Verslag van de vergadering van 14 oktober 2025 (2025/2026 nr. 04)
Aanvang: 17.30 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (36725-VIII).
De voorzitter:
Wederom van harte welkom, leden en medewerkers en uiteraard de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Nu is aan de orde de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel 36725-VIII.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Roovers van de fractie van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel. In het kader van de transparantie wil ik vooraf even melden dat ik lesgeef aan verschillende universiteiten, waaronder de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit. Ik werk ook geregeld voor de publieke omroep en in de culturele sector, allemaal vanuit de positie van zelfstandige. In geen van deze sectoren heb ik een dienstverband of ben ik betrokken bij besluitvorming of advies.
Voorzitter. De fractie-GroenLinks-Partij van de Arbeid vindt dat wetgeving en de begrotingen die we hier bespreken, niet alleen rechtmatig, uitvoerbaar en handhaafbaar moeten zijn, maar ook toekomstbestendig, met het oog op degenen die na ons komen. Wij kijken ook met die bril naar alle voorstellen. Die blik geldt natuurlijk bij uitstek voor de Onderwijsbegroting. De vraag hoe een voorstel op de lange termijn uitpakt en of het bijdraagt aan het welzijn van toekomstige generaties is een belangrijke toetssteen voor onze eindafweging.
Voorzitter. Ik wil beginnen met een welkom aan de nieuwe minister en de nieuwe staatssecretaris in de Eerste Kamer. Dit debat stond aanvankelijk gepland voor 8 juli jongstleden — de minister zat toen nog rustig en min of meer onwetend in Groningen — en was gepland met zijn voorganger. De minister valt nu met zijn neus midden in een lopende en enigszins verhitte discussie. Ik praat u even kort bij. Misschien kent u het spel Jenga. Het bestaat uit een hoge houten toren, opgebouwd uit kleine, langwerpige blokjes, die in lagen van drie boven op elkaar gestapeld zijn. Spelers halen een voor een een blokje uit de toren en leggen dat er weer bovenop, zonder dat de toren omvalt. Dat gaat best een tijdje goed. Je kunt met beleid en precisie behoorlijk wat aan de fundamenten zagen, maar onvermijdelijk — ik heb het vroeger vele uren met mijn kinderen gespeeld — lazert die toren op een zeker moment om. Je kunt nooit precies voorspellen wanneer.
De koepelorganisatie Universiteiten van Nederland voerde een jaar geleden met dit beeld campagne tegen de gigantische bezuinigingen van dit kabinet. Ik vind dit een treffende illustratie van hoe het verzwakken van de fundamenten de stabiliteit en vitaliteit van het hele onderwijs en de innovatie bedreigt. Het gaat in de begroting van OCW niet om klein bier. Deze minister is de ambtsopvolger van degene die 2,1 miljard aan bezuinigingen op onderwijs en wetenschap heeft ingezet en vervolgt deze koers. Dus daarover hebben wij nog wel een appeltje te schillen. Dat gesprek zetten we hier vandaag voort. Hoewel er hier en daar inmiddels een beetje is bijgebogen, zit dit dubbel demissionaire kabinet nog altijd op de lijn om de komende jaren 1,4 miljard euro te bezuinigen op onderwijs, wetenschap en media. Daar komt vanwege de verkiezingen hopelijk niet al te veel van terecht, maar dit zijn nog altijd de meest recente cijfers uit de vooruitblik in de Miljoenennota. In de doorrekeningen van het CPB is dit inmiddels opgewaardeerd tot het basispad. 1,4 miljard euro. Dat betekent dat veel baanbrekend onderzoek wordt geschrapt, talloze banen op de tocht staan en de kansenongelijkheid toeneemt. De fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid vindt dat onverantwoord en onacceptabel.
Waar gaat het dan om? Ik noem even in grote lijnen een paar van die bouwstenen die uit de toren gehaald worden, te beginnen met dat wat aan het onderwijs voorafgaat en aan de basis ligt van onze democratie: onafhankelijke informatievoorziening. In ons land is die voor een belangrijk deel gewaarborgd door de publieke omroep. In een tijd waarin de strijd tegen desinformatie prioriteit nummer één zou moeten zijn, wordt daarop draconisch bezuinigd. Dat is natuurlijk absurd, om het heel netjes uit te drukken. Daarover de volgende vraag. Is de minister bekend met het feit dat in andere landen, bijvoorbeeld in Engeland, de publieke omroep juist extra financiering krijgt vanwege de strijd tegen desinformatie? Kan de minister de Kamer een overzicht geven van projecten die vanuit de Britse overheid zijn opgestart, waaronder BBC Verify, en wat de resultaten daarvan zijn?
Ik ga over naar het onderwijs, te beginnen met de situatie in het primair en voortgezet onderwijs, het fundament van de toren. Daar zien we zonder al die bezuinigingen nu al grote tekorten. De kansengelijkheid is de afgelopen jaren verder afgenomen en die trend zet zich met de huidige bezuinigingen voort. Met het afschaffen van de subsidie voor de brede brugklassen verdwijnt een belangrijk instrument in het kansengelijkheidsbeleid. Het op latere leeftijd differentiëren van kinderen naar verschillende niveaus is in de afgelopen jaren bewezen effectief gebleken om kansengelijkheid te bevorderen, maar die bouwsteen verdwijnt nu. Mijn vraag is welke andere instrumenten deze minister kan inzetten om deze ontwikkeling van later differentiëren te stimuleren en daarmee kansengelijkheid te bevorderen.
Dan het volgende probleem op het bordje van het funderend onderwijs. We zitten in een gigantische leescrisis. Het aantal zwakke lezers is inmiddels gestegen tot een derde van alle 16-jarigen. Nederlandse scholieren zijn de slechtste lezers van heel West-Europa, en dat voor een economie die zich laat voorstaan op haar goed opgeleide bevolking. Daar komt de krapte op de arbeidsmarkt bij. Door het lerarentekort beginnen sommige scholen in de grote steden aan een vierdaagse schoolweek. Andere scholen moeten burgerschapsonderwijs schrappen. Vacatures voor docenten Nederlands en wiskunde zijn amper nog te vervullen, en door de overbelasting die dit tot gevolg heeft, dreigen leraren die er nog wel zijn ook uit te vallen of te vertrekken. Dat geldt overigens ook voor het mbo. Dit vraagt om een gerichte investering in het personeelsbeleid. Mijn vraag is: kan de minister duidelijk maken wat hij op korte termijn doet om ervoor te zorgen dat onze kinderen een goede en gekwalificeerde leraar voor de klas hebben?
Dan de gevolgen voor mbo, hbo en wo. In de suppletoire begroting is een loon- en prijsbijstelling voor het primair en voortgezet onderwijs opgenomen. Dat is prima. Dat klinkt sympathiek, maar bij het eerste is deze wettelijk verankerd en bij mbo, hbo en wo is ze niet doorgevoerd. De minister weet ook dat als je deze loon- en prijsbijstelling niet doorvoert, het gewoon een bezuiniging is — de zoveelste bezuiniging — en niet zomaar een eenmalige, maar een die cumulatief jaar in, jaar uit doorwerkt. Het gaat alleen al in het hbo om enkele tientallen miljoenen euro's per jaar. In 2025 gaat het om 25 miljoen en in 2026 om 35 miljoen. Dat zijn enorme bedragen. De minister heeft natuurlijk ook de gezamenlijke oproep ontvangen van de onderwijskoepels en de vakbonden: hol het onderwijs niet uit op deze manier. Hierover heb ik de volgende vragen aan de minister. Wat gebeurt er als deze suppletoire begroting het hier niet haalt? Dat is niet helemaal een zuiver theoretische exercitie, zoals de minister weet. Wat gebeurt er met de loonprijsbijstelling over 2025, waarmee deze Kamer al op 30 juni heeft ingestemd, vooruitlopend op deze behandeling? Hoe zou de minister dat probleem dan oplossen?
In de Miljoenennota is aangekondigd dat de loon- en prijsontwikkeling ook in de Voorjaarsnota voor 2026 niet volledig zal zijn. Wat betekent dat precies voor 2026? Kan de minister toelichten waarom ervoor gekozen is hier opnieuw structureel op te bezuinigen? Is de minister al in gesprek met de bonden, of gaat hij dat doen, om deze problematiek op te lossen? Tot slot over dit onderwerp: welke stappen kan hij in zijn termijn nog zetten om een wettelijk kader te ontwikkelen om deze ongelijkheid in het vervolgonderwijs op te lossen?
Voorzitter. Deze bezuinigingen zijn geen abstracte bezuinigingen. Het schrappen van die bedragen heeft concrete gevolgen. Het gaat om de kwaliteit van onderwijs en om vele mensen die hun baan dreigen te verliezen. De Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit hebben inmiddels al vele mensen de wacht aan moeten zeggen. Het University College Roosevelt in Middelburg heeft zelfs een kwart van het personeel ontslagen. Aan de Universiteit Utrecht verdwijnen hele bacheloropleidingen: Duits, Frans, Islam en Arabisch, Italiaans, Keltisch en Religiewetenschappen. De hogeschool Saxion in Twente heeft vorige week aangekondigd een grote reorganisatie door te voeren, waarbij de helft van het aantal academici gaat sneuvelen. Gisteren kwam weer een aankondiging van een grote ontslagronde aan de Universiteit Twente. En dan zijn we nog maar aan het begin van de bezuinigingen. Het aanbod van onderwijs in de regio en de kwaliteit daarvan daalt. Daarbij komt dat het studentenwelzijn ook zeer bedroevend is. Zo kan ik nog wel even doorgaan.
Er is nog een pijler waaraan wordt gezaagd: er wordt gigantisch bezuinigd op ons wetenschapsbeleid, dat volgens Europese normen toch al sterk achterloopt. Ik noem maar even een voorbeeld: die bezuinigingen betekenen dat lopend onderzoek naar kanker wordt stopgezet. Het KWF waarschuwt daar al enige tijd voor. We halen de afgesproken investeringsnorm van 3% bij lange na niet. We zijn in Europa weer het slechtste jongetje van de klas, om een toepasselijke metafoor te gebruiken. Dat begint inmiddels ook internationaal op te vallen. Deze week was in het nieuws dat de Nederlandse universiteiten opnieuw dalen op de wereldranglijst. Het vakblad Times Higher Education weet hoe dat komt. Het schrijft: bezuinigingen op het hoger onderwijs in Nederland beginnen meer impact te krijgen. Het blad verwacht dat de universiteiten de komende jaren nog verder zullen dalen. Dat lijkt me geen prettig bericht voor een ongetwijfeld ambitieuze minister van Onderwijs. Mijn vraag aan de minister: welke mogelijkheden ziet hij om niet op een zeephelling naar beneden te belanden op dit gebied?
Voorzitter. Ik begrijp wel dat wij deze 1,4 miljard hier vandaag in de Eerste Kamer niet per motie kunnen repareren, maar ik wilde deze ramkoers die is ingezet door dit kabinet en deze minister, of zijn voorganger, wel even duidelijk markeren. Ik wilde even benoemen waar we met z'n allen en met deze bewindspersonen met open ogen op afkoersen.
Een positief punt wil ik ook niet onbenoemd laten. Deze minister heeft toegezegd dat hij werk gaat maken van de verplichte stagevergoeding voor alle studenten die stage lopen. Mijn vraag is of de minister van plan is dit ook daadwerkelijk bij wet vast te leggen. Wat kan de minister in zijn termijn nog doen om dat te realiseren?
Ik heb nog een paar andere vragen. Welke rol ziet de minister voor zichzelf in het beschermen van de wetenschap tegen de rechtstreekse intimidatie uit de Verenigde Staten en de regelrechte aanval vanuit daar op de academische vrijheid, naast de voortdurende bedreigingen van het ministerie van Financiën?
In dit verband vraag ik ook nog even aandacht voor de scholen in Caribisch Nederland. Ook daar zijn grote zorgen die de continuïteit van goed onderwijs aan een paar duizend leerlingen bedreigen, mede vanwege de bevolkingsgroei, de slechte arbeidsvoorwaarden en het ontbreken van een cao en adequate huisvesting. Dat laatste valt onder de verantwoordelijkheid van de overheid. Mijn vraag is wat de minister kan doen om scholen in dit deel van Nederland in positie te brengen om de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs weer te kunnen garanderen.
Voorzitter. Terug naar de Jengatoren. Je kunt er steeds een blokje tussenuit halen. Het bouwwerk dondert dan misschien niet onmiddellijk om, maar het fundament wordt langzaam zwakker. Als kinderen aan het begin van hun schoolloopbaan geen gelijke kansen krijgen, halen ze dat niet meer in. Als ze niet goed leren lezen, hebben ze later een grotere kans om in armoede te geraken. Als jonge wetenschappers hier geen kansen krijgen, blijven ze niet behouden voor onze innovatiekracht en zijn ze weg. Onderzoek dat eenmaal gestopt is, bouw je niet zomaar weer op. Alles hangt met alles samen. Voor onderwijs geldt: alles wat je erin stopt, krijg je later in de vorm van menselijk kapitaal weer terug. "Menselijk kapitaal" is inmiddels zo'n geaccepteerde term dat die ook verdisconteerd is in de modellen van het CPB. Omgekeerd geldt ook dat je iedere euro die je in de basis weghaalt, elders dubbel terugbetaalt. Investeren in onderwijs gaat nooit alleen over onderwijs. De bezuinigingen zijn dan ook economisch onverantwoord. Elke euro die de overheid in universitair onderzoek investeert, verdient zichzelf vier keer terug. Het gaat om wetenschappelijke doorbraken, economische groei, 1.600 wetenschapsgedreven start-ups per jaar ofwel 3 per week, welzijn en gezondheidsbevordering; ze beginnen allemaal met goed onderwijs.
Het is eerlijk gezegd inmiddels bijna een cliché, maar ik herhaal nog één keer de befaamde uitspraak van de voormalige president van Harvard, Derek Bok: "If you think education is expensive, try ignorance". Ik zou de minister willen uitdagen om in zijn antwoorden eens met die bril naar het onderwijs te kijken: niet als kostenpost, maar als investering. Dan kijk ik met nog wat meer belangstelling uit naar de beantwoording.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Meenen van de fractie van D66.
De heer Van Meenen i (D66):
Voorzitter. Ieder kind verdient een klas waarin nieuwsgierigheid wordt aangemoedigd en waarin maximale kansen aan ieder kind geboden worden. Iedere student verdient onderwijs dat deuren opent naar de toekomst. Iedere onderzoeker verdient de ruimte om grenzen te verleggen. Onderwijs en wetenschap vormen het fundament waarop Nederland zijn toekomst bouwt. Onze enige grondstof is kennis. Juist dat fundament staat onder druk. Een halfjaar geleden debatteerden we in deze zaal over 1,2 miljard euro aan bezuinigingen op onderwijs en wetenschap. Rond die tijd vonden overal in het land demonstraties plaats. Studenten, docenten en onderzoekers lieten zien wat deze keuzes in de praktijk betekenden. Hun boodschap aan de vorige minister van OCW was, luid en duidelijk: doe het niet.
Twee weken later echter volgde de Voorjaarsnota met nog eens een half miljard aan bezuinigingen. Vandaag debatteren we over die bezuinigingen. Het is alsof we gevangen zijn in een vicieuze cirkel. Het onderwijs blijft telkens de rekening betalen van een begroting, terwijl er juist geïnvesteerd zou moeten worden in de toekomst van ons land, in onze economie en in onze jongeren. Het is namelijk die toekomst die op het spel staat als we doorgaan op deze heilloze weg van bezuinigingen op onderwijs en wetenschap, op de kinderen die nu bezig zijn hun toekomst te ontdekken, de jongeren die hun talenten ontwikkelen, de mbo'ers die vakmanschap leren, de studenten die kennis opbouwen en de onderzoekers die grenzen weten te verleggen.
Bezuinigingen zijn geen abstracte, kille cijfers. Ze hebben tastbare gevolgen. Grotere klassen maken persoonlijke begeleiding moeilijker, vertragen het leerproces en verhogen de mentale druk op leerlingen. Docenten raken overbelast, verliezen motivatie en energie, en dat leidt weer tot uitstroom, uitval en een tekort aan gekwalificeerd personeel. Dat is een probleem dat jaren nodig heeft om weer opgelost te worden.
