Verslag van de vergadering van 20 mei 2025 (2024/2025 nr. 29)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 17.05 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. De 50PLUS-fractie wil in de eerste plaats grote waardering uitspreken voor de indieners van dit initiatiefwetsvoorstel en ook voor hun voorgangers. Ik weet uit eigen ervaring hoeveel werk het voorbereiden en verdedigen van een initiatiefwetsvoorstel kost. In 2018 verdedigde ik in de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel van 50PLUS over de aanpassing van de discontovoet voor pensioenverplichtingen, de 2% vaste rekenrente. Het wetsvoorstel werd verworpen en is dus niet in de Eerste Kamer geland, tot mijn spijt.
Dit initiatiefvoorstel kent een lange aanloop tot de behandeling ervan vandaag in onze Kamer. Soms kan voortschrijding van tijd een pre zijn, omdat feiten en omstandigheden zich daardoor hebben gewijzigd ten opzichte van het aanvangsmoment. Oorspronkelijk is dit initiatiefwetsvoorstel in het leven geroepen om een adequate aanpak van criminele motorbendes mogelijk te maken. Begin jaren 2000 speelden deze een veel grotere rol dan heden ten dage het geval blijkt te zijn. In de memorie van toelichting staat letterlijk: "Zodra duidelijk is dat er voldoende grond is voor een verbod, duurt het op dit moment allereerst lang voordat een rechtspersoon daadwerkelijk verboden is, en voortzetting van zijn werkzaamheden strafbaar is. De wenselijkheid om dit te versnellen blijkt vooral wanneer het noodzakelijk is om op te treden tegen zogenoemde Outlaw Motorcycle Gangs (OMG's). Daarom richt dit wetsvoorstel zich specifiek op OMG's en vergelijkbare organisaties."
Voorzitter. Ik vraag de initiatiefnemers of de formulering nog steeds van toepassing is, gelet op het volgende. Uiteraard bestaat er middels het strafrecht al de mogelijkheid om versneld op te treden. Denk aan snelrecht of supersnelrecht, dat ingezet kan worden bij ontwrichting van de samenleving, het stelselmatig plegen van strafbare feiten of het ernstig aantasten van wezenlijk ervaren beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Ongewenste groeperingen die een ontwrichtende uitwerking hebben op de samenleving, kunnen daardoor sneller een halt worden toegeroepen. Daarmee is uiteraard nog niet het verbieden van de organisatie of rechtspersoon gerealiseerd, maar kunnen mogelijk wel in een vroegtijdiger stadium de eerste uitwassen en ongewenste gedragingen van de daaraan verbonden lieden strafrechtelijk worden aangepakt.
Voorzitter. Zoals wij allen weten, bestaat in Nederland reeds juridisch de mogelijkheid om een organisatie of vereniging te verbieden en de daarmee samenhangende grondrechten te beperken. Ik wijs onder andere op het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014, waarbij Vereniging Martijn, een vereniging die seksueel gedrag tussen volwassen en kinderen verheerlijkte, verboden en ontbonden werd. Het klopt dat deze gerechtelijke weg lang was, met een ruime tijdsperiode.
Het recht staat niet stil, maar is een levend iets. Inmiddels kan de civiele rechter op grond van artikel 2:20, vijfde lid BW per direct een verbodenverklaring bevelen, zodat organisaties en betrokken personen bepaalde maatregelen nemen of gedragingen nalaten totdat over het verbod onherroepelijk is beslist.
Ik refereer aan de uitspraak van de rechtbank die tot een verbodenverklaring kwam van de motorclub Hardliners MC, waarbij per onmiddellijk een bestuursverbod van drie jaar werd opgelegd aan de zittende bestuursleden. Er hoeft dus niet langer te worden afgewacht tot een uitspraak onherroepelijk is geworden. Strafrechtelijk ingrijpen is nu direct mogelijk bij een overtreding van het civiele verbod. Deze directe werking heeft dus hetzelfde gevolg als de initiatiefnemers met hun wetsvoorstel beogen. Kunnen de initiatiefnemers en de minister deze conclusie beamen, vraag ik hun. Zo niet, waaruit bestaat dan het verschil?
