Verslag van de vergadering van 23 september 2025 (2025/2026 nr. 01)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 14.28 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Petersen i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. In Nederland geldt: meedoen is belangrijker dan winnen. Maar voor de 400.000 mensen die in ons land met een bijstandsuitkering aan de kant staan, is meedoen winnen. Daarom is de VVD-fractie enthousiast over het wetsvoorstel dat wij hier vandaag bespreken. De samenleving kan namelijk alleen echt vitaal zijn als iedereen een rol kan spelen en een bijdrage kan leveren, en daarop is dit voorstel gericht. Wij ervaren allemaal dat werken meer is dan een inkomen vergaren. Werken betekent ook sociale omgang met anderen, samen een klus klaren, jezelf een doel stellen en er plezier aan beleven als je dat doel ook haalt, leren, jezelf ontwikkelen, je grenzen verleggen, ervaren waartoe je in staat bent, successen vieren, sociaal sterker zijn en als mens gewaardeerd worden.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel bevat belangrijke elementen die zullen helpen bijstandsgerechtigden een actievere rol te laten spelen in onze samenleving. Indien goed uitgevoerd zullen zij meer maatwerk krijgen bij hulp en ondersteuning, passender en toegesneden op hun unieke situatie. Lokale overheden die bestuurlijk het dichtst bij de mensen staan, krijgen meer ruimte om passende oplossingen aan te bieden waarmee deze mensen beter kunnen worden geholpen. Het maakt de regels voor deze groep eenvoudiger en passend en het vergroot de rechtszekerheid voor alle betrokkenen. Dat is met uniformiteit waar het kan en differentiatie waar nodig. Het creëert ook meer ruimte voor de uitvoerende professionals in de frontlinie, die de specifieke situatie het beste kennen.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
De VVD-fractie is erg enthousiast over dit wetsvoorstel, want dit wetsvoorstel is erop gericht om meer mensen die nu aan de kant staan weer te laten participeren en aan het werk te helpen. Ik denk dat we dat doel in deze Kamer allemaal delen, maar nu is mijn vraag of de heer Petersen van de VVD-fractie het volgende weet. Hoeveel van de mensen die onder de Participatiewet vallen, die dus tot de doelgroep behoren, moeten volgens de Arbeidsinspectie op basis van onderzoek op de lange termijn als arbeidsongeschikt beschouwd worden?
De heer Petersen (VVD):
Als u vraagt wat het aantal precies is, dan kan ik u dat niet zo uit mijn hoofd meegeven, maar het is mijn indruk dat het wel om een aanzienlijke groep gaat.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dat is correct. De schattingen lopen uiteen, maar het is ongeveer tussen de 28% en 36%, afhankelijk van aan wie je de vraag stelt. Laten we zeggen dat het een derde is. Is de heer Petersen het met mij eens dat dit wetsvoorstel eigenlijk niets doet voor die groep? Is de heer Petersen het ook met mij eens dat die groep eigenlijk niet in de Participatiewet thuishoort en dat dit wetsvoorstel er niets aan doet om die mensen een andere oplossing te bieden? De heer Petersen zegt zelf dat het gaat om mensen die aan de kant staan weer aan het werk te helpen. Maar die mensen kunnen niet aan het werk geholpen worden, want zij kunnen duurzaam niet werken.
De heer Petersen (VVD):
Zoals ik het voorstel lees, is het aan het werk helpen niet meteen het aan een fulltime baan helpen in een — laat ik zeggen — bedrijfsmatige omgeving. Er zijn allerlei tussenstappen die volgens mij in dit voorstel ook worden gestimuleerd. Dat betekent dat het instapniveau per individu kan verschillen, maar uiteindelijk is het wel gericht op participatie.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Tot slot. We hebben het hier over een groep die niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, maar die duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en waarvan ook het UWV et cetera, de uitvoerende instanties, zeggen: deze mensen zullen ook op termijn niet aan betaald werk geholpen kunnen worden. Ook de staatssecretaris zelf zegt daarvan, in de brief waar mevrouw Ramsodit naar verwees, de brief van vlak voor de zomer die wij vorige week officieel gekregen hebben, dat het een probleem is en dat eraan gewerkt moet worden. Dat gebeurt echter nog niet in dit spoor 1, in dit wetsvoorstel, dat moet dan later gebeuren. De vraag is hoe. Mijn vraag is eigenlijk of dat het enthousiasme van de VVD-fractie niet op zijn minst een beetje tempert. Of heeft de VVD-fractie daar eigenlijk geen zorgen over?