De landelijke bezuinigingen hebben ook directe gevolgen voor gemeenten, waardoor scholen en leerlingen lokaal minder ondersteuning krijgen. In Rotterdam alleen al betekent dit bijvoorbeeld dat jaarlijks 55 voorschoolse groepen moeten verdwijnen, waardoor kinderen die extra begeleiding nodig hebben, deze ondersteuning niet meer krijgen. Ook verliezen in Rotterdam 1.320 leerlingen hun plek in brede brugklassen, waardoor ze minder tijd hebben om hun talenten te ontdekken en hun interesses te ontwikkelen. Zelfs de vernieuwing van 550 schoolgebouwen staat onder druk, wat desastreuze gevolgen heeft voor de ventilatie, de toegankelijk en dus de gezondheid van jonge kinderen en de kwaliteit van hun onderwijs. In Haarlem betekent korting op de middelen voor extra ondersteuning dat één school mogelijk niet meer gefinancierd kan worden en honderden kinderen geen extra huiswerkbegeleiding, culturele activiteiten of bewegingsprogramma's meer krijgen. Dit versterkt segregatie en ondermijnt inclusief onderwijs.
Ook in andere gemeentes staan programma's onder druk. In Leiden, Den Bosch, Zeist en Hengelo komen ondersteuning voor jonge kinderen, verlengde rijke schooldagen, taalprogramma's en extra begeleiding in gevaar. Door de landelijke bezuinigingen zullen duizenden kwetsbare kinderen minder kans krijgen zich te ontwikkelen, minder tijd krijgen met docenten en minder mogelijkheden hebben om hun talenten te ontdekken.
In het hoger onderwijs en onderzoek zijn de gevolgen eveneens groot. Bij de Universiteit Twente en de Rijksuniversiteit Groningen verdwijnen honderden banen, waardoor studenten minder begeleiding krijgen en onderzoek stagneert. University College Roosevelt verloor een kwart van het personeel — dat werd al aangehaald door collega Roovers — wat direct invloed heeft op het onderwijs en de begeleiding van studenten. Ook bij andere universiteiten worden studies en personeel ingekrompen, waardoor de continuïteit van onderwijs en onderzoek in gevaar komt.
De heer Kemperman i (FVD):
Ik hoorde collega Van Meenen een opsomming maken van alle gevolgen van de bezuinigingen op het onderwijs — negatieve gevolgen, zoals hij het ziet. Die bezuinigingen zijn deels al teruggedraaid, maar volgens de heer Van Meenen is dat nog lang niet genoeg, begrijp ik. Maar stel nu dat die bezuinigingen helemaal niet doorgaan, waar zou de heer Van Meenen dan wel op willen bezuinigen? Dat geld moet toch ergens vandaan komen? Waar zou u liever op bezuinigen dan op het onderwijs? Het heeft duidelijk uw hart en uw prioriteit — dat begrijpen we — maar heeft u dan suggesties waar het wel vandaan zou moeten komen?
De heer Van Meenen (D66):
Laten we beginnen met duidelijk te stellen dat investeren in onderwijs meer oplevert dan welke investering ook. Mevrouw Roovers heeft dat ook gezegd. Het is maar de vraag of je zou moeten bezuinigen als je niet meer bezuinigd op onderwijs. Je gaat namelijk heel veel extra middelen in de toekomst ophalen. Ik ben blij dat het CPB eindelijk ook begint te zien dat dit soort langjarige investeringen in de toekomst iets met zich meebrengen. Ik hoop dat wij het er vandaag over eens zijn dat we deze bezuinigingen in ieder geval moeten stoppen omdat het rechtstreekse bezuinigingen op onze toekomst zijn, dus ook op ónze toekomst en op ónze economie. Ook werkgeversorganisaties als VNO-NCW en anderen waarschuwen: doe dit niet. Als we dat nou eerst met elkaar eens zijn, dan gaan we morgen even zitten om te bekijken waar we dat geld vandaan halen, als het echt nodig is. Dat beloof ik u. Maar ik ga nu niets noemen. Ik wil gewoon niet bezuinigen op onderwijs. Daar begint het mee. Dat zou ieder fatsoenlijk mens in dit land moeten doen.
De heer Kemperman (FVD):
Ik begrijp dat u dat niet wilt, maar we hebben het hier over een concrete begroting. Dus het is niet iets wat in de toekomst nog een goede investering zou kunnen blijken. We hebben het hier over een concrete begroting, waar we nu over moeten beslissen. Het is de boekhouding van het kabinet die ons gepresenteerd is. Daar is dit een onderdeel van, een hoofdstuk in die begroting. Dus het gaat wel degelijk om concrete getallen, die elders dan maar vandaan gehaald moeten worden. In de toekomst zou u gelijk kunnen hebben. Dat weet ik niet. Dat moet nog blijken. Maar we hebben het nu over een concrete begroting. Dus mijn vraag is toch: als u nu de keuze had, waar zou u dan het geld vandaan halen als u deze 1,2 miljard zou willen terugdraaien? Het gaat om nogal een slok op de spreekwoordelijke borrel.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, "een slok op een borrel". Ik weet niet hoe uw borrelglaasje eruitziet, maar in het borrelglaasje van de overheid zitten honderden miljarden. Het gaat hier over een van die miljarden, dus ik denk niet dat meteen het glas helemaal leeg is als dit gebeurt. Maar ik denk dat het een verkeerde houding is. Je begint aan het verkeerde eind van deze discussie. Het had nooit zo moeten zijn dat het in het gekke hoofd van dit kabinet was opgekomen om te gaan bezuinigen op de toekomst van ons land, op de enige grondstof die we hebben. Daar begint het mee. Ik ga me nu niet verantwoordelijk maken voor die fout. Die moeten we proberen hier te herstellen. Ik ga ervoor pleiten om de bezuinigingen vanaf nu te stoppen en te wachten op een nieuw kabinet waarvan ik hoop … Kijkende naar de verkiezingsprogramma's van een heleboel partijen zie ik dat die partijen willen investeren in onderwijs, meer dan ooit misschien wel. Dan zeg ik: laat nou alsjeblieft niet allerlei dingen kapotgaan, maar laten we dit nu stuiten. Als het dan per se boekhoudkundig geregeld moet worden, dan hebben we nog twee weken de tijd tot aan de stemmingen om dat te regelen. Dan ben ik graag uw man, maar ik ga nu niks noemen. Er zijn ongetwijfeld tal van mogelijkheden.
De heer Kemperman (FVD):
U heeft natuurlijk straks alle ruimte om daar niet aan mee te willen werken door tegen te stemmen. Zo werkt het volgens mij. Maar ik constateer wel dat u eigenlijk geen alternatief heeft voor deze bezuinigingen. Of u wilt het niet zeggen. U wilt er wel twee weken over nadenken of meedenken, maar u heeft geen alternatief om deze bezuinigingen te schrappen en met iets anders te komen waarvan u denkt: daar ligt ook voor D66 bijvoorbeeld de politieke prioriteit en daar willen we wat minder aan doen. U wilt zich daar niet aan branden, begrijp ik.
De heer Van Meenen (D66):
Ik zou zeggen: pak ons verkiezingsprogramma er even bij. Wij gaan weer 5 miljard investeren in onderwijs en wetenschap. Dat is allemaal keurig gedekt. Kijkt u maar even in het verkiezingsprogramma waar het van afgaat. Er zijn namelijk mogelijkheden zat. Maar het begint hier en nu, vandaag, met het stuiten van deze ontzettend grote fout die hier gemaakt gaat worden.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
Waar was ik gebleven, voorzitter? Ik had het over het onderzoek dat in gevaar komt. Het onderzoek dat Nederland vooruithelpt, dreigt stil te vallen. Klinische studies die nieuwe behandelingen mogelijk maken, zoals tegen kanker of hersentumoren, zijn vertraagd of stoppen zelfs door gebrek aan financiering. Dat heeft direct negatieve gevolgen voor patiënten en hun families, en voor de zorgkosten en kwaliteit van leven in ons land. In totaal gaat het om meer dan 700 miljoen euro aan onderwijsbezuinigingen volgend jaar, waarvan bijna 300 miljoen nieuw is in 2026. Dat is een opeenstapeling van landelijke bezuinigingen die leerlingen, studenten, docenten en onderzoekers direct raken. Het is geen abstracte som op papier. Het is een georganiseerde, bewuste aanval op echte mensen. Hun kansen en hun toekomst komen hierdoor onder druk te staan. Aan de kersverse minister van OCW vraag ik daarom: hoe verwacht u dat kinderen en jongeren hun talenten kunnen ontwikkelen en dat docenten hun werk kunnen voortzetten als de extra middelen die recent zijn opgebouwd alweer worden afgebroken? Hoe kan Nederland zijn innovatiekracht behouden als onderzoekers niet kunnen werken aan doorbraken die zowel wetenschap als samenleving vooruithelpen?
Voorzitter. En dat terwijl er de afgelopen jaren juist zo veel goeds is bereikt en er zo veel vooruitgang is geboekt in het onderwijs en de wetenschappen, dankzij gerichte investeringen die echt het verschil maken voor leerlingen, studenten en docenten. Dankzij D66 en de andere coalitiepartijen, maar op ons initiatief, kwamen er in de vorige kabinetsperiode structureel extra miljarden beschikbaar voor rijke schooldagen, voor ondersteuning van de kwetsbaarste kinderen, voor kleinere klassen, voor intensievere taal- en rekenprogramma's, voor meer praktijkruimtes in het mbo, voor extra beurzen en onderzoeksbudgetten voor universiteiten, en voor investeringen in moderne laboratoria en digitale infrastructuur. Deze maatregelen hebben geleid tot betere prestaties, minder uitval, meer innovatief onderzoek en meer kansen voor studenten uit minder kansrijke gezinnen. Het dichten van de loonkloof in het basisonderwijs, ook onderdeel van de investeringen, werkt. Het lerarentekort loopt structureel terug.
Het is werkelijk onbegrijpelijk en onthutsend dat al deze voordelen weer worden afgebroken. Elke bezuiniging zet een kettingreactie in gang. De kwaliteit van het onderwijs daalt. Docenten raken overbelast. Studenten stromen uit of kiezen voor andere landen. En het onderzoek stagneert. Onderwijs is de motor van een land waarin iedereen zich kan ontwikkelen en waar gelijkheid praktisch wordt vormgegeven. Kennis is onze enige grondstof. Zei ik dat al eerder? Jazeker, maar ik zeg het nog een keer. Wie vandaag bezuinigt, beperkt morgen de kansen van kinderen. Wie de wetenschap kortwiekt, ondermijnt innovatiekracht en economische groei. Het gaat ook om sociale cohesie, om een samenleving waarin talent zich ongeacht achtergrond kan ontwikkelen, en om een toekomst waarin investeringen in kennis en innovatie essentieel zijn om grote maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden.
Het gaat ook om de economie. Ik zei het al: investeringen in onderwijs en onderzoek zorgen voor nieuwe banen, voor versterking van de innovatieve sectoren en voor duurzame groei. Wie deze investeringen schrapt, beperkt niet alleen de kansen voor individuen, maar ook de welvaart en concurrentiekracht van ons land. Investeringen in onderwijs en wetenschap zijn geen luxe, maar de basis van een toekomstbestendige samenleving. Onderwijs en wetenschap vormen het fundament voor economische veerkracht en sociale rechtvaardigheid, voor een samenleving waarin geen enkel kind achterblijft. Het debat van vandaag gaat over echte mensen en echte gevolgen. Het gaat over kinderen die in verouderde schoolgebouwen de eerste stap zetten op weg naar hun toekomst. Het gaat over studenten die strijden om hun talenten te benutten, over docenten die iedere dag hun hart en ziel geven en over onderzoekers die dromen van doorbraken die Nederland vooruithelpen. Wie dat nu kortwiekt, beperkt niet alleen het onderwijs, maar ook de toekomst van ons land.
Voorzitter. Als D66 kiezen we voor een andere weg. Wij zullen altijd kiezen voor een samenleving die investeert in talent en kansen voor iedereen, waarin onderwijs en wetenschap de plek krijgen die ze verdienen en waarin gelijke kansen geen ambitie maar werkelijkheid zijn. We zullen altijd kiezen voor een samenleving die innovatie stimuleert door visie en niet beperkt door kortzichtigheid. Dat is de weg naar een Nederland dat klaar is voor de uitdagingen van morgen, een land waarin iedereen kan meedoen, waarin kennis en innovatie worden gekoesterd en waarin geen enkel talent onbenut blijft.
Voorzitter. Laat ons vandaag kiezen voor die toekomst. Stop de bezuinigingen op onderwijs en wetenschap. Investeer in talent, in kansen en in de toekomst van ons land. Het kan wel!
Dank u zeer.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Apeldoorn van de fractie van de SP.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Voorzitter. Wanneer ik in de plenaire vergadering spreek over wetgeving die het wetenschappelijk onderwijs mede raakt, waaronder de begrotingen, meld ik altijd conform ons Reglement van Orde vooraf dat ik zelf als hoogleraar verbonden ben aan de Vrije Universiteit, waar ik enkel op decentraal niveau ook bestuursverantwoordelijkheid draag.
Onderwijs is het fundament waar de toekomst van onze samenleving op rust. Dat geldt voor de economie, onze kenniseconomie en onze concurrentiekracht. Zonder goed onderwijs en zonder publiek gefinancierd onderzoek is er geen sprake van innovatie, industrieën van de toekomst en ASML's. Is de minister het met mij eens dat onderwijsonderzoeken fundamenteel zijn voor onze kenniseconomie? Vindt hij ook met de SP-fractie dat je daarom juist zou moeten investeren in onderwijs en wetenschap, omdat je zo ook investeert in de toekomst van ons land?
Onderwijs en wetenschap zijn niet alleen een bron van innovatie en het fundament van onze economie van de toekomst, maar uiteraard zijn onderwijs en wetenschap ook voor de samenleving als geheel fundamenteel, voor de veerkracht ervan en de cohesie. Zonder goed onderwijs is er ook geen sterke democratie. "Kennis is macht en die macht moeten we spreiden", om maar eens een aloude sociaaldemocratische wijsheid van stal te halen. Een democratie floreert bij kritische, mondige, maar ook goed geïnformeerde burgers. Zij floreert ook bij waarheidsvinding en het kunnen spreken van de waarheid tegenover de macht. Ook hiervoor hebben we onderwijs en wetenschap nodig, met uiteraard volledige academische vrijheid. Deelt de minister die opvatting?
Onderwijs, zo weten we ook allemaal, is ook een motor van emancipatie, van destijds de kleine luyden van Abraham Kuyper, net als voor nieuwkomers in de onze samenleving vandaag de dag. Of denk aan de vele eerstegeneratiestudenten aan onze universiteiten. Om al deze redenen is het evident dat je in onderwijs moet investeren, in plaats van er telkens weer op te bezuinigen. Toch heeft dit dubbel demissionaire kabinet daar opnieuw voor gekozen, helaas met steun van beide Kamers uiteindelijk. Het is niet zomaar een bezuiniging, maar een megabezuiniging. Het is de grootste bezuiniging op onderwijs sinds vele jaren, zo niet sinds het begin van deze eeuw. Deze minister is nog maar net begonnen en het is in zekere zin de erfenis van zijn voorganger, maar ik ben wel benieuwd hoe hij ertegen aankijkt, want hij heeft immers nu wel voor deze erfenis getekend en draagt dus nu medeverantwoordelijkheid voor deze bezuinigingen.
Nu ligt er een suppletoire begroting waarin de eerdere bezuinigingen niet worden teruggedraaid, maar er zelfs nog nieuwe bij komen. De lopende en al aangenomen OCW-begroting bevat in de eerste plaats desastreuze bezuinigingen op het hoger onderwijs en op het wetenschappelijk onderzoek. De bezuinigingen op de startersbeurzen en het daarmee eenzijdig opzeggen van het bestuursakkoord zijn bovendien zeer waarschijnlijk onrechtmatig. Om al deze redenen hadden wij deze begroting hier, denk ik, niet moeten laten passeren. Inmiddels zijn alle universiteiten ook een rechtszaak gestart, omdat wij ons werk hier niet gedaan hebben. We wachten de uitkomst daarvan af.
