Behandeling Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg



Verslag van de vergadering van 30 september 2025 (2025/2026 nr. 02)

Aanvang: 14.04 uur

Status: ongecorrigeerd

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg) (36546).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Dan is nu aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 36546, Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn. Kort gezegd: de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Janssen-van Helvoort van de fractie van GroenLinks-PvdA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Mijn echtgenoot en ik hebben twee kinderen begeleid naar volwassenheid en ik moet u zeggen dat dat soms best ingewikkeld was. Ik heb acht jaar de verantwoordelijkheid gedragen voor een geslotenjeugdzorginstelling. Daar proberen negen à tien begeleiders tien tot twaalf jongeren in een groep op te voeden, allen met hun eigen persoonlijke problematiek. Dat is vele malen ingewikkelder dan de taak die wij thuis hadden. Ik heb dan ook een enorme bewondering voor de jeugdzorgmedewerkers, die er iedere dag weer zijn voor deze jonge mensen.

Ik weet nog dat ik destijds op een vrijdag laat in de middag naar de rechtbank in Groningen moest komen omdat een meisje van 16 — ik geloof dat ze Monique heette — eiste dat ze werd opgenomen in de gesloten jeugdzorg. Mijn medewerkers vonden dat niet verstandig. Wat was er aan de hand? Monique was in crisis aangemeld — dat gebeurt altijd op vrijdagmiddag — zonder enig dossier. Onze gedragskundige had eerder een meisje zonder dossier opgenomen en dat kreeg een dramatisch vervolg in de eerste nacht dat zij bij ons was. Dat was voor de familie en de medewerkers een vreselijke ervaring.

Waarom vertel ik dit? De jeugdzorgketen werkt lang niet altijd goed. De wachttijden voor de jeugdzorg en een gebrek aan uitwisseling van gegevens kunnen een crisis veroorzaken die zelfs zo ver kan gaan dat een meisje van 16 in paniek niets anders meer weet te doen dan eisen dat ze wordt opgesloten. De decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten in 2015 blijkt niet goed te werken. De juiste vorm van zorg is niet altijd voorhanden of wordt niet op tijd ingezet. Daardoor komen te veel jongeren in de gesloten jeugdzorg terecht. Dat is onnodig en vaak ook schadelijk. Jongeren die dit ervaren, voelen dat hun onrecht wordt aangedaan door het jeugdzorgsysteem.

Deze wet is een klein stapje in de goede richting. Die draagt eraan bij dat er binnen een regio beter afgestemd wordt en dat de complexe jeugdhulp beter beschikbaar is. We zijn daar positief over, maar er moet veel meer gebeuren. Het is van belang dat het werk aan de Hervormingsagenda Jeugd op volle kracht wordt doorgezet en dat de adviezen van de commissie-Van Ark in de toekomst worden overgenomen. Er is zes jaar gewerkt aan dit voorstel. Het kostte kennelijk heel veel moeite om iedereen op één lijn te krijgen en dat is ook maar ten dele gelukt. Ik noem een voorbeeld. Er komt opnieuw een regio-indeling bij, van 41 jeugdregio's, die net weer iets afwijken van andere bestaande indelingen, zoals die van de GGD'en, passend onderwijs en de jeugdbescherming, om er maar een paar te noemen die met jongeren te maken hebben. Ik begreep uit het debat in de Tweede Kamer dat dit een compromis is. Daar laat ik het maar bij.

Het is positief dat de NZa een belangrijke rol krijgt. Dat vinden wij een hele goede zaak. Ik heb nog een aantal vragen. In de beantwoording van onze schriftelijke vragen stelt de minister dat er interdepartementaal gewerkt wordt aan de Nationale Jeugdstrategie, waarvan het ontwerp, dat gemaakt is samen met honderden jongeren, op 1 september jongstleden gereed was. Mijn vraag aan de minister is: wanneer is die Nationale Jeugdstrategie definitief klaar? En als alles op papier staat, wat betekent dat dan vervolgens voor de praktijk van de jeugdzorg?

De sector kampt met personeelstekorten, hetgeen een negatieve invloed heeft op de wachtlijsten. In de beantwoording van de schriftelijke vragen stelt de staatssecretaris dat de regeldruk wordt verminderd en dat er daardoor meer tijd overblijft voor de jeugdzorg zelf. Nu hebben we dat argument al vaker gehoord bij personeelsproblemen en toch wordt de regeldruk nog steeds als groot ervaren. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de regeldruk deze keer wel concreet wordt verlaagd? Zijn er niet veel betere knoppen om aan te draaien, zoals betere arbeidsvoorwaarden en een lagere caseload?

Het toekomstige wetsvoorstel over de reikwijdte van de jeugdzorg is cruciaal om de tijdige beschikbaarheid van de jeugdzorg te borgen en om het een en ander betaalbaar te houden voor de gemeente. Hoever is de voorbereiding van dit wetsvoorstel inmiddels en wanneer zal het ter besluitvorming liggen bij de Tweede Kamer? Verwacht de minister nog weerstand bij de jeugdzorgaanbieders?

In 2027 brengt de commissie-Van Ark opnieuw advies uit. Mogen we erop rekenen dat de adviezen over de hele onderzoeksperiode dan ook worden overgenomen door de regering? Bij het vorige advies bleek dat in eerste instantie niet het geval en is pas na een behoorlijke druk uit de Tweede, maar ook uit de Eerste Kamer geld beschikbaar gekomen. Het heeft geleid tot een zogenoemde "werkbare situatie" nu. Hoe gaat de regering om met het toekomstige advies van de commissie-Van Ark? Hoe gaat de regering zorgen voor een structurele, toereikende financiering van de jeugdzorg?

Een laatste vraag: heeft de minister bij het opstellen van deze wet gebruikgemaakt van de Kinderrechtentoets en zal deze Kinderrechtentoets ook gebruikt worden bij de evaluatie van deze wet?

Voorzitter. Ik sluit af. In de wetgeving rond de jeugdzorg dienen de rechten van het kind in ieder geval goed geborgd te zijn. Ieder kind heeft recht op passende zorg. Ieder kind moet veilig kunnen opgroeien. Ook zijn of haar ouders moeten daar zo nodig hulp bij krijgen. Dat kan alleen met goede wetgeving en deugdelijke financiering. Dat is de verantwoordelijkheid van de regering en het parlement. Alleen dan kunnen wij van gemeenten en hulpverleners verwachten dat zij samen werken aan een heldere regiovisie op de jeugdzorg, met uitvoerbare plannen om de wachtlijsten terug te brengen naar nul en de kinderen en jongeren te helpen op weg naar volwassenheid. Ik wens de gemeenten en jeugdzorgorganisaties daarbij heel veel succes.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Moonen van de fractie van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Moonen i (D66):

Dank u, voorzitter. Elk kind verdient een toekomst waarin het zich veilig en gezien voelt, een toekomst waarin het kan groeien en bloeien en vol vertrouwen de wereld tegemoet kan treden. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid die toekomst mogelijk te maken. Dat doen we door kinderen en jongeren die hulp nodig hebben snel te ondersteunen. Daarvoor is een jeugdzorgstelsel nodig dat niet alleen toegankelijk, maar ook samenhangend, toekomstgericht en preventief is, een stelsel dat niet alleen reageert op problemen, maar deze probeert voor te zijn, te voorkomen. Zo geven we kinderen een eerlijke kans en laten we zien dat het wél kan.

In 2015 hebben we de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gemeenten neergelegd. Dat was een moedige stap. Er zat ook een logische gedachte achter: laten we de zorg dichterbij brengen, op het schaalniveau waarop de zorg ook het best verleend kan worden, namelijk bij de gemeenten. Toch zien we in de praktijk dat die ver doorgevoerde decentralisatie naar meer dan 300 gemeenten, met ieder hun eigen inkoopbeleid, grote problemen veroorzaakt. De collega van GroenLinks-PvdA sprak hier zojuist ook over. Niet alle gemeenten beschikken over voldoende kennis over en aandacht voor de uitvoerbaarheid van dit beleid door professionals. Zo ontstaan versnippering en onduidelijkheid. Heel veel jongeren moeten nog steeds te lang wachten op de zorg die ze eigenlijk zo keihard nodig hebben.

Voorzitter. Dat is niet alleen zorgelijk; dat is onaanvaardbaar. Het is onacceptabel dat kinderen vastlopen, ouders in wanhoop raken en professionals machteloos toekijken, hoe goed die professionals ook hun best doen. Die ernst werd onlangs nog bevestigd door KidsRights. Nederland is gedaald op de kinderrechtenlijst, vooral door tekortkomingen in de jeugdzorg. Dit onderstreept dat het huidige systeem faalt en dat structurele verbeteringen dringend nodig zijn. De Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg is daarom van groot belang. D66 verwacht wel dat jongeren die nu tussen wal en schip vallen, beter worden ondersteund.

We weten ook dat deze wet slechts één onderdeel is van de veel bredere Hervormingsagenda Jeugd. De knelpunten zitten namelijk dieper. De lange wachttijden zijn vaak een symptoom van structurele problemen in de gehele doorstroom en uitstroom van zorg. Effectieve oplossingen vragen vaak om een aanpak waarin gelijktijdig aandacht is voor onderwijs, huisvesting, bestaanszekerheid, geestelijke gezondheid en de ouders. Alleen dan kunnen jongeren sneller en op maat geholpen worden.

Ik wil vandaag een aantal zaken doornemen. Ik start met de keuze voor de 41 jeugdregio's en een verplichte regiovisie. Met deze wet worden namelijk meer dan 50 losse inkoopverbanden vervangen door 41 zorgregio's waarin gemeenten verplicht moeten samenwerken. Dat zal moeten zorgen voor schaalvoordelen, meer samenhang en meer duidelijkheid. Het idee is dat een grotere regio beter in staat is de specialistische jeugdhulp in te kopen en te organiseren. We lazen in de beantwoording dat het ministerie mogelijkheden heeft onderzocht om aan te sluiten bij bestaande regio-indelingen. We kennen namelijk al indelingen in de zorg; we hebben de 25 GGD-regio's. Wat nou zo jammer is, is dat daar uiteindelijk toch van is afgezien. Er is weer een reden om de bestaande regio-indeling van de 25 GGD-regio's niet te hanteren en weer een hele nieuwe indeling te maken.

Dat roept toch wel de vraag op of dit nou eigenlijk allemaal wel zo wenselijk is. We zien namelijk niet alleen in de zorg dat er steeds nieuwe indelingen komen. We zien dat ook bij de arbeidsmarkt, het passend onderwijs en het aanpakken van het lerarentekort. Iedere keer heeft de regering weer een nieuwe aanleiding om niet vast te houden aan bestaande regio-indelingen en weer nieuwe te creëren. Onze vraag aan de staatssecretaris is dan ook: zijn al die verschillende regioverbanden wel werkbaar voor de gemeenten? Hadden we nu niet eens een keer moeten aansluiten bij een bestaande indeling, om de bestuurlijke druk kleiner te houden? Kan de staatssecretaris van VWS toezeggen dat de gekozen regio-indeling daadwerkelijk leidt tot meer samenhang en minder versnippering, en dat er actief wordt ingegrepen wanneer regio's hierin achterblijven? Kortom, het gaat om de werkbaarheid van weer een afwijking en nieuwe regio-indelingen.

Daarnaast vindt de fractie van D66 het heel belangrijk dat er wordt gemonitord of de regio's daadwerkelijk tot verbeteringen komen. Welke criteria hanteert de staatssecretaris van VWS hierbij? Welke maatregelen neemt de staatssecretaris als bepaalde regio's achterblijven? En op welke termijn gebeurt dat? Hoelang kijken we het aan voordat er wordt ingegrepen? Verplichte samenwerking biedt namelijk kansen, maar het is wel essentieel dat knelpunten tijdig worden gesignaleerd en aangepakt.

Een ander belangrijk instrument in dit wetsvoorstel is de verplichte regiovisie. De regiovisie moet zorgen voor heldere afspraken over samenwerking binnen de regio waarin gemeenten en zorgaanbieders samen optrekken. Een belangrijk aandachtspunt is het terugdringen van de wachttijden. Nu schrijft het wetsvoorstel voor dat er maximale wachttijden worden vastgelegd en gemonitord. Dat vinden wij een hele goede zaak. Zo voorkomen we namelijk dat jongeren onnodig lang moeten wachten op de specialistische zorg die ze zo hard nodig hebben. Maar de D66-fractie benadrukt dat het niet alleen voldoende is om doelen te stellen, maar dat er ook een effectief systeem moet komen voor monitoring en handhaving. Kan de staatssecretaris van VWS toezeggen dat deze wachttijden dus niet alleen vastgelegd worden, en we dus alleen een doelstelling hebben, maar dat ze ook daadwerkelijk afdwingbaar worden gemaakt en dat er ook consequenties zijn als wachttijden niet worden gehaald? Hoe kan de staatssecretaris ingrijpen als doelen toch buiten bereik raken? Wiens taak is dat? Is dat dan een taak van de Nederlandse Zorgautoriteit? Wie is daarvoor verantwoordelijk, vragen we ons af.

Dan kom ik op mijn tweede grote punt, iets wat voor D66 belangrijk is, namelijk de gemeentelijke autonomie en de democratische controle. Naast de regionale samenwerking verdient ook de balans tussen gemeentelijke autonomie en democratische verantwoordelijkheid nadrukkelijke aandacht. Laten we wel wezen: formeel zijn en blijven gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdhulp binnen hun eigen grenzen. Maar door de verplichte regionale samenwerking verschuift die bestuurlijke dynamiek. De D66-fractie begrijpt dat dit wetsvoorstel de gemeentelijke autonomie beperkt, met als doel meer rechtszekerheid bieden en de verschillen verkleinen in zorgbeschikbaarheid tussen gemeenten. Op zich is dat een goede gedachtegang, maar die verschuiving roept wel belangrijke vragen op.

Daar kom ik nu op. Hoe wordt geborgd dat gemeenteraden hun toezichthoudende rol effectief kunnen blijven vervullen? Wat gebeurt er als een gemeenteraad de opgestelde regiovisie helemaal niet zo sterk vindt? Wat gebeurt er dan? Hoe verhoudt de autonomie van een raad zich tot een visie die regionaal wordt opgesteld? Uiteindelijk is de raad eindverantwoordelijk voor de zorg aan zijn eigen inwoners. De staatssecretaris van VWS lijkt ervan uit te gaan dat het allemaal wel goedkomt met die positie van de gemeenteraden, lezen we in de beantwoording. Is zij het met mij eens dat het goed zou zijn om breder te onderzoeken of de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen uit 2022, bedoeld om de positie van de gemeenteraden te versterken, daadwerkelijk voldoende effect heeft gehad? Kan de staatssecretaris van VWS toezeggen dat de evaluatie van de gemeenschappelijke regeling tijdig plaatsvindt? Die Wet gemeenschappelijke regelingen is eigenlijk een soort parapluregeling.

Dan kom ik tot slot op de financiële positie van het stelsel. Ik wil aandacht vragen voor de financiële positie van de jeugdzorg. Terwijl de vraag naar goede zorg voor kwetsbare jongeren toeneemt, zijn de beschikbare middelen lange tijd onvoldoende geweest om hier adequaat op in te spelen. Nu is er recent gelukkig enige verlichting gekomen. Gemeenten hebben extra financiële middelen ontvangen. Daardoor is de acute financiële druk tijdelijk verminderd en is ook de samenwerking tussen Rijk en gemeenten in wat rustiger vaarwater gekomen. We hebben daar als Eerste Kamer trouwens een belangrijke rol in gespeeld bij het hele debat over het Gemeentefonds. We hebben ook heel goed gezamenlijk opgetrokken, mede op initiatief van de PvdA. Mary Fiers en ik hebben gezamenlijk gezegd: dat moet en kan beter. Onze gezamenlijke motie heeft ook daadwerkelijk geleid tot een aanpassing van de financiële middelen in dat Gemeentefonds. Die zijn ten goede gekomen aan de jeugdhulp. Dat is positief. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat die financiële rust niet structureel is. We hebben die hier niet structureel kunnen afdwingen, dus het stelsel blijft kwetsbaar.

