Verslag van de vergadering van 23 september 2025 (2025/2026 nr. 01)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 14.48 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Voorzitter. Tien jaar na de invoering moeten ook de voorstanders van destijds erkennen dat er grote weeffouten in de Participatiewet zitten. Vandaar dat we nu de Participatiewet in balans behandelen, een wetsvoorstel dat poogt een aantal zaken te repareren in afwachting van een fundamentelere herziening, het zogenaamde spoor 2. Wat de SP betreft kan die fundamentele herziening van de Participatiewet, of eigenlijk de vervanging ervan door iets beters, niet snel genoeg komen. De fundamenten van deze wet zijn namelijk rot.
Voor het zomerreces kregen we van de staatssecretaris een brief — eigenlijk kreeg de Eerste Kamer die brief pas na het zomerreces — over de voortgang van het zogenaamde spoor 2 en de beleidsopties die hij daarbij voor ogen heeft. Ik moet zeggen dat mijn fractie er nog niet van overtuigd is dat deze staatssecretaris echt volledig zou inzetten op de fundamentele hervorming die nodig is. Maar het is inderdaad niet meer aan dit dubbel demissionaire kabinet. Wie weet krijgen we een kabinet zonder de VVD en komt er dan ook ruimte voor een socialer socialezekerheidsstelsel.
Voorzitter. Als het fundament niet deugdelijk is, dan helpen lapmiddelen onvoldoende. Ik zal in mijn betoog drie punten noemen waarop de Participatiewet fundamenteel in onbalans is. Dat geeft meteen ook onze visie weer op het tweede spoor en op wat daar moet gebeuren, maar ook op de redenen waarom wij vinden dat het voorliggende wetsvoorstel, dat het kabinet nu als spoor 1 presenteert, nog zo tekortschiet, ondanks de verbeteringen die er ook in zitten. Wat dat betreft is dit wetsvoorstel vooral een gemiste kans, naar ons oordeel.
Waar het ten eerste fundamenteel fout gaat met deze Participatiewet is dat het sociaal minimum dat deze wet moet garanderen gewoon te laag is. Zeker sinds het kraakheldere rapport van de Commissie sociaal minimum staat dat overduidelijk vast. Onderschrijft de staatssecretaris het rapport van de Commissie sociaal minimum en onderschrijft hij dus dat het sociaal minimum in Nederland te laag is en de bijstand niet toereikend is? Zo ja, waarom doet hij er dan niets aan? Waarom heeft het kabinet niet meer gedaan als het gaat om het verbeteren van de bestaanszekerheid, alle kiezersbeloften ten spijt? Dat het sociaal minimum te laag is, is ook de belangrijkste reden dat de armoede in ons land nog altijd veel te hoog is, ook als die nu daalt. De armoede onder kinderen is en blijft daarbij de grootste schandvlek. Dit kabinet wil dus geen extra maatregelen nemen tegen kinderarmoede, iets waar de motie-Van Apeldoorn, die tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van vorig jaar is aangenomen, om vraagt. Waarom voert deze staatssecretaris deze motie eigenlijk niet gewoon uit? Graag een reactie van de staatssecretaris. Waarom heeft de staatssecretaris, hiermee samenhangende, de herziening van de Participatiewet niet te baat genomen om in te zetten op een verhoging van het sociaal minimum? Dat had toch ook al parallel aan het eerste spoor gekund?
Een tweede, maar niet minder belangrijke, fundamentele tekortkoming van de Participatiewet is dat het in 2015 opgetuigde systeem uitgaat van wantrouwen. Een wantrouwende overheid staat tegenover een burger in vaak een kwetsbare positie, met vaak niet het doenvermogen dat van haar of hem gevraagd wordt. De hele Participatiewet gaat er te veel van uit dat mensen wel kunnen werken, maar dat op de een of andere manier toch niet willen, of in ieder geval prikkels nodig hebben om te participeren. Dat verandert het voorliggende wetsvoorstel ook niet wezenlijk. Er is geen goede balans tussen rechten en plichten, want de nadruk ligt vooral op die laatste: de inlichtingenplicht, de participatieplicht, de tegenprestatie en alle controles en bureaucratie die bij de handhaving ervan komen kijken. Wat we daarentegen nodig hebben, is een systeem dat uitgaat van vertrouwen, dat mensen ondersteunt en helpt om weer te participeren, in plaats van een systeem dat alleen maar de hele tijd controleert vanuit wantrouwen.