De lopende bezuinigingen treffen ook het funderend onderwijs. Ik denk aan de bezuinigingen op het programma School en Omgeving, dat juist is bedoeld om kinderen die opgroeien in armoede en die vanuit huis al op achterstand staan, extra lessen, activiteiten en ondersteuning aan te bieden. Terwijl dit kabinet niks extra's aan de kinderarmoede wil doen, laat het ook in het onderwijs de meest kwetsbare kinderen in de steek.
Het bezuinigingspakket dat nu na goedkeuring van de lopende Onderwijsbegroting tot uitvoering is gebracht, was en is rampzalig, maar de bezuinigingen worden ten opzichte van het hoofdlijnenakkoord verzacht. Dit komt doordat het CDA, de ChristenUnie, SGP en JA21 in de Tweede Kamer ervoor hadden gekozen om het toen al voortdurende strompelende kabinet uit de brand te helpen door in een zogenaamd monsterverbond met de coalitie bepaalde bezuinigingen uit het pakket te halen. De SP vond en vindt die verzachting van destijds volstrekt onvoldoende. Het was beter geweest als je je rug recht had gehouden. Dan hadden we gewoon tegen die bezuinigingen kunnen stemmen in de Tweede Kamer of uiteindelijk in de Eerste Kamer. Dat vinden wij uiteraard nog steeds. Maar de genoemde partijen kozen een andere weg en de fracties in deze Kamer volgden die lijn uiteindelijk.
Iedereen kan dan ook begrijpen dat zij zeer onaangenaam verrast waren toen bij de Voorjaarsnota bleek dat de coalitie had besloten boven op de al eerder door deze partijen geaccordeerde bezuinigingen van 1,2 miljard, nog eens 400 miljard extra te bezuinigen. De grootste, meest onbegrijpelijke en asociale nieuwe bezuiniging van 177 miljard structureel betrok het afschaffen van de onderwijskansenregeling hierbij. Die is bedoeld om de leerlingen die dat het hardst nodig hebben, extra ondersteuning te geven in het voortgezet onderwijs. Zoals we allemaal weten wordt deze bezuiniging gelukkig teruggedraaid, al staat deze nog wel in deze begroting. Maar er staan nog steeds andere extra bezuinigingen in deze suppletoire begroting, die het onderwijs hard raken. Er wordt bezuinigd op praktijkleren. Er wordt bezuinigd op het voortgezet onderwijs. De bekostiging van het mbo, hbo en wo wordt opnieuw verlaagd.
Voorzitter: Koffeman
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Rietkerk.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Mijn tijd loopt nog door, voorzitter. Daar ben ik minder gelukkig mee.
De heer Rietkerk i (CDA):
Ik heb een meer feitelijke vraag. Er wordt gesproken over bezuinigingen van 400 miljard en 177 miljard. Via de voorzitter vraag ik of dat wel juist is. Naar mijn idee gaat het namelijk om miljoenen. Dat is nog fors, maar u spreekt over miljarden. Voor de feiten lijkt mij dat onjuist. Klopt dat?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik had het over 1,2 miljard aan bezuinigingen uit de eerdere onderwijsbegroting voor dit jaar en over de bezuiniging van 400 miljoen in deze suppletoire begroting, waarvan 177 miljoen teruggedraaid wordt met Prinsjesdag of met de komende OCW-begroting van 2026. Ik denk dat het zo correct is. Dan zijn we het daarover eens.
Terwijl ik geïnterrumpeerd werd, liep de klok door. Volgens mij heb ik dus nog een minuut meer dan hier op mijn scherm staat. Waar was ik gebleven? De compensatie voor de loon- en prijsstijgingen wordt niet volledig doorgevoerd in de begroting van de Voorjaarsnota. Erkent de minister dat dit een structurele bezuiniging is omdat toekomstige compensaties, ook als die wel weer volledig zijn, gebaseerd zullen zijn op het dan verlaagde bedrag? Waarom kiest het kabinet ervoor om zo nog eens extra te bezuinigen op het middelbaar en hoger onderwijs? Is dit een bewuste keuze of was het alleen maar bedoeld om het financiële plaatje van de Voorjaarsnota sluitend te krijgen? Is het onderwijs hier opnieuw het kind van de rekening omdat het visieloze kabinet ons onderwijs gewoon niet belangrijk genoeg vindt? Graag een reactie van de minister.
In het hoger en wetenschappelijk onderwijs blijft de werkdruk ondertussen toenemen. Er dreigen reorganisaties of die zijn al gaande. Er worden hele opleidingen opgedoekt. Als gevolg van deze bezuinigingen komt de kwaliteit van het onderwijs nog verder onder druk te staan.
Voorzitter. We bespreken hier de suppletoire Onderwijsbegroting die hoort bij de Voorjaarsnota van inmiddels alweer een halfjaar geleden. Maar ondertussen is Prinsjesdag geweest en is de OCW-begroting voor 2026 ingediend. Ik had het daar net al over. Die gaan we te zijner tijd hier in de Eerste Kamer natuurlijk ook netjes behandelen, maar toch is het alvast goed om hier een blik op te werpen in het licht van de behandeling van de suppletoire begroting die vandaag voorligt.
Aan de positieve kant van de balans constateren we dat dankzij de politieke druk vanuit beide Kamers en de maatschappelijke druk vanuit de sector zelf, de onbegrijpelijke bezuiniging op de onderwijskansenregeling, die zo belangrijk is voor de kansengelijkheid in het voortgezet onderwijs, van de baan is. Maar de andere net door mij genoemde onderwijsbezuinigingen uit de Voorjaarsnota blijven gewoon nog intact, noch wordt er ook maar iets teruggedraaid van de eerdere bezuinigingen van 1,2 miljard — ik kijk nog even naar de heer Rietkerk — van dit kreupele kabinet, dat rust op 32 zetels in de Tweede Kamer en 22 in deze Kamer. Ondertussen worden de negatieve gevolgen van de bezuinigingen steeds zichtbaarder en voelbaarder. Graag een reactie van de minister.
De balans blijft dus helaas negatief. Zo knaagt het demissionaire kabinet aan het fundament van onze samenleving en dat van onze toekomst. Er komen zelfs nog bezuinigingen bij. Zo stelt universiteitenvereniging UNL dat door het opnieuw niet volledig vergoeden van de zogeheten prijsbijstelling, universiteiten een deel van de gestegen salariskosten uit eigen zak moeten betalen. Dit is een extra bezuiniging van nog eens 25 miljoen. Klopt dit, zo vraag ik de minister. Zo ja, waarom kiest hij hiervoor? En klopt het dat hetzelfde geldt voor het hbo en het mbo? Dat is dus opnieuw een structurele bezuiniging. Dreigen we hiermee niet door het ijs te zakken, zo vraag ik de minister. Ons land investeert al veel minder dan andere landen in onderzoek en innovatie en dat blijft zo dalen onder dit dubbel demissionaire kabinet. Mijn fractie vindt het ongelofelijk kortzichtig en dom. We gaan de begroting voor 2026 hier nog behandelen, maar het zou toch fijn zijn als de minister hier alvast op in kan gaan. Dat scheelt mogelijk latere schriftelijke vragen. Het is in ieder geval tekenend voor de onderwijsvisie waar dit kabinet voor staat, of liever gezegd het totale gebrek aan visie, anders dan dat het goedkoper moet omdat er nu eenmaal bezuinigd moet worden. Daarbij ontbeert de bezuinigingsdwang elke economische logica.
In tegenstelling tot dit kabinet wil de SP, en met ons gelukkig ook andere partijen die vandaag het woord voeren, juist investeren in de kracht van onze samenleving en in de economie van de toekomst. De SP wil investeren in leraren, in het eindelijk oplossen van het lerarentekort en in kleinere klassen. De SP wil investeren in het funderend onderwijs, zodat er eindelijk echte kansengelijkheid ontstaat, en investeren in alle geledingen van het onderwijs. Onderwijs is immers een recht en moet voor iedereen toegankelijk zijn zonder schulden te maken. Studenten in het mbo mogen hierbij niet achtergesteld worden ten opzichte van studenten in het hoger onderwijs. Overigens hoorden wij deze minister warme woorden spreken over het mbo. Wij zullen hem daaraan houden. De SP wil investeren in vooruitgang en innovatie en investeren in onderzoek en wetenschap en in de vermindering van werkdruk voor onderzoekers, om ervoor zorgen dat onderzoekers echt de tijd krijgen om nieuw licht te kunnen werpen op de vraagstukken van deze tijd, om direct of indirect aan de oplossing van die vraagstukken te kunnen bijdragen.
Voorzitter, ik rond af. We hoorden het al eerder vandaag: doe het niet. Dat was en is de slogan van de protestacties vanuit de hele sector tegen de onderwijsbezuinigingen. Dat is en blijft het devies. Deze suppletoire begroting uit de Voorjaarsnota maakt de situatie alleen nog maar bonter, ook nu de onderwijskansenregeling behouden blijft. Mijn fractie staat dus niet te springen bij de begroting die nu voorligt. Mijn onderwijshart gaat er ook niet harder van kloppen, integendeel. Uit deze begroting spreekt weinig liefde voor het onderwijs en weinig kennis van de waarde ervan. Maar ik wacht nu eerst met belangstelling de antwoorden van de minister af.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Kemperman.
De heer Kemperman i (FVD):
Ik hoorde de heer Van Apeldoorn zeggen: zonder investeringen in onderwijs geen kennisontwikkeling en geen innovatie. Volgens mij zei hij ook zelfs letterlijk: zonder investeringen geen ASML. Nou is de SP met haar economische principes niet bepaald een partij die opkomt voor de grote ondernemingen. Die economische principes binden dit soort ondernemingen ook niet direct aan het land, integendeel. Ik wil het graag holistischer zien. Zou het kunnen, vraag ik via de voorzitter aan de heer Van Apeldoorn, dat de loonpolitiek, de belastingdruk, de regelgeving en de milieuregelgeving, die ook uw partij voorstaat, misschien wel een groter negatief effect hebben op het behouden, of eigenlijk het zien vertrekken van grote ondernemingen uit Nederland? Kunt u dat eens in een breder perspectief beschouwen dan alleen de bezuiniging op onderwijs? U haalt namelijk zelf het vertrek van ASML aan. We zien dat soort bedrijven vertrekken. Kunt u daar misschien op ingaan?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Volgens mij is dit een ander onderwerp dan dat er vandaag op de agenda staat. Voor zover ik weet, staat ASML niet op het punt te vertrekken. Dat zouden wij als SP ook betreuren. Er zijn overigens manieren om dat te voorkomen. Je zou als overheid bijvoorbeeld een gouden aandeel kunnen nemen. Je zou een exitbelasting kunnen gaan heffen om vertrek te voorkomen. Je zou werknemers zeggenschap kunnen geven, waar wij als SP voor zijn, over een vijandige overname of een vertrek. De SP is erg voor een verstandige industriepolitiek waarbij we investeren in innovatie en ontwikkeling, uiteindelijk ook ter ondersteuning van grote bedrijven. Maar ik denk dat we dat op een hele andere manier zouden doen dan uw partij, Forum voor Democratie, zeg ik richting de heer Kemperman.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft uw betoog afgerond, denk ik.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ja. Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dan is het woord is aan de heer Rietkerk.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Voordat ik een bijdrage lever aan dit debat, waarbij ik me aansluit bij de welkomstwoorden die eerder gesproken zijn aan de minister en staatssecretaris, meld ik dat ik bijna elf jaar voorzitter ben van het college van bestuur van de Landstede Groep voor vo- en mbo-scholen.
Voorzitter. Het kabinet van PVV, VVD, NSC en BBB stelde op Prinsjesdag 2024 forse bezuinigingen voor op het onderwijs voor de begroting voor 2025. De voorstellen die het kabinet deed, waren deels onuitvoerbaar en mogelijk onrechtmatig. Waarom maakte de CDA-fractie in Eerste Kamer zich in 2025, in drie termijnen, zo druk om deze Onderwijsbegroting? Dat deden we overigens met de collega-Eerste Kamerleden hier. Het politieke debat daarover hoort naar ons idee gevoerd te worden in de Tweede Kamer. Wat ons betreft beoordeelt de Eerste Kamer wetten en voorstellen niet op politieke inhoud, maar op criteria als kwaliteit, uitvoerbaarheid en rechtmatigheid. Maar het zijn juist deze criteria die onder druk stonden in de voorstellen van het vorige kabinet.
Als het gaat om rechtmatigheid en uitvoerbaarheid — anderen hebben eraan gerefereerd — zijn er inmiddels belangrijke zaken gewijzigd, met dank aan de fracties van JA21, ChristenUnie, SGP en CDA. Het leenstelsel was al eerder afgeschaft. De bezuinigingen op de langstudeerboete en de extra beloning voor docenten in de Randstad in de begroting voor 2025 zijn via het aangenomen amendement van Bontenbal c.s. teruggedraaid door de Tweede Kamer. Dat vind ik terecht. Het waren onuitvoerbare en mogelijk onrechtmatige maatregelen. Verder zijn de bezuinigingen op internationaal onderwijs in de regio's Friesland, Twente, Zuid-Limburg en Zeeland gemitigeerd, zodat de gevolgen voor het hoger onderwijs niet disproportioneel zijn.
Thans is de suppletoire begroting aan de orde. In het kort behandel ik drie thema's met ook drie vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben meermaals aandacht gevraagd voor de onderwijskansenregeling. Een aantal voorgangers sprak daar ook over. Deze regeling dreigde te verdwijnen. Op Prinsjesdag, 17 september jongstleden, is bekend geworden dat de bezuiniging op de onderwijskansenregeling door dit demissionaire kabinet is teruggedraaid. Die bezuiniging bedraagt 177 miljoen en niet 177 miljard, maar is toch nog veel, zeg ik met een knipoog naar de heer Van Apeldoorn. De leden van de CDA-fractie zijn hier erg blij mee. De onderwijskansenregeling is namelijk een bewezen effectieve interventie om achterstanden bij de uitvoering van onderwijsbeleid tegen te gaan. Wel draagt het ministerie van OCW bij aan de rijksbrede bezuiniging. Wat zijn hiervan de effecten op de uitvoering van het onderwijsbeleid, vraag ik de minister.
Ik sluit mij bij vragen aan die eerder gesteld zijn met betrekking tot de loon- en prijsontwikkeling. Een andere vraag, in het verlengde hiervan, is welke investeringen waar het onderwijs op wacht als het gaat om de suppletoire begroting 2025, via de suppletoire begroting voor het onderwijs gedaan kunnen worden.
Het tweede thema is het BPRC en de dierproeven. De leden van de CDA-fractie hebben de afgelopen periode veel mails en brieven mogen ontvangen over het BPRC en de dierproeven met apen. We hebben kennisgenomen van deze mails en danken de afzenders voor al die informatie. Het Tweede Kamerlid Kostić cum suis heeft bij de begroting een amendement ingediend dat is aangenomen. In de nota naar aanleiding van het verslag motiveerde de minister waarom het amendement-Kostić c.s. de werking heeft van een motie in plaats van van een amendement. Een novelle vond hij om deze reden niet nodig.
Verder hebben de leden van de CDA-fractie kennis genomen van de nieuwe motie van het lid Kostić c.s. waarin de regering wordt verzocht de eerder gedane toezegging dat aangenomen amendementen binnen de begrotingsartikelen altijd worden uitgevoerd, te bevestigen, en het aangenomen amendement over apenproeven uit te voeren. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of hij deze motie gaat uitvoeren en daarmee ook het amendement-Kostić uitvoert of dat hij, net als eerder, erbij blijft dat het amendement-Kostić gelezen moet worden als een motie en dat die derhalve niet hoeft te worden uitgevoerd. Dat is eigenlijk een staatsrechtelijke vraag.
Tot slot het derde punt. Afgelopen periode heeft onze Kamer informatie ontvangen over huisvestingskosten van onderwijsgebouwen op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius. Voorgangers hebben daar ook al naar gevraagd. Met name de situatie op Bonaire is ons toen toegelicht. Bij de uitvoering van het onderwijsbeleid op de eilanden, bij deze gemeenten, kunnen er risico's ontstaan door deze situatie. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of hij hiervan op de hoogte is. Zo ja, kan de minister scenario's ontwikkelen voor de begroting voor 2026 met betrekking tot de huisvesting van onderwijs, zodat de uitvoering van het onderwijsbeleid op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen risico's loopt?