Daarover gaat ook mijn vervolgvraag aan de staatssecretaris. Eigenlijk is er behoefte aan duurzame, langjarige afspraken. Er moet structureel, op de lange termijn, zekerheid geboden worden over investeringen in de jeugdzorg, onder meer in preventie, met een verbinding met onderwijs, wonen en gezondheidszorg. Daarom vraagt de fractie van D66 aan de staatssecretaris van VWS: kan zij toezeggen dat er een concrete en langjarige financiële borging komt, die structurele zekerheid biedt? Kan ze ook beloven dat de komende jaren niet alleen specialistische jeugdzorg, maar ook preventie stevig wordt gefinancierd? Daar gelooft D66 namelijk heel sterk in. Preventie is heel belangrijk. Zo voorkom je problemen, ook bij deze jongeren.

Tot slot wil ik stilstaan bij de kern. Wat betekent deze wet nu voor jongeren? Kwetsbare jongeren verdienen niet alleen sneller zorg, maar eigenlijk hebben jongeren een stelsel nodig dat hen ziet, dat nabijheid biedt, dat daadwerkelijk de jongeren en hun problematiek ziet en dat daadwerkelijk de jongeren goed ondersteunt. Daarom vindt D66 het heel positief dat in de wet wordt vastgelegd dat ervaringsdeskundigheid altijd wordt betrokken bij de beleidsvorming in de jeugdzorg. Ik wil dus een compliment geven, ook aan de staatssecretaris. Niet alleen jongeren, maar ook hun ouders worden betrokken. Hoe fijn is dat? Ik ben zelf moeder. Binnenkort word ik ook grootmoeder, als alles goed mag gaan. Hoe fijn is het als je als ouders van een kind dat kwetsbaar is, weet dat je wordt betrokken in zo'n behandelplan? Dat ook ouders een stem hebben zit echt goed in deze wet, vinden wij. Er wordt naar het gezin als geheel gekeken, naar de verticale lijn: het kind en vader en moeder. Dat zit hier heel goed in. Onze vraag is ook om belangenorganisaties en ook de Nationale Jeugdraad goed te blijven betrekken. De Nationale Jeugdraad, beste luisteraars, heeft ongeveer 1 miljoen jongerenleden. Het is ongelofelijk hoe belangrijk de Nationale Jeugdraad is. En die heeft er ook een eigen visie op. Ik raad de staatssecretaris zeer aan het oor te luisteren te leggen bij deze Jeugdraad.

Tegelijkertijd blijft het van belang om tijdens en na de implementatie kritisch te blijven volgen wat deze wet in de praktijk oplevert. Gaan jongeren en hun gezinnen er nu daadwerkelijk op vooruit? Kunnen hulpverleners hun werk effectief uitvoeren, zonder onnodige administratie of andere belemmeringen? Om deze reden is dit de derde toezegging die ik van de staatssecretaris vraag. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de resultaten — we moeten de wet één of twee jaar laten werken — structureel worden gemonitord, om te zien of de doorgevoerde verbeteringen daadwerkelijk effect hebben, voor de jongeren, de ouders en ook de hulpverleners zelf? Dat lijken me belangrijke groepen om bij zo'n monitoring te betrekken. Hebben jullie nou daadwerkelijk een verbetering bemerkt? Want dat is waar het D66 om gaat.

De jongeren hebben het ook over de toekomst van Nederland en zij verdienen een systeem dat niet alleen op problemen reageert, maar ook investeert in hun kansen. Zij verdienen een systeem waarin hun stem wordt gehoord, hun kracht en autonomie worden versterkt en waardoor zij volwaardig kunnen meedoen aan onze samenleving, ook als ze een kwetsbare periode in hun leven hebben.

Voorzitter, ik rond af. De Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg is echt een stap in de goede richting, maar die vraagt scherpe keuzes, moed en samenhang. Het vraagt ook een antwoord op de vragen die ik zojuist heb gesteld over de financiën, de structurele borging en de monitoring van de werking. Ik ben nog steeds benieuwd waarom we niet kunnen aansluiten op de bestaande regio-indeling die we al zo mooi hebben in de zorg. Bovenal moet deze wet jongeren perspectief bieden, een perspectief dat hun vertrouwen geeft, dat hen laat groeien en bloeien en dat hoop geeft op een toekomst waarin ze volwaardig kunnen meedoen.

Ik dank u zeer.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Bakker-Klein van de fractie van het CDA. Zij spreekt ook namens de fractie van 50PLUS.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Voorzitter. Sinds 2015 zijn de organisatie van en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg overgedragen aan gemeenten. Het betreft hier het volledige scala, van preventie tot en met hoogspecialistische jeugdzorg, kinderbescherming en jeugdreclassering. De overwegingen waren dat de gemeenten dichter bij de burgers staan en beter zicht hebben, zodat zij een integraal jeugdbeleid kunnen organiseren. Bij de overgang naar gemeenten is wel door het Rijk een besparing van 15% aangebracht. We zijn inmiddels tien jaar verder en helaas moeten we constateren dat het hele systeem nog steeds stevige kinderziektes kent en dat jongeren nog niet genoeg en niet snel genoeg worden geholpen.

Ik heb enige observaties in dezen. Het aantal jongeren dat op enigerlei wijze jeugdhulp nodig heeft, is nog steeds stijgend. Een op de zeven jongeren heeft hulp nodig ten opzichte van een op de twaalf in 2015. Vanzelfsprekend wordt deze groei niet alleen veroorzaakt door het falende systeem, maar het werkt niet mee. Met name de groep jongeren die specialistische jeugdhulp nodig heeft, moet vaak te lang wachten, dan wel verschillende trajecten doorlopen alvorens bij de juiste jeugdhulpaanbieder terecht te kunnen. Het komt nog steeds voor dat een groot aantal hulpverleners rondom de jongere of het gezin staan. Dit blokkeert snelle actie en komt de kwaliteit niet ten goede. Zelfs na tien jaar zijn er nog steeds geen eenduidige data beschikbaar voor betere sturing. Elke gemeente is weliswaar enthousiast aan de slag gegaan, maar helaas moeten we constateren dat de meeste gemeenten, ieder voor zich, het wiel proberen uit te vinden. Daarbij, zo geeft de commissie-Van Ark aan, is de kwaliteit van de jeugdhulp en met name van de lokale ondersteuners sterk wisselend.

Het onderwerp financiën is van begin af aan een hot issue. Er zijn vele gesprekken, overleggen en debatten et cetera gevoerd over de noodzakelijke bekostiging. De CDA-fractie vindt het positief dat er eindelijk gelden beschikbaar zijn voor jeugdzorg, zoals ook is aangekondigd in de troonrede. We moeten constateren dat er de afgelopen tien jaar heel veel is gesproken over het goed inrichten van de organisatie van de jeugdzorg. Denk aan de Jeugdautoriteit, de Hervormingsagenda Jeugd en de commissie-Van Ark. Er is veel gepraat, maar nu is het echt tijd voor concrete maatregelen en actie. Al met al zijn er nog vele verbeteringen nodig om onze jongeren te ondersteunen in hun groei en ontwikkeling.

Na tien jaar gaan we nu de voorliggende wet behandelen. Eigenlijk is de CDA-fractie teleurgesteld. De onderwerpen in deze wet zijn grosso modo een verbetering, maar het is maar een heel klein deel van de totale problematiek in de jeugdhulp. Voordat we ingaan op deze wet, heeft onze fractie nog enige vragen aan de staatssecretaris inzake een effectieve uitvoering van deze wet.

Met deze wet worden de regionale expertteams wettelijk verplicht gesteld. De gemeente blijft echter verantwoordelijk voor het toewijzen van de jeugdhulpaanbieder. De groeiende aanvraag van lichte vormen van jeugdhulp en de helaas soms gebrekkige expertise van de lokale ondersteuners zorgen ervoor dat met name de jongeren die complexe zorg nodig hebben, te lang moeten wachten. In dat kader zijn we benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op de aanpak in Veendam, waar juist het eerste gesprek wordt gevoerd door een professionele deskundige. Dit heeft geleid tot betere ondersteuning aan de jongeren, aan de voorkant een duidelijke keuze voor het juiste type zorg, een aanmerkelijke besparing op het budget voor de jeugd en zelfs tot het verdwijnen van wachttijden.

In de afgelopen jaren is er veel discussie geweest over het benodigde budget voor het jeugdbeleid. Intussen is er een onderzoek gedaan door het bureau IPSE waaruit blijkt dat, als alle gemeenten zouden werken volgens de best practices van de best presterende gemeenten, er sprake kan zijn van een besparing van 1,8 miljard. Daarbij is er geen sprake van kwaliteitsverlies. Het gaat hier echt over effectieve doelmatigheid. Onze fractie is benieuwd naar de visie van de staatssecretaris. In hoeverre kan zij een bijdrage leveren aan meer effectieve doelmatigheid van alle gemeenten?

Voorzitter. De voorliggende wet verplicht onder andere tot het opstellen van regioplannen, waarbij ook aandacht wordt gegeven aan het fenomeen wachttijden. De omvang en de lengte van de wachttijd is echter aan elke regio, terwijl juist voor de jongere of het gezin snelle hulp de meeste soelaas biedt. Welke kaders vindt de staatssecretaris maximaal verantwoord en in hoeverre is zij bereid hiertoe richtlijnen aan de gemeenten af te geven?

Deze wet geeft ook de NZa enkele nieuwe taken, zoals het toetsen van de juiste financiële verantwoording per jeugdhulpaanbieder, maar ook het opzetten van een signaleringsonderzoek waaruit naar voren komt welke behoeften er zijn aan de diverse vormen van jeugdhulp per regio. In tegenstelling tot de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft de NZa geen bevoegdheid gekregen om zo nodig concrete aanwijzingen te geven dan wel in te grijpen als in bepaalde regio's geen maatregelen worden genomen om klaar te zijn voor de toekomst. Met het oog op de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is ervoor gekozen om zo nodig te escaleren naar de desbetreffende bewindspersonen. De CDA-fractie verwacht dat dit heel veel meer tijd kost dan wanneer de NZa direct daartoe bevoegdheden krijgt. We hebben toch geleerd dat de hulp aan jongeren zo snel mogelijk gegeven moet worden? Graag een reflectie hierop van de staatssecretaris.

We zijn ons ervan bewust dat dit voorstel schuurt met de principes van decentralisatie, maar de kaderstelling en controle van de jeugdzorg vragen om heldere verantwoordelijkheden en aanspreekpunten. Nu al werken jeugdregio's soms samen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Straks wordt dat verplicht voor alle regio's. Samenwerkingsverbanden op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen kennen een indirecte democratische legitimatie. Mevrouw Moonen wees daar ook al op. Er ontstaat namelijk enige afstand tussen het eindverantwoordelijke uitvoeringsorgaan en het democratisch gekozen gemeentebestuur. We zien ook dat kleinere gemeenten in de gemeenschappelijke regelingen andere financiële belangen hebben dan grotere gemeenten, wat vaak doorwerkt in de stemverhoudingen en daarmee ook in de zeggenschap van kleinere gemeenten. De CDA-fractie is bezorgd over het gevolg dat de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg minder helder wordt, met andere woorden: dat er geen helder aanspreekpunt is. Kan de staatssecretaris reflecteren op deze zorg van onze fractie?

Voor de CDA-fractie is het van groot belang dat er meer structuur en sturing komt in de aanpak van jeugdhulp. Dat dit dringend noodzakelijk is, blijkt wel uit de schokkende rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid de afgelopen week, en daarop volgend de reactie van de VNG. Het blijft van belang dat de jongere in zijn of haar natuurlijke omgeving, het gezin, centraal blijft staan en dat er optimaal wordt ingezet op een samenwerking in het sociaal domein, met aandacht voor wonen, onderwijs, sporten en, waar nodig, lichtere vormen van jeugdhulpverlening, zodat er genoeg budget overblijft voor complexe en specialistische jeugdhulp.

Het CDA ontvangt van het kabinet graag een toezegging dat in ieder geval de andere onderwerpen uit de Hervormingsagenda Jeugd en de aanbevelingen van de commissie-Van Ark snel worden opgevolgd en geconcretiseerd. We denken aan een realisatie in 2026. Juist ook gezien de signalen vanuit gemeenten, artsen en jeugdorganisaties over het gebrek aan integraliteit, de complexiteit van het zorgsysteem, het ontbreken van definities — wat is preventie; welke producten en welke tarieven horen daarbij? — en de financiële beheersbaarheid van uitgaven aan de jeugdhulp door de diverse gemeenten, van groot tot klein, zijn helderheid en sturing van groot belang. Kaders en richtlijnen kunnen alle betrokkenen meer helderheid en inzicht geven in wat men van elkaar mag verwachten, zonder dat dit de democratische verantwoordelijkheid van een gemeente in de weg staat. In aanvulling op en in lijn met de reactie van de VNG vragen wij een toezegging van de regering om het jeugdbeleid fundamenteel en structureel te evalueren en te herzien. Het allerbelangrijkste is immers dat onze jongeren opgroeien tot weerbare burgers.

Voorzitter. Ten slotte heb ik nog een vraag, vooral namens de fractie van 50PLUS. Tijdens het debat op 1 april jongstleden over de begrotingsstaten van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft collega Van Rooijen gevraagd een onderzoek te starten naar de wenselijkheid van een ouderenwet, analoog aan de Jeugdwet, waardoor ouderen en andere kwetsbare groepen eenzelfde juridisch afdwingbaar recht verkrijgen als de doelgroepen die onder de Jeugdwet vallen. De bewindslieden gaven toen aan dat reeds een onderzoek was gestart om de zorgwetten beter op elkaar af te stemmen. Daarnaast werd invulling gegeven aan de aangenomen motie-Krul over het instellen van een staatscommissie over een toekomstbestendige en weerbare werking van ons zorgstelsel. De resultaten zouden aan het eind van het tweede kwartaal bekend zijn. Kunnen de bewindslieden thans antwoord geven of een onderzoek naar de wenselijkheid van een ouderenwet daarin kan worden meegenomen?

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Talsma van de fractie van de ChristenUnie. Hij spreekt mede namens de fractie van OPNL.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Allereerst een hartelijk woord van welkom aan de beide staatssecretarissen die, als ik mij niet vergis, vandaag voor het eerst in hun toch nog vrij nieuwe ambt hun opwachting maken in deze Kamer. Onze fracties wensen hun alle goeds in hun werkzaamheden. Uiteraard laat ik niet na te zeggen dat ik bewondering heb voor het lef dat beide bewindspersonen tonen door dit ambt te aanvaarden in een situatie waarin instabiliteit wel de enige stabiele factor lijkt te zijn.

Voorzitter. Lef in een instabiele situatie is ook nodig waar het gaat om de verbetering van de jeugdzorg. De decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 heeft nou niet bepaald gebracht wat er destijds van verwacht werd. Brancheorganisaties noemen de jeugdzorg "hopeloos versnipperd", omdat elk van de 342 gemeenten in Nederland opdrachtgever is en bijna elke gemeente net even anders werkt. Het woud aan codes, regels, tarieven, afspraken en verantwoordingslijnen maakt het werken onnodig ingewikkeld voor de betrokken professionals, maar leidt bovendien — dat is verreweg het meest beroerde — tot situaties waarin kinderen en gezinnen die jeugdzorg heel hard nodig hebben, niet of niet tijdig de juiste zorg krijgen. Tegen die achtergrond steunen wij de hoofdlijn van dit wetsvoorstel. Het is een stap vooruit.

In hun brief aan de Tweede Kamer van maart 2025 schreven de brancheorganisaties iets soortgelijks. Maar ze voegden daar wel aan toe dat "deze wet in de praktijk alleen gaat werken als die ook verplichtend leidt tot een eenduidige wijze waarop in heel Nederland wordt omgegaan met cruciale zaken als de contractering van specialistische zorgvormen en regionale samenwerking". De combinatie van de ingrediënten "verplichtend", "eenduidig" en "heel Nederland" doet mij sterk denken aan het omgekeerde van decentralisatie. Om die reden, en omdat dit wetsvoorstel ook door het kabinet wordt gezien als een stap in een meeromvattend traject, zou ik met name de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport willen vragen hoe het kabinet nu eigenlijk terugkijkt op tien jaar decentralisatie. Welke rol vervult dit wetsvoorstel in de oplossing van de geschetste problemen? En wordt hiermee recht gedaan aan de grote urgentie die hulpverleners, ouders en kinderen ervaren?

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid stellen heel helder: er is een gebrek aan personeel in de jeugdbescherming en een gebrek aan regie door de rijksoverheid. Er wordt al tien jaar van de gemeenten verwacht dat ze de leemten die het Rijk nalaat, opvullen, zonder dat er hiervoor voldoende middelen beschikbaar worden gesteld. Daarom wil ik de staatssecretaris vragen hoe de ambitieuze doelstellingen van dit wetsvoorstel gerealiseerd kunnen worden zonder dat het advies van de commissie-Van Ark volledig wordt overgenomen, terwijl gemeenten nog steeds niet volledig worden gecompenseerd.

