T02319

Toezegging Tussenrapportage herziening box 3 (34.302/34.303/34.304/34.305/34.306/34.276)



De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer toe, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Van Rij (CDA) en Backer (D66) de Kamer bij het Belastingplan voor volgend jaar de Kamer van een tussenrapportage m.b.t. herziening box 3 te voorzien.


Kerngegevens

Nummer T02319
Status voldaan
Datum toezegging 21 december 2015
Deadline 1 oktober 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen box 3
tussenrapportage
Kamerstukken Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015 (34.306)
Overige fiscale maatregelen 2016 (34.305)
Wet tegemoetkomingen loondomein (34.304)
Wet vrijstelling uitkeringen Artikel 2-Fonds (34.303)
Belastingplan 2016 (34.302)
Wet uitvoering Common Reporting Standard (34.276)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr.14 item 4, - blz. 24/25

De heer Van Rij (CDA):

Ik kan de staatssecretaris niet helemaal goed volgen, om heel eerlijk te zijn. Mijn stelling is dat het huidige stelsel van box 3 stabiel 4 miljard oplevert. Dat is 0,6% van het bruto nationaal product over een lange reeks van jaren. Dat was toentertijd overigens een van de argumenten om met box 3 te komen. Materieel is het gewoon een vermogensbelasting, formeel natuurlijk niet. Wat de staatssecretaris nu gaat voorstellen, zorgt ervoor dat de 37.000 mensen — dat is geen oneindige groep — die 1 miljoen of meer hebben en die nu goed kunnen leven met 1,2%, straks niet meer kunnen leven met 1,65%. Dat heb ik een- en andermaal trachten te betogen. Het is immers een stijging van 37,5%.

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wij een onderzoek moeten doen, zoals ook de heer Backer van D66 betoogd heeft, om reële rendementen te gaan belasten in box 3. De staatssecretaris geeft echter in het geheel niet aan welke kant hij op wil. Wil hij een vermogenswinstbelasting? Als ik bijlage 1 bij het Belastingplan lees, is het antwoord op die vraag nee. Wil de staatssecretaris een vermogensaanwasdeling? Wij weten het niet. Kortom, wij hebben straks met een tijdelijke situatie te maken. In die tijdelijke situatie verslechtert ten eerste de positie van de kleine spaarder in die zin dat hij nog steeds inteert op zijn vermogen. Dat heb ik in het debatje met de heer Köhler proberen te beargumenteren. Ik zeg het voorzichtig, want de heer Köhler is van zijn eigen gelijk overtuigd, zonder argumentatie. Nee, dat is een grapje. Ten tweede zullen de miljonairs, over wie ik het net heb gehad, naar box 2 gaan.

Met andere woorden: wat wil de staatssecretaris nu eigenlijk? Komt de staatssecretaris al in maart met een voorstel dat hij reële rendementen zal belasten? En hoe doet hij dat? Of is de staatssecretaris bereid om met ons mee te denken om zijn eigen, in onze ogen slechte, voorstel voor de tijdelijke situatie aan te passen?

Staatssecretaris Wiebes:

De bezwaren van het CDA kennen een zekere ontwikkeling. Het allereerste bezwaar was dat het heel complex zou zijn, maar toen het niet complex was, was het heel oneerlijk. En toen anderen dachten dat het ook wel eerlijk genoemd kon worden, is het ontwijking geworden. Ontwijking neem ik heel serieus. Daarom hebben wij daar heel verstandige lieden op gezet die hun leven lang niets anders doen dan ontwijking herkennen. Maar in eerdere stadia, bijvoorbeeld in de brainstormende sfeer in de andere Kamer, is gezegd dat je dan bijvoorbeeld zou kunnen terugvallen op een progressief tarief. Ja, weet u, dat levert dezelfde ontwijkingsvraagstukken op. Al met al denk ik dat wij hier misschien niet eens het hoofdargument beethebben. Ik denk eerlijk gezegd dat de heer Van Rij het iets te simpel maakt in zijn motie.