Ik kijk uit naar de antwoorden van het kabinet, van de minister en de staatssecretaris.
De heer Van Meenen i (D66):
Als ik goed heb gekeken, heeft de CDA-fractie in de Tweede Kamer tegen de suppletoire begroting gestemd. Is dat ook de weg die de CDA-fractie in de Eerste Kamer overweegt? Hier ligt namelijk dezelfde suppletoire begroting voor.
De heer Rietkerk (CDA):
De argumenten in het debat in de Tweede Kamer waren met name gevoed door de motie die niet is aangenomen. Die motie had betrekking op de onderwijskansenregeling van 177 miljoen. We hebben in de schriftelijke beraadslaging, maar ook in de begroting, gezien dat het demissionaire kabinet — beter laat dan nooit — de bezuiniging van 177 miljoen heeft teruggedraaid. Voor het overige zullen wij de antwoorden van het kabinet beluisteren op de vragen over de uitvoering van het onderwijsbeleid. Wij gaan hier niet het politieke debat opnieuw voeren.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Knapen.
De heer Van Knapen i (BBB):
Dank, voorzitter. De BBB-fractie dankt de minister voor zijn gedetailleerde beantwoording van onze vragen. Het is duidelijk dat Nederland in Europees verband streeft naar een beperking van en uiteindelijk een verbod op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek waar thans nog onvermijdelijk dierproeven op zogenaamde non-humane primaten voor nodig zijn. Voor modelonderzoek is het nog veel te vroeg. Dat is op lange na nog niet in orde. We worden daar via het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Kostić op gewezen. Daarin wordt gezegd: stop met die dierproeven, maar doe dat geleidelijk aan, in de loop van vijf jaar. De minister benoemt in antwoorden op vragen van ons hierover dat het internationaal vermaarde onderzoeksinstituut BPRC in Rijswijk — dat is al genoemd — te allen tijde andere financiële bronnen dan die van OCW kan en mag gebruiken om lopend en gepland onderzoek met die primaten voort te zetten. Dat is ten dele goed nieuws voor de continuïteit van internationaal hooggewaardeerd onderzoek in Rijswijk, zoals dat nu loopt en voor zover dat al gepland is.
Gelet op het grote belang van dit onderzoek voor patiënten met chronische hersenaandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson, de ziekte van Alzheimer en longcovidklachten, wil de BBB-fractie nog één ding weten. Is de minister bereid de toezegging te doen om in overleg te gaan met de minister van Volksgezondheid en de minister van EZ, om de jaarlijks aflopende onderzoeksfinanciering tot en met 2030 aan te vullen met de ontbrekende gelden, zodat het lopend en gepland onderzoek in het BPRC doorgang kan vinden zolang er geen alternatieve bronnen kunnen worden voorbereid en aangewend?
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Ik hoor collega Van Knapen zeggen dat het onderzoek naar parkinson verloren gaat met deze bezuiniging. Is het niet zo dat door de grote bezuinigingen op het wetenschappelijk onderwijs universiteiten zelfs gestopt zijn met onderzoek naar parkinson?
De heer Van Knapen (BBB):
U heeft net gehoord hoe enorme bezuinigingen ook universiteiten treffen; men zal wel moeten. Het onderzoek op hersenmateriaal van primaten gebeurt alleen in Rijswijk, zelfs niet eens in het Herseninstituut.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ik vraag me dan af hoe het kan dat de BBB-fractie eerder heeft ingestemd met de vorige begroting op OCW, waar enorm bezuinigd werd op wetenschappelijk onderzoek. Ik neem aan dat de heer Van Knapen bedoelt dat hij het heel belangrijk vindt dat we onderzoek blijven doen naar parkinson, zodat er betere medicatie komt. Om dat voort te zetten hebben we dus ook het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten nodig, wetende dat universiteiten al heel ver gevorderd waren in hun onderzoek en dat dat door de bezuinigingen, waar de BBB voor heeft gestemd, nu gestopt is.
De heer Van Knapen (BBB):
Als u het mij niet kwalijk neemt: ik ken niet alle onderzoeksprogramma's van alle universiteiten in Nederland, maar mij is geen hersenonderzoek bekend dat nodig is om dit onderzoek op fundamentele wijze uit te voeren. Dat gebeurt echt alleen bij het BPRC en nog een enkel ander instituut in Europa. Wij lopen voorop wat dat betreft.
De heer Van Meenen i (D66):
Dat is mooi, maar als ik mevrouw Perin-Gopie mag aanvullen: het gaat natuurlijk om de vraag hoe het kan dat de heer Van Knapen een hartstochtelijk — en door mij gedeeld, want het is van groot belang — pleidooi houdt voor het voortzetten van dat onderzoek. Ik neem toch aan dat hij, ook als oud-wetenschapper, vindt dat al het fundamentele onderzoek, bijvoorbeeld dat gericht op de gezondheid van de mensen, door zou moeten kunnen gaan. Ik heb zelf in mijn bijdrage — mevrouw Roovers heeft dat ook gedaan — een aantal voorbeelden genoemd, zoals het als gevolg van de bezuinigingen stoppen van onderzoek naar kanker, hersentumoren, parkinson en noem allemaal maar op. Hoe kijkt hij daar dan naar?
De heer Van Knapen (BBB):
Het onderzoek naar parkinson gebeurt bij mijn weten alleen in het BPRC, op fundamentele wijze, helaas met primaten. Zolang die nog nodig zijn, omdat er geen alternatieven zijn, zijn wij er groot voorstander van dat dat hoogwaardig, internationaal erkend onderzoek kan blijven voortbestaan.
De heer Van Meenen (D66):
We praatten hier even langs elkaar heen. Ik was misschien niet duidelijk genoeg. Ik heb het helemaal niet over het BPRC. Ik heb het over het onderzoek aan universiteiten dat zich richt op kanker, hersentumoren in het bijzonder, parkinson en noem allemaal maar op, dat allemaal op de tocht staat of al gestopt is vanwege de bezuinigingen die mede door BBB gesteund zijn. Daar gaat het mij om. Aan de ene kant is het prima, dat hartstochtelijk pleidooi voor het voortzetten van dat onderzoek in het apencentrum, maar op universiteiten gebeurt ook heel veel fundamenteel onderzoek naar gezondheid. Hoe kan de heer Van Knapen, of hoe kan BBB, dan met droge ogen bezuinigingen steunen die dat onderzoek slopen?
De heer Van Knapen (BBB):
Eén, omdat het uniek onderzoek is. Twee omdat ik graag met u een keer een kopje koffie drink om het te hebben over dat overige hersenonderzoek in Nederland en over de vraag waar dat plaatsvindt en waar het over gaat. Dat is mij niet bekend.
De heer Van Meenen (D66):
Het is de heer Van Knapen niet bekend dat er in Nederland onderzoek … Als het mag, zet ik even het BPRC opzij. Nu hebben we het over universiteiten, over wat daar aan onderzoek gebeurt. Daar gebeurt ontzettend veel onderzoek naar het verbeteren van de gezondheid van mensen.
De heer Van Knapen (BBB):
"Gebeurde", zoals we net gehoord hebben.
De heer Van Meenen (D66):
Op sommige plekken "gebeurde", want het is door de bezuinigingen gestopt. Hoe kijkt hij daar dan naar?
De heer Van Knapen (BBB):
Dat vind ik verschrikkelijk. Daar hoeven we verder geen misverstand over te laten bestaan. We zijn het daarover heel snel eens.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is fijn om nu te horen, maar uw partij is verantwoordelijkheid voor die bezuinigingen.
De heer Van Knapen (BBB):
Wij zijn daar met elkaar verantwoordelijk voor, niet alleen mijn partij.
De heer Van Meenen (D66):
U bedoelt de coalitie waar u in zit?
De heer Van Knapen (BBB):
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, ja. Nou, zeker, maar ik spreek nu de BBB aan. Dat is een partij die daarin zit. Vindt u niet dat de sloop van dat onderzoek geen dag door mag gaan? U weet namelijk als voormalig onderzoeker als geen ander dat je, als je onderzoek eenmaal stopzet, het nooit meer terugkrijgt. Zouden we niet hier en nu moeten besluiten om die bezuinigingen op dat onderzoek nu te stuiten? Ja of nee?
De heer Van Knapen (BBB):
Als u het niet erg vindt, vooralsnog even niet, niet voordat ik weet waarover ik het heb. Ik wil dan wel graag de onderwerpen horen waarmee gestopt is.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, die heb ik net genoemd.
De heer Van Knapen (BBB):
Daar wil ik een kopje koffie met u over drinken.
De heer Van Meenen (D66):
Ik drink geen koffie, maar dat even terzijde want dat kunt u niet weten. Maar ik drink wel thee, hoor. Dus ik ga heel graag met u op enig moment een kopje thee drinken. Of misschien drink ik wel koffie voor die gelegenheid. Het gaat mij nu om het volgende. Geen van beiden kunnen wij nu al het onderzoek overzien dat in Nederland plaatsvindt. Er is ontzettend veel ontzettend goed onderzoek.
De heer Van Knapen (BBB):
Nou begrijpen we elkaar weer.
De heer Van Meenen (D66):
Maar wij krijgen gewoon van de Radboud Universiteit en de Rijksuniversiteit Groningen dingen te horen als: op deze afdeling gaat dit onderzoek, hier en nu, in Nijmegen stoppen, want we kunnen het gewoon niet meer betalen door de bezuinigingen van dit kabinet. Zou dat niet vandaag moeten stoppen? Zouden we niet moeten zeggen dat dit onderzoek door moet?
De heer Van Knapen (BBB):
Als u me dit zo specifiek voorlegt: ja, dat moet stoppen. Ja, daar zijn we het over eens.
De heer Van Meenen (D66):
Prima. Dan ga ik straks een motie indien om dat te stuiten en dan reken ik op uw steun.
De voorzitter:
U bent het eens. Dat is fijn.
De heer Van Knapen (BBB):
Ja, wij zijn het helemaal eens.
Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):
Ik wil een klein beetje toevoegen aan deze discussie. Ik heb het niet genoemd, maar dit was een van de eerste onderzoeken die werden stopgezet door de bezuinigingen. In maart kwam de Universiteit Twente al met het alarmerende bericht dat die onderzoek naar parkinson en kanker ging stopzetten. Ik noemde in mijn inbreng de tweede ronde van Twente, die gisteren werd aangekondigd. Maar in de eerste ronde gingen de onderzoeken naar parkinson en kanker er al aan en gisteren nog wat onderzoeken die van belang zijn voor kanker. Ik zal het formuleren als een vraag. De heer Van Meenen en mevrouw Perin-Gopie zeiden ook al: als u alleen het primatencentrum in Rijswijk hiervan uitzondert, wekt dat de suggestie dat u alleen het primatenonderzoek naar parkinson zou willen laten doorgaan. Maar ik neem aan dat u eigenlijk betrokken bent bij het onderzoek naar parkinson in z'n algemeenheid, in z'n geheel. Heb ik dat goed begrepen?
De heer Van Knapen (BBB):
Dat heeft u heel goed begrepen. Het gaat om een stuk onderzoek dat uitsluitend in dat BPRC plaatsvindt en dat ook uniek is voor Europa. Zelfs mensen uit Amerika verkrijgen heel veel materiaal van wat er in Rijswijk gebeurt. Het is een uniek onderzoeksinstituut, dat zijn onderzoek dreigt te moeten stoppen. Daar proberen wij iets aan te doen.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp de afweging van de BBB heel goed, want ik vind dit ook een lastig dilemma: de afweging tussen de waarde van onderzoek en de waarde van dierproeven. In die zin wil ik daar best in meedenken. Stel dat we kunnen aantonen dat er meer hoogwaardig en uniek onderzoek is in Nederland aangaande parkinson. Dan zouden we de motie misschien kunnen uitbreiden en het allemaal kunnen behouden voor onze innovatiekracht. Daar zou u niet op tegen kunnen zijn, denk ik.
De heer Van Knapen (BBB):
Daar ben ik ook niet op tegen, zolang ik maar weet waar het over gaat. Zoals ook meneer Van Meenen zei: ik weet niet welk onderzoek op welke plek tot in detail gebeurt. De tijd dat ik dat wist, is wat mij betreft voorbij.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik kan dat concretiseren aan de hand van voorbeelden van de Universiteit Twente, maar daar komen we in de tweede termijn misschien nog op terug.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Is de heer Van Knapen ervan op de hoogte dat er groeiende wetenschappelijke erkenning is voor het feit dat dierproeven weinig relevante kennis leveren voor menselijke gezondheid en ziektes?
De heer Van Knapen (BBB):
Wij werken in dit land al meer dan twintig jaar aan het terugdringen van het gebruik van proefdieren. Als er alternatieven, zoals organellen, cellijnen of wat dan ook, gebruikt kunnen worden om hetzelfde te bereiken, dan moet je ophouden met dierproeven. Daar zijn we het over eens. Nederland werkt in Europa en internationaal samen om ook apenproeven, om het maar even plat te zeggen, van de kaart te vegen. Als er op enig moment alternatieven voorhanden zijn, dan zal ook daar een einde aan komen. Maar aangezien het heel ingewikkeld is om onderzoek te doen naar alzheimer, parkinson en longcovidklachten op een model dat geschikt is om te vergelijken met de mens, zit je voorlopig nog even vast aan primaten. Dat is jammer, maar waar.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Hoe kan de heer Van Knapen beweren dat er dierproeven nodig zijn als er met decennialang onderzoek op primaten en andere dieren geen oplossingen zijn gevonden voor de ziektes en de patiënten die de heer Van Knapen noemt? Waarom blijven we investeren in een technologie waarvan na decennialange toepassing is gebleken dat die geen oplossingen levert voor de ziektes die wij willen oplossen?
De heer Van Knapen (BBB):
Ik bestrijd ten enenmale uw stelling dat geen enkel dieronderzoek of primatenonderzoek heeft geleid tot een verbetering van de situatie en gezondheid van mensen. Dat is gewoon niet waar.
De voorzitter:
Mevrouw Visseren, tot slot.
De heer Van Knapen (BBB):
Daarover is evidente wetenschappelijke literatuur voorhanden. Ik wil u daar wel mee helpen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Graag.
Is de heer Van Knapen op de hoogte van het slagingspercentage van medicijnen die in dierproeven succesvol en veilig bleken te zijn en die uiteindelijk hebben geleid tot medicijnen die op de markt zijn gekomen? Dat slagingspercentage is 10%. Hoe kan de heer Van Knapen hier beweren dat dierproeven, decennialang onderzoek op dieren, tot succesvolle medicijnen hebben geleid, terwijl 90% van de medicijnen die succesvol leken bij dieren uiteindelijk niet tot een medicijn heeft geleid?
De heer Van Knapen (BBB):
Ik ga u toch nog even bestrijden. In het BPRC gaat het om de werkingsmechanismes van deze ziektes, die we nog niet eens begrijpen. We zijn nog helemaal niet toe aan het verzinnen, bedenken en uitvinden van nieuwe medicijnen. Ik begrijp dat dit links en rechts met name gebeurt door de farmaceutische industrie, maar we begrijpen het werkingsmechanisme hiervan nog niet eens. Dat is het fundamentele onderzoek waar ik het over heb.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dat decennialange onderzoek heeft dus tot niets geleid, behalve tot enorme pijn bij dieren.
De heer Van Knapen (BBB):
Als u het over het BPRC hebt, dan bestrijd ik dat ten zeerste. Dat is internationaal gezien een buitengewoon gerenommeerd instituut op dit vakgebied.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dat betwijfel ik niet, maar uiteindelijk worden die dieren gebruikt in dierproeven en eindigen ze in de dood.
De heer Van Knapen (BBB):
Dat is inherent aan dierproeven, ja.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Van Knapen (BBB):
Als u mij toestaat, heb ik nog één kleine opmerking en dat zal een enorme verrassing zijn in deze Kamer. De BBB-fractie is verheugd over het terugdraaien van korting op OCW-onderwijsgelden, zoals aangekondigd in de troonrede van 16 september. Ik begrijp nu dat het om 177 miljoen gaat op het gebied van onderwijskansen. Ook daar zijn wij verheugd over, maar dat is kennelijk niet genoeg.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Perin-Gopie.