Mevrouw de voorzitter. De ChristenUnie en OPNL pleiten voor sterke lokale teams, voor het versterken van de lokale steunstructuren en voor het investeren in de sociale basis, bijvoorbeeld door nauwe samenwerking met het onderwijs. De vraag is natuurlijk: is dat een benadering die de staatssecretaris, of wat mij betreft de beide staatssecretarissen, of nog liever het hele kabinet, deelt? Is die benadering wat hem betreft congruent met dit wetsvoorstel? Graag een reflectie op dat punt.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, heeft in de Tweede Kamer een uitgebreide behandeling gehad. Wij hebben daar met waardering kennis van genomen; dat mag ook weleens gezegd worden. Wij zullen die behandeling zo min mogelijk overdoen. Maar de Tweede Kamer heeft niet minder dan vijftien amendementen op dit wetsvoorstel aanvaard. Bij enkele daarvan sta ik graag stil.

Het hele onbepaalde kader van "in algemene zin afstemmen" — dat staat er echt — is opgenomen in het voorgestelde artikel 2.2, sub b, van de Jeugdwet. Dat wordt in de beantwoording door de regering hoofdzakelijk geconcretiseerd met "herhaalde verwijzingen naar nog op te stellen regiovisies". Ik zeg u maar eerlijk dat dat onze fracties nog niet erg geruststelt, temeer omdat er daar ook weer versnippering op de loer ligt. De volgende zin uit de beantwoording klinkt wel erg hoopgevend: "Landelijke ontwikkelingen rond standaardisatie zullen ertoe leiden dat eventuele regionale verschillen op termijn worden geharmoniseerd." Maar wat bedoelt de regering nu eigenlijk met deze zin? Wordt de decentralisatie gaandeweg opgeheven en vervangen door een landelijke werkwijze? Graag een hele concrete toelichting op dit punt.

Exact diezelfde geruststellende maar heel weinig zeggende zin vormt de kern van de beantwoording van onze vragen over de aanpak van wachttijden. Dat is een van onze grote zorgpunten. In het voorgestelde artikel 2.2, sub c, van de Jeugdwet wordt bepaald dat de AMvB zal ingaan op "de aanpak van wachttijden en de wijze waarop de gemeenten in de regio samen met jeugdhulpaanbieders maximaal aanvaardbare wachttijden formuleren". De concrete vraag van onze fracties is op welke wijze en met welke formele status gemeenten en jeugdhulpaanbieders onderling afspraken kunnen maken over het terugdringen van wachttijden en het bepalen van een maximaal aanvaardbare wachttijd. En als zulke afspraken zijn gemaakt, hoe zijn die dan handhaafbaar en zo nodig afdwingbaar? De volzin die ik zojuist citeerde over standaardisatie geeft dat antwoord in ieder geval niet, en het benadrukken van het belang van "het goede gesprek tussen de regio's" al evenmin. Graag leg ik die vraag dus nogmaals en met klem aan de staatssecretarissen voor.

Een ander aspect dat opheldering behoeft, betreft de herhaal-vog, zoals ik die maar even noem. Een vog is een verklaring omtrent het gedrag. Dat punt is opgenomen in het voorgestelde artikel 4.1.6 van de Jeugdwet. In antwoord op onze vragen naar de uitleg van het begrip "redelijkerwijs mogen vermoeden" antwoordt de regering dat het gaat om "een vermoeden gegrond op voldoende redenen om te veronderstellen dat een eerder afgegeven vog mogelijk niet meer actueel is". Maar dat is nogal wat anders dan wat de voorgestelde wettekst zegt. Daarin gaat het namelijk om het vermoeden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een vog. Graag dus hom of kuit op dit punt, en bij voorkeur geïllustreerd met een paar mooie voorbeelden.

Verder vragen wij ons af of de regering op dit punt niet te veel heil verwacht van schijnveiligheid. In de beantwoording gaat het over het vragen van een herhaal-vog omdat er bijvoorbeeld signalen zijn van andere toezichthouders, jeugdigen of ouders. Soms zullen die signalen harde feiten zijn, soms zal het gaan om vermoedens die aanleiding zijn om geen risico's te nemen en opnieuw een vog te laten aanvragen. De vraag is: zijn de staatssecretarissen het met mij eens dat signalen en vermoedens volstrekt niet relevant zijn bij de afgifte van een vog? En wat betekent dat vervolgens per saldo voor de beschermende waarde van een herhaal-vog? Nog belangrijker is de vraag welke alternatieven er zijn om in het geval van de signalen waar het kabinet op doelt, adequaat en snel op te treden ter bescherming van met name de jeugdigen.

Voorzitter. Aan het begin van mijn bijdrage gaf ik al aan dat onze fracties de hoofdlijn van dit wetsvoorstel steunen. De jeugdzorg behoeft immers dringend verbetering. De hervormingsagenda, die samen met het veld is opgesteld en breed wordt gesteund, is daarbij wat ons betreft leidend en dit wetsvoorstel past daarin. Maar er is nog heel wat werk aan de winkel. Daarom verneemt mijn fractie graag welke vervolgstappen wij op korte termijn kunnen verwachten om de doelstellingen uit de hervormingsagenda te realiseren. Met belangstelling wacht ik, mede namens OPNL, de beantwoording door de beide staatssecretarissen af.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Bezaan van de fractie van de PVV.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bezaan i (PVV):

Voorzitter, dank voor het woord. De Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Als chambre de réflexion toetsen wij in dit huis op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, zo ook voor deze wet.

De PVV waarschuwde al in 2013 voor versnippering en bureaucratie na decentralisatie, problemen die nu duidelijk zichtbaar zijn, met name de al eerder genoemde lange wachttijden, overbelaste hulpverleners en instortende instellingen. Deze wet biedt stappen in de goede richting, maar blijft voorzichtig. Wij hebben de antwoorden van de staatssecretaris en de aangenomen amendementen bestudeerd. Die pakken de zorgen deels aan, maar laten hiaten achter. De PVV heeft in de Tweede Kamer voor deze wet gestemd om verdere afbraak te voorkomen, maar ik wil hier vandaag graag vragen stellen over een aantal onbeantwoorde punten.

Laten we beginnen met de regionale samenwerking die versnippering moet tegengaan. We hebben tijdens de behandeling in de Tweede Kamer gevraagd: blijft de gemeentelijke autonomie intact of dicteert het regionale niveau welke zorg een kind krijgt; leidt dit tot kortere lijnen of meer vergaderen? De staatssecretaris beloofde standaardisatie met een reductie van 30% in inkoopverbanden om bureaucratie te verminderen. Het amendement op stuk nr. 24, dat wachttijden in de regiovisie verankert, en het amendement op stuk nr. 25, dat samenwerking van expertteams met lokale teams en onderwijs regelt, helpen hierbij.

Toch blijft de vraag: hoe wordt autonomie juridisch geborgd, met concrete sancties bij falen? Als voorbeeld opperen wij een drempel van maximaal 20% administratielast per professional, een suggestie gebaseerd op sectorvergelijkingen, zoals met de Wlz, waar administratie efficiënter is. Dit cijfer wordt voorgesteld als realistische norm om de last te meten en te reduceren. Kunt u toezeggen dat dit wordt onderzocht en geborgd, zodat gemeenten hun regie behouden en handhaving niet verzandt? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter. Vanuit die samenwerking komen wij bij de overgang van 18-min naar 18-plus — dan heb ik het over "jaar" — een blijvend knelpunt. Wij hebben gevraagd naar de uitvoering van de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Crijns over Big Five-voorbereidingen, zoals onderwijs, werk, wonen en financiële zorg vanaf 16,5 jaar. De staatssecretaris noemde het voorbeeld Eindje Verder in Eindhoven en beloofde updates maar gaf geen harde toezegging.

De motie zelf bevatte geen expliciete eis voor meetbare reductie van abrupte afkapping, het abrupte einde van zorg op 18 jaar, maar wij bedoelen hiermee het percentage jongeren dat na die leeftijd zonder ondersteuning komt te zitten. Het amendement op stuk nr. 43 over overleg met belangenorganisaties en het amendement op stuk nr. 72 over jeugdigen en inspraak versterken de continuïteit. Toch blijft de vraag: is de motie uitgevoerd? Zo nee, wanneer gebeurt dat dan wel, met meetbare resultaten, zoals een daling in het aantal abrupte afkappingen? Hoe voorkomt u dat gemeenten dit afschuiven onder budgetdruk? Is het een idee om bijvoorbeeld met een wettelijke pilotverplichting te komen? De PVV ziet het als een verplichting voor gemeenten om regionale pilots op te zetten, ondersteund door het Rijk, om de Big Five-aanpak te testen en te verbeteren. Dit helpt de motie uit te voeren door praktische inzichten te leveren voor een soepele overgang, terwijl het afschuiven door budgetdruk wordt tegengegaan met centrale financiering en toezicht. Wij overwegen een motie op dit punt in de tweede termijn. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter. Dat brengt mij bij de wachttijden; die zijn vandaag al eerder genoemd. Het is een schrijnend probleem, met acht tot negen maanden wachttijd voor kinderen. We hebben gevraagd hoe de wet deze concreet verkort en hoe initiatieven zoals BOOST in Utrecht landelijk uitgerold kunnen worden. De staatssecretaris wees vervolgens op datatekorten en tienduizenden geholpen kinderen, maar miste sancties. Het amendement op stuk nr. 39, over afstemming op schaarste, helpt. Maar welke boetes volgen er via de NZa bij overschrijding van maximale termijnen? Wij verzoeken de staatssecretaris om toe te zeggen dat er een jaarlijks NZa-onderzoek komt met reductiepercentages, zodat de effectiviteit kan worden gemonitord. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan de stabiliteit en fusies. Wij hebben gevraagd waarom gemeenten geen goedkeuringsrecht hebben bij fusies, terwijl dat bij coöperaties wel het geval is. Dat is een ongelijkheid die leidt tot radeloze ouders en wisselende hulpverleners. De staatssecretaris beloofde NZa-overleg, maar gaf geen commitment. Het amendement op stuk nr. 12, dat evaluatie van lagere regelgeving verplicht, biedt een basis voor monitoring. Toch blijft de vraag: hoe borgt u continuïteit met een vast aanspreekpunt per kind, ondersteund door NZa-reacties bij verstoring? Graag wederom een reactie van de staatssecretaris. Dit raakt namelijk aan de rechtmatigheid voor gemeenten, aan het goedkeuringsrecht.

Tot slot de afbakening van de Jeugdwet. Wij hebben gevraagd hoe jeugdzorg geen vangnet wordt voor schulden of vechtscheidingen, die primair de verantwoordelijkheid van de ouders zijn. De staatssecretaris wees op criteria met het amendement op stuk nr. 40 over cliëntenraden. De vraag blijft hoe AMvB-criteria zorgen voor een duidelijke indicatiestelling, zodat alleen de serieuze jeugdzorgproblemen worden behandeld, en de lichte gezinsproblemen niet. Hoe biedt de IGJ een effectief klachtenmechanisme als gemeenten toch afschuiven, met bindende uitspraken en opvolging? Dit is ons inziens essentieel voor een werkbaar stelsel. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter, ik rond af. De PVV ondersteunt deze wet, mede dankzij de aangenomen amendementen. Toch verzoeken wij de staatssecretaris om duidelijke toezeggingen, onderbouwd in de evaluatie, en een update in de najaarsbrief, om deze wet rechtmatig, uitvoerbaar en handhaafbaar te maken. Laten we samen zorgen dat deze wet geen loze belofte blijft, maar een solide basis wordt voor een betere jeugdzorg.

Voorzitter, ik dank u voor uw tijd.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van Aelst-den Uijl van de SP. Zij spreekt mede namens de Partij voor de Dieren.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):

Dank je wel, voorzitter. Deze wet is een klein stapje in de goede richting. Verbetering is heel hard nodig, zo laten recente incidenten in de jeugdzorg zien. Maar deze wet tast ook de autonomie van gemeenten aan door nog een extra bureaucratische laag te creëren. Dit roept de vraag op: maken we het beter, of vooral ingewikkelder? In de Tweede Kamer zei Sarah Dobbe al dat de specialistische jeugdzorg wordt georganiseerd in 41 jeugdzorgregio's. Er worden voor jeugdbescherming 25 regionale veiligheidsteams ingericht, waar gecertificeerde instellingen in op moeten gaan die nu in 13 regio's georganiseerd zijn. De basale jeugdzorg blijft bij 342 gemeenten en de jeugdreclassering blijft op rijksniveau.

Ondertussen hebben gemeenteraden al heel lang geen grip op de regionale samenwerkingsverbanden waar hun gemeente actief in is. Onderzoek na onderzoek van onder andere rekenkamers laten zien dat ze een steeds groter deel van hun begroting beleggen in die regio's en dat ze steeds minder invloed hebben. Er ontstaan ongetwijfeld ook allerlei extra overlegstructuren omdat de jeugdzorg nu op nog meer verschillende plekken geregeld gaat worden. Het wordt hierdoor steeds duurder, moeilijker en complexer, zonder dat de kinderen om wie het gaat er daadwerkelijk beter van worden. Het is uiteindelijk het heen-en-weer schuiven van jeugdzorgtaken: van het rijk naar de provincies, van de provincies naar de gemeenten, en als een stuiterbal terug naar ondemocratische regio's waar niemand echt invloed op heeft.

Daarnaast zorgt het huidige decentrale systeem voor de situatie dat welke zorg je krijgt, afhangt van waar je woont. Dat we dit met elkaar onwenselijk vinden, laten de vele moties en extra regels op het gebied van jeugdzorg vanuit met name de Tweede Kamer zien: recentralisatie. Omgekeerd zorgt dat er ook voor dat sommige gemeenten enorm in de financiële problemen komen als ze een aantal complexe zorgvragen binnen hun gemeentegrenzen hebben, om nog maar niet te spreken over de enorme bezuiniging die met de decentralisatie gepaard gegaan is.

Dit alles gaat al jaren ten koste van belangrijke voorzieningen als zwembaden, armoedebestrijding, welzijnswerk en onderwijshuisvesting. Dit zorgt daardoor indirect voor nog meer problemen bij jongeren, want investeren in al deze zaken is een vorm van preventie en daarmee ook een stukje preventie richting de jeugdzorgvraag. Heel veel jeugdzorg is namelijk geen jeugdzorgvraag, maar bijvoorbeeld een armoedevraagstuk of een "stress thuis"-vraagstuk, zo stelde de Ombudsman onlangs hier in deze Kamer. Maar in plaats van het echte probleem, armoede, op te lossen, komt een kind in een zorgsysteem terecht. Het bestrijden van deze armoede is onder andere lastig omdat de gemeenten onvoldoende geld hebben om hun taak uit te voeren.

Gemeenten kregen een jeugdzorgtaak gedecentraliseerd zonder de juiste middelen. Dit holde lokaal vele voorzieningen uit en zorgde voor nog meer bureaucratie en grote decentrale verschillen in de zorg die werd geboden aan jongeren. Dat vond de Tweede Kamer lastig. De Tweede Kamer stelde vragen, diende moties in en stelde extra regels, maar kwam niet met meer geld om daadwerkelijk te kunnen uitvoeren wat er nodig was. Ondertussen werd veel van de jeugdzorg in ondemocratische regio's geregeld en gaat deze wet nog een ondemocratische laag verplichten, met alle bureaucratie, controle en overleg tot gevolg. Ik weet in alle eerlijkheid niet of ik door al deze bureaucratie het belang van het kind nog zie.

Voorzitter. Het centraal dragen van de verantwoordelijkheid voor en de kosten van jeugdzorg zou ook helpen in bijvoorbeeld het zorgfraudedossier. Immers, nu zorgt het aanpakken van frauderende zorgverleners in de ene gemeente voor een waterbedeffect richting een andere gemeente. Ook op het gebied van jeugdzorg komt die zorgfraude op dit moment echt voor. Nu is hierin veel verbetering te behalen. Recent onderzoek liet zien dat 10% van het Wmo- en jeugdzorgbudget op dit moment verdwijnt in de zakken van frauduleuze zorgcowboys, zo schat onder andere het Openbaar Ministerie in. Hiermee is een bedrag van 10 miljard euro gemoeid. De verschillende lokale onderzoeken laten zien dat jeugdzorg voor zowel zorgcowboys die fraude plegen als roofkapitalisten die winsten uit de zorg willen trekken, een aantrekkelijke prooi is waar heel veel winst uit te persen is. Hier is nu weinig oog voor en men is er weinig tegen gewapend. Zo liet een recent onderzoek van Follow the Money zien dat de Wet Bibob nauwelijks wordt toegepast door gemeenten om de ondermijnende activiteiten van zorgfraudeurs tegen te gaan.

