Verslag van de vergadering van 7 juli 2025 (2024/2025 nr. 37)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 15.16 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank voor het woord. Ook dank aan alle collega's die al prijzende woorden hebben gesproken ten aanzien van mijn collega Chris Stoffer in de Tweede Kamer. Ik zal de prijzende woorden van voor- en tegenstanders van dit wetsvoorstel natuurlijk doorgeleiden.
Voorzitter. Laat ik nu eens niet beginnen met toe te lichten hoe we de laatste jaren zijn gevaren met box 3 en het forfaitaire rendement. Dat mag genoegzaam bekend zijn. Ik concentreert me graag alleen op de tegenbewijsregeling. Want ook met dit wetsvoorstel blijven mensen met een hoger werkelijk rendement nog steeds het fictieve forfaitaire rendement betalen, terwijl mensen met een lager werkelijk rendement in staat zijn om de belasting over dat lagere werkelijk rendement te berekenen. Men moet nog steeds zelf in bezwaar gaan om het werkelijk rendement aan te tonen. Mensen met een lager rendement dan het fictieve rendement kunnen middels dit voorstel tegenbewijs leveren en zo tot een belasting komen die klopt met het werkelijke rendement. Mensen die te veel betalen kunnen daardoor dus minder gaan betalen. Mensen met een hoger rendement worden echter niet verplicht om dat hogere rendement aan te geven. Ze zouden in werkelijkheid eigenlijk meer belasting moeten gaan betalen. Nu ontstaat dus de situatie dat als je verhoudingsgewijs minder rendement hebt, je steeds meer belasting kunt gaan betalen. Immers, als je meer rendement hebt en dus meer belasting zou moeten betalen, krijg je voordeel, want die werkelijke belasting hoeft niet te worden betaald. Hoe verhoudt deze wet zich tot het verbod op willekeur, vraag ik aan de staatssecretaris. Kom je niet een beetje in de buurt van inkomensdiscriminatie? En laat dat dus niet zien dat we zo snel mogelijk moeten naar een stelsel van werkelijk rendement?
De uitvoering van dit wetsvoorstel zorgt voor een enorme toename van complexiteit. Dat is niet te voorkomen, omdat belasting op het werkelijk rendement veronderstelt dat het werkelijk rendement juist wordt opgegeven door de belastingplichtige en daarna ter controle wordt nagerekend door de Belastingdienst. Hierbij zal ongetwijfeld een complexe en zware administratie worden gevoerd. Bij deze tijdelijke wet geldt die bewijsplicht alleen voor hen die tegenbewijs willen leveren van een lager rendement en niet voor hen die eigenlijk een hoger rendement hebben.
De vraag is welke uitgangspunten nu worden gehanteerd om het leveren van tegenbewijs zo eenvoudig mogelijk te maken in de uitvoering en de administratieve druk bij de belastingplichtige zo laag mogelijk te maken. Of anders gezegd, hoe laagdrempelig wordt het om het tegenbewijs te leveren? Collega's hebben dat overigens ook al gevraagd. Gaat het verplicht gestelde formulier, het document "opgave werkelijk rendement", hierbij helpen? Het is overigens verplicht dankzij het amendement van Chris Stoffer in de Tweede Kamer.
De gedupeerden van het forfaitaire rendement krijgen te maken met twee herstelregelingen voor aparte periodes. Er zijn vervolgens drie berekeningsmethodes geïntroduceerd: het oude forfaitaire rendement, de nieuwe berekeningssystematiek, waarbij ieder bestanddeel een eigen forfaitair rendement heeft, en de berekening van het werkelijk rendement, dat men moet aantonen door in bezwaar te gaan. Met andere woorden, er gelden straks eigenlijk drie verschillende regimes met drie verschillende berekeningsmethoden, die verschillend worden toegepast op twee herstelperiodes, waarbij één periode wordt onderscheiden in twee groepen belastingplichtigen, namelijk de bezwaarmakers en de niet-bezwaarmakers. En daarbij is voor die laatste groep onduidelijk of ze al dan niet rechtsherstel zullen ontvangen.
Uitgangspunt van de jurisprudentie, en ook van deze wetgeving, is dat het vanuit het oogpunt van rechtseenheid en rechtszekerheid wenselijk is dat het rendementsbegrip voor alle belastingplichtigen én voor de Belastingdienst duidelijk is en uniform wordt toegepast. Hoe verhoudt zich nu het hanteren van drie berekeningsmethoden in verschillende wetten, over verschillende periodes en voor verschillende groepen, waarbij voor een buiten de boot vallende doelgroep een aparte procedure wordt ingericht, zich tot de beginselen van rechtseenheid en rechtszekerheid?
Voorzitter. We leven in een tijd dat de ene na de andere herstelregeling of compensatiewet in het leven wordt geroepen vanwege foutief overheidshandelen. Helaas blijkt uit de praktijk dat de compensatieregeling een lappendeken wordt van loshangende regelingen, berekeningen, doelgroepen en periodes. Welke algemene kaders zouden er nu moeten gelden voor het opstellen van een compensatieregeling?
Voorzitter. Het is algemeen bekend dat de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst enorm complex en verouderd is. Hoe gaat dat met dat deze tegenbewijsregeling lopen? Kunnen de systemen dit moeiteloos verwerken? Hoe dan ook zal vernieuwing een grote en dure opgave zijn, maar met het oog op de toekomst wel de moeite waard.
Voorzitter. Ik zie uit naar de reactie van de regering en uiteraard ook naar de maidenspeech van mevrouw Van der Linden.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen. Hij spreekt namens 50PLUS.