Wij zijn het volgens mij eerder eens over het einddoel. Het einddoel, het eindbeeld, is een belasting op werkelijk rendement. Daar zijn heel veel fracties voor. Ik heb in de Tweede Kamer — toegegeven: niet hier — uiteengezet dat het vermoedelijk neer zal komen op een verstandig mengsel van een vermogenswinst- en een vermogensaanwasbelasting en enkele forfaitaire elementen. Dat moet op een zodanige manier gebeuren dat wij niet vallen in de val van voor 2001. Toen bestonden er allerlei arbitragemogelijkheden met verschuivingen van vermogen vlak voor de peildatum en vlak daarna weer. Ik denk dat het daarin zit. Het is waar dat wij daar nu nog niet het laatste woord over kunnen spreken, want ook daar moeten de misbruikopspoorders heel goed naar kijken. Zij vinden altijd wel weer dingen zoals: als je dit zo doet, is het voor iemand mogelijk om dat en dat zo te doen en dan ontspringt hij de dans. Dat is allemaal niet heel eenvoudig, maar daar wordt nu heel serieus op gestudeerd.

Ik heb bij het Belastingplan van vorig jaar toegezegd daar een soort tussenrapportage van te geven. Dat zouden dan de eerste leidende gedachten moeten zijn over de lijnen waarlangs een nieuw, op werkelijk rendement gebaseerd box 3-stelsel zou moeten worden opgebouwd. Ook zou daarin moeten staan welke stappen er nog genomen moeten worden om dat vervolgens uitvoerbaar te maken, want al onze ketenpartners moeten meedoen. De banken en beleggingsinstellingen moeten uiteindelijk in die rapportage meegaan om een vooraf ingevulde aangifte mogelijk te maken. Dat is voor zo veel miljoenen Nederlanders een grote opluchting. Dat heb ik hier toegelicht. Dat betekent dat ik vanaf 1 januari wel degelijk heel hard aan de gang ga, maar dan wel met het systeem zoals het ultiem moet worden, en niet met tussentijdse wensen die steeds verschuiven en in belangrijke mate alleen al onder de hier aanwezige leden in politieke zin verschillen.

De voorzitter:

Nog een korte interruptie op dit punt, mijnheer Van Rij.

De heer Van Rij (CDA):

Ja, voorzitter, ik zal het heel kort houden. Ik kijk de staatssecretaris recht in zijn ogen, maar stuit op een ongelooflijk rookgordijn. Het is mij volstrekt niet duidelijk welke kant hij op wil. Ik maak mij ongerust. Ik kijk naar de heer Backer en ook naar de heer Köhler en vraag mij af of de motie-Bashir/Van Weyenberg die in de Tweede Kamer is aangenomen, inderdaad gaat leiden tot een plan dat in 2017 wordt ingediend en dat op 1 januari 2018 daadwerkelijk in werking gaat treden. Ik geloof er helemaal niets van.

Staatssecretaris Wiebes:

Dat is helemaal geen geheim. Bij die motie heb ik gezegd dat ik de richting volledig ondersteun en dat ik de motie wat dat betreft overbodig vind. Ook heb ik gezegd dat de in het debat genoemde datum van 2018 zeer waarschijnlijk niet haalbaar is, omdat de ketenpartners dat niet bijbenen. De indiener heeft gezegd dat hij daar niet op hamerde. De motie is vervolgens in stemming gebracht zonder deze datum in het vizier. Dat het niet haalbaar is, kan ik zo verklaren. Dat is ook helemaal geen nieuw gegeven. Het is in die zin ook politiek aantrekkelijk dat dit de lijn is dat er veel dingen zijn waarover de partijen in het politieke spectrum van mening verschillen, als het gaat om box 3, maar niet over het eindbeeld. Een belasting op basis van het werkelijk genoten rendement is voor veel partijen een aanvaardbaar eindbeeld. Dat is dan ook een lonkend perspectief, want er zijn in de fiscaliteit genoeg dingen waarover men het niet eens is.

De heer Backer (D66):

Ik heb een praktische, overzichtelijke vraag: wanneer voorziet de staatssecretaris die tussenrapportage?

Staatssecretaris Wiebes:

Ik heb toegezegd bij het Belastingplan voor volgend jaar. Dan weten we meer. Dan is er meer stof om over de inhoud te praten. Dan is er ook iets te zeggen over de uitvoering en de uitvoerbaarheid. Dat is misschien ook wel een bijzonder punt van interesse voor deze Kamer.


Brondocumenten


Historie