Het zal u niet verbazen dat wat wij dan nog in dit hele verhaal missen de uitvoering is van de aangenomen motie uit de Tweede Kamer om private equity uit de zorg te halen: die roofkapitalisten die proberen winst te behalen vanuit de zorg. Op dit moment zijn er namelijk wachtlijsten doordat commerciële aanbieders de makkelijke gevallen proberen te kiezen, omdat ze hier evenveel voor kunnen declareren als voor de minder makkelijke gevallen. En winstuitkeringen zijn nog steeds mogelijk, waardoor jeugdzorg steeds duurder wordt. Überhaupt het feit dat private equity en andere op winst beluste partijen jeugdzorg als melkkoe kunnen gebruiken, zou alle reden moeten zijn om het systeem echt grondig onder de loep te nemen.

Dan over de financiën. De VNG stond klaar om een rechtszaak tegen het Rijk te beginnen om voldoende middelen voor jeugdzorg af te dwingen. Een dieptepunt dat dat nodig was! Wij zijn dan ook blij dat in de plannen voor '26 de grote bezuinigingen op jeugdzorg eventjes van tafel zijn. Maar het bedrag dat nu extra wordt toegevoegd, is verre van voldoende. Dat is het niet voor de komende jaren, maar ook niet om te repareren wat er in eerdere jaren tekortgekomen is. Daarnaast is er de zorg of de middelen die nu worden genoemd voor jeugdzorg ook echt een voldoende oormerk hebben om daaraan besteed te gaan worden. Waar gaat al het geld uiteindelijk strakjes naartoe? Het klinkt als heel veel, maar gaat dit dan ook in de praktijk gevoeld worden bij kinderen en bij gezinnen? Komt het echt daar terecht waar het nodig is?

In alle eerlijkheid vragen we ons ook af of er op dit moment een langetermijnvisie en structurele investeringen onder liggen. Het is fijn dat gemeenten iets meer ademruimte krijgen, maar het is uitstel, omdat gemeenten de afgelopen jaren op vele vlakken simpelweg tekortkwamen. Ook het schrappen van de bezuinigingen op de onderwijskansenregeling — ik zei net al: een stukje preventie — is een stapje in de goede richting, net zoals het extra geld voor het lerarentekort. Maar weer: dit zijn geen structurele oplossingen. De bezuinigingen voor 2028 en 2029 staan nog steeds klaar. Als we zo doorgaan, is het dweilen met de kraan open. Als niet tegelijkertijd geplande bezuinigingen worden geschrapt, hebben we strakjes weer precies hetzelfde probleem: wachtlijsten, overbelasting en gemeenten die kopje onder dreigen te gaan. We vragen aan de staatssecretarissen wat we leren van het verleden. Gaan we het stelsel eerst op orde brengen en dan pas kijken hoe uitgaven beheerst kunnen worden of blijven de uitgaven leidend?

Voorzitter. Mijn fractie is de afgelopen weken een aantal keren op werkbezoek geweest, ook met een aantal collega's uit deze zaal, om te horen waar men nou lokaal tegenaan loopt. Hoewel de gemeenten die wij bezochten het vaak goed op orde hadden, liepen zij aan tegen stijgende kosten, personeelstekorten en stijgende complexiteit. Ook de aanbieders die op winstmaximalisatie uit zijn of zelfs fraude plegen, waren lokaal te vaak aan de orde. Men snakte lokaal naar voldoende middelen, structurele middelen en handvatten om excessen aan te kunnen pakken, én naar middelen om echt op preventie in te kunnen zetten. Die ontbreken dus tot nu toe.

Voorzitter. Twee laatste punten. Bij reguliere zorg zien we dat de eigen bijdrage stevig drempelverhogend heeft gewerkt. Toch werd er in april door wat toen nog dit kabinet was, gesproken over een minimale eigen bijdrage voor jeugdzorg. We vragen ons af wat de stand van zaken van dit plan is en hoe zich dat verhoudt tot het feit dat het krijgen van een indicatie voor jeugdzorg vaak samenhangt met armoede thuis. Als je er dan een eigen risico op zet, maak je het alleen maar erger. Jeugdzorg zou laagdrempelig moeten zijn en wij zien alleen maar drempels opgeworpen worden. Dit zal leiden tot ongewenste zorgmijding en wij zijn heel benieuwd of het kabinet inzicht heeft in welk leed en welke kosten er met zorgmijding gepaard zullen gaan. Wij kunnen ons vanzelfsprekend voorstellen dat de behoefte bestaat om de zorgvraag omlaag te brengen en zien grote kansen in armoedebestrijding en preventie. Wij zijn heel benieuwd wat dit kabinet aan preventieve mogelijkheden ziet.

Voorzitter. De rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid, "Pleegkinderen uit beeld" en "Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt", bieden een ontluisterend beeld van de hoognodige verbeteringen in de jeugdzorg. Eerdere onderzoeken lieten dit ook al zien. Een belangrijke conclusie is dat bureaucratie en een hoge werkdruk aan de basis liggen van de blootgestelde problemen. Mijn vraag aan de beide staatssecretarissen is dan ook: tot welke acties brengen deze rapporten u? Hangt dit samen met de voorliggende wet?

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Talsma een interruptie heeft.

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Ik hoorde collega Van Aelst, die overigens een betoog houdt waar ik met belangstelling naar luister, aan het begin van haar bijdrage zoiets zeggen als: een klein stapje vooruit, iets positief, een lichtpuntje. Dat zijn misschien niet helemaal exact haar woorden, maar het was iets in die sfeer. Mevrouw Van Aelst is nu bijna aan het einde van haar bijdrage en ik ben zo nieuwsgierig of dat moment nog komt. Ik ben zo nieuwsgierig naar hetgeen waarvan mevrouw Van Aelst zegt: dat is toch wel stap vooruit. Ik heb geprobeerd zo goed mogelijk te luisteren en ik heb het nog niet gehoord, maar misschien komt het in de laatste twee zinnen. Ik ben oprecht nieuwsgierig: waar zit dat lichtpuntje?

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Wat ik in mijn betoog probeerde te zeggen, is dat het een stapje vooruit lijkt te zijn, maar dat ik het niet zie. Ik had het wel graag willen zien. Ik had graag gezien dat deze wet een verbetering zou opleveren, maar ik vrees dat de bureaucratie die nu wordt toegevoegd en het nog verder wegnemen van lokale autonomie en democratische controle, de jeugdzorg niet beter gaan maken. Nogmaals, ik had graag gezien dat het het wel beter zou maken.

Resumerend, voorzitter. Deze wet dwingt tot beweging, maar verandert het stelsel niet fundamenteel op de punten die fundamenteel niet werken. Het gevaar is dat het vooral een papieren oplossing wordt, terwijl kinderen nog steeds lang wachten, de zorg en professionals overbelast blijven en roofkapitalisme en zorgfraude, van 10 miljard per jaar, onderdeel van het systeem blijven. Het systeem wordt ondertussen telkens "te duur" genoemd, maar het is eigenlijk vooral een melkkoe voor op winst beluste zorgaanbieders.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Schalk van de fractie van de SGP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Je zou kunnen zeggen: onze samenleving is ziek en dat heeft zijn weerslag op onze kinderen en jongeren. Dat blijkt wel uit de extreem hoge cijfers van hulpverlening in de jeugdzorg. We zoeken naar oorzaken. Die zou je kunnen vinden op diverse fronten. Allereerst: wat gebeurt er nu eigenlijk bij jongeren? Hoe komt het toch dat er zo veel uit de boot dreigen te vallen? Ten tweede: wat hebben we die jongeren eigenlijk te bieden? Hoe is de hulpverlening ingericht en wat moeten we doen om ze adequaat bij te staan? Ten derde: hoe is de kwaliteit van de hulpverlening? Kunnen we datgene bieden wat jongeren echt helpt? Of grijpen we snel naar een pilletje om de symptomen te bestrijden of lange wachttijden te overbruggen? Kortom: drie belangrijke thema's.

De vraag is: wat doet deze wet nu eigenlijk? Het antwoord op die vraag lijkt eenvoudig. Deze wet wil de beschikbaarheid van de jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen verbeteren en focust daarbij op regionale samenwerking tussen gemeenten, net als op het organiseren van regionale en landelijke contractering voor specialistische jeugdzorg. De grote vraag is echter of je met deze inrichtingsoplossing wel aan de goede kant van het probleem begint. Deze wet richt zich namelijk vooral op de oplossing, en dan meer specifiek op efficiëntie en bereikbaarheid. Dat zijn mooie doelen, maar het doet niets aan wat onze eerste zorg zou moeten zijn, namelijk het aanpakken van de oorzaken. Allerlei rapporten en onderzoeken geven een indicatie van de oorzaken, zoals de toegenomen prestatiedruk, sociale media, veranderde gezinsstructuren en een grotere nadruk op mentale gezondheid, zoals angst, stress en eenzaamheid. Daar zou de focus op moeten liggen.

Dit komt nog indringender naar je toe als je de cijfers gaat bekijken. Het CBS geeft in cijfers aan dat het om bijna 500.000 jongeren gaat. Een op de negen kinderen en jongeren tot 23 jaar krijgt een of meerdere vormen van jeugdzorg. Mevrouw Bakker-Klein had het over een op de zeven. Dat klopt vermoedelijk als je kijkt naar jongeren tot 18 jaar, maar ik heb gekeken naar jongeren tot 23 jaar. Dat is meer dan 10%. 18% van de tienermeisjes had hulp in de lichtere categorie jeugdhulp zonder verblijf. Diezelfde lichtere vorm wordt gegeven aan 22% van de jongens tussen 8 en 12 jaar. Oftewel, ongeveer een vijfde deel van onze kinderen zit in de hulpverlening. Wat is er eigenlijk aan de hand?

Voorzitter. Een van de onderwerpen is echtscheiding. Dat is niet fijn om te noemen, maar dat staat heel hoog in de ranking als het gaat om oorzaken voor hulpverlening. Dat verzin ik niet; dat zijn de feiten die gestaafd worden door rapporten. Per jaar zijn er ruim 12.500 scheidingen. Daar is ongeveer het dubbele aantal kinderen bij betrokken. Maar daarmee zijn we er nog niet, want er gaan ook heel veel huishoudens uit elkaar waarbij geen echtscheiding aan de orde is omdat er geen huwelijk heeft plaatsgevonden. Het Nederlands Jeugdinstituut geeft aan dat exacte cijfers hierover ontbreken. De laatste cijfers dateren uit 2019, toen 48.700 kinderen meemaakten dat hun ouders uit elkaar gingen. Ik ben bang dat het er in de laatste jaren niet heel veel beter op is geworden.

Voorzitter. Als je deze aantallen hoort, dan ben je natuurlijk blij als er goede jeugdzorg is en als daar zelfs verbeterslagen in gemaakt worden. Maar voordat ik daarop doorga, wil ik eerst een cruciale vraag stellen aan de staatssecretarissen: wat moeten we hier nu eigenlijk mee? De risicofactoren die leiden tot jeugdzorg bij bijvoorbeeld een echtscheiding zijn immens, zoals ernstige conflicten tussen ouders, huiselijk geweld, kindermishandeling, psychologische instabiliteit bij ouders, verwaarlozing van kinderen, financiële problemen en instabiliteit in het leven van kinderen. Is het niet hoog tijd om bij de oorzaken te beginnen, in plaats van de opvang aan te pakken? Ik benoem hierbij maar één aspect dat er wat mij betreft wel stevig uitspringt. Natuurlijk zijn er ook scheidingen waarbij de kinderen gelukkig minder schade oplopen, maar ik wil het wel genoemd hebben.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Ik heb een vraag voor meneer Schalk. Pleit u nu voor minder echtscheidingen of voor minder huwelijken? Als je minder huwelijken hebt, dan heb je ook minder echtscheidingen. Het is niet als grap bedoeld. Aan een echtscheiding gaan heel veel problemen vooraf. In die fase hebben kinderen hulp nodig, niet in de fase na de echtscheiding, maar juist in de fase daarvoor. Mijn vraag is: vindt u nu eigenlijk dat er minder makkelijk gescheiden zou moeten worden of moeten jonge mensen langer nadenken voordat ze in het huwelijk treden?

De heer Schalk (SGP):

Dit vind ik nou een prachtige vraag om met elkaar over na te denken: wat gebeurt hier nu eigenlijk? U vraagt naar het aantal echtscheidingen. Ik heb ook aangegeven dat er ook heel veel kinderen in de knel komen als er juist niet een echtscheiding aan de orde is. Dat is eigenlijk het dubbele aantal, nogmaals. Het gaat om 12.500 echtscheidingen. Ongeveer 24.000 kinderen zijn daarmee gemoeid. In 2019 heeft het Nederlands Jeugdinstituut berekend dat er ongeveer 48 … Dat is precies twee keer zo veel. De vraag is niet: pleit u nu voor meer of minder echtscheidingen? Nee. De vraag die ik hier vandaag aan de orde wil hebben, is: wat zijn we met deze wet nou aan het doen? We zijn eigenlijk een systeem aan het verbeteren, opvang en dergelijke, terwijl je aan de onderkant, juist aan de gezinskant, zou moeten beginnen. Ik weet ook wel dat er in aanloop naar echtscheidingen verschrikkelijke dingen gebeuren in huisgezinnen, maar aan de andere kant is het nog steeds traumatisch voor heel veel kinderen als dat eenmaal voorbij is. Wat ik op het oog heb is het gezinsleven, kinderen die echt in de knel komen. Daarom hebben we zo'n enorm probleem bij jeugdzorg. De aantallen zijn echt schrikbarend.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Ja, die aantallen zijn schrikbarend. Dat ben ik met u eens. Maar er vindt toch ook erg veel jeugdhulp plaats in de gezinnen? Dat is toch juist om te voorkomen dat het zo hoog oploopt dat gezinnen de mist ingaan?

De heer Schalk (SGP):

Wij verkeren in de gelukkige omstandigheid in ons land dat er best veel zorg mogelijk is. In vergelijking met ander landen — ik heb daar geen cijfers van gezien natuurlijk — wordt juist enorm veel gekeken naar hoe het met kinderen gaat, hoe ze in hun vel zitten en wat er gebeurt. Zelf heb ik in het basisonderwijs gewerkt. Ik geef toe: dat is dertig jaar geleden. In die tijd ontstond de term "sociale veiligheid". Daarvoor hadden we 'm blijkbaar niet nodig. We zijn in een situatie terechtgekomen waarin heel veel kinderen steeds meer hulp krijgen. Op zich ben ik daar heel dankbaar voor, maar als je hulp gaat bieden, is er eigenlijk daarvoor al iets gebeurd. Daar focus ik op. Zou het niet mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat er eerder geen spanningen ontstaan in die gezinnen? Ik snap ook wel dat het voor een overheid heel erg ingewikkeld is om in te grijpen in systemen als huwelijken en dergelijke, maar het is niet verkeerd om na te denken over hoe je gezinnen zo goed mogelijk kunt ondersteunen, zodat spanningen wellicht vermeden worden.

De voorzitter:

Er is nog een vraag van mevrouw Perin.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Ik vond het een zeer interessante analyse. Het voorstel van collega Schalk leidt er dan toe dat we het "gezinshulp" gaan noemen, in plaats van "jeugdhulp", maar deze kinderen en mensen zullen toch nog steeds hulp krijgen? Ze zullen alleen in een ander tabelletje voorkomen.

