Verslag van de vergadering van 20 mei 2025 (2024/2025 nr. 29)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 21.14 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Recourt i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik moet even goed nadenken hoe ik meteen tot de kern kan komen.
De voorzitter:
Dat is altijd goed.
De heer Recourt (GroenLinks-PvdA):
Veel dank aan de initiatiefnemers en de minister voor de beantwoording. Op sommige punten heeft die bijgedragen aan een positievere beoordeling van deze wet.
Allereerst wil ik iets zeggen over bedreigingen, want die zijn vreselijk en ontwrichtend. Daar moet hard tegen worden opgetreden. De vraag blijft echter of deze wet de dreiging wegneemt en of die een-op-eenrelatie er is. Ik heb daar ernstige twijfels bij. Ik denk eigenlijk dat andere middelen daar veel meer voor toegerust zijn, andere middelen die allang in de gereedschapskist zitten.
Ik laat het stukje over toetsing door de rechter weg, maar niet de beoordeling van mijn fractie dat de toetsing achteraf door de bestuursrechter echt minder is dan de toetsing vooraf, waar het gaat om de inperking van de grondrechten.
Eén punt wil ik nog wel noemen. Ik heb daarnaar gevraagd, maar ik heb daar eigenlijk geen goed antwoord op gekregen. Ik ga nu dan toch voorlezen wat ik in de eerste termijn heb overgeslagen. Dat is het citaat uit het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht, uit mijn hoofd gezegd uit 2021. "Problematischer liggen de eisen die onze Grondwet stelt aan de wettelijke grondslag voor de beperking van het verenigingsrecht. Uit de clausule bij de wet in artikel 8 van de Grondwet vloeit voort dat alleen de formele wetgever bevoegd is om beperkingen te stellen aan het recht van vereniging. Bij de Grondwetsherziening in 1983 is uitdrukkelijk gesteld dat de formele wetgever bij het uitoefenen van deze bevoegdheid zelf de omvang van de beperking moet aangeven en dit niet mag overlaten aan andere organen door het gebruik van vage formuleringen. Het door de grondwetgever in verband met het verenigingsrecht gegeven doelcriterium in het belang der openbare orde in artikel 8 van de Grondwet, moet in de wet zelf worden uitgewerkt."
Dat was een principiële en weloverwogen keuze van de grondwetgever. Om rechtsversplintering van de verenigingsvrijheid tegen te gaan, zou de beperking steeds direct terug te voeren moeten zijn op de door de democratisch verkozen wetgever gestelde voorwaarden. Dat zou de burger bescherming geven tegen arbitraire beperkingen van het recht van vereniging. De toekenning van deze verbodsbevoegdheid aan de minister lijkt op voorhand in strijd met het delegatieverbod. Ik heb daar nog geen bevredigend antwoord en misschien wel helemaal geen antwoord op gekregen. Ik vraag om dat antwoord in tweede termijn toch nog te geven, want het lijkt er nu sterk op dat er extra criteria in de toelichting zijn gegeven en niet in de wet zelf. Dat is voor de interpretatie prima, maar het gaat om de beperking, specifiek van artikel 8 van de Grondwet. De wet moet gewoon klip-en-klaar zijn. Er kan niet met vage of vrij open normen worden volstaan. Dat is mijn eerste bezwaar dat we, wat mij betreft, hier in de Eerste Kamer heel zwaar moeten wegen, omdat wij gaan over de bescherming van de Grondwet.
Het tweede punt is het noodzakelijkheidscriterium. Ook daarvan is mijn fractie vooralsnog niet overtuigd. Beter is vast komen te staan dat het praktische voordelen heeft — dat geloof ik direct — bijvoorbeeld waar het gaat om de ontneming, direct na het besluit van de minister. Daar zijn overigens andere al bestaande instrumenten voor. Te denken valt aan beslaglegging enzovoort. De noodzaak is een fundamentele eis om een Grondwetartikel in te perken, maar die is nog onvoldoende overtuigend geweest.
Daarmee concluderend: is dan het gevaar van misbruik of een te ruim gebruik van tafel? Hebben we de Grondwet voldoende beschermd? Ik wacht nog even de tweede termijn af, maar de conclusie op dit moment lijkt te zijn dat dit wetsvoorstel beoogt het goede te doen, maar daarvoor het verkeerde middel is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Dittrich namens D66.