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Dank u wel, voorzitter. We bespreken vandaag, op 14 oktober, de wijziging van de OCW-begroting voor 2025. De zogenoemde Voorjaarsnota, maar als wij naar buiten hadden kunnen kijken, hadden we gezien dat het allang najaar is. Deze suppletoire begroting had in mijn ogen maanden geleden al afgehandeld moeten zijn, met een andere bewindspersoon. Een suppletoire begroting is in de ogen van Volt bedoeld als een technische bijstelling, maar deze suppletoire begroting is uitgegroeid tot een slepende procedure vol onduidelijkheid, vertraging en politieke gevoeligheden.
Dat is niet slechts een ongemak in onze agenda's, waardoor dat heeft moeten schuiven, maar het zegt iets over de manier waarop wij als politiek omgaan met onze begrotingscyclus. De Voorjaarsnota hoort juist stabiliteit en voorspelbaarheid te bieden met een paar technische wijzigingen op de lopende begroting. Ik hoop dan ook dat een volgend kabinet hier lering uit trekt — ik kijk een beetje rechts van mij; ik hoop dat die collega's dat tot zich nemen — en dat een volgend kabinet zorgt voor een ordentelijk en tijdig proces, zodat deze Kamer haar controlerende taak volwaardig kan uitoefenen.
Voorzitter. Ik wil nog even een wens uitspreken. Laten we hopen — en ik kijk weer even de collega's hier aan — dat de volgende regering vier jaar zit, met dezelfde bewindspersonen, die hun termijn afmaken. Niks ten nadele van deze nieuwe bewindspersonen, maar het is gewoon een stuk prettiger debatteren als je in een heel proces steeds met dezelfde personen te maken hebt. Al ben ik natuurlijk zeer geïnteresseerd in deze bewindspersonen en ben ik heel benieuwd hoe het debat met hen zal verlopen.
Toen we deze suppletoire begroting ontvingen, schrok ik. Ik schrok van de forse toename van bezuinigingen en van het plan om de onderwijskansenregeling te schrappen. Die regeling is juist bedoeld om ongelijkheid aan te pakken. Het was dan ook een opluchting om in de Miljoenennota te lezen dat die regeling voorlopig behouden blijft. Maar ik wil ook niet naïef zijn. De Miljoenennota is opgesteld door een demissionair minderheidskabinet; niemand weet nog hoe de plannen eruit gaan zien ná 29 oktober. Daarom blijft er onzekerheid voor het onderwijs en eigenlijk voor de gehele samenleving. Daarom vraag ik de minister of hij vandaag kan bevestigen dat de onderwijskansenregeling ook onder een volgend kabinet overeind blijft, ongeacht de politieke kleur. Dat lijkt me overigens een ingewikkelde vraag om te beantwoorden. Is hij ook bereid om met de sector te verkennen hoe deze regeling structureel kan worden verankerd, zodat scholen niet elk jaar hoeven te vrezen voor de zoveelste beleidswijziging waardoor deze onderwijskansenregeling dan weer van tafel gaat?
Voorzitter. Met alle afleidingen rondom de rommelige procedure en de politieke instabiliteit mogen wij één ding niet vergeten: de structurele bezuinigingen op het onderwijs zijn nog altijd enorm. Sterker nog, als het aan deze demissionaire regering ligt, gaan die nog verder. Dat is niet alleen onverstandig, maar ook heel kortzichtig. Want wie bezuinigt op het onderwijs, bezuinigt op onze toekomst. Wie nu nog denkt dat investeren in het onderwijs een luxe is, heeft de waarschuwingen uit Europa gemist. Mario Draghi is glashelder in zijn rapport over de concurrentiekracht van Europa: Europa moet aanzienlijk meer investeren in onderwijs, innovatie en onderzoek, anders dreigt het irrelevant te worden in de wereldwijde concurrentiestrijd. Draghi becijfert dat Europa jaarlijks tussen de 750 miljard en 800 miljard euro extra moet investeren om koploper te blijven op het gebied van technologie, klimaatoplossingen en strategische onafhankelijkheid. Zijn waarschuwing is duidelijk: zonder investeringen verliest Europa niet alleen economische slagkracht, maar ook zijn politieke autonomie en maatschappelijke veerkracht.
Wat doet deze regering dan? Alleen maar bezuinigen op het onderwijs. Waar met de begroting voor 2025 vooral het hoger onderwijs werd geraakt, zien we dat met deze suppletoire begroting het mbo mee wordt gezogen in deze bezuinigingen. Daarom heb ik een aantal vragen aan de minister. Waarom legt de minister de waarschuwingen van Draghi naast zich neer en bezuinigt hij nog verder op het onderwijs in plaats van de Europese oproep serieus te nemen en juist meer te investeren in kennis en innovatie? Welke langetermijnvisie van deze minister ligt er onder deze begroting? Kan hij toelichten hoe deze bezuinigingen bijdragen aan de versterking van onze kenniseconomie en of het eerlijker is om te erkennen dat dit vooral een noodgreep is om de begroting sluitend te maken over de rug van toekomstige generaties?
Voorzitter. Deze wijziging van de begroting is dus geen technische correctie, maar fase twee van een sluipende uitholling van onze kennissamenleving. Neem de prijsbijstelling. Die wordt slechts deels toegekend, waardoor onderwijsinstellingen de inflatieschade zelf moeten dragen. Het wordt gepresenteerd als een neutrale ingreep, maar in werkelijkheid is het een stille bezuiniging die leidt tot grotere klassen, ontslagen, minder ondersteuning en een verschraling van het opleidingsaanbod. Hierover heb ik de volgende vragen aan de minister. Kan hij toelichten waarom onderwijsinstellingen in het vervolgonderwijs slechts de helft van de prijsbijstelling ontvangen, terwijl andere sectoren de inflatie wel volledig gecompenseerd krijgen? Wat verwacht hij dat dit doet met de liquiditeit en continuïteit van de onderwijsinstellingen, zeker in het mbo en bij de hogescholen, die al met krappe marges werken, en ook met het oog op de dalende instroom, waardoor de onderwijsinstellingen dubbele klappen lijken te krijgen?
Voorzitter. Ik kan niet anders dan terugdenken aan het boek van Sander Schimmelpenninck, De domheid regeert. Want wat we hier zien, is beleid dat niet voortkomt uit een visie, maar uit kortetermijndenken. We zien begrotingstrucs die misschien de cijfers op papier verbeteren, maar die Nederland op termijn alleen maar armer maken, sociaal, economisch en moreel. Dit zijn geen kleine aanpassingen, dit zijn keuzes die raken aan de kern van onze samenleving, aan de kwaliteit, aan de toegankelijkheid en de gelijkheid van ons onderwijs. Onderwijs is geen kostenpost. Het is een investering in onze toekomst, een toekomst die we niet moeten uithollen, maar moeten voeden met kennis en met vertrouwen en met een visie.
Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Kemperman.
De heer Kemperman i (FVD):
Aan collega Perin-Gopie. Het is altijd goed om rechts van u te kijken, zoals u net al aangaf. Ik ben blij dat wij nu wel debatteren, in tegenstelling tot uw fractievoorzitter in de Tweede Kamer, die dat weleens uit de weg gaat. Maar nu mijn vraag, die ik ook aan D66 stelde, maar waar eigenlijk niet echt een concreet antwoord op kwam. Waar zou Volt de dekking vandaan halen in de rijksbegroting, wanneer deze Onderwijsbegroting moet worden teruggehaald uit milieu, defensie, zorg? Waar gaan we de dekking vinden als we die 1,2 miljard toch niet op onderwijs willen halen? Kunt u daar wat concreter op reageren?
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ja. Overigens ben ik het volledig eens met mijn fractie in de Tweede Kamer dat je geen debat zou moeten voeren met een partij die niet de feiten erkent. Maar reagerend op de vraag van Forum voor Democratie: wij hebben ons verkiezingsprogramma laten doorrekenen door het CPB. Dan zie je precies dat wij willen investeren in onderwijs en ook waar wij denken dat het anders kan. En als u heel erg geïnteresseerd bent in de inhoud, die echt iets heel anders is dan het wetsvoorstel dat we hier bespreken: vooral door een totaal ander belastingstelsel zien wij echt kansen voor deze investeringen en andere investeringen, zoals dat we zorgen voor het klimaat, maar ook voor een toekomstbestendige economie. U kunt daar precies in teruglezen hoe wij dat willen financieren.
De heer Kemperman (FVD):
Ja, voorzitter, ik wacht keurig op het woord. Ik weet hoe het werkt.
De voorzitter:
Ja, ga uw gang.
De heer Kemperman (FVD):
Wij voeren hier geen debat over het verkiezingsprogramma van Volt. Wij voeren hier een debat over een deel van de rijksbegroting, namelijk de Onderwijsbegroting, waarin een stevige bezuiniging is voorgesteld. Ik wil niet teruglezen waar u het in uw verkiezingsprogramma vandaan haalt, maar ik vraag u concreet waar in de rijksbegroting u de dekking vandaan zou halen. Concreter kan ik het niet maken. U mag het zelf invullen: milieu, zorg, defensie.
De voorzitter:
Uw vraag is duidelijk, want die heeft u zojuist gesteld.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ik denk dat ik net een heel duidelijk antwoord heb gegeven. De realiteit is ook dat wij hier in deze Kamer een wet niet kunnen aanpassen. Ik beperk het debat echt tot deze wet die voorligt, deze suppletoire begroting. Daar zal mijn fractie, vermoed ik, vol overtuiging tegen stemmen.
De voorzitter:
Oké. Nou, hartelijk dank.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Walenkamp.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed twee goede deskundigen hier te zien. Er is veel talent hier in de zaal en ook hier tegenover ons. We hebben hoge verwachtingen. Dat is onder andere omdat minister Moes eerder al heeft gewezen op de verplichte stagevergoeding en ook is opgekomen voor het roc. Ik wil dat even positief benoemen. De afgelopen jaren blijkt dat jongeren die op een mbo-opleiding zitten zich minder gewaardeerd voelen. We mogen deze minister in ieder geval dankbaar zijn voor het feit dat hij hiervoor in de bres is gesprongen en achter hen gaat staan. Laat ik positief beginnen.
Ik heb als eerste een verhelderingsvraag. Sinds 6 oktober circuleert er een gerucht dat minister Paul op 20 juni 2025 wereldkundig zou hebben gemaakt dat 50% anderstalig basisonderwijs zou worden toegestaan. Daarbij gaat het om Engels, Frans en Duits. Dat gerucht wordt onder andere door Beter Onderwijs Nederland verspreid. Ik heb het her en der ook in de media gezien. Is dit correct? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren? Wij hebben daar nogal wat vragen over.
Twee. Het lerarentekort betreft ruim 10.000 docenten per jaar. Ik moet er omwille van de transparantie vooraf wel bij zeggen dat ik leraar ben op een middelbare school, maar ik heb verder geen belangen of aandelen. Het lerarentekort is echt wel een punt van aandacht. Ik zou dus hopen dat u dan wel uw rechtsopvolger via u een concreet plan toezegt om binnen een jaar met in ieder geval vijf haalbare, concrete toezeggingen te komen om het lerarentekort serieus te bestrijden.
Drie. De basisvaardigheden qua taal zijn abominabel. Dat geldt niet voor die van u, maar voor die van een op de drie jongeren van 16 jaar. Dat was in 2000 een op de tien en in 2006 een op de zeven. Dat is om te huilen; ik kan het niet anders formuleren. Ik ben zelf leraar en ik zie dat het achteruitgaat. Mijn concrete vraag aan de minister en de staatssecretaris is: hoe gaat u met een concreet plan komen om ervoor te zorgen dat het binnen drie jaar weer een op de tien is?
Er zijn ongeveer 40.000 onderwijsbedrijfjes en 65.000 onderwijsconsultants in Nederland. Vindt u dit een goede zaak? Mijn fractie heeft de indruk dat daar geld weglekt. We vragen ons af of deze marktwerking wel ideaal is. Wij vragen wat uw visie daarop is, dan wel hoe u dit kunt versleutelen, veranderen, verbeteren.
Er is een groot probleem van kamernood onder studenten, en onder scholieren in de ruime zin, ook van roc's. Ik zie heel wat goede ideeën, maar er is nauwelijks samenwerking. Dus mijn vraag is: wil de minister c.q. staatssecretaris komen met een toezegging om de coördinatie op zich te nemen van het in beeld brengen van welke kantoorpanden leegstaan en gebruikt kunnen worden? Ik kan u zo vijf voorbeelden geven. Bijvoorbeeld aan de Kanaalweg in Utrecht worden panden door jongeren zelf heel goedkoop aangepast, waardoor ook de ondernemer geld verdient en er toch opvang is. Waarom zeg ik dit nou? Als studenten, en scholieren in deze ruime zin, in de buurt kunnen studeren, dan kunnen ze beter en eerder integreren en studeren. Ik heb nog niet echt de indruk dat daar coördinatie van is. Dus ik verzoek u een toezegging daaromtrent.
De afgelopen tien jaar is door meerdere kabinetten toegezegd dat 80% van het geld besteed zou worden aan het primaire proces en 20% aan de overhead. Dat zou de norm moeten zijn. In de stukken kom ik dit niet tegen. Dit is wel toegezegd door uw rechtsvoorgangers. De vraag is: hoe staat het daarmee? Heeft u daar een andere visie op? Graag een verantwoording.
Mijn fractie heeft grote moeite met een systeem dat hier al langer staat, namelijk het lumpsumbeleid. Dat zorgt ervoor dat kwantitatieve criteria gelden om scholen en koepels te beoordelen en nauwelijks de kwalitatieve situatie, die in mijn ogen veel beter zou werken als criterium. Ziet u dit anders? Dan kunt u ook meer toezicht houden en voorkomen dat geld weglekt. Die indruk hebben wij wel degelijk en het blijkt ook uit diverse onderzoeken.
In 2023, twee jaar geleden, stelde minister Paul van OCW dat ook locaties zouden moeten worden meegenomen in dat andere model. Ik kan me dat ook nog herinneren uit een eerder leven, zal ik maar zeggen. Misschien kunt u het geld dat u daar verdient dan elders inzetten. Ik probeer met u mee te denken over wat de meeste zin heeft.
Ik ben een groot aanhanger van premier Balkenende. Waarom? De balkenendenorm. Die is niet voor niks eerder ingesteld. Naar mijn bescheiden mening zou iedereen die voor zijn of haar organisatie geld ontvangt van de overheid ervoor moeten zorgen dat mensen die daar in welke functie dan ook functioneren, niet meer verdienen dan een minister. Ik zou bijna zeggen: niet meer dan een gewoon Kamerlid. Volgens mij lekt daar ook veel geld weg. Ik heb proberen te zoeken naar overzichten van hoeveel organisaties in Nederland bijvoorbeeld via OCW geld ontvangen en mensen hebben die duidelijk boven de balkenendenorm zitten. Ik kom ze niet tegen. Dus mijn vraag is: zou de minister c.q. de staatssecretaris kunnen toezeggen een overzicht te maken van deze mensen die beduidend meer verdienen dan een minister? De vervolgvraag is dan: ziet u dat als een goede zaak? Volgens mij is dat geen goede zaak, gezien de eerdere afspraken rond de balkenendenorm. Ere aan Balkenende. Het is altijd goed om dat even te noemen. Met andere woorden, dan heeft u ook weer geld dat u kunt binnenharken, want geld dat niet naar exorbitant hoge salarissen gaat, kunt u op een andere manier beter besteden.
Tot zover mijn belangrijkste punten. Ik ben benieuwd naar de antwoorden.
De heer Kemperman i (FVD):
Ik ken de heer Walenkamp als een taalvaardige collega met een liefde voor de Nederlandse taal. U maakte een opmerking over de achteruitgang van de taalvaardigheid van de Nederlandse jeugd. U bent leraar op een middelbare school in een grote stad; u kunt dat weten. Zou het kunnen dat die achteruitgang van de taalvaardigheid niet alleen het onderwijs toe te rekenen is, maar ook andere factoren, zoals thuissituaties, waarin de Nederlandse taal steeds vaker minder goed wordt beheerst en soms helemaal niet meer gesproken wordt? Dat is natuurlijk ook een factor die meespeelt in de taalvaardigheid van onze jeugd.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Taal is een sleutel tot integratie. Ik ben onder andere leraar Nederlands. Als jongeren beneden de 6 jaar niet of nauwelijks Nederlands leren, zullen ze pas daarna op een gehandicapte wijze Nederlands kunnen leren; zo noem ik het maar even. Als het goed is, kunnen gemeentes dat repareren via vve, vroeg- en voorschoolse educatie. Volgens mij zijn daar aardige programma's voor. Is dat een antwoord op uw vraag?