De heer Schalk (SGP):

Dat is een prachtig opstapje. Wij zijn natuurlijk als Eerste Kamer helemaal niet bezig met verkiezingen en dergelijke, maar mijn fractie in de Tweede Kamer zou zo meteen natuurlijk heel graag een gezinsminister of zo willen hebben. We moeten inderdaad aandacht hebben voor het gezin. Dat geldt op economisch terrein, maar ook op hulpverleningsgebied enzovoort. We noemen het nu "jeugdzorg". Die wet ligt nu voor. Maar ik vraag in dit geval heel nadrukkelijk aandacht voor het gezin, het gezinsleven en de aspecten daarvan die de oorzaak vormen voor de enorme stijging van het aantal jeugdzorggevallen.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Dat zie ik dan toch anders, want volgens mij hebben we in de zorg, of in de hulpverlening aan kinderen, een heel systeem opgetuigd waarin je pas hulp krijgt als je een indicatie hebt. Dat was vroeger niet het geval. Het werd veel meer binnen de school geregeld. Als je als kind nu op school hulp wilt hebben omdat je moeite hebt met lezen, moet je een indicatie hebben voordat je geholpen wordt. Dan maakt het niet uit hoe de gezinssituatie is. Omdat we de jeugdzorg en het onderwijs zo geregeld hebben dat je pas hulp krijgt als je een indicatie hebt, stimuleren we ook deze hulpvraag, die er voorheen niet was. Is collega Schalk dat met mij eens?

De heer Schalk (SGP):

We gaan nu wel heel erg de breedte in. Ik vind dat prima, want dan praat je meteen over een thema dat mij ook na aan het hart ligt, namelijk passend onderwijs. Op welke manier hebben we dat georganiseerd, zodat kinderen zo goed mogelijk binnen hun reguliere basisschool opgevangen kunnen blijven worden? Ik ben het helemaal eens met mevrouw Perin — dat mag ik tegenwoordig zeggen — over het feit dat er op die scholen per se indicaties en dergelijke nodig zijn, want een meester of juf moet dat natuurlijk aanvoelen en moet er heel snel achter proberen te komen wat er gebeurt in een gezin. Die moet met ouders praten enzovoort. Een indicatie is interessant, maar de werkelijkheid en de intuïtie van iemand die voor de klas staat, is tien keer zo belangrijk.

De voorzitter:

Mevrouw Perin, tot slot.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Tot slot. Dan ben ik blij dat collega Schalk en ik volgens mij tot dezelfde conclusie komen. Het gaat er dus niet zozeer om hoe het met gezinnen gaat en of zij wel of niet bij elkaar blijven, maar om het feit dat we een systeem hebben opgetuigd waarin we heel graag stickers op kinderen willen plakken voordat we ze hulp gaan bieden.

De heer Schalk (SGP):

Dit is een hele interessante gedachte. Ik ben juist heel erg bezorgd over dat systeemdenken, want ik heb het gevoel dat we met deze wet het systeem juist zo ver gaan vervolmaken dat we in een soort bureaucratische route terechtkomen. Als je niet oppast, weten we helemaal niet meer waar we de stickertjes vandaan moeten halen om ze op de juiste plek te plakken. Mijn oproep is: laten we nou eens beginnen met nadenken over de basis van het probleem en niet alleen naar de systeemkant kijken.

Voorzitter. Dan ga ik maar verder met mijn betoog.

De voorzitter:

Ja, u vervolgt uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

De voorliggende wet is een goedbedoelde poging, maar is uiteindelijk symptoombestrijding, bijvoorbeeld door te gaan werken met de verplichte regio's. Verschillende collega's hebben het al genoemd. Als probleem voor het gebrek aan toegang tot specialistische jeugdzorg is benoemd dat gemeenten te weinig regionaal samenwerken. Tegelijkertijd zijn er in beginsel al 42 regio's gevormd op initiatief van de gemeenten zelf. De SGP heeft in de schriftelijke ronde gevraagd of is onderzocht wat de reden is dat gemeenten onvoldoende regionaal samenwerken. Hierop is deels antwoord gegeven. Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden, maar er is wel gespeculeerd over oorzaken. Genoemd wordt: "Daarnaast hebben gemeenten in een regio te maken met tegenstrijdige visies of belangen. Soms is in het verleden het vertrouwen tussen gemeenten geschaad." In dat opzicht is het niet echt logisch om gemeenten in een jeugdregio te dwingen. Immers, het kan voorkomen dat gemeenten slechter af zijn bij de regio waar ze nu verplicht worden ingedeeld. Juist vanwege die tegenstrijdige visies of belangen is het logisch dat gemeenten, met name als ze op de grens liggen tussen regio's, zelf kunnen beslissen bij welke best passende regio zij aansluiten.

Nu is in de memorie van toelichting toegelicht dat de regio-indeling naderhand middels een algemene maatregel van bestuur zonder voorhangprocedure kan worden aangepast. Maar dan wordt een gemeente alsnog van bovenaf opgelegd bij welke regio zij hoort, waarbij het de vraag is of de gemeente bij de best passende regio is aangesloten. Kan de staatssecretaris toezeggen dat in de uit te werken AMvB ruimte wordt geboden aan gemeenten om zich aan te sluiten bij de regio die zij zelf het best passend vinden? Gemeenten hebben tenslotte een jaar de tijd om zich te conformeren aan de wet. Zij zouden in dat jaar een voorkeur kunnen uitspreken of zich kunnen aansluiten. Als ze niet op tijd zijn, dan kunnen ze na dat jaar verplicht ergens worden ingedeeld.

Voorzitter. Eén van de onderliggende oorzaken van de problemen is dat veel gemeenten geen planmatige visie hebben op het vormgeven van de inkoop van specialistische jeugdzorg en de uitvoering van de daarbij behorende regionale samenwerking. Hierover stelde de SGP de vraag: waarom volstaat het niet om gemeenten te verplichten om tot een planmatige visie te komen waarin ook de regionale context wordt meegewogen? In de schriftelijke beantwoording stelt de staatssecretaris dat de regiovisie de planmatige visie is die wij bedoelen. Echter, de vraag is of het verplichten van die planmatige visie niet voldoende is. In zo'n visie kunnen gemeenten duiden bij welke regio zij zouden moeten horen en daar vervolgens stappen toe zetten. Immers, het verplicht voorschrijven bij welke regio een gemeente hoort, staat op gespannen voet met het subsidiariteitsbeginsel en de decentralisatiegedachte. Waarom kunnen we niet volstaan met het verplicht voorschrijven van de regiovisie waarbij gemeenten zelf hun regio kiezen? In dit kader ben ik ook wel benieuwd naar de wijze waarop identiteitsgebonden jeugdzorg wordt ingericht in de regionale verbanden. In het onderwijs, met name het passend onderwijs, is daaraan tegemoetgekomen door een landelijke regio aan te wijzen. Is een landelijke regio in dit kader een passende en werkbare oplossing? Is het mogelijk om samen met de VNG een richtlijn te ontwikkelen om recht op identiteitsgebonden zorg in regio's daadwerkelijk te waarborgen? De VNG heeft eerder bij de decentralisatie, in 2015, ook zo'n handreiking gedaan. Mijn vraag is of dat nu ook mogelijk zou zijn. Ik overweeg op dat punt een motie.

Voorzitter. De leden van de fractie van de SGP hebben geconstateerd dat in een regio mogelijk meerdere regiovisies naast elkaar kunnen bestaan, indien niet tot overeenstemming kan worden gekomen. In de uitvoering zou dan vervolgens alsnog overeenstemming moeten worden bereikt, omdat de jeugdregio als geheel jeugdzorg inkoopt. Dit veronderstelt dat gemeenten concessies moeten doen die ze in de huidige situatie vermoedelijk niet hoeven doen. De SGP heeft gevraagd hoe in dit licht de beschikbaarheid van de jeugdzorg per individuele gemeente verbetert. In de beantwoording wordt erkend dat regiovisies van elkaar kunnen verschillen. Er wordt niet ingegaan op de gevolgen daarvan op de samenwerking. Mijn vraag: hoe ziet de staatssecretaris dat? Kan de staatssecretaris bijvoorbeeld ingaan op artikel 2.8 van de Jeugdwet, waarin staat dat dit niet het geëigende instrument wordt geacht?

De voorzitter:

U hebt een interruptie van mevrouw Moonen.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb een vraag aan de heer Schalk. U zei: laat de gemeentes zelf kiezen. Maar dat is eigenlijk de huidige situatie. We hebben nu meer dan 50 losse inkoopverbanden. In de huidige situatie ontstaat er een soort lappendeken. Ik vraag me af of het dan wel zo'n goed idee is. Dit is namelijk de bestaande situatie, die we eigenlijk willen verbeteren.

De heer Schalk (SGP):

Ik onderken natuurlijk dat het een heel ingewikkelde puzzel is waar de staatssecretaris het mee te doen heeft. Ik merk ook hoeveel ik hier weer leer. Die 50 zijn genoemd. We hebben ook gehoord over die 25 GGD-regio's. Nu maken we er weer 42. Dat is wel een mooi gemiddelde, maar de vraag is of het echt opschiet. Dat is eigenlijk de vraag die mevrouw Moonen aan mij stelt. Ik zou uw vraag eigenlijk graag willen doorgeven aan degenen die er heel veel verstand van hebben. Dat zijn de staatssecretarissen.

De voorzitter:

Dan vervolgt u uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

Misschien niet allebei, maar goed; ik zie dat ze naar elkaar wijzen. Dat gaat heel goed.

Voorzitter. Een ander knelpunt in het opgezette stelsel is de positie van de systeemaanbieders als adviseur bij zorgindicatie. Het is logisch dat betrokken partijen een dossier bespreken om tot een passend hulpaanbod te komen. De praktijk laat echter zien dat systeemaanbieders stelselmatig een zwaardere zorgindicatie adviseren dan professionals vanuit de gemeente, oftewel het fenomeen van "upcoding", waarbij vaak weer extra medicalisering wordt toegepast in verband met de wachttijden. Daar zit een discrepantie in. Die systeemaanbieder heeft immers een commercieel oogpunt. Ik zou daar geen hele nare term aan willen geven, zoals ik zojuist heb gehoord bij een eerdere inbreng, maar een zwaardere indicatie betekent doorgaans gewoon meer omzet. Op welke wijze is er nou oog voor het verminderen van medicalisering en upcoding?

Voorzitter. Kortom, de fractie van de SGP ziet een goedbedoelde poging die vastloopt in systeemdenken, terwijl de oorzaken van de problemen buiten beeld dreigen te blijven. Natuurlijk zie ik uit naar de reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik heb toch even een verhelderende vraag wat betreft de systeemaanbieders. Onze fractie ziet wel een verschil, zeker de afgelopen jaren, tussen de grote ggz-instellingen die juist bezig zijn met het voorkomen dat er heel veel mensen in zware zorg terechtkomen bij wie dat niet nodig is en de zorgaanbieders waar ook de SP het over heeft, die "kom maar op" zeggen en allerlei aanbod ontwikkelen dat eigenlijk helemaal niet nodig is. Die problemen kunnen gewoon in de sociale basis worden opgelost. Wanneer u het heeft over de systeemaanbieders die ook een commercieel belang hebben, heeft u het dan over de ggz-organisaties of heeft u het over de cowboys waar de SP het over had?

De heer Schalk (SGP):

Het is fijn dat deze vraag gesteld wordt, want ik wil heel graag benadrukken dat lang niet alle systeemaanbieders op zo'n manier te werk gaan. Uit de cijfers en de onderzoeken heb ik begrepen dat het nogal eens voorkomt — laat ik het zo voorzichtig mogelijk formuleren — dat systeemaanbieders een hogere zorgindicatie willen geven dan die de gemeente voorstelt. Dat bedoelde ik te zeggen. Ik wil zeker niet zeggen dat alle systeemaanbieders dat op dezelfde manier doen. Het is wel een fenomeen dat blijkbaar invloed heeft op het totale budget dat we ter beschikking hebben.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Dat vereist dus eigenlijk juist ook in zo'n regio een visie op de vraag hoe we omgaan met de wat duurdere en complexere zorg die kinderen soms nodig kunnen hebben. Het is belangrijk dat daar het budget naartoe gaat in plaats van naar de zorg die heel breed toegankelijk is, doordat er heel veel aanbieders zijn, en die wellicht helemaal niet nodig is. Het vraagt dus juist om zo'n regionale aanpak.

De heer Schalk (SGP):

Het vraagt meer om visie dan om regio's, lijkt mij. Ik snap heel goed dat er helaas zulke complexe situaties zijn dat je het niet bij de reguliere zorgaanbieders, en misschien wel de reguliere systeemaanbieders, kunt onderbrengen. Het dreigt steeds specifieker te worden. Vandaag zijn labeltjes genoemd en ze worden legio geplakt, soms terecht. De zoektocht moet gaan naar wat we op het oog hebben bij elk kind, bij elke jongere. Dat zou wat mij betreft de hoofdvraag moeten zijn. Als ik zojuist een opmerking heb gemaakt die te veralgemeniserend is over alle systeemaanbieders, wil ik die genuanceerd hebben.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Bakker.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Daarom vind ik de discussie van zojuist ook zo interessant, toen u het over echtscheidingen had en over wat er in gezinnen gebeurt. Er is echt wel een verschil tussen jeugdzorg of jeugdondersteuning die in het sociaal domein breed kan worden gegeven en de complexe zorg die geïndiceerd moet worden en die voldoende beschikbaar moet zijn. Het financiële probleem dat we nu vaak zien, is dat heel veel geld naar niet-noodzakelijke hulpverlening gaat en dat daardoor de echt complexe zorg, waar de systeemaanbieders mee bezig zijn, onvoldoende van de grond komt. Vandaar dat ik toch even scherp wilde krijgen waar u het precies over heeft.

De heer Schalk (SGP):

Ik snap het. Het is het gebruikelijke schaarsteprobleem. In dit geval is geld schaars en de hulpverlening soms ook.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Ik zou de heer Schalk graag het volgende willen vragen. Je kunt het probleem benaderen vanuit het geld. Waar is het geld beschikbaar? Dat is natuurlijk legitiem, want uiteindelijk gaat het daar voor een deel om. Maar het gaat ook om de afbakening. Wat is nou nog acceptabel in de jeugdzorg en wat niet? En hierbij speelt ook het probleem dat mevrouw Klein aangeeft: wat moet je eigenlijk ook geen jeugdzorg noemen? Ik schat in dat deze wet straks in combinatie met de wet die ziet op de afbakening van jeugdzorg toch wel een stap in de goede richting is. Denkt u ook dat dit met elkaar te maken heeft?

De heer Schalk (SGP):

Alles heeft met alles te maken, zeggen ze weleens. Dat is natuurlijk een heel flauw antwoord. Ik denk dat we met elkaar constateren dat het sowieso in de hele breedte van de zorg, maar ook met name in de jeugdzorg, echt de pan uit rijst. Daar moeten zoektochten naar gedaan worden. Mevrouw Janssen heeft helemaal gelijk: je kunt het op allerlei mogelijke manieren aanvliegen. Dat kan vanuit het geld. Dat kan vanuit het systeem. Ik heb geprobeerd het steeds aan te vliegen vanuit de menselijke maat. Dat zou mijn allereerste zoektocht zijn. En dan helpt alles om dat te verbeteren, zolang de menselijke maat maar gehaald wordt. Zodra we het gaan afbakenen, kunnen er ook weer kinderen in de mangel komen. Dat is weer een risico. Ik kan het nu nog niet overzien, want de wet moet nog komen.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef nu graag het woord aan mevrouw Perin van de fractie van Volt.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Deze wet beoogt de beschikbaarheid van vooral specialistische en hoogspecialistische jeugdzorg te verbeteren. Gemeenten worden verplicht om regionaal samen te werken, regiovisies op te stellen en gezamenlijk zorg in te kopen. De NZa krijgt extra taken, waaronder monitoring en vroegsignalering. Daarnaast komen er verplichtingen voor aanbieders, zoals transparantie, een jaarverantwoording en het instellen van intern toezicht. Het doel van de wet is om kinderen sneller en beter toegang te geven tot de juiste hulp. Daar kan natuurlijk niemand op tegen zijn. Maar de vraag is: lukt dat ook met dit wetsvoorstel?

Een nog fundamentelere vraag, die juist in deze Kamer gesteld zou moeten worden, is: voldoet dit wetsvoorstel aan de verplichtingen die Nederland heeft sinds het het VN-kinderrechtenverdrag heeft geratificeerd? Want Nederland is sinds 1995 gebonden aan het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Daarmee hebben wij de plicht om bij alle wetgeving die kinderen raakt, hun rechten te waarborgen. Het VN-Kinderrechtencomité heeft Nederland in 2022 zelfs expliciet aanbevolen om standaard een kinderrechtentoets uit te voeren bij het maken van nieuwe wetgeving die kinderen raakt. Omdat de Nederlandse regering dat niet doet, heeft de Kinderombudsman daar een praktisch model voor ontwikkeld, namelijk om bij onderzoeken naar wet en beleid altijd eerst te kijken naar de effecten op de rechten en belangen van kinderen, deze af te wegen tegen andere betrokken belangen en transparante verantwoording daarover af te leggen. Dit is de zogeheten Kinderrechtentoets. Die staat op de website van de Kinderombudsman. Iedereen kan die gebruiken.