Dat dit door veel mensen in de doelgroep alsook door de uitvoerders zo ervaren wordt, en dat zo de menselijke maat ontbreekt, wordt ook erkend door de staatssecretaris, maar wat doet hij er nu precies aan? Is de staatssecretaris met mij eens dat dit wetsvoorstel nog weinig doet aan het rotte fundament? Zo ja, wat moet er dan volgens hem wel gebeuren in spoor 2 voor deze fundamentele verandering? Dat kan toch niet alleen een kwestie zijn van cultuurverandering, wat bij het kabinet "spoor 3" heet? Dat wantrouwen zit toch ook ingebakken in de Participatiewet zelf? Graag een reactie van de staatssecretaris.
De heer Petersen i (VVD):
De heer Van Apeldoorn geeft aan dat er te veel plichten in het systeem zitten en dat de basis eigenlijk vertrouwen zou moeten zijn, in termen van de balans tussen overheid en de doelgroep van de wet. Kan meneer Van Apeldoorn ook iets concreter maken waar dat vertrouwen uit zou moeten bestaan? Betekent dat dat er geen controles mogen plaatsvinden of dat er geen informatie van de doelgroep gedeeld hoeft te worden? Hoe ziet de heer Van Apeldoorn dat op een manier die ook werkt?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Het betekent dat het uitgangspunt zou moeten veranderen. Het uitgangspunt van de Participatiewet, zoals die er nu uitziet, is eigenlijk wantrouwen in plaats van vertrouwen. Dat wordt overigens ook door het kabinet erkend. Dat stelt ook dat dat breed gedeeld wordt, ook door de uitvoerders, door de gemeenten en door de groepen die het betreft. Dat zou dus ook moeten veranderen in spoor 2. Dat betekent niet dat er geen enkele controle op moet plaatsvinden. Wij als SP zijn bijvoorbeeld ook niet voor een basisinkomen. De bijstand moet geen basisinkomen worden. Het is dus niet zo dat die een uitkering zonder voorwaarden moet worden. Maar het gaat erom dat het accent in het huidige systeem heel erg ligt op controle en straffen, waarbij dat straffen ook vaak niet helpt om mensen weer aan het werk te helpen.
Overigens is de taaleis, waar volgens mij de heer Petersen en de staatssecretaris erg voor zijn, daar een voorbeeld van. Natuurlijk moeten mensen de taal leren om te kunnen participeren. Natuurlijk is het belangrijk om dat te bevorderen. Maar op het moment dat je die taaleis als harde eis gaat stellen en er mensen zijn — ik kom daar later in mijn betoog nog op terug — die niet aan die eis kunnen voldoen en je vervolgens hun uitkering kort of zelfs helemaal stopzet, dan straf je die mensen alleen maar, zonder hen te helpen, zonder dat je die mensen weer aan het werk helpt. Daar zijn tal van voorbeelden van, ook bij de Participatiewet in balans, als die hier aangenomen wordt, die in de huidige Participatiewet zitten, waarbij mensen niet geholpen worden om weer aan het werk te komen, maar alleen maar gestraft worden op het moment dat zij niet aan de voorwaarden voldoen.