De heer Kemperman (FVD):
In zekere zin wel, maar de vraag was wat concreter: als in de thuissituatie de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheerst wordt of misschien zelfs helemaal niet gesproken wordt — u legde zelf gelukkig de link met integratie — zou taalonderwijs op school eraan kunnen bijdragen dat kinderen een betere kans maken en een betere maatschappelijke start maken, met als fundament die taalvaardigheid. Dat is wat ik eigenlijk aan u vroeg.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Ik geloof in gezinnen als hoeksteen van de samenleving. Als de leden van welk gezin dan ook intern zeggen dat ze graag Engels willen spreken of dat zij iets met Hongkong hebben en daarom Chinees willen spreken, wie ben ik dan om dat te gaan verbieden? Ik ben dus erg voorzichtig met treden in de thuissituatie als je er in ieder geval wel voor zorgt dat de kinderen van ouders die hier werken als expats, de Nederlandse taal aangeboden krijgen en dat, in dit geval, gemeentes dit via vve organiseren. Volgens mij geef ik daarmee aan dat ik hier iets genuanceerder naar kijk dan de heer Kemperman.
De voorzitter:
Dank u wel. Naast het taalonderwijs moeten we ook het klokkijken in de gaten houden. We hebben nog twee sprekers. Mevrouw Visseren-Hamakers. O, er is nog een interruptie.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Voorzitter, mag ik even een punt van orde maken of een vraag stellen?
De voorzitter:
Ja.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik dacht dat de dinerpauze om 18.45 uur zou zijn. Om 19.30 uur is de vergadering van de commissie voor OCW. Als we nu deze termijn afmaken, blijft er geen dinerpauze over. Of gaan we dan later dineren?
De voorzitter:
Ik denk dat we even moeten kijken of de dinerpauze ietsje later kan. We maken deze termijn af en daarna gaan we eten. Mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Dank, voorzitter. Voordat ik mijn bijdrage begin, wil ik graag met inachtneming van de Gedragscode integriteit een aantal belangen kenbaar maken, die in de context van de behandeling van de suppletoire begroting OCW van belang zijn. Naast mijn lidmaatschap van de Eerste Kamer ben ik hoogleraar aan de Radboud Universiteit. Ik doe in die hoedanigheid onderzoek naar duurzaamheidstransities op allerlei onderwerpen, inclusief alternatieven voor dierproeven. Ik heb geen direct specifiek eigenbelang of materieel voordeel bij het agendapunt van vandaag.
Voorzitter. De begroting OCW omvatte een groot aantal bezuinigingen op onderwijs. Ik sluit me graag aan bij de opmerkingen en vragen van de collega's en kijk uit naar de reactie van de minister en de staatssecretaris.
Ik wil mij in mijn bijdrage echter concentreren op het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Kostić. Met dit amendement behoudt het Biomedical Primate Research Centre, het BPRC, zijn subsidie van 12,5 miljoen euro per jaar en wordt elk jaar een groter deel van die subsidie geoormerkt voor alternatieven voor dierproeven, totdat in 2030 de gehele subsidie wordt toegespitst op alternatieven.
Voorzitter. Ten eerste een reflectie op de besluitvorming over dit amendement. Na enige discussie heeft het kabinet toegezegd dat ze de hele suppletoire begroting inclusief het amendement-Kostić zal uitvoeren. De minister heeft ook in het schriftelijk overleg met de Eerste Kamer gemeld dat hij heeft toegezegd dat hij het voorstel in de toelichting van het amendement onverkort zal uitvoeren. Fijn. Er was wat overredingskracht voor nodig, maar gelukkig voert het kabinet deze uitspraak van de Tweede Kamer uit. Ik vraag ook hier in de Eerste Kamer een toezegging van de minister dat de regering, als de suppletoire begroting hier wordt aangenomen, de hele begroting, inclusief aangenomen amendement en hun toelichtingen, zal uitvoeren.
Voorzitter. In het schriftelijk overleg kondigt de minister een brief aan die hij in 2026 aan de Tweede Kamer zal sturen over de door de regering gepercipieerde risico's van de uitvoering van het amendement-Kostić. Kan de minister toezeggen zich breed te laten informeren in de voorbereiding op deze brief? Ik vraag dat omdat in de praktijk blijkt dat in de transitie naar proefdiervrije innovatie vooral wetenschappers worden gehoord die nog dierproeven uitvoeren en in mindere mate wetenschappers die alternatieven ontwikkelen of andere deskundigen op het gebied van alternatieven.
Voorzitter. Dan de inhoud van het amendement. Er worden in het BPRC nog steeds ongeveer 1.000 apen gehouden voor dierproeven, onder meer Java-apen, resusapen en klauwaapjes. Zij maken onderdeel uit van de meer dan 200 miljoen dieren die wereldwijd ieder jaar worden gebruikt in dierproeven. Het lukt me niet om hier zonder emotie de ingrepen bij de aapjes in het BPRC te omschrijven. Maar iedereen die dit debat volgt, kan zich voorstellen wat voor een lijdensweg deze dieren doormaken in onderzoek waarin ze ziek worden gemaakt, met het doel om deze ziektes te onderzoeken en medicijnen te ontwikkelen en te testen.
De maatschappelijke discussie over de ethische aspecten van dierproeven bestaat al meer dan 100 jaar. De wetenschappelijke discussie over nut en noodzaak van dierproeven is recenter en wordt mede gevoed door de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven. De discussie over de dierproeven in het BPRC moeten dan ook in deze context worden gezien.
Voorzitter. De transitie naar dierproefvrije innovatie gaat razendsnel. Iedereen die innovatie een warm hart toedraagt, zou deze ontwikkeling op de voet moeten volgen. Organs on a chip, miniorganen, donormaterialen, systeemgeneeskunde en AI: het is hightech. Het is een grote technologieverschuiving, vergelijkbaar met de transitie van vervoer te paard, via auto's met benzinemotoren naar elektrische auto's. Je kunt het ook vergelijken met de transitie van het luisteren naar muziek op cassettebandjes, via de cd, naar muziek streamen. Het is dus meer dan een ethisch vraagstuk. Het is ook een innovatievraagstuk. De vraag is niet óf dierproeven worden vervangen, maar wanneer. De vraag is bovendien welke rol de Nederlandse wetenschap en het Nederlandse bedrijfsleven pakken in dit mondiale innovatieproces.
Voorzitter. Deze transitie ontmoet ook weerstand, zoals we merken bij de discussie over BPRC. Decennialang heeft de medische wetenschap zich gebaseerd op onderzoek met proefdieren. Het geloof in het nut en de noodzaak van dierproeven zit diep, heel diep. Dierproeven worden door veel medische wetenschappers nog steeds gezien als een gouden standaard, maar de wetenschap gaat door. Gelukkig! Er wordt wereldwijd, ook in Nederland, door duizenden wetenschappers gewerkt aan alternatieven, zogenaamde new approach methodologies. Deze worden ook wel mensrelevante methoden genoemd, omdat ze gebruikmaken van data van mensen en niet van dieren. Hiermee wordt de vertaalslag van dier naar mens overgeslagen en is de wetenschap dus accurater en betrouwbaarder, en zal ze oplossingen vinden voor patiënten.
Wetenschappers die niet gewend zijn om deze nieuwe methode toe te passen, voelen zich bedreigd. Hun manier van onderzoek doen, hun zekerheden en hun loopbaan staan op het spel. Deze weerstand is begrijpelijk. We moeten daar in de transitie naar proefdiervrije innovatie rekening mee houden, net zoals we in andere transities ook oog moeten hebben voor mensen die voor hun dagelijkse boterham nog afhankelijk zijn van de industrieën die we nu als verouderd zien. Mijn vraag aan de minister is dan ook: welke instrumenten heeft het kabinet om wetenschappers te ondersteunen in deze transitie? Is hij bereid de mogelijkheden te onderzoeken om bijvoorbeeld door middel van subsidie onderzoekers die nu nog dierproeven gebruiken te ondersteunen bij de omscholing naar het gebruik van nieuwe technologieën?
Voorzitter. We zitten midden in een periode van een wetenschappelijke paradigmastrijd tussen oude en nieuwe technologieën. Er worden niet alleen in snel tempo nieuwe technologieën ontwikkeld, maar er wordt ook steeds meer bekend over de beperkingen van dierproeven. Ik quote de FDA, het Amerikaanse instituut verantwoordelijk voor de goedkeuring van medicijnen. Ik heb het zelf vertaald uit het Engels. "Er is groeiende wetenschappelijke erkenning dat dieren niet de juiste modellen zijn voor menselijke gezondheid en ziektes. 90% van alle medicijnen die in dierproeven effectief en veilig leken, krijgen uiteindelijk geen goedkeuring, omdat ze niet effectief of veilig blijken. Uitslagen van onderzoek in dieren komen vaak niet overeen met de situatie in de mens. Data gebaseerd op dierproeven zijn slechte voorspellers van succes voor verschillende veelvoorkomende ziektes, zoals kanker, alzheimer en ontstekingsziektes."
Voorzitter. In deze periode van de transitie is de rol van de overheid cruciaal, niet alleen omdat wet- en regelgeving vaak nog is gebaseerd op verouderde technologie en dus moet worden aangepast, maar ook in het ondersteunen van de nieuwe technologieën. Overheidsorganisaties over de hele wereld ondersteunen dan ook de versnelling van de transitie naar proefdiervrije innovatie. De Amerikaanse FDA publiceerde afgelopen voorjaar een roadmap om dierproeven in onderzoek naar de veiligheid van medicijnen te verminderen. In drie tot vijf jaar, hetzelfde tijdpad als voorgesteld voor het BPRC, of zelfs een beetje sneller, wil de FDA dat alternatieven de norm zijn. De Amerikaanse NIH financiert alleen nog onderzoek dat proefdiervrije innovaties omvat, om zo deze innovaties te stimuleren.
De Europese Commissie komt, zij het onder druk van een Europees burgerinitiatief, volgend jaar met een roadmap om dierproeven voor veiligheidsonderzoek voor chemicaliën uit te faseren. De Nederlandse overheid financiert ook onderzoek naar alternatieven, maar wat alleen nog mist zijn heldere deadlines voor het uitfaseren van dierproeven, met uitzondering dan van die voor het BPRC. Dit terwijl algemeen bekend is dat deadlines helpen om transities te versnellen. Ze bieden zekerheid aan investeerders in innovaties en laten gebruikers van verouderde technologieën zien dat ze zullen moeten overstappen. Deadlines maken dus de transitie mede mogelijk. Het beste voorbeeld hiervan is het Europese verbod op dierproeven voor cosmetica uit 2004, dat ervoor heeft gezorgd dat de cosmetica-industrie voorloopt in de ontwikkeling en de toepassing van mensgerichte methoden ten opzichte van andere sectoren.
Voorzitter. Ik rond af met de volgende vraag. Is de regering bereid om in 2026 in navolging van andere overheden een plan — laten we het een roadmap noemen — voor te leggen aan beide Kamers om de transitie naar dierproefvrije innovatie te versnellen, met zowel aandacht voor het uitfaseren van dierproeven als voor het stimuleren van alternatieven? Graag een toezegging van de regering. Ik overweeg op dit punt een motie.
Ik rond af, voorzitter. Voorts ben ik van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Visseren. Ik geef het woord aan de heer Van de Sanden.
De heer Van de Sanden i (Fractie-Van de Sanden):
Voorzitter, dank u wel. Dit is de eerste bijdrage van de onafhankelijke liberale Fractie-Van de Sanden. Ik moet zeggen: dat is nog even wennen. Ik zal maar gewoon in termen van "ik" hier spreken, want ik vind het een beetje potsierlijk om te praten over "fractie" en dergelijke. Hoe dan ook, ik zal mij laten leiden door een liberaal kompas dat niet is gericht op dagkoersen, maar op liberale waarden, waarden die tijd en politiek overstijgen: vrijheid, verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid, gelijkwaardigheid, sociale rechtvaardigheid en boven alles, de rechtsstaat.
Vandaag spreken wij over de suppletoire begroting van OCW, een begroting die in cijfers uitdrukt waar wij als samenleving in geloven. De vraag die daaronder ligt, is groter dan geld alleen. Hoe combineren wij wetenschappelijke vrijheid met morele verantwoordelijkheid? Of om het met de wereldberoemde, helaas onlangs overleden Jane Goodall te zeggen: we have the choice to use the gift of our lives to make the world a better place, or not to bother.
Voorzitter. Ik zie in de nota naar aanleiding van het verslag over middelen voor het verminderen van apenproeven veel goeds. De forse investeringen in proefdiervrije innovaties zijn niet zomaar een budgettair schuifje. Het is een keuze voor kennis met compassie. Een samenleving die wetenschap koppelt aan waardigheid, kiest niet voor gemak, maar voor beschaving.
Toch blijven er een paar vragen en zorgen over, drie om precies te zijn. Als eerste: de juridische onderbouwing. Daar is al eerder aan gememoreerd vanavond. De minister schrijft dat het amendement-Kostić, hoewel het geen wijziging van de wet bevat, onverkort zal worden uitgevoerd. Het wordt gelezen en behandeld als ware het een motie. Inhoudelijk ondersteun ik deze toezegging van harte. Hoewel het behartigenswaardig en daadkrachtig is, blijft de juridische status onduidelijk, omdat een amendement de wettekst wijzigt en dat hier niet het geval is. Ik vraag de minister toe te zeggen dat de uitvoering van dit amendement, of deze quasi motie, wordt voorzien van een duidelijke juridische onderbouwing, zodat helder wordt waar dit besluit op berust. Ik refereer nogmaals aan Jane Goodall: what you do makes a difference and you have to decide what kind of difference you want to make. Ik kies voor een verschil dat niet alleen goed voelt, maar ook goed is, in de geest en in de letter van de wet.
Mijn tweede punt: de continuïteit van lopend onderzoek. De afbouw van onderzoek met niet-humane primaten is een morele vooruitgang, maar ook een wetenschappelijke uitdaging. Daarom vraag ik aan de minister of deze bereid is om voor 1 april 2026 een concreet tijdpad te (laten) presenteren met tussenstappen die zekerheid bieden aan onderzoekers en instellingen, zodat wij compassie kunnen combineren met continuïteit.
Mijn derde en laatste punt is de uitvoerbaarheid van de ambitie. De ambitie om volledig proefdiervrij te worden, is moedig, maar ambitie zonder richting is slechts een wens. Daarom vraag ik de minister of deze bereid is om een strategische roadmap te (laten) ontwikkelen voor de inzet van AI en innovatieve modellen, met concrete jaardoelen en toetsbare resultaten, zodat we niet alleen dromen van vooruitgang, maar die ook daadwerkelijk gaan realiseren.
Voorzitter. Beleid is niet alleen wat wij beslissen. Het is wat wij mogelijk maken, ook voor de generaties na ons. Ik kies ervoor om verschil te maken door kennis te verbinden met compassie, vrijheid met verantwoordelijkheid, en ambitie met rechtsstatelijkheid. Ik steun de richting van de minister, maar vraag hier om meer helderheid, planning en verantwoording, niet om te vertragen maar om te versterken.
Dank u wel.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Ik ga een vraag stellen. Ik ga een beetje spijbelen of valsspelen. Ik ga een vraag stellen om de collega's te informeren. Bent u op de hoogte van het feit dat het amendement-Kostić de dierproeven bij BPRC niet verbiedt, maar alleen de subsidie tot nul reduceert? Apenproeven kunnen dan doorgaan, maar worden alleen niet gesubsidieerd door de Rijksoverheid.
De heer Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden):
Zeker. Het antwoord is: ja.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Oké. Ik heb een beetje gespijbeld of valsgespeeld, voorzitter.