In het debat in de Tweede Kamer over de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg is de voormalige staatssecretaris gevraagd om de Kinderrechtentoets uit te voeren. Dat is toen niet gebeurd. Ik vraag de nieuwe staatssecretaris waarom er bij dit wetsvoorstel, dat zo evident gaat over de rechten van kinderen, geen Kinderrechtentoets is uitgevoerd.

Omdat de regering de Kinderrechtentoets niet heeft uitgevoerd bij dit wetsvoorstel, heeft Volt dat gedaan. We hebben het wetsvoorstel langs de lat van de Kinderrechtentoets gelegd. Mijn fractie komt tot de conclusie dat dit wetsvoorstel die toets niet goed doorkomt. Volt ziet meerdere punten waar de wet schuurt met kinderrechten. Artikel 3 van het kinderrechtenverdrag bepaalt dat bij alle maatregelen die kinderen raken, het belang van het kind voorop moet staan. De voorliggende wet legt sterk de nadruk op bestuurlijke samenwerking en regiovisies, maar nergens staat dat het belang van het kind daarbij de eerste overweging moet zijn. De Raad van State wijst er bovendien op dat de wet vaag blijft over wat "beschikbaarheid van jeugdzorg" precies betekent en dat verantwoordelijkheden onvoldoende zijn afgebakend. Daardoor dreigt het belang van kinderen ondergeschikt te raken aan bestuurlijke afspraken en financiële discussies, iets wat de afgelopen jaren al tot meerdere schrijnende situaties heeft geleid in de jeugdzorg.

Waarom is het belang van het kind niet expliciet in de wet verankerd als toetssteen bij de regiovisies en inkoop? Is de staatssecretaris bereid om bij gemeenten af te dwingen dat bij de regiovisies het belang van het kind voorop moet staan? Kan de staatssecretaris toezeggen dat zij in de AMvB een vooraf uit te voeren Kinderrechtentoets toevoegt aan de lijst van onderwerpen die in ieder geval in de regiovisie moeten worden opgenomen?

Voorzitter. In de eerste stap van de Kinderrechtentoets zit ingebouwd dat de wetgever de effecten op kinderen gaat navragen bij de belangrijkste bron, de kinderen zelf. Dit raakt aan een ander belangrijk recht uit het kinderrechtenverdrag, namelijk artikel 12, het recht van kinderen om gehoord te worden. Kinderen en jongeren hebben recht op inspraak in beslissingen die hen raken. Volt is blij dat via het amendement van GroenLinks-PvdA en de ChristenUnie gemeenten nu wettelijk een inspraakmogelijkheid voor jongeren moeten opnemen in de regiovisie, maar wel blijft onduidelijk wat in de praktijk als inspraakmogelijkheid volstaat. De stem van jongeren horen moet meer inhouden dan één vrijblijvende inspraakavond. Mijn fractie vindt het belangrijk om meteen al in de eerste regiovisies te gaan naar effectieve inspraak, want anders mist deze wet zijn kans. De Raad van State benadrukt dat extra verplichtingen voor gemeenten helder en uitvoerbaar moeten zijn. Hoe pakt de staatssecretaris dit op en hoe garandeert zij dat deze verplichting de stem van kinderen en jongeren echt betrekt in de uitvoering van deze wet?

Voorzitter. Er staan nog andere kinderrechten op het spel. Artikel 24 van het kinderrechtenverdrag geeft kinderen recht op de hoogst haalbare gezondheid. Kinderen wachten vaak maandenlang op specialistische zorg. Dit wetsvoorstel beoogt die wachttijd terug te dringen. De wet regelt wel monitoring van wachttijden, maar legt geen harde normen vast. De Raad van State waarschuwt dat zonder duidelijke criteria de wet onvoldoende houvast biedt. Waarom kiest de regering niet voor wettelijke wachttijdnormen met de interventiemogelijkheid als die normen worden overschreden? Wettelijke wachttijdnormen zouden in de ogen van Volt kunnen bijdragen aan het realiseren van de hoogst haalbare gezondheid.

Als laatste benoemt mijn fractie artikel 2 van het kinderrechtenverdrag: het recht op non-discriminatie. We zien nu al dat de beschikbaarheid van jeugdhulp kan verschillen per gemeente. Door regionaal te gaan werken, kunnen sommige verschillen tussen gemeenten verkleind worden, maar blijven er wel grote verschillen bestaan per regio. In de ene regio kan een kind binnen een aantal weken geholpen worden, in een andere regio zal het nog steeds maanden moeten wachten. Dat leidt tot ongelijke toegang, puur op basis van woonplaats. De Raad van State wijst op dit risico en adviseert om duidelijker te regelen welke vormen van jeugdzorg regionaal of bovenregionaal verplicht moeten worden ingekocht. Hoe gaat de regering voorkomen dat kinderen in krimpregio's of dunbevolkte gebieden structureel slechtere toegang hebben tot specialistische zorg?

Voorzitter. Dit wetsvoorstel wil de beschikbaarheid van jeugdzorg verbeteren, maar het is de vraag of deze wet dat ook doet en of kinderen die jeugdhulp nodig hebben, ook beter en sneller geholpen zijn. Zonder kinderrechtentoets missen we het belangrijkste uitgangspunt, namelijk het belang van de kinderen zelf. Volt maakt zich grote zorgen om de toekomstige generatie als de belangen van die generatie niet voorop worden gesteld bij het maken van nieuwe wetgeving en de uitvoering daarvan. Daarom vragen wij de staatssecretaris om toe te zeggen dat ze bij toekomstige wetgeving over jeugdzorg standaard de kinderrechtentoets zal toepassen en de uitkomsten daarvan opneemt in de memorie van toelichting. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Bij onvoldoende bevredigende beantwoording overwegen wij moties in te dienen over het opnemen van een kinderrechtentoets bij de uitvoering van de wet en bij toekomstige wetsvoorstellen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van Wijk van de fractie van BBB.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Wijk i (BBB):

Voorzitter, dank u wel. Ik zeg u toe dat ik, omdat ik de zoveelste spreker ben, niet op alle punten origineel ben. Maar goed, ik ga wel met verve het betoog houden.

Voorzitter. Allereerst dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen in de eerste termijnen. Het is een belangrijke wet. De jeugd heeft de toekomst, maar wij als maatschappij zijn er wel voor verantwoordelijk dat de jeugd deze toekomst ook aankan. De Koning noemde in de troonrede twee weken geleden de jeugdzorg: de overheid werkt samen aan het uitvoeren van de Hervormingsagenda Jeugd. Dat is ook een teken van het benadrukken van het belang van deze wet. Doel van dit wetsvoorstel, zoals eerder al is gememoreerd, is het verbeteren van de beschikbaarheid van jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen. Wachtlijsten in de specialistische jeugdzorg moeten worden verkort. Maar is dit het echte probleem dat opgelost moet worden? Wij willen de probleemstelling nader analyseren.

In de beantwoording van een van onze vragen stelde de staatssecretaris dat in deze wet de verwachting is dat samenwerking tussen gemeenten en aanbieders een essentiële bijdrage kan leveren aan het effectief terugdringen van wachttijden. Het is dus de verwachting dat gemeenten en zorgaanbieders beter gaan samenwerken. Gemeenten werken al sinds 2015 samen met betrekking tot de uitvoering van jeugdzorg. Wat maakt nu dat door deze wet de verwachting is dat deze samenwerking wel leidt tot het effectief terugdringen van wachttijden? Wat gaat anders? Wat gaat beter? Is deze verwachting gestoeld op de papieren regiovisie, waarin ingegaan moet worden op de aanpak van wachttijden en op maximaal aanvaardbare wachttijden, waardoor wellicht wel het goede gesprek gevoerd gaat worden? De BBB vraagt de staatssecretaris hoe concreet de verwachting is waarvoor deze wet is opgesteld.

In dit verband lezen wij het volgende in antwoord op vragen van de fractie van GroenLinks-PvdA. Collega Janssen memoreerde hier ook al aan. "Personeelstekorten zijn helaas de realiteit en voor delen van de jeugdzorg, waaronder specialistische jeugdzorg, blijft het lastig personeel te vinden. Dat kan een negatieve invloed hebben op wachttijden in de jeugdzorg." Dat is krapte op de arbeidsmarkt als een van de grootste oorzaken van wachttijden. Maar deze krapte blijft. Misschien wordt die nog wel nijpender. Wat is dan de toegevoegde waarde van deze complexe wet? Wij lezen in de beantwoording ook: "Zo wordt met het wetsvoorstel getracht de regeldruk te verlagen". Hoe dan, vraagt de fractie van BBB zich af. Is dat met de NZa, die extra taken krijgt, de gemeenschappelijke regelingen, die het leven van de gemeente niet eenvoudiger maken, de toezichthouders of de regionale beleidsvisies? Een van de kritische kanttekeningen van BBB is juist deze verzwaarde regeldruk. Graag een uitleg van de staatssecretaris over hoe dit wetsvoorstel de wachtlijsten specifiek verhelpt en verkort en hoe dit wetsvoorstel bijdraagt aan het verminderen van de regeldruk.

Wat is het probleem dat opgelost moet worden? Zijn dat de wachtlijsten? Of is dat, wat ik eerder heb gehoord, het feit dat inmiddels 1 op de 7 kinderen een beroep doet op jeugdzorg, terwijl 1 op de 20 of 25 kinderen gangbaar zou zijn? Waarom is de vraag naar jeugdzorg zo dramatisch toegenomen?

In juni 2023 heeft de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, de RVS, het rapport Kinderen uit de knel uitgebracht. De raad gaat in dit advies in op de vraag hoe hulp vanuit andere invalshoeken dan jeugdhulp kan bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien van een nieuwe generatie, ook als kinderen nog niet kampen met problemen die om de inzet van jeugdhulp vragen. De raad concludeert dat als het lukt om het alledaagse leven van gezinnen te versterken, we helpen voorkomen dat kinderen in de knel komen en zelf problemen ontwikkelen. Onze vraag aan de staatssecretaris is: hoe gaat de staatssecretaris de aanbevelingen uit dit advies opvolgen? BBB pleit ervoor dat de aanbevelingen uit het rapport Kinderen uit de knel op alle onderdelen van de Jeugdwet primair worden omarmd. Wij weten ook wel dat er al heel lang wordt gewerkt aan de onderhavige wet. Dat gebeurt al zeven of acht jaar, ook als onderdeel van een breder programma. Maar als het lange traject van het tot stand komen van een wet ertoe leidt dat actuele aanbevelingen lastig of niet te implementeren zijn, dan zijn we niet goed bezig. BBB vraagt een toezegging van de staatssecretaris om het genoemde rapport voor dit beleid te omarmen en te implementeren en het als voortschrijdend inzicht mee te nemen in de reeds op stapel staande wetgeving. Graag een reactie.

Voorzitter. Wij vragen de staatssecretaris om een reflectie op de noodkreten uit het werkveld die ook wij de afgelopen periode tijdens werkbezoeken mochten optekenen. Dit is een werkveld waarvoor BBB het grootste respect heeft. Lonen blijven ver achter en de werkdruk is hoog. Er is geen negen-tot-vijfmentaliteit, en dat allemaal uit liefde voor het vak, liefde voor de patiënt en de intrinsieke motivatie om door zorg het leven van menigeen te verlichten. Er zijn dus noodkreten vanuit het werkveld. Een bekende noodkreet betreft "van controle naar vertrouwen". Dit is geen holle zin of managementtalk, maar dit is een noodkreet vanaf de werkvloer: iets minder administratieve ballast graag en meer vertrouwen. Deze zin komt misschien wel terug in iedere beleidsnota, maar de praktijk blijft weerbarstig. Dat is ook nu weer het geval in het onderhavige wetsvoorstel. BBB vraagt om een inhoudelijke reactie van de staatssecretaris hierop.

Aan het volgende is hier ook al eerder gememoreerd. Hoe kan een soepele overgang van de 18-jarigen naar bijvoorbeeld de 21-jarigen nog beter bewerkstelligd worden? Ik kom hier later op terug, maar dit betreft ook domeinoverstijgende financiering, bijvoorbeeld trajectfinanciering in plaats van financiering per individu.

Voorzitter. Ik wil graag even specifiek ingaan op de gemeenten. De gemeenten zijn en blijven een belangrijke spil in de uitvoering van de jeugdzorg. BBB tekent een aantal financiële zorgen op. Zoals de deskundigencommissie en de VNG adviseerden, dient de rijksoverheid bij de Voorjaarsnota middelen beschikbaar te stellen volgens het door de commissie aanbevolen financieel kader. BBB vraagt zich af of dat structurele middelen zijn. Zo niet, is de staatssecretaris dan bereid om uiterste inspanningen te verrichten om de gemeenten financieel structureel te ondersteunen, om het financieel kader van de gemeenten gedekt te kunnen houden?

In 2026 komen een aantal dingen samen, zoals de nieuwe jeugdwet. Maar ook vanuit het toekomstperspectief kind- en jeugdbescherming en de hervormingsagenda worden er flink wat aanpassingen gevraagd van de gemeenten. Dit is veel, zeker als je kijkt naar wat gevraagd wordt van de sociale teams, de lokale teams van de gemeenten. Het geeft heel veel druk in de organisatie.

Enerzijds wordt er in het wetsvoorstel gesproken van het versterken van de sociale teams. Anderzijds wordt ook vanuit de veiligheidsketens aan de jeugdteams gevraagd om steeds meer zelf op te pakken. Invoering van de wet in combinatie met andere trajecten gaat tot heel veel extra druk leiden, aangezien in alle dossiers het jeugdteam de spil is waar het om moet draaien. Op deze manier krijgen gemeenten heel weinig ruimte om te manoeuvreren, zeker in de huidige arbeidsmarkt.

Voorzitter. Kan en wil de staatssecretaris toezeggen dat de ingang van deze wet wordt gezien in combinatie met de andere voorgenomen trajecten van de Hervormingsagenda Jeugd, en dat op die manier geen onmogelijkheid wordt gecreëerd in de uitvoering? BBB benadrukt dat de uitvoerbaarheid van deze wet voor de gemeenten lastig is en in de toekomst niet nog lastiger mag worden. Uitgangspunt moet zijn dat wordt gedaan wat voor het kind noodzakelijk is, maar dat de uitvoer hier ook alle tijd en ruimte voor krijgt.

Het toezicht. Middels de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen, de WBTR, is onder andere specifiek geregeld waaraan toezichthouders moeten voldoen, ook bij verenigingen en stichtingen. In de onderhavige wet, de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, is minutieus ingeregeld, en ook nog eens middels amenderingen meer genuanceerd, hoe het interne toezicht van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling vorm moet krijgen. Waarom is voor het interne toezicht niet aangesloten bij de WBTR? Bij de Wet op de jeugdzorg is er sprake van andere aantallen toezichthouders en is expliciet opgenomen wie geen toezichthouder mag zijn en wie wel. Bij andere zorginstellingen gelden andere wettelijke regels. Waarom? Waar zijn we eigenlijk bang voor? Waarom zo veel wantrouwen? Ja, de WBTR wijst op diverse bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het is een soort kapstok, maar wel een goede kapstok. BBB vindt het een gemiste kans dat bij deze wet geen aansluiting is gezocht bij de WBTR.

Voorzitter. Al eerder is hier gememoreerd: regionaal versus lokaal. Wij zien al dat binnen de regionale gemeenschappelijke regelingen meerdere zorgtakken worden ondergebracht, bijvoorbeeld de inkoop van de Wmo. Op zich is daar niets mis mee, maar wordt hierdoor niet het risico gelopen dat er een beweging plaatsvindt van lokaal naar regionaal, van de gemeente naar de gemeenschappelijke regeling? De nadelen van de gemeenschappelijke regelingen, zoals we die gehoord hebben, onderschrijven wij als BBB. Dit terwijl bewezen is dat lokaal de gemeenten het beste primaire aanspreekpunt zijn. De zeer belangrijke driehoek van huisarts, wijkverpleegkundige en apotheek levert de primaire, lokale zorg. Het gaat om preventief en eerstelijns contact. Deelt de staatssecretaris onze mening en onze zorgen? Graag een reflectie.