De heer Petersen (VVD):
Ik hoor de heer Van Apeldoorn een half antwoord geven op mijn vraag, en het is precies de helft waar ik niet naar vroeg. Ik vroeg namelijk: waar zou dat vertrouwen dan in de praktijk wél uit moeten bestaan? Ik hoor de heer Van Apeldoorn opsommen waar het allemaal niet uit moet bestaan. Dat is allemaal heel informatief, want dat kunnen we uiteraard meenemen in het debat, maar ik zou van de heer Van Apeldoorn willen weten hoe zo'n interactie tussen de doelgroep en de overheid op basis van vertrouwen eruitziet. Hoe ziet die eruit? Wat ziet u voor zich? Wat missen we in dat opzicht in dit wetsvoorstel? Kunt u dat concreter maken?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ja, dat kan ik zeker concreter maken. Je zou moeten kijken hoe je bijvoorbeeld de inlichtingenplicht en de participatieplicht die nu in de wet zitten, gaat invullen. Daartoe liggen ook allerlei voorstellen voor, bijvoorbeeld van de FNV. Ook gemeenten hebben daar wat over gezegd. Wat ons betreft wordt dat een veel minimalere plicht dan nu het geval is, waarbij je er in eerste instantie van uitgaat dat mensen willen werken en dat er geen sprake is van onwil. Al die regels die uitgaan van wantrouwen en onwil halen we eruit. Als er aan het einde van de rit sterke signalen zijn dat die onwil er wél is, dat mensen zich niet aan de regels houden of dat mensen ergens een groot vermogen hebben en toch bijstand vragen, kun je nog steeds gaan controleren en handhaven. Maar nu moeten mensen zelf alle inlichtingen over hun financiële situatie geven. Dat vraagt heel veel van het doenvermogen van mensen. Die wet is heel complex, dus je zult dat enorm moeten vereenvoudigen. Als je er van tevoren van uitgaat dat de meeste mensen de hand lichten met die regel, dan zul je een heel controleapparaat moeten optuigen, maar als je ervan uitgaat dat dat voor de meeste mensen niet geldt en dat de meeste mensen in de bijstand er het liefst zo snel mogelijk uit willen komen, dan is dat helemaal niet nodig en dan zou je de inlichtingenplicht in ieder geval kunnen minimaliseren, ten opzichte van de situatie in het huidige wetsvoorstel.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Petersen.
De heer Petersen (VVD):
Ik ga het gewoon voor de derde keer proberen. Kan de heer Van Apeldoorn concreet aangeven wat dan wel de informatie is die zou moeten worden gedeeld in het kader van met elkaar omgaan op basis van vertrouwen? Want als hij blijft hangen in een opsomming van wat er niet in hoort en in algemene zin zegt dat er voldoende moet worden gegeven, word ik daar niet heel veel wijzer van. Ik kan mij lastig scharen achter de inzichten van de heer Van Apeldoorn als hij het niet concreet kan maken. Mijn nieuwe poging is dus de vraag of de heer Van Apeldoorn concreet kan aangeven welke informatie wel moet worden gedeeld, zodat de overheid het vertrouwen heeft dat de verstrekte hulp in goede handen terechtkomt.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik denk dat het heel goed zou zijn om met de uitvoerders en de gemeenten te bespreken wat er wel in zou moeten. Ik zeg: laten we uitgaan van vertrouwen in plaats van wantrouwen. We hebben het nu over dit wetsvoorstel en het gaat nu over de fundamentele herziening die nodig is. Even een hypothetische casus: haal die inlichtingenplicht en die participatieplicht er nu eens helemaal uit. Wat houden we dan over? Welk probleem ziet de heer Petersen dan dat nog opgelost moet worden?
Laat ik die vraag in die zin omkeren. Natuurlijk is het goed als er een bepaalde toetsing komt, maar hoe de toetsing op dit moment plaatsvindt, gaat veel te ver en brengt mensen ook in de problemen. Die toetsing is ook niet uitvoerbaar voor gemeenten. Uiteindelijk leidt het er niet toe dat meer mensen gaan participeren. Dat is wel het doel dat de heer Petersen steeds benadrukt. Dat is waar het om gaat. Mijn vraag aan de heer Petersen — maar ik mag geen wedervraag stellen — zou zijn: hoe zorgen deze huidige onderdelen van de Participatiewet ervoor dat meer mensen aan het werk komen? Het antwoord is: die zorgen er niet voor dat meer mensen aan het werk komen. Die zorgen ervoor dat mensen gestraft worden, vaak voor omstandigheden waar ze niets aan kunnen doen.
