2008, blz. 21.
(8) Bijvoorbeeld: Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit van 23 november 2001; Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens.
(9) BVerfG, 1 BvR 370/07, 27.2.2008.
(10) In het recente onderzoek "Strengthening Security and Fundamental Freedoms on the Internet – an EU Policy on the Fight Against Cyber Crime" wordt onder meer het idee van een niet-bindend Handvest van internetrechten geopperd.
(11) http://www.globalnetworkinitiative.org/index.php.
(12) In het document "Internet – a critical resource for all" van de Raad van Europa van 17 september 2008 wordt ook benadrukt dat het zekerstellen en bevorderen van rechtvaardigheid en deelname met betrekking tot het internet een essentiële stap is voor de vooruitgang van rechtvaardigheid en deelname in de totale maatschappij.

Laatst bijgewerkt op: 27 maart 2009Juridische mededeling