Voorzitter. 50PLUS hecht veel waarde aan grondrechten. Indien die beperkt zouden moeten worden, heeft het de voorkeur van mijn fractie dat dit gebeurt na toetsing door een lid van een onafhankelijke rechterlijke macht. Dat geldt onverkort voor het opleggen van een verbod op rechtspersonen, lichamen of samenwerkingsverbanden. In dit wetsvoorstel is de bestuursrechtelijke verbodsbepaling voorbehouden aan de minister, die weliswaar vooraf het College van procureurs-generaal raadpleegt, maar zelf het uiteindelijke verbod kan opleggen. Immers, de minister kan ook afwijken van het advies. Je hebt daarbij mogelijk goedwillende en minder goedwillende ministers.
Waar mijn fractie mee worstelt, is dat dit initiatiefwetsvoorstel feitelijk enkel gebaseerd was op criminele motorbendes. In de schriftelijke ronde konden noch de initiatiefnemers, noch de minister concrete voorbeelden geven van thans bestaande organisaties die vergeleken kunnen worden met bedoelde criminele motorbendes. Mijn fractie vraagt de indieners opnieuw om te komen met een of meerdere concrete voorbeelden van organisaties waarop deze verbodsbepaling van toepassing zou kunnen zijn. Ik vraag dat ook aan de minister. En dan graag geen herhaling van zetten van de door de minister genoemde voorbeelden in zijn brief van 1 april, van mogelijke vechthondenclubs of supportersclubs die zich zo kunnen gaan ontwikkelen dat zij vergelijkbaar worden met criminele bendes. Dat is mij veel te vaag.
Mochten de initiatiefnemers en de minister geen concrete voorbeelden kunnen noemen, dan vraag ik aan de initiatiefnemers en de minister het volgende. Eén. Is het juist dat dit wetsvoorstel zich vooralsnog richt op tot op heden nog niet bestaande organisaties, lichamen of samenwerkingsverbanden? Twee. Is het juist dat de behoefte aan dit wetsvoorstel met name gelegen is in de mogelijkheid dat de doorlooptijden bij de rechtbank een vertraging opleveren in het opleggen van verbodsbepalingen? Dit laatste argument wordt namelijk door de initiatiefnemers gehanteerd in de beantwoording van 5 mei op gestelde vragen. 50PLUS vraagt de indieners of het probleem van doorlooptijden bij de gerechten dan niet zou moeten worden aangepakt in plaats van deze kwalijke ontwikkeling te gebruiken voor nieuwe wetgeving. Graag een reactie van zowel de initiatiefnemers als de minister.
Voorzitter. Ik begrijp uit de antwoorden dat voldaan moet worden aan alle drie criteria genoemd in artikel 2, eerste lid van het wetsvoorstel. Als een rechtspersoon, lichaam of samenwerkingsverband stelselmatig strafbare feiten pleegt waardoor de Nederlandse samenleving of delen daarvan ontwricht worden, kan de minister dan geen verbod opleggen, zo vraag ik de initiatiefnemers en de ministers. Immers, aan het derde criterium uit artikel 2.1 onder b, namelijk ernstige aantasting van de rechtsorde, wordt niet voldaan. Valt het nog wel aan de samenleving uit te leggen als aan a en c wel wordt voldaan, maar niet aan b? Mijn bijdrage begon met de constatering dat de tijden zijn veranderd ten opzichte van de eerste aanzet tot dit wetsvoorstel.
Tot slot vraagt mijn fractie de minister of het voorliggende initiatiefwetsvoorstel nog voldoet aan de vereisten van nut, noodzaak en doelmatigheid, gelet op de juridische ontwikkelingen van de afgelopen jaren.
Voorzitter. Ik zie uit naar de antwoorden van de indieners en de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan de heer Schalk namens de SGP.