De heer Schalk i (SGP):
Ik zou heel graag nog even doorgaan op dit onderwerp van wantrouwen en vertrouwen. Ik heb de heer Van Apeldoorn in het begin horen zeggen dat we te maken hebben met een Participatiewet "in onbalans". De poging van de regering is in ieder geval om die balans te zoeken. Je zou kunnen zeggen dat de focus van dat wantrouwen, dat zojuist genoemd werd — ik denk dat je zou kunnen zeggen dat het over rechtmatigheid en controle gaat — meer gaat naar vertrouwen en vereenvoudiging. Ziet de heer Van Apeldoorn helemaal niet dat er inderdaad mogelijkheden zijn in deze Participatiewet in balans om in ieder geval een beetje weg te komen uit die sfeer van wantrouwen?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik weet niet of ik de vraag van de heer Schalk helemaal begrijp. Volgens mij vraagt hij in het algemeen of ik mogelijkheden zie op basis van dit wetsvoorstel. Of bedoelt de heer Schalk de plannen voor spoor 2? We hebben het vandaag over de Participatiewet in balans.
De heer Schalk (SGP):
Het gaat nu natuurlijk vooral over spoor 1. Er worden hier een aantal maatregelen genoemd. De regering gaat er toch van uit — zo lees ik ook de onderliggende stukken — dat er in ieder geval weggebogen wordt van het wantrouwen naar meer een fase van vertrouwen in bijstandsgerechtigden, en vertrouwen in de overheden dat ze dat op een goede manier kunnen doen. Ziet de heer Van Apeldoorn helemaal niet dat dat ook onderdeel is van deze Participatiewet in balans?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Als de heer Schalk zou luisteren naar het vervolg van mijn betoog, krijgt hij denk ik een antwoord op die vraag. Misschien mag ik mijn betoog vervolgen? De volgende zin geeft misschien een antwoord op de vraag van de heer Schalk. Anders kan hij nog terugkomen.
Ja, er zitten enkele verbeteringen in het wetsvoorstel, die de menselijke maat op sommige punten wat terugbrengen. De aanvraag voor de procedure voor de bijstand wordt versoepeld, er komt een bufferbudget en er komt een vrijstelling voor giften tot €1.200. Dat vindt mijn fractie verbeteringen. Het zijn kleine stapjes in de goede richting. Maar mijn fractie had deze vrijstelling tot €1.200 bijvoorbeeld liever een stuk hoger gezien. Ook zouden wij giften in natura hiervan willen uitsluiten. Maar een aangenomen motie van de SP in de Tweede Kamer die dat beoogde te regelen, de motie-Van Kent, weigert de staatssecretaris uit te voeren. En daarmee raakt de menselijke maat — "helaas", zeg ik tegen de heer Schalk — weer deels uit het zicht, net als de broodnodige vereenvoudiging. Hoe verwacht de staatssecretaris dat mensen exact bijhouden wat de waarde is van bijvoorbeeld een tweedehands fiets of de hulp van een buurman bij een klusje in huis? Erkent hij dat dit mensen met weinig doenvermogen in ons land in de knel brengt? En hoe voorkomt de regering nu dat er weer een nieuwe boete op barmhartigheid ontstaat?
Wat mijn fractie zeker niet als een verbetering ziet in het wetsvoorstel — daar is al eerder het een en ander over gewisseld in dit debat — is dat via een nota van wijziging de taaleis weer in het wetsvoorstel is gebracht. Dit zit de menselijke maat eerder in de weg. Natuurlijk is het belangrijk dat iedereen de Nederlandse taal leert. We moeten dat vooral ook bevorderen. Maar deze dwingende taaleis, die vooral gericht is op het straffen in plaats van op het helpen van mensen, sluit ten onrechte een hele groep van laaggeletterden uit, zonder hen daarmee aan het werk te helpen. Collega Huizinga zei er ook al verstandige dingen over. Betekent de taaleis dat mensen die door chronische ziekte, ouderdom, laaggeletterdheid of cognitieve beperkingen de taal niet of niet snel genoeg kúnnen leren, ook worden gekort op hun uitkering? Of kan de staatssecretaris hier toezeggen dat deze groepen worden uitgezonderd van deze nieuwe taaleis?
Waarom houdt dit kabinet vast aan de zoektermijn van vier weken voor jongeren, omdat ze anders onvoldoende prikkel zouden hebben om werk te zoeken? Gelooft de staatssecretaris dat echt? Dat betekent dus dat je tegen jongeren zegt: voor een periode van vier weken zoek je het maar uit en moet je het zonder enige vorm van inkomen doen. Ook de gemeenten, de VNG, dringen erop aan om deze termijn te schrappen.