De heer Petersen (VVD):
Dat zijn twee verschillende vragen, die u in één adem noemt. Ik ga in twee onderdelen antwoord geven. Tempert het het enthousiasme van de VVD voor dit wetsvoorstel? Nee, want wij zien ongelofelijk veel voordelen in dit wetsvoorstel ten opzichte van de huidige situatie voor de groep voor wie het is bedoeld. Denken wij dat die mensen wel goed moeten geholpen en kan het zo zijn dat een aantal mensen hier niet concreet mee wordt geholpen? Ja, maar we hopen ook dat er met de plannen die nog in de pijplijn zitten voor spoor 2 en spoor 3, waar we ook met belangstelling naar gaan kijken, voor deze groep passender hulp kan worden geboden. Dat is hoe ik de vraag van de heer Van Apeldoorn zou beantwoorden.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Petersen (VVD):
Dit spoor 1 is het begin van een uitgebreider plan — en daar komt het antwoord op de vraag van de heer Van Apeldoorn ook alweer om de hoek kijken — om de Participatiewet een krachtiger rol te laten spelen. Maar zoals een Chinese wijsheid luidt: ook een reis van duizend mijlen begint met de eerste stap. Wat mij en mijn fractie betreft, kan de reis dan ook daadwerkelijk beginnen.
Voorzitter. Zoals gezegd, spelen de professionals in de gemeenten een cruciale rol om met deze wet echt een verschil te kunnen maken. De staatssecretaris heeft in beantwoording van vragen van deze Kamer terecht aangegeven dat de verantwoordelijkheid daarvoor dan ook bij de lokale overheden ligt.
Mevrouw Ramsodit i (GroenLinks-PvdA):
Ik was enthousiast over uw enthousiasme dat de reis kan beginnen. Zo'n reis naar spoor 2 en 3 vereist ook middelen. Zoals in de brief van 19 september jongstleden gesteld, zijn er geen middelen. Hoe ziet u dat gegeven, namelijk dat u zegt: de reis kan beginnen, maar we hebben eigenlijk een lege portemonnee op dit vlak?
De heer Petersen (VVD):
Een andere wijsheid luidt dat je het eind van de dag moet afwachten om te zien hoe mooi die is geweest, en als mevrouw Ramsodit mijn hele betoog afwacht, dan wordt er misschien ook antwoord gegeven op haar vraag.
Mevrouw Ramsodit (GroenLinks-PvdA):
Ik kijk er reikhalzend naar uit, dank u wel.
De heer Petersen (VVD):
Dat is mooi. Want tegelijkertijd, zo wilde ik met betrekking tot de lokale overheden zeggen, kennen wij deze bewindspersoon als iemand met grote affiniteit met het lokale bestuur. Daarom zullen de verantwoordelijkheden van de lokale overheden hem ook niet onberoerd laten. En dat komt goed uit, want de vragen die de VVD-fractie heeft, betreffen de uitvoering in de lokale praktijk.
De afgelopen periode heb ik bestuurders en ambtenaren van verschillende gemeenten gevraagd hoe zij naar dit wetsvoorstel kijken, en naar hun vermogen om dit professioneel uit te voeren. Het goede nieuws is dat de gesprekspartners naar deze wet uitkijken. Het geeft hen meer slagkracht en ze ervaren het ook als waardering voor de rol die ze kunnen spelen. Mijn fractie heeft dan vooral vragen over de praktische uitvoerbaarheid in en door gemeenten. De vragen betreffen de gewenste cultuuromslag, de werkbelasting, de elementen van praktische uitvoerbaarheid, maatwerk versus willekeur, en de rol die ook bedrijven kunnen spelen in de uitvoering.