Voorzitter. Onderhavige wet is een schakel in een transitie, een schakel die derhalve ook gezien moet worden met die andere schakels. Het werkveld slaakt nu al noodkreten: graag minder complexiteit, meer vertrouwen, meer preventie aan de voorkant. BBB uit ook haar zorgen. Wij zien graag uit naar de beantwoording van onze zorgen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Van der Linden van de fractie van de VVD.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van der Linden i (VVD):

Voorzitter. De Nederlandse jeugdzorg staat op een kantelpunt. Niet alleen is de politieke en maatschappelijke aandacht voor dit dossier ongekend groot, ook de cijfers onderstrepen de urgentie, zoals collega Schalk al op heel veel punten heeft aangegeven. Jaarlijks doen naar schatting ruim 470.000 jongeren, naar mijn berekening ongeveer een op de zeven, een beroep op de jeugdzorg. Dat aandeel ligt hoger dan in vrijwel alle omringende landen. Ondanks hervormingen van de afgelopen jaren blijven problemen als wachtlijsten, regionale verschillen in toegang en de druk op hulpverleners toenemen. Dat hebben ook mijn collega's al geconstateerd. Als leden van deze Kamer hebben wij de verantwoordelijkheid om in deze complexiteit de menselijke maat te blijven zien. Achter iedere statistiek staan jongeren en families die vertrouwen op een stelsel dat werkt als het nodig is.

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering te verbeteren door samenwerking tussen gemeenten wettelijk te verankeren in zogeheten "jeugdregio's". Daar is al veel over gezegd. Gemeenten worden verplicht gezamenlijk beleid te ontwikkelen en de inkoop van bepaalde vormen van jeugdhulp regionaal te organiseren. Daarnaast versterkt de wet de eisen aan toezichtsstructuren en financiële verantwoording bij aanbieders, en wordt de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit op het gebied van onderzoek en toezicht uitgebreid. De hervormingen zijn nadrukkelijk een eerste stap. Essentiële discussies over jeugdhulpplicht, financiering en verdere stelselhervormingen zijn voor de komende periode aangekondigd.

Gesprekken — mijn collega van de SP refereerde er al aan; die gesprekken hebben we met een aantal collega's gevoerd — met jeugdhulporganisaties en gemeenten die mijn fractie de afgelopen maanden voerde, bevestigen het beeld dat de organisatie van noodzakelijke specialistische zorg in grote delen van het land kwetsbaar is. Te vaak zijn toegang, doorlooptijd en continuïteit van zorg afhankelijk van toevallige gemeentelijke grenzen of beschikbare capaciteit in de regio. Daar komt bij dat het veld uiteenlopende meningen heeft over de gekozen systematiek. Veel organisaties pleiten voor landelijk gecoördineerde inkoop voor de meest complexe en schaarse vormen van jeugdhulp. Het wetsvoorstel kiest echter voor verplichte regionale samenwerking als uitgangspunt. Hoewel dat op een aantal punten de onderliggende afstemming kan bevorderen, vraagt mijn fractie zich af of de gemeenten in alle gevallen werkelijk voldoende sturingskracht hebben voor deze vaak dure en ingewikkelde trajecten. Hier blijft de fundamentele vraag of regionale schaalgrootte altijd de gewenste oplossing biedt.

Het ontbreken van een heldere landelijke regierol bij bovenregionale problematiek is een punt van zorg. Bovendien heeft de Raad van State geconcludeerd dat essentiële randvoorwaarden uit de hervormingsagenda nog ontbreken. Een duidelijke afbakening van de jeugdhulpplicht en solide financiële kaders zijn niet integraal geregeld. Dit brengt risico's met zich mee voor de consistentie en rechtszekerheid waarmee jongeren op hun zorg mogen rekenen. Ook mag van de implementatie niet worden verwacht dat stelselmatige knelpunten op het gebied van wachttijden en sturing op kwaliteit vanaf dag één opgelost zijn.

Met betrekking tot governance is het voorstelbaar dat strengere eisen aan toezicht en verantwoordingsstructuren, hoe welkom ook bij grote spelers, voor kleine, innovatieve aanbieders een onevenredige last betekenen. Mijn fractie vindt het positief dat er op dit punt verbeteringen zijn doorgevoerd via amendementen, maar blijft kritisch op de mogelijke bureaucratische gevolgen en de uitvoerbaarheid, vooral bij aanbieders met beperkte menskracht of specialistische expertise. Daarbij stelt het voorstel hoge eisen aan gemeenten en aanbieders in de toch al weerbarstige praktijk, zoals in een aantal voorbeelden al is langsgekomen. De verplichting tot regiovisies en gezamenlijke inkoop vraagt om een grote mate van betrokkenheid, bestuurlijke daadkracht en investeringsruimte. Hier zit een spanning tussen ambitie en realiteit. Het succes zal naar verwachting afhangen van de mate waarin de landelijke overheid kan en wil bijspringen als regio's tekortschieten. Mijn fractie onderschrijft bovendien het belang van effectieve controle door de NZa, maar constateert dat toezicht alleen effectief is als dit ook gepaard gaat met heldere kaders, handhavingsinstrumenten en, zo nodig, landelijke bijsturingsmogelijkheden. Dat verdient verdere uitwerking in regelgeving en praktijk.

Tot slot wil mijn fractie aandacht blijven vragen voor het risico dat, ondanks alle goede bedoelingen, de gekozen structuur leidt tot extra bureaucratie, juridisering van zorgrelaties en een afname van lokaal maatwerk.

Voorzitter. In het verlengde van deze overwegingen heeft mijn fractie de volgende vragen aan de staatssecretaris. Ten eerste. Verschillende jeugdhulporganisaties geven aan dat regionale schaalvergroting risico's kent voor kleinschaligheid en innovatie. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat lokaal ondernemerschap, innovatieve initiatieven en de kracht van vertrouwde netwerkpartners niet verloren gaan door nieuwe governance-eisen en -verplichtingen?

Vervolgens. De Raad van State, veldpartijen en cliëntenraden wijzen op het belang van een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden tussen gemeenten, regio's en Rijk. Hoe wordt voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen bij complexe of bovenregionale zorgvragen?

Ten derde. Hoe wordt concreet geborgd dat de NZa in haar vroegsignaleringstaak — er is al meer over gezegd — niet alleen beschikt over actuele, relevante en diepgaande informatie uit het veld, maar deze ook daadwerkelijk zo weet te duiden dat de signalen tijdig leiden tot zinvolle interventies? En wat gebeurt er als die informatievoorziening in de praktijk blijkt tekort te schieten?

Ten slotte. Op welke wijze worden jongeren, ouders en professionals — ook dit is al eerder aan bod gekomen — in de praktijk systematisch betrokken bij de ontwikkeling, evaluatie en bijstelling van beleid, zodanig dat hun ervaring niet alleen verbaal wordt opgehaald maar werkelijk beleidsmatig gewicht krijgt?

Tot slot, voorzitter. Dit wetsvoorstel verdient steun, omdat het een noodzakelijke eerste stap is naar een robuust en rechtvaardig jeugdhulpstelsel. Tegelijkertijd vraagt succesvolle uitvoering om voortdurende aandacht voor onderliggende dilemma's, ruimte voor vakmanschap, borging van kwaliteit en daadwerkelijk een centrale plaats van jongeren in het gezin. Op die punten ziet mijn fractie graag uit naar de antwoorden van de staatssecretarissen. Dank u wel.

Mevrouw Moonen i (D66):

Dank, mevrouw Van der Linden, voor het betoog. U wijst terecht op het advies van de Raad van State. Die zegt dat er een solide financieel kader ontbreekt; u noemt het ook precies zo. Mijn vraag aan mevrouw Van der Linden is de volgende. In mijn pleidooi ben ik hierop ingegaan. Ik vraag om een toezegging van de staatssecretaris om de financiën nu eens structureel te regelen. Eigenlijk kom ik tegemoet aan de zorg van de Raad van State, die zegt dat het niet solide is geregeld. U noemt dat punt ook. Kunt u dan ook steun uitspreken voor het feit dat die financiën structureel geregeld dienen te zijn?

Mevrouw Van der Linden (VVD):

Dank u wel voor uw vraag, mevrouw Moonen. Heel graag wacht ik eerst de antwoorden van de staatssecretaris af voordat ik aan uw vraag tegemoet ga komen, maar dank u wel. Het is een goede suggestie, lijkt me zo op het eerste gezicht.

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van collega Van der Linden. Ik hoorde haar op een gegeven moment heel fijntjes zeggen dat er een spanning bestaat tussen ambitie en realiteit. Dat is, denk ik, een Haagse verpakking voor toch wel een kritische houding. De spanning tussen ambitie en realiteit, met de vraag die daarachter wegkomt in de richting van de beide staatssecretarissen: zijn de ambities die in dit wetsvoorstel staan wel realistisch? Dat was in het kader van het betoog van collega Van der Linden over de vraag of die centralisatie en decentralisatie nu in de juiste verhouding zijn gekomen. Zij vroeg zich op een gegeven moment af: hebben gemeenten wel voldoende sturingskracht? Ik beluister dat een beetje als een retorische vraag, maar voor de zekerheid stel ik 'm dan toch maar. Hebben gemeenten nou in de optiek van collega Van der Linden voldoende sturingskracht?

Mevrouw Van der Linden (VVD):

Ik vrees dat de praktijk dat gaat uitwijzen, meneer Talsma. Ik denk wel dat dit een zorg is die we mogelijk met z'n allen delen. Het wetsvoorstel is een stap in de goede richting, zoals we met z'n allen hebben vastgesteld, maar op punten hebben we daar zeker zorgen over. Zo hebben we dat ook aangegeven in deze bijdrage.

De heer Talsma (ChristenUnie):

Ik vermoed dat het antwoord dan toch is: nee, gemeenten hebben niet voldoende sturingskracht. Als dat nou het geval is, biedt dit wetsvoorstel dan in de optiek van collega Van der Linden het antwoord op die "sturingskrachtverlegenheid"?

Mevrouw Van der Linden (VVD):

Dank u wel voor uw vraag. Ik denk dat ik goed heb aangegeven dat dit wetsvoorstel zeker niet de schoonheidsprijs verdient. Het is een stap in de goede richting. Dit is een zorg die wij hebben met z'n allen. Tegelijkertijd is niets doen ook geen oplossing. Dus wat betreft de sturingskracht: de praktijk gaat het leren, meneer Talsma.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik merk toch in de discussie het volgende. We hebben het over dít wetsvoorstel. Het gaat niet over de sturingskracht die gemeenten hebben om de zorg voor de jeugd lokaal goed te organiseren, en samenwerking te zoeken met scholen, het bedrijfsleven en sport, dus eigenlijk alles wat breed zorg voor de jeugd is. It takes a village to raise a child. Ik denk dat gemeenten daarin heel veel sturingskracht hebben, ook in relatie tot andere wetten in het sociaal domein. Het gaat hier om een hele beperkte categorie, of eigenlijk een hele beperkte reikwijdte, met betrekking tot de inkoop van hele specialistische hulp. Omdat er onvoldoende duidelijkheid over is, kunnen zorgaanbieders die niet regelen. Ze hebben namelijk geen duidelijkheid over wat ze dan geregeld moeten hebben. Daar worden nu regionale afspraken over gemaakt. Ik begrijp niet helemaal waar dan nu die zorg over die sturingskracht zit. Waarop zouden gemeenten dan nog meer moeten sturen en hoe wordt dat door dit wetsvoorstel onmogelijk gemaakt?

Mevrouw Van der Linden (VVD):

Ik denk dat het een algemene zorg is. Het is een nieuwe regeling en we komen van ver. We stellen met z'n allen vast dat zoals het nu gaat, het niet goed gaat. Daarom hebben we deze zorgen. Zoals gezegd gaat de praktijk uitwijzen of die zorgen terecht of niet terecht zijn.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Als ik u goed begrijp, dan zegt u: we hebben gewoon zorgen over het hele jeugdzorgstelsel, breed. Dat is dus inclusief alles wat ik net noemde. Daar moet goed naar gekeken worden. Daar vinden we elkaar ook in. Maar dit specifieke stukje wet is heel beperkt en betreft maar een klein stukje van de problematiek. Ik zie niet helemaal in wat u bedoelt met dat daar geen sturingskracht op zou zijn, want dat moet nou juist in die gemeenschappelijke regelingen door gemeenten georganiseerd gaan worden, toch?

Mevrouw Van der Linden (VVD):

Jazeker. Nou, mevrouw Bakker, ik ben heel blij dat u veel positiever bent dan mijn fractie. We hebben daar zorgen over. Zoals gezegd gaat de praktijk het uitwijzen. Hopelijk zijn de zorgen geheel onterecht.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Kemperman van de fractie van Forum voor Democratie.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kemperman i (FVD):

Voorzitter, collega's en staatssecretarissen. Een warm nest is het grootste geschenk dat je je kinderen kunt bieden. We spreken vandaag over de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Het doel van deze wet lijkt nobel, maar achter dit voornemen gaan grote risico's en fundamentele problemen schuil.

Allereerst de kosten. Een ondertoezichtstelling kost de samenleving al ruim €14.000 per kind per jaar. Dat kan via allerlei varianten oplopen naar JeugdzorgPlus. De kosten daarvan kunnen oplopen tot wel — schrik niet — €400.000 per kind per jaar. Deze bedragen staan in schril contrast met de resultaten die geboekt worden. Bedenk daarbij dat veel problemen in gezinnen meestal ontstaan vanuit het gebrek aan geld, vanuit armoede. Dat is hier al genoemd. Daarmee worden overleven en de strijd voor het bestaan ingeluid. Dan gaat het om veel kleinere bedragen dan de enorme kosten die ik zojuist opsomde en die we als samenleving dus bereid zijn om uit te geven aan puinruimen door instituties die menen te moeten ingrijpen. Daar komt dan nog bij dat dit slechts basistarieven zijn. In de praktijk wordt een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing vrijwel altijd gecombineerd met een aanvullende vorm van jeugdhulp. Denk aan ambulante therapieën en intensieve gezinsbehandelingen van tienduizenden euro's per traject, dagbehandelingen van €40.000 of €60.000 per jaar of crisisopvang die zelfs kan oplopen tot €180.000 per jaar. Ook traumatherapie en specialistische ggz-zorg komen hier nog bovenop. De werkelijke kosten van dit soort jeugdzorg liggen daarom vaak tienduizenden euro's hoger dan de officiële bedragen doen vermoeden.

Voor de maatschappelijke gevolgkosten van een falend preventiebeleid hoeven we alleen maar naar het werk van de Hongaars-Canadese arts en onderzoeker-schrijver Gabor Maté te kijken. Als u dat interesseert: het gaat om de film The Wisdom of Trauma. Dan leert u op indringende wijze over de gevolgen van trauma's bij volwassenen, ook de latere maatschappelijke gevolgen, en over de gevolgen voor onze maatschappij. Wat zien we in de praktijk? Onmenselijke inmenging in gezinssituaties, waarbij kinderen vaak zonder zorgvuldige waarheidsvinding uit huis worden geplaatst. Rechters volgen plannen van aanpak die niet op feiten gebaseerd zijn. Klachten die door commissies gegrond worden verklaard, leiden meestal niet tot aanpassing. Correcties op plannen van aanpak worden simpelweg niet uitgevoerd. Het toezicht faalt en is gebrekkig. Zelfs signalen over risico's van politie of Veiligheidshuizen worden regelmatig genegeerd. Vandaag was een onderzoek van het Dagblad van het Noorden in het nieuws, dat de schrijnende misstanden van de jeugdbescherming daar blootlegt, inclusief een wegkijkende gemeentelijke politiek. Intussen worden kinderen die huiselijk geweld ervaren vaak niet geholpen met traumazorg. In plaats daarvan moeten ouders in het belang van het kind met elkaar in gesprek blijven, terwijl verdragen zoals de Istanbul-conventie, die Nederland verplicht om huiselijk geweld serieus aan te pakken, stelselmatig worden genegeerd. Het kind is daarvan de dupe.

Voorzitter. Laat mij nadrukkelijk hier de link leggen met de toeslagenaffaire. Uit cijfers van het CBS blijkt dat tussen 2015 en 2022 meer dan 2.000 kinderen van gedupeerde ouders in de uithuisplaatsing terecht zijn gekomen. De Commissie Toeslagen en Uithuisplaatsingen stelde in haar rapport Erfenis van onrecht in 2025 vast dat veel van die plaatsingen voorkomen hadden kunnen worden als de financiële ellende eerder was erkend en aangepakt.