In dat verband heeft mijn fractie, net als andere fracties, er überhaupt zorgen over of de gemeenten deze nieuwe wet wel goed kunnen uitvoeren, zeker ook gezien de toenemende financiële druk met het uitgestelde, maar niet gedempte ravijnjaar. Met deze wet komen er ook nieuwe verantwoordelijkheden bij voor de gemeenten. Hoe wordt voorkomen, zo vraag ik de staatssecretaris, dat vooral kleine en plattelandsgemeenten overvraagd raken, waardoor mensen langer moeten wachten of tussen wal en schip komen? Als we het hebben over de menselijke maat en een rechtvaardiger stelsel, waarom wordt de kostendelersnorm dan niet volledig afgeschaft? Dat is toch een boete op samenwonen? Het zou om te beginnen logisch zijn om deze norm af te schaffen voor mensen met een blijvende arbeidsbeperking. Dat had prima geregeld kunnen worden met dit wetsvoorstel. Is de staatssecretaris het daarmee eens? En zo ja, waarom heeft hij er dan voor gekozen om dat op de lange termijn te schuiven? Er lag een amendement hiertoe in de Tweede Kamer, dat het niet gehaald heeft nadat de staatssecretaris het had ontraden.
Voorzitter. Dat brengt mij op het derde fundamentele kritiekpunt van mijn fractie. Dat is niet alleen dat de wet er te vaak van uitgaat dat mensen niet wíllen werken en participeren, terwijl ze dat wel zouden kunnen, maar ook dat er een groep onder de Participatiewet valt — ik had het er al eerder over — waarvan iedereen erkent dat die echt niet kúnnen werken. Volgens de Arbeidsinspectie heeft 26% tot 38% van de mensen die in de Participatiewet zitten ook in de toekomst geen arbeidsvermogen. Die kunnen dus niet participeren, althans niet via betaald werk. Waarom vallen deze mensen eigenlijk onder de Participatiewet? Waarom is deze groep zo groot?
Gelukkig heeft dit kabinet nu ook erkend dat deze groep eigenlijk niet tot de doelgroep van de Participatiewet behoort, maar de vraag is dan toch waarom het nog jaren moet duren voor aan deze fundamentele disbalans in de Participatiewet iets gedaan wordt. Er hadden nu ook al makkelijk stappen gezet kunnen worden. Ik noemde net al het afschaffen van de kostendelersnorm voor deze groep. De huidige wet, ook na aanpassing door het voorliggende wetsvoorstel, bevat tal van hardheden die er, zoals gezegd, wat de SP betreft op duiden dat het fundament rot is. Het gaat te veel uit van wantrouwen, eindeloos controleren, verplichten en straffen. De taaleis, die er met dit wetsvoorstel helaas weer in wordt gebracht, is daar een voorbeeld van. Bijzonder onrechtvaardig is dit voor de groep van duurzaam arbeidsongeschikten. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Waarom heeft hij dan niet al wat meer voor deze groep willen doen?
Voorzitter. Ik concludeer dat de voorliggende Participatiewet in balans weinig tot niets doet aan deze drie door mij genoemde fundamentele tekortkomingen van de Participatiewet. Wat dat betreft is het voorliggende wetsvoorstel wat de SP fractie betreft vooral een teleurstelling. Niet alleen blijft de broodnodige fundamentele herziening uit, ook had er binnen de kaders van een beperktere herziening, dit spoor 1, veel meer kunnen gebeuren volgens mijn fractie. Waarom heeft de staatssecretaris hier niet meer ambitie getoond? De echte balans blijft uit. Gelukkig zijn er nog een paar goede amendementen van de Tweede Kamer aangenomen, waardoor dit wetsvoorstel nog wat verder verbeterd is.
Ik kijk ondertussen uit naar de beantwoording van de staatssecretaris. Mijn fractie zal zich daarna beraden en een afweging maken ten aanzien van dit teleurstellende wetsvoorstel.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Rooijen van de fractie van 50PLUS.