Het ligt in de rede dat maatwerk meer tijd kost dan standaardwerk en dat hiervoor een cultuurverandering wordt verwacht van de professionals in de gemeenten. Kan de staatssecretaris aangeven welke ondersteuning gemeenten krijgen bij het realiseren van die cultuuromslag en of zij met de beschikbare middelen hiervoor voldoende capaciteit kunnen mobiliseren? Hoeveel tijd zal het volgens zijn inschatting kosten voordat gemeenten deze cultuurverandering hebben gerealiseerd? Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat hij periodiek zal toetsen of gemeenten in de praktijk deze cultuurverandering kunnen realiseren, dat hij ook de ervaringen van de bijstandsgerechtigden in die toetsing zal betrekken, dat hij de uitkomsten zal betrekken bij de uitwerking van spoor 2 en 3 en dat hij uiterlijk binnen een jaar na inwerkingtreding deze Kamer informeert over de effecten van de genomen maatregelen?
Waar het gaat om de praktische uitvoerbaarheid, wil de VVD-fractie twee onderwerpen specifiek belichten: de taaleis en de giftenvrijlating. Mijn fractie is blij dat de taaleis in dit wetsvoorstel is opgenomen, want wie Nederlands spreekt, kan makkelijker aan het werk. Maar we vragen ons wel af hoe deze taaleis uitgevoerd en gehandhaafd zal worden. We zijn bekend met het lerarentekort, en een deel van de beschikbare lesuren wordt nu al gebruikt om vluchtelingen uit Oekraïne te helpen hun weg te vinden in onze samenleving. Welke ondersteuning aan gemeenten kan de staatssecretaris hiervoor toezeggen?
De VVD-fractie kan zich goed vinden in de giftenvrijlating van €1.200 per jaar, maar zou graag van de staatssecretaris weten hoe deze moet worden gehandhaafd. De bijstandsgerechtigde moet giften zelf bijhouden en melding doen als het vrijstellingsplafond is bereikt, maar is het voor bijstandsgerechtigden helder of sprake is van een cadeau, van een vergoeding voor een dienst of van een gift? Verwacht de staatssecretaris dat de vereiste meldingen ook daadwerkelijk zullen worden gedaan?
Voorzitter. Er kan een broze grens lopen tussen maatwerk en willekeur. Die grens moet scherp worden bewaakt om het vertrouwen in de overheid niet te ondermijnen. Naast de benodigde cultuuromslag brengt dit voorstel ook enkele maatregelen met zich mee waarbij verschillen in de uitvoering kunnen ontstaan. Het voorgestelde bufferbudget is daar een voorbeeld van. Waar de ene gemeente dit middel eerder inzet, kan de andere gemeente daarmee wachten. Welke lijn moeten de gemeenten hierin aanhouden? Kan de staatssecretaris toezeggen om, al dan niet samen met bijvoorbeeld de VNG, te monitoren of deze beleidsvrijheid niet leidt tot ongewenste verschillen in toepassing van verschillende maatregelen die de rechtsgelijkheid kunnen aantasten?
Ten slotte wil mijn fractie aandacht vragen voor de rol van bedrijven en ondernemers om van deze wet een succes te maken. Als we meer mensen aan het werk willen helpen, dan spelen ook zij hierin een belangrijke rol. Met het verruimen van de reikwijdte van het experimenteerartikel wordt het voor gemeenten mogelijk om onder andere met de loonkostensubsidie te experimenteren. Dat is mooi. Maar het in dienst nemen van medewerkers die begeleiding nodig hebben, vraagt ook extra aandacht en inspanning van werkgevers. Kan de staatssecretaris aangeven hoe gemeenten werkgevers maximaal aan boord kunnen krijgen om meer banen beschikbaar te stellen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? Voorziet de staatssecretaris hierbij een rol voor het ministerie van Economische Zaken, zijn eigen ministerie of andere onderdelen van de rijksoverheid? Welke toezeggingen kan hij doen om dit ook te realiseren?
Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie ziet zoals gebruikelijk de beantwoording van de staatssecretaris met veel belangstelling tegemoet. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Bakker-Klein van de fractie van het CDA.