Voorzitter. Natuurlijk, als het niet kan en de gezinssituatie werkelijk onhoudbaar is of wordt, dan is ingrijpen onvermijdelijk. Maar de kern van dit falende systeem en deze falende aanpak werd al blootgelegd in het rapport Ongekend onrecht in 2020. Daarbij werd aangetoond dat de overheid systematisch de beginselen van de rechtsstaat schond. Geen hoor en wederhoor, geen proportionaliteit, massaal wantrouwen tegen ouders en een harde uitvoeringspraktijk die gezinnen verwoestte. Juist deze houding van wantrouwen en rigiditeit werkt door in de jeugdzorg, waar schulden en armoede vaak niet als signaal voor steun, maar als reden tot ingrijpen worden gebruikt.

Wat zien we hier? Geen waarheidsvinding, geen oog voor de context en gezinnen die al kapot waren gemaakt door vaak onterechte schuld en armoede en die nog verder onder druk werden gezet. De rechtspraak gaf zelf toe dat schulden bijna altijd meespeelden, maar dat ze niet goed werden meegewogen in de besluitvorming. Dat laat zien dat problemen met de jeugdzorg niet op zichzelf staan, maar direct verbonden zijn met een falend overheidsbeleid dat gezinnen wantrouwt in plaats van ondersteunt. Het is niet zo vreemd dat mensen niet meer mee kunnen in deze systeemwereld. Dat is al eerder genoemd. Forum vroeg hier vorige week in het participatiedebat ook al aandacht voor en deed hier voorstellen voor. Een minimuminkomen, een verkeersboete die oploopt, een tegenvaller, bizarre energielasten enzovoort, enzovoort. Meer en meer loketten en wetten, waardoor je nauwelijks gehoord of geholpen wordt. Mensen komen sneller en vaker in de gevarenzone. Dan is er geen begrip of hulp, maar een meedogenloos, goed georganiseerd en peperduur systeem dat ingrijpt en het gezin saneert. Au!

Voorzitter. Wat doet dit wetsvoorstel? Het levert vooral meer bureaucratie en centralisering op. Gemeenten worden verplicht tot regionale samenwerking en grootschalige inkoop. Kleine en innovatieve aanbieders dreigen te verdwijnen. De wet richt zich nauwelijks op preventie, traumahulp en terugplaatsing van kinderen naar hun ouders. Het fundamentele probleem dat we te laat en te zwaar ingrijpen blijft onaangeroerd. Het wetsvoorstel lijkt een antwoord op een gemankeerde samenleving, met een gebrek aan sociale cohesie en omzien naar elkaar in de samenleving. Sociale cohesie is gebaseerd op vertrouwen in mensen en op warmte en liefde. Hier is een systeemoplossing ook weer niet de oplossing. Als we er al één kiezen, breng dan de jeugdzorg terug naar het Rijk. Baseer het op de menselijke maat binnen werkbare kaders voor professionals en draai de decentralisatie van Rutte terug.

Daarbij komt dat de Autoriteit Persoonsgegevens zware kritiek heeft geleverd. De wet voorziet in een grootschalige verzameling van gezondheids- en zelfs strafrechtelijke gegevens van jeugdigen en ouders, zonder dat de noodzaak en de proportionaliteit zijn aangetoond. Dat brengt een groot risico mee op de schending van privacy en beroepsgeheim.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Ik heb nog een vraag aan de heer Kemperman. Volgens mij ben ik het wel heel erg met hem eens dat dit slechts een klein stukje is van een veel groter probleem. Daarvoor hebben we ook de Hervormingsagenda Jeugd, waarvan deze wet dan weer een klein stukje is. Is zijn conclusie, omdat het maar zo'n klein stukje is, dat we het dan maar niet moeten doen? Of is zijn conclusie: we moeten dit nu wel doen, maar we moeten het er zeker niet bij laten, want er moet nog veel meer gebeuren?

De heer Kemperman (FVD):

Een goede vraag, mevrouw Janssen, maar dat weet ik nog niet. Ik wil eerst het debat afwachten. Ik wil wikken en wegen. Ik hoor Kamerbrede kritiek op fundamentele aspecten van de jeugdzorg. Ik wil zeker ook de antwoorden van de staatssecretaris afwachten voordat we tot een conclusie komen. Maar wij wikken en wegen. Wij vinden het te weinig, too little, too late. We vinden dat het te weinig op preventie is gericht. Het pakt de echte, acute problemen … Ik heb vaak de woorden "acuut" en "indringend" gehoord. Er zijn hier zware woorden gevallen over jeugdzorg. We blijven toch een beetje binnen het systeem heen en weer bewegen. Mijn fractie is er nog niet uit over hoe we daarnaar kijken. Bij de Participatiewet vorige week hadden we eigenlijk zo'n zelfde discussie. We hebben er uiteindelijk voor gekozen om de marginale verbetering binnen het systeem alsnog te steunen. Maar ik weet nog niet wat na dit debat het advies aan de fractie wordt over deze wet.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Ik heb nog een tweede vraag die niet hierop aansluit, maar wel op het betoog van de heer Kemperman. U zei dat je toch misschien moet overwegen om de hele jeugdzorg terug naar het Rijk te doen. De jeugdzorg zat bij de provincie. Alleen de hele complexe, gesloten jeugdzorg zat bij het Rijk, maar de bulk zat bij de provincie. Vindt u dat het terug zou moeten naar de provincie, of vindt u dat het allemaal naar het Rijk zou moeten?

De heer Kemperman (FVD):

Wellicht weet u dat, maar ik ben zelf Statenlid in een provincie. Ik zie eerlijk gezegd niet dat de provincie deze ingewikkelde taak erbij zou kunnen krijgen. Ik zie wel dat het Rijk wellicht de oplossing kan bieden, met duidelijke kaders voor de professionals en daarbinnen een bandbreedte om met hun professionaliteit inhoud te geven aan jeugdzorg met de menselijke maat. Dan zouden we ervoor pleiten om het terug naar het Rijk te brengen en niet naar de provincie.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Janssen.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

"Terug naar het Rijk" is niet "terug naar het Rijk", maar "naar het Rijk", want het zat tot 2015 gewoon bij de provincies.

De heer Kemperman (FVD):

U corrigeert mij terecht. Mijn partij was destijds niet betrokken bij die decentralisatie, de Partij van de Arbeid volgens mij wel. U weet dus precies hoe het zit; ik weet dat minder. Dank u voor uw aanvulling.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

In aanvulling hierop heb ik nog een vraag. Ik word getriggerd door de oproep om die hele decentralisatie terug te draaien en het terug te brengen naar het Rijk. Dat vind ik helemaal niet passen in uw betoog voor meer menselijke maat. U zegt het alsof het Rijk opeens wel die menselijke maat gaat toepassen. Wanneer u "draai het terug" zegt, bedoelt u dan dat u het stukje specialistische jeugdhulp terug wil brengen naar een landelijke regeling of de hele decentralisatie in het sociaal domein, dus ook de jeugdhulp die gemeenten in de sociale basis organiseert?

De heer Kemperman (FVD):

Mijn pleidooi gaat erom dat voor de specialistische jeugdzorg de grote kaders, de duidelijke, eenduidig uit te voeren kaders, door het Rijk zouden kunnen worden vastgesteld. Dat is goedkoper, dat vraagt minder mensen en dan kun je de beste kennis daarvoor aanwenden. De invulling daarvan — u zei zelf: it takes a village to raise a child — de preventie en het voorkomen dat specialistische of zwaardere jeugdzorg noodzakelijk worden, kan aan de samenleving en professionals worden overgelaten. Dat is de balans die ik daarin zou willen aanbrengen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Kemperman (FVD):

Ik vervolg mijn betoog. Ik wil stilstaan bij een pijnlijke, maar noodzakelijke vraag: wat gebeurt er met kinderen die eenmaal uit huis zijn geplaatst? Feiten en cijfers over ernstige incidenten en zelfs sterfte onder deze kinderen zijn in Nederland nauwelijks beschikbaar, omdat er eenvoudigweg geen systematische registratie bestaat. De Kinderombudsman en de inspectie hebben dit al eerder bekritiseerd. We weten niet hoeveel kinderen overlijden of lijden onder ernstige incidenten tijdens hun uithuisplaatsing. Dat is op zichzelf al een schandaal. Wat we wel weten uit casussen en uit internationaal onderzoek is dat het risico op incidenten en overlijden in pleegzorg en instellingen aanzienlijk hoger ligt dan bij kinderen die thuis opgroeien. Oorzaken zijn vaak suïcide, ongelukken en middelengebruik. Ook in Nederland zijn er schrijnende incidenten geweest in gesloten instellingen. Zonder transparante cijfers kunnen we echter niet leren, niet verbeteren en niet garanderen dat kinderen zich daar veiliger wanen dan thuis. Ik vraag de regering daarom om een toezegging om uiteindelijk structureel inzicht te geven. Registreer sterfte en incidenten onder uithuisgeplaatste kinderen, vergelijk dit met algemene cijfers en zorg dat hier onafhankelijk onderzoek naar komt. Zolang we dit niet weten, blijft de belofte dat jeugdzorg veiligheid biedt aan deze kwetsbaarste kinderen namelijk een loze belofte. Ik wil graag een toezegging en anders overweeg ik een motie op dit punt.

Dan de financiële haalbaarheid. Gemeenten kampen nu al met miljardentekorten in de jeugdzorg. Deze wet legt nieuwe verplichtingen op, maar voorziet niet in structurele, extra middelen. Politici en experts waarschuwen dat dit leidt tot verdere verschraling van de zorg en langere wachttijden, terwijl kinderen nu al lang moeten wachten. De kern van mijn boodschap is deze: we investeren tonnen per kind in repressieve vormen van jeugdzorg, terwijl preventieve ondersteuning, vroegsignalering en traumazorg vele malen goedkoper, effectiever en menselijker zouden zijn. Deze wet lost de structurele problemen van de jeugdzorg niet op, maar vergroot de bureaucratie, de financiële onzekerheid en de risico's voor gezinnen. Er is niet meer centralisatie en dataverzameling nodig, maar meer waarheidsvinding, onafhankelijke rechtsbescherming, effectievere traumazorg en het doorbreken van het verdienmodel, hier vaak genoemd, dat nu de sector aanstuurt. Jeugdzorg moet namelijk niet draaien om geldstromen, maar om kinderen en gezinnen. Zolang het verdienmodel regeert, verliezen veel kwetsbare kinderen hun toekomst. Een samenleving die kinderen zonder waarheidsvinding uit huis haalt, haalt het fundament onder haar rechtsstaat weg. Een dergelijke koers vaar je alleen op een kapot moreel kompas. Jeugdzorg moet altijd een vangnet blijven voor kind en gezin.

Ten slotte spreekt mijn fractie haar grote respect uit voor de professionals die met een warm hart dagelijks kinderen en gezinnen proberen te helpen. Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is tot slot het woord aan de heer Walenkamp van de Fractie-Walenkamp.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):

Dank u, voorzitter. Daar sta je dan als twaalfde apostel in een lange rij bij de behandeling van de Wet verbetering beschikbare jeugdzorg. Sta mij toe een iets ander licht te schijnen aan de hand van een gedicht van Neeltje Maria Min.

Mijn moeder is mijn naam vergeten,

mijn kind weet nog niet hoe ik heet.

Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,

laat mijn naam zijn als een keten.

Noem mij, noem mij, spreek mij aan,

o, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Ik hoop dat u nadenkt over het woord "keten". Een keten kan iets positiefs zijn, namelijk een vorm van bescherming. Een keten kan ook iets vervelends zijn, namelijk een ketting. Is deze wet die positievere of die negatievere invalshoek? Vooralsnog kijk ik daar wat kritisch naar. Ik kijk kritisch naar de rechtmatigheid, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Ik ben al 30 jaar woonachtig in Utrecht en ik heb in arme buurten gezien, hoe goedbedoeld ook, dat het nogal eens misgaat. Ik heb mensen gezien die allerlei problemen hebben, waaronder armoede, en dat — ik zeg dat met mijn hart op mijn hart; ik ben daar als journalist en onderzoeksredacteur bij betrokken geweest — er te vroeg en te snel uithuisplaatsingen zijn geweest. Een kind uit Utrecht wordt dan bijvoorbeeld in Winterswijk of in Meerssen ondergebracht, terwijl de ouders geen auto hebben. Ik heb zeer veel en groot respect voor alle mensen die in de jeugdzorg werken, maar dan vraag ik mij werkelijk af of wij die kinderen en hun gezinnen hiermee helpen. Helpen wij die kinderen en luisteren wij naar die kinderen?

Ik vind het punt van het kinderrechtenverdrag dat collega Perin-Gopie van Volt inbracht heel sterk om mee te beginnen: dat doet Nederland niet. Nederland houdt te weinig rekening met die kinderen. Nederland ziet kinderen te veel als een verdienmodel. Er gaat heel veel geld in om en wat is daarvan het resultaat? Het wordt ook vaak in rendementsdenken weergegeven. Kortom, ik zie het wat breder. Uithuisplaatsingen moeten echt het aller-, allerlaatste middel zijn. Dit is een vorm van specialistische hulp. Ik snap wel dat het iets verdergaat. Zie de serieuze kritiek op het toeslagenschandaal: 2.000 kinderen zijn in het kader van het toeslagenschandaal uit huis geplaatst. Met dank aan het grote onderzoek van Pieter Omtzigt en Renske Leijten; dat mag hier ook wel gezegd worden. Er is echt wel serieus iets aan de hand. Doen wij wel het juiste met dat grote bedrag? Ik geloof dat het om 100 miljard euro gaat, waarvan zeker 11 miljard naar zorgcowboys gaat, zo blijkt uit onderzoek. De Nederlandse onderzoeksjournalist Heleen Mees kon gedurende twee jaar geen enkel kind vinden dat daadwerkelijk geholpen was door de jeugdzorg. Ik verzin het niet; Heleen Mees is een serieuze onderzoeksjournalist. Ze zag wel allerlei schrijnende gevallen, kinderen die voor het leven getekend waren.

Als ik vier proefschriften lees — ik lees ze regelmatig — onder andere een van René Clarijs, die aangaf dat er sprake is van tirannie in de jeugdzorg … Ik verzin het niet. Hij gaf meerdere voorbeelden van wat er structureel misgaat in onze jeugdzorg. Hij gaf aan wat er structureel beter zou moeten. Na 80 jaar werkt het nog steeds niet goed, ondanks allerlei reorganisaties. Is dit werkelijk het juiste systeem? Is dit echt een serieuze oplossing of is dit een lapmiddel? Wij hebben hier grote vraagtekens bij. Zijn de staatssecretarissen bekend met deze proefschriften? Ik heb er net één genoemd. Ik kom er weinig over tegen in de toelichting en in de verdediging. Een op de vijf of zeven kinderen — het hangt er even van af hoe je rekent — is in Nederland in beeld bij jeugdzorg. Ik zou zeggen: Nederland is ziek. Wij moeten jongeren anders of beter helpen. Ik ben zelf leraar en zie het daar weleens misgaan. Moeten wij er misschien — dat is toch ook een vraag aan deze staatssecretarissen — niet binair maar gefaseerd naar kijken? Mensen zijn juridisch gezien vanaf 18 jaar volwassen, maar op 21-jarige en 23-jarige leeftijd zijn er andere richtlijnen. Is de beschikbaarheid en de afstemming wel logisch? Gemeenten hebben weinig keuze in de jeugdregio waar de kinderen naartoe bedeeld worden. Dat raakt mij, vanuit mijn 35-jarige betrokkenheid bij de christendemocratie en het subsidiariteitsbeginsel. Mijn fractie hecht grote waarde aan de subsidiariteit. Is dit nou de manier om het te organiseren? Wij hebben daar grote vraagtekens bij. Wilt u daarop reflecteren, alstublieft? Een nieuwe regio-organisatie in het leven roepen, terwijl er 25 GGD-regio's zijn. Dan denk ik: dat is dan toch veel handiger.

We hebben dus grote moeite met dit voorstel. Wij wachten de beantwoording af, maar we hopen en wensen u toe dat er een volledig ander systeem qua jeugdzorg komt, een systeem waarin het vele geld dat ernaartoe gaat, beter gemonitord en gecontroleerd wordt.

Ik dank u voor uw aandacht.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dan schors ik de vergadering tot 16.45 uur, waarna we verdergaan met de behandeling van het wetsvoorstel Wet bescherming tegen discriminatie op de BES. Het debat over de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg wordt voortgezet na de dinerpauze.

De vergadering wordt van 16.21 uur tot 16.48 uur geschorst.