De voorzitter:
Dat is eigenlijk niet de bedoeling, maar we hebben het gedaan. Dank u wel. Wenst een van de leden nog het woord in de eerste termijn? Dat is niet het geval. We hebben allemaal honger, denk ik. Dat betekent dat we de vergadering gaan schorsen tot 20.00 uur. Dan hopen we elkaar hier weer te zien.
De vergadering wordt van 19.06 uur tot 20.00 uur geschorst.
Voorzitter: Vos
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We zijn toegekomen aan het antwoord van de regering in de eerste termijn. Ik geef het woord graag aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Moes i:
Dank u wel, voorzitter. Veel dank aan uw leden voor de inbreng in de twee schriftelijke rondes en de bijdrages in de eerste termijn van dit debat. Het is fijn dat ik vandaag in dit huis namens het kabinet de eerste suppletoire begroting van OCW mag verdedigen. Ik ben opnieuw onder de indruk van de pleidooien vanuit alle politieke richtingen over het belang van goed onderwijs en de waarde van wetenschap. Goed onderwijs gaat voor mij over alle talenten in dit land die we willen voorbereiden om bij te dragen aan onze samenleving. Daarbij zijn brede toegankelijkheid en gelijke kansen voor iedereen principes die deze Kamer en ook mij heel na aan het hart liggen.
Toen we keken naar de eerste suppletoire begroting, leek het — zo heb ik mij laten vertellen — in eerste instantie best een normaal en overzichtelijk voorjaar voor de OCW-begroting te worden. Er was per saldo een beperkte tegenvaller op de ramingen. Een tegenvaller op de ramingen betekent dat er meer studenten zijn. Dat kostte OCW dus meer geld en dat moesten we binnen de eigen begroting oplossen. Er waren ook wat investeringen nodig en er waren wat beleidsmatige problemen. Wensen moesten worden ingepast. Conform de begrotingsregels hebben we dat allemaal opgelost binnen de OCW-begroting, deels met inzet van meevallers, deels met middelen die relatief probleemloos konden worden vrijgemaakt en deels met bezuinigingen.
Maar helemaal aan het einde van het proces bleek dat er van OCW helaas toch nog een bijdrage aan het oplossen van de rijksbrede problematiek werd verwacht, in de vorm van een korting van 50% op de prijsbijstelling en de al vaak genoemde afschaffing van de onderwijskansenregeling. Dit betrof bij elkaar circa 350 miljoen. Op Prinsjesdag is echter bekend gemaakt dat we de bezuiniging op de onderwijskansenregeling als kabinet hebben teruggedraaid. Mijn collega, staatssecretaris Becking, zal daar zo nog dieper op ingaan. Daarnaast moeten we niet vergeten dat in deze eerste suppletoire begroting ook ruim 2 miljard aan loon- en prijsbijstelling aan de begroting is toegevoegd. Het per saldo effect van de voorjaarsbesluitvorming op de OCW-begroting is daarom nog altijd ruimschoots positief.
Voorzitter. Ik heb vier blokjes met antwoorden. Ik heb die even thematisch verdeeld. Het eerste thema is visie op onderwijs, wetenschap, innovatie en academische vrijheid. OCW blijft zich onverkort inzetten voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren. We werken aan onderwijs en wetenschap van hoge kwaliteit, waarin leerlingen en studenten de basisvaardigheden, taal, lezen, rekenen, wiskunde, digitale geletterdheid en burgerschap, leren. Over het funderend onderwijs komt mijn collega, staatssecretaris Becking, zo te spreken. Voor het vervolgonderwijs onderstrepen we het belang van alle vormen van vervolgonderwijs. Een van mijn voorgangers heeft de frase "waaier" in plaats van "ladder" gemunt. Dat vind ik ook wel een heel mooi beeld van het mbo, het hbo en de universiteit. We willen af van de opwaartse druk, van het denken in termen van hoger en lager in onze samenleving en van het idee dat hoger altijd beter is. We zetten in op een onderwijsstelsel dat ervoor zorgt dat alle jongeren op een opleiding terechtkomen die het beste past bij hun talenten, want ook praktisch talent is talent.
De wetenschap hebben we benoemd als een belangrijke pilaar van onze democratische rechtsstaat. De wetenschap voedt de samenleving, de politiek en de overheid. De heer Van Apeldoorn vroeg mij of ik ook vind dat onderwijs en onderzoek fundamenteel zijn voor onze kenniseconomie. Dat ben ik vanzelfsprekend met hem eens. Ik deel ook met hem dat een democratie floreert bij kritische, mondige, maar ook goed geïnformeerde burgers en waarheidsvinding. Het Nederlandse onderwijs- en onderzoekstelsel is zo ingericht dat wetenschap en innovatie hand in hand gaan.
Wat de innovatie voortstuwt, is de samenwerking tussen wetenschap, bedrijven en overheden. Het versterken van deze samenwerking is en blijft een punt van aandacht voor het kennisstelsel. Een goed voorbeeld is de inzet van dit kabinet op het praktijkgericht onderzoek, het pgo, waarmee in het hbo praktisch onderzoek wordt gedaan met en voor bedrijven in de regio. Het demissionaire kabinet blijft zich ervoor inzetten dat wetenschappers onafhankelijk en onpartijdig onderzoek kunnen verrichten en houdt de academische vrijheid hoog in het vaandel.
Mevrouw Roovers van GroenLinks-PvdA vroeg mij in dit kader welke rol ik voor mezelf zie in het beschermen van de wetenschap tegen aanvallen op de academische vrijheid. Daar wil ik glashelder in zijn. Het is van groot van belang dat wetenschappers wereldwijd, maar zeker in Nederland, vrij van intimidatie en beïnvloeding hun werk kunnen doen. In lijn met mijn voorgangers voer ik op Europees en internationaal niveau geregeld gesprekken over het waarborgen van de academische vrijheid. Dit heeft mijn voortdurende aandacht. In mijn aanpak om wetenschappers in Nederland te beschermen tegen intimidatie en beïnvloeding ligt mijn focus op het geven van handvatten voor de vraag hoe hiermee om te gaan. Eén voorbeeld hiervan is het platform WetenschapVeilig.
Daarnaast werden er verschillende vragen gesteld over de Nederlandse innovatiekracht in relatie tot het Draghirapport. Onder anderen de heer Van Meenen van D66 en mevrouw Perin-Gopie van Volt vroegen daarnaar. Daarover wil ik een paar zaken zeggen. Draghi bevestigt dat onderwijs, onderzoek en innovatie belangrijke factoren zijn in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Het kabinet onderschrijft in zijn reactie van 4 oktober 2024 op het Draghirapport dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. De doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie die Draghi benoemt, is opgenomen in het regeerprogramma. Hierover heeft mijn collega van EZ op 11 juli jongstleden een actieplan verstuurd. De samenwerking tussen wetenschap, bedrijven en overheden stuwt de innovatie voort. We blijven daarvoor investeren. Dat betekent dat we zowel geld geven voor vrij en nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek, oftewel fundamenteel onderzoek, als voor samenwerking op thematische uitdagingen. Vanuit OCW zetten we hier ook op in. Dat doen we bijvoorbeeld door de sectorplannen voor onderzoek en onderwijs in stand te houden. Dat doen we ook met praktijkgericht onderzoek, waar ik net ook al over sprak. Dat houdt in dat in het hbo praktisch onderzoek wordt gedaan met en voor bedrijven in de regio.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Perin.
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Het verhaal dat de minister houdt over de implementatie van het Draghirapport klinkt op zich heel mooi, maar het klinkt wel heel erg als een papieren werkelijkheid. Daartegenover moet namelijk wel geld staan. We hebben gezien dat deze regering al enorm bezuinigd heeft op wetenschap. Ik vraag me dus af hoe de minister financieel kan verantwoorden dat hij echt uitvoering geeft aan het Draghirapport.
Minister Moes:
Je kunt natuurlijk geen geld uitgeven dat er niet is. Je moet dat bij elke begroting opnieuw wegen. Zoals ik al zei, is het wel de beleidslijn. De minister van EZ heeft daar al een brief over naar de Kamer gestuurd. Het is onverkort de beleidslijn van het kabinet, maar dat wil niet zeggen dat je die van de een op de andere dag kunt implementeren. Daar heb je een ingroeipad voor nodig. Dat ingroeipad zal aan een volgend kabinet zijn, dat daar ook weer keuzes in zal moeten maken.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ik vind dit wel heel interessant. De minister zegt dat het aan een volgend kabinet is, maar het is dit kabinet dat nog in zijn missionaire situatie enorme bezuinigingen op onder andere de wetenschap heeft doorgevoerd. Er zal nu inderdaad een ingroeipad moeten komen, maar ik hoop dat in de volgende coalitie wat plannen van Volt gerealiseerd kunnen worden en er gewoon meer geld heen gaat, zodat er geen ingroeipad nodig is. Door de bezuinigingen van deze regering is de wetenschap afgebroken, zijn onderzoeken gestopt en zijn wetenschappers en docenten ontslagen. Hoe verklaart de minister dat in relatie tot het beleid, dat in de praktijk echt leidt tot ontslagen?
Minister Moes:
Ik zei al dat er voor de brede begroting geld nodig was vanuit OCW om ook de andere maatschappelijke opgaven te dekken. Daar zijn keuzes in gemaakt.
De heer Van Meenen i (D66):
Deze minister was er niet bij toen de besluiten over die bezuinigingen genomen werden. Het kan hem ook niet euvel geduid worden. Wat hem wel kwalijk genomen kan worden, is dat hij vervolgens verantwoordelijkheid neemt voor die bezuinigingen en dan hier met een stalen gezicht komt zeggen dat de beleidslijn is om extra te investeren en op weg te gaan naar die 3%. Dat is toch werkelijk niet waar te maken? Wat hebben wetenschappers aan een beleidslijn als de werkelijkheid is dat je gewoon keihard bezuinigt?
Minister Moes:
Voor de begroting voor 2025 is het inderdaad niet waar te maken. Dat ben ik met de heer Van Meenen eens.
De heer Van Meenen (D66):
En voor die voor 2026 wel dan?
Minister Moes:
Ik weet niet alle details uit mijn hoofd. Sowieso gaan we voor een heel groot gedeelte ook weer bij de Voorjaarsnota het gesprek daarover aan met de Tweede Kamer.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, we gaan nog het gesprek aan over de begroting voor 2026. Daarin wordt er geen euro extra in de wetenschap gestopt — helemaal niks. Mijn vraag is dus: wat zijn de woorden van deze minister waard, als hij het heeft over "een beleidslijn"? De mensen die dit volgen zijn niet gek. Die kijken gewoon naar wat er binnenkomt. Die hebben helemaal niks aan een beleidslijn die iets anders zegt.
Minister Moes:
Ik gaf al aan dat mijn collega, de minister van EZ, de Kamer daarover een brief heeft gestuurd. De beleidslijn is helder, maar tegelijkertijd moet er ook een sluitende begroting opgeleverd worden. Daarin zijn keuzes gemaakt.
De heer Van Meenen (D66):
"De beleidslijn is helder." Ja, de beleidslijn is helder. Dat is alsof ik tegen mijn kinderen of kleinkinderen zeg: "Jij krijgt extra zakgeld. Hier heb je het. O wacht, weet je, ik pak gewoon een tientje bij je weg." Nou, kijken wat er dan gebeurt. Dat is wat er in werkelijkheid gebeurt. Dan kan de minister van Economische Zaken wel een brief schrijven, maar van brieven van de minister van Economische Zaken kunnen geen onderzoeken gedaan worden. Hij dringt er natuurlijk op aan dat het bedrijfsleven meer gaat doen. Maar wij zijn hier de overheid. Wij moeten er juist voor zorgen dat vrij, ongebonden onderzoek dat niet direct een opbrengst heeft, wel kan plaatsvinden. Dat is de grondstof van ons bestaan, van ons land. Dat is de enige grondstof die we nog hebben. Dus mijn vraag aan de minister, ten slotte, is wat de mensen in de wetenschap en in ons land aan een beleidslijn hebben die omhooggaat als de werkelijkheid gewoon keihard bezuinigen betekent.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, de volgende keer graag via de voorzitter. Nu is het woord aan de minister.
De heer Van Meenen (D66):
Vraag ik via de voorzitter.
Minister Moes:
Er is niet alleen een beleidslijn. Er is ook, zoals ik net al aangaf, een actieplan dat mijn collega van EZ op 11 juli jongstleden heeft verstuurd.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik wil toch even doorgaan op het punt van de vorige sprekers, van de collega's. Ik hoor hier inderdaad ook mooie woorden van de minister. De minister stemde ook in met mijn woorden in de eerste termijn over het belang van onderwijs, onderzoek, wetenschap en waarheidsvinding en het belang voor onze kenniseconomie en innovatie. Nou hoor ik hem hier zeggen dat er een beleidslijn is die dat eigenlijk ook omarmt en dat we meer moeten investeren in onderzoek en innovatie. Feit is dat wat Nederland aan onderzoek uitgeeft, dalende is, ook in vergelijking met andere landen. Laat ik de vraag van collega Van Meenen in een andere vorm stellen: wat zien we van deze beleidslijn terug in de voorliggende begroting, dat wil zeggen de suppletoire begroting voor OCW?
Minister Moes:
Het is natuurlijk niet zo dat we nu helemaal niets meer uitgeven aan wetenschap en onderzoek, ook aan fundamenteel onderzoek. Dat is niet het geval. Er zijn wel keuzes gemaakt. Zoals ik al zei over de beleidslijn, is daarvan in elk geval een actieplan terug te zien. Dat actieplan is ook al naar de Kamer verstuurd.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik vroeg niet naar het actieplan. Ik vroeg naar de voorliggende begroting. Wat mij betreft kunnen we het ook alvast, al komt het later in deze Kamer, hebben over de aankomende begroting voor 2026, maar laten we ons even beperken tot deze begroting uit de Voorjaarsnota, de suppletoire begroting. Als de minister benadrukt hoe belangrijk onderzoek en innovatie zijn — daar hoort dan ook een budget bij — dan vraag ik de minister wat er in deze begroting terugkomt van die beleidslijn. Hoe is naar deze begroting vertaald hoe wetenschap en onderzoek concreet gewaardeerd worden? Daar krijg ik geen antwoord op. Dan gaat het niet over het actieplan, maar over waar we het vandaag over hebben.
Minister Moes:
Zoals ik net al aangaf, zijn er harde keuzes gemaakt bij deze begroting. Er liggen maatschappelijke opgaven. De overheidsbegroting moet goed in balans zijn. Daarin zijn keuzes gemaakt.
De voorzitter:
De heer Van Apeldoorn, tot slot.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Tot slot. Maar dan zegt de minister toch eigenlijk dat onderwijs, onderzoek en wetenschap — we hebben het in dit geval over onderzoek, wetenschap en innovatie — heel erg belangrijk zijn, maar dat als de minister van Financiën zegt de begroting niet sluitend te krijgen, we ineens een opgaaf hebben, het een stuk minder belangrijk is en we dan niets van die beleidslijn realiseren? Dat is uiteindelijk waar het op neerkomt. Het financiële plaatje prevaleert hier boven het belang en de waarde van wetenschappelijk onderzoek. Dat is toch wat de minister zegt?
Minister Moes:
Zoals ik net aangaf, zijn er keuzes gemaakt. Als er een keer bezuinigd moet worden, is dat natuurlijk pijnlijk. Dat staat in principe los van het belang dat dit kabinet hecht aan de waarde van fundamenteel onderzoek en wetenschap.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb die beleidslijn van de minister van Economische Zaken er even bij gepakt. Het zijn welgeteld negen acties, die bestaan uit de oprichting van een nationaal agentschap disruptieve innovatie, het oprichten van een R&D-lanceerplatform, het mobiliseren van 3 miljard bij pensioenfondsen en institutionele beleggers, het vergroten van de experimenteerruimte, het stimuleren van kennisvalorisatie, het verhogen van beschikbaar technisch talent, het oprichten van een EU-cofinancieringsvoorziening, de doorontwikkeling van een innovatie-instrumentarium en, ten slotte, een nationale investeringsinstelling. Met andere woorden: geen euro van de overheid. Is de minister het met mij eens dat dit niet een beleidslijn is die leidt tot hogere uitgaven aan onderzoek en innovatie van de overheid?
Minister Moes:
De doelstelling van Draghi benoemt 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, en stelt geen percentages van overheidsuitgaven voor.
De heer Van Meenen (D66):
Dat klopt precies. Dan is de conclusie: "Als overheid doen we niks. Sterker nog, we bezuinigen. We hopen maar dat het bedrijfsleven en de institutionele beleggers dat gaan compenseren." Daar komt het dan toch op neer?
Minister Moes:
Volgens mij heb ik de heer Van Meenen zonet goed gehoord dat er ook gekeken wordt naar de Europese cofinanciering, naar de co-uitgaven van de Europese Unie. Volgens mij valt dit ook onder overheidsuitgaven.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Nou ja, dat moeten we nog zien. Voorlopig kijken we immers tegen een min aan, ook in 2026.
Tot slot is mijn vraag aan de minister of hij het met mij eens is dat als je geld wil genereren bij andere instellingen, bij pensioenfondsen, bij andere grote beleggers en bij bedrijven, dat alleen maar lukt als ook de overheid daar een deel in heeft. Is de minister het met mij eens dat als de overheid zich terugtrekt, dat ook leidt tot een terugtrekkende beweging van die andere organisaties?
Minister Moes:
Ik weet niet of het onverkort zo is dat bedrijven automatisch hun investeringen terugtrekken op het moment dat de overheid haar investeringen niet ophoogt. Maar het is natuurlijk ook niet zo dat de overheid niets doet. Wij investeren wel degelijk in wetenschap, onderzoek en innovatie.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, de overheid doet niet niets ... Mijn laatste vraag, voorzitter, als het mag: is de minister het met mij eens dat de beleidslijn van de overheid is om minder te investeren in onderzoek en innovatie?
Minister Moes:
Nee, want ik heb net verteld dat de beleidslijn van de overheid is — de heer Van Meenen las dat punt uit het actieplan ook voor — om naar die 3% toe te werken.
Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):
Ik zou graag het volgende willen vragen. Ik ben blij dat dat actieplan er ligt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat nog niet goed bekeken heb, dus de minister kent het waarschijnlijk beter dan ik. Mijn vraag is of er een soort verwachting is gekoppeld aan het actieplan van hoeveel dat zou kunnen opleveren voor 2030. 2030 is volgens mij de termijn waarop dit kabinet op de 3%-norm zou zitten.
Minister Moes:
Ik moet het antwoord daarop op dit moment schuldig blijven. Ik zou daar eventueel schriftelijk op terug kunnen komen.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Dan is mijn vervolgvraag of de minister een idee heeft van het gat dat er zit tussen dat wat we geacht worden uit te geven en dat wat we daadwerkelijk uitgeven als Nederland aan innovatie- en wetenschapsbeleid. Ik kan u daarbij helpen, want dat weet ik toevallig. Ik wil er geen overhoring van maken, hoor. Maar het gat dat we te dichten hebben tot 2030 is 2,6 miljard. Mijn vraag aan de minister is of hij enige indicatie kan geven van hoe realistisch het is dat dat beleid, dat collega Van Meenen zojuist voorlas, gaat optellen tot die 2,6 miljard euro. Is daar enige indicatie voor?
Minister Moes:
Zoals ik net aangaf, moet ik daarop op dit moment het antwoord schuldig blijven, want ik ben onvoldoende thuis in deze materie. Daar zou ik dus schriftelijk op moeten terugkomen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Roovers.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Misschien is het iets om in de tweede termijn nog op terug te komen. Zou dat kunnen? Of wordt het een schriftelijk overleg? Dat kan trouwens allebei. Of komt het bij de begrotingsbehandeling?
Minister Moes:
Ik wil het proberen, maar ik durf niet heel hard toe te zeggen of dat in de tweede termijn lukt, omdat ik niet weet of ik hiervoor informatie nodig heb van een ander departement dan mijn eigen. Daar moet ik het dus even van laten afhangen. Als deze informatie alleen bij EZ beschikbaar is, dan wordt het misschien lastig, want ik heb op dit moment geen mensen van EZ bij me.
De voorzitter:
Dan horen we in de tweede termijn of u het kunt beantwoorden, en anders horen we wanneer en op welke wijze. U vervolgt uw betoog.
Minister Moes:
Dan ben ik bij mijn tweede blokje aangekomen: prijsbijstelling en bezuinigingen.
De voorzitter:
Minister, mag ik u nog wat vragen? U had vier blokjes aangekondigd, maar ik heb alleen de titel van het eerste blokje: visie. Heeft u alvast de titels van het tweede, derde en vierde blokje?
Minister Moes:
Het tweede is: prijsbijstelling en bezuinigingen. Het derde is BPRC en het vierde is overige.
De voorzitter:
Sorry, BPRC?
Minister Moes:
BPRC, dat gaat over het testcentrum met non-humane primaten.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Moes:
Er zijn wat specifieke vragen gesteld over de prijsbijstelling en de bezuinigingen. Een goede Nederlandse economie vereist dat overheidsfinanciën in balans zijn en dat ze op lange termijn houdbaar zijn. Daarom hebben we scherpe keuzes moeten maken. Ik ben blij dat de bezuiniging op de onderwijskansenregeling van tafel is.
De heer Van Apeldoorn vroeg hoe ik aankijk tegen de erfenis die ik heb ontvangen. Met deze eerste suppletoire begroting wordt de OCW-begroting structureel met 2 miljard euro verhoogd, vooral door loonbijstelling. We hebben een aantal problemen en tegenvallers op de begroting opgelost, zoals de begrotingsregels voorschrijven, maar we zien ook de problemen waar dit kabinet rijksbreed voor staat. Al met al verdedig ik hier een aanpassing van de Onderwijsbegroting, waarmee we ons kunnen blijven inzetten voor onze beleidsdoelstellingen.
De heer Van Meenen vroeg hoe ik verwacht dat kinderen en jongeren hun talenten kunnen ontwikkelen en dat docenten hun werk kunnen voortzetten. De huidige tijd met alle uitdagingen vraagt om het gezond houden van de overheidsfinanciën en om de bijbehorende bezuinigingen. Maar binnen deze kaders blijven we werken aan onderwijs en wetenschap van hoge kwaliteit, waarin leerlingen en studenten de basisvaardigheden goed leren: taal, rekenen, lezen, wiskunde, digitale geletterdheid en burgerschap.
Het lid Perin-Gopie van Volt vroeg of ik kan toelichten waarom in het vervolgonderwijs minder prijsbijstelling wordt ontvangen, terwijl andere sectoren de inflatie wel volledig gecompenseerd krijgen. Of de prijsbijstelling wordt uitgekeerd aan de vakdepartementen is bij iedere voorjaarsnota een kabinetsbesluit. Dit jaar is de helft van de prijsbijstelling uitgekeerd aan OCW. Het uitkeren van de prijsbijstellingen is wettelijk verplicht voor het primair onderwijs, de rijksbijdrage media en de studiefinanciering. Daarom hebben die sectoren de volledige prijsbijstelling ontvangen. Hierna resteerde, doordat we als OCW de helft kregen, nauwelijks prijsbijstelling voor overige onderdelen van de OCW-begroting. Tevens is dit jaar ook voor het voortgezet onderwijs de prijsbijstelling volledig uitgekeerd. Op andere plekken binnen de begrotingsartikelen van het funderend onderwijs is geschoven om dit mogelijk te maken.
Ook werd gevraagd wat het betekent voor instellingen in het vervolgonderwijs die weinig compensatie voor inflatie ontvangen. Het verschilt per instelling hoe de begroting hier al dan niet op wordt aangepast en wat dit betekent. Dat komt ook door de manier van financieren, namelijk die lumpsumfinanciering. In het algemeen geldt dat als een budget niet meestijgt met de inflatie, er in reële zin minder budget is. De loonbijstelling wordt wel uitgekeerd in alle sectoren. In totaal gaat het om ruim 2 miljard aan loon- en prijsbijstelling.
Een andere vraag die werd gesteld door zowel CDA als GroenLinks-PvdA is wat het OCW-aandeel in de rijksbrede bezuiniging betekent in relatie tot de besluitvorming tijdens de afgelopen Miljoenennota. Bij de Miljoenennota heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt om maatschappelijke opgaven te kunnen betalen. Zo wordt een deel van de prijsbijstelling 2026 onder meer ingezet om de onderwijskansenregeling terug te kunnen draaien. Hoeveel dit precies bedraagt voor OCW wordt bij de Voorjaarsnota 2026 bekend. Op dit moment is daarom nog niet te zeggen wat de effecten zijn. Tijdens de afgelopen Algemene Financiële Beschouwingen is in de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin het kabinet verzocht wordt om te onderzoeken hoe er een wettelijk kader voor de prijsontwikkeling ingesteld kan worden voor het vervolgonderwijs. Mijn collega Becking en ik zullen de Kamer hierover nog dit jaar een brief sturen.
Dan kom ik bij het BPRC.
De voorzitter:
Er is eerst nog een interruptie van mevrouw Roovers.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik ben in de veronderstelling dat we hiermee nu het blokje prijscompensatie gehad hebben. Ik heb drie vragen van mezelf genoteerd waarop ik niet precies antwoord heb gekregen. Ik probeer die nog even te stellen. De eerste is eigenlijk de volgende. U heeft natuurlijk ook de oproep van de bonden ontvangen: hol het onderwijs niet uit. Zij zien namelijk het niet toekennen van die prijsbijstelling als een bezuiniging. Mijn vraag is eigenlijk concreet: bent u met de bonden en de koepels in gesprek over hoe zij dit voornemen voor 2026 moeten verteren?
Minister Moes:
Ik heb persoonlijk nog niet voldoende tijd gehad om met alle bonden kennis te maken en hierover het gesprek aan te gaan, maar als OCW zijn we natuurlijk doorlopend in gesprek met de bonden en koepels.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Dus u gaat daarmee in gesprek, neem ik dan aan. Mijn vervolgvraag is eigenlijk de volgende. Er is in de Tweede Kamer een motie aangenomen over het gelijktrekken van die loonbijstelling voor andere sectoren. Mijn vraag aan de minister is of hij mogelijkheden ziet om dit wettelijk te verankeren en of hij nog mogelijkheden ziet om daar in zijn termijn een begin mee te maken.
Minister Moes:
Bij mijn weten ging de motie daarover. Voor sommige stukken die onder deze OCW-begroting vallen, is wel het geval dat dit wettelijk verankerd is. Een moment, hoor. Of die prijsbijstelling wordt uitgekeerd aan de vakdepartementen is iedere voorjaarsnota een kabinetsbesluit. Het uitkeren van die prijsbijstelling is dan wettelijk verplicht voor het primair onderwijs, de rijksbijdrage media en de studiefinanciering. Volgens mij ging de motie over onderzoeken of dat ook kan voor de andere sectoren binnen de OCW-begroting. Dus volgens mij klopt het. Volgens mij vraagt u hetzelfde als de motie.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik had de indruk dat de motie nogal vaag was en verzocht om een onderzoek te doen, terwijl het zo nuttig zou zijn om dat echt wettelijk te verankeren.
Misschien hoort mijn laatste vraag niet bij dit blokje, maar die heb ik gesteld in het kader van die loonprijsbijstelling over de suppletoire begroting 2025. Het is de vraag wat het zou betekenen als deze begroting het niet zou halen in deze Kamer. Komt u daar misschien later nog op terug? Ik ben daar namelijk ook zeer nieuwsgierig naar.
Minister Moes:
Ik meen dat dat terugkomt in het blokje overig.
De heer Rietkerk i (CDA):
We horen de minister zeggen dat de loonbijstelling gecompenseerd wordt. Dat is duidelijk. Het deel van de prijsbijstelling komt qua effecten bij de Voorjaarsnota 2026. Kan de minister toezeggen dat de informatiebrief over het wettelijk kader voor de prijsbijstelling voor de behandeling van de begroting in deze Eerste Kamer komt?
Minister Moes:
Als het gaat om de motie hierover: ik heb toegezegd dat collega Becking nog dit kalenderjaar een brief naar de Kamer stuurt. Volgens mij is dat voor de behandeling van de Voorjaarsnota.
De heer Rietkerk (CDA):
Ik hoor de minister zeggen dat het voor de behandeling van de Voorjaarsnota is. Dat klopt, maar de begrotingsbehandeling van OCW zal waarschijnlijk ook nog even duren. Ik zou graag de toezegging willen hebben dat de informatiebrief over het wettelijk kader voor de prijsbijstelling voor de behandeling van de begroting van OCW in de Eerste Kamer komt, zodat we die kunnen betrekken bij de behandeling van de begroting voor 2026.
Minister Moes:
Als dat praktisch haalbaar is — daar gaan wij zeer zeker ons best voor doen — dan wil ik dat graag doen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Moes:
Er zijn door verschillende leden vragen gesteld over het BPRC. Allereerst wil ik zeggen dat ik aan de Tweede Kamer heb toegezegd dat ik het amendement onverkort zal uitvoeren. Met het aannemen van de wet die vandaag voorligt in uw Kamer ga ik ook het amendement uitvoeren. Dat was een vraag van het lid Rietkerk.
Daarnaast heb ik in de laatste schriftelijke beantwoording aan uw Kamer toegezegd dat ik hierover in 2026 een brief zal sturen naar de Tweede Kamer. Ik zal in deze brief ingaan op de opties die er zijn om bijvoorbeeld het risico te vermijden dat lopende onderzoeksprojecten voortijdig stilvallen. Dat zeg ik ook even in de richting van de heer Van Knapen van de BBB. In deze brief zal ik ook ingaan op de vraag of aanvullende financiering op enig moment noodzakelijk is en, zo ja, hoe dit kan worden ingevuld.
Ik blijf mij natuurlijk altijd breed informeren over en inzetten voor de ontwikkeling van proefdiervrije alternatieven. Overigens krijg ik daarover ook nog informatie toegestuurd door uw partijgenoten in de Tweede Kamer, die erg welkom is. Ik jaag deze transitie aan door onder andere de uitvoering van het amendement-Kostić, het Groeifondsproject Ombion, met 124 miljoen voor de validatie van proefdiervrije methodes, en de programma's vanuit de NWA, bijvoorbeeld de 3,6 miljoen voor de acceptatie van proefdiervrije methodes.
Er is gevraagd naar de roadmap voor de ontwikkeling van proefdiervrije alternatieven. Die is breder dan alleen het testcentrum van het BPRC. Deze transitie wordt aangestuurd door het programma TPI, Transitie Proefdiervrije Innovatie. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega van LVVN. Graag ga ik met hem en de andere partners in dit programma in gesprek om te bepalen of de deadlines eventueel scherper kunnen.
Er werd mij door de Partij voor de Dieren gevraagd om toe te zeggen dat ik de motie van het lid Kostić zal uitvoeren. Het betreft de motie die vraagt om het amendement uit te voeren. Volgens mij is nu drie keer gevraagd om dat toe te zeggen en dat heb ik bij dezen gedaan.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Ik heb de discussie over het amendement-Kostić natuurlijk gevolgd. Die discussie ging met name over de vraag of het kabinet niet alleen het amendement, maar ook de toelichting op het amendement integraal zal uitvoeren. Ik wil van de minister graag nog een keer de bevestiging horen dat het kabinet inderdaad het hele amendement, inclusief de toelichting, gaat uitvoeren.
Minister Moes:
Ja, dat heb ik ook toegezegd aan de Tweede Kamer. Het amendement verandert niet zozeer de wettekst, maar kwam ook met een toelichtingstekst, waarin stapsgewijs budget geoormerkt werd om om te buigen naar de financiering van proefdiervrije methoden. Dat heb ik toegezegd.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Fijn. Even over de brief die de minister in 2026 naar de Tweede Kamer zal sturen. Het lijkt erop dat het amendement Kostić daarmee gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt, omdat er alsnog… Die 12,5 miljoen per jaar blijft dan beschikbaar voor het BPRC, maar dan voor alternatieven en niet voor dierproeven. Maar het lijkt er nu op dat het kabinet op zoek is naar additionele middelen om alsnog die dierproeven in het BPRC voort te kunnen zetten. Is dat correct? Heb ik dat goed begrepen? Want daarmee voert het kabinet misschien wel de letter van het amendement uit, maar niet de geest van het amendement. De geest van het amendement was namelijk juist om het aantal dierproeven bij het BPRC terug te dringen of in ieder geval de subsidie van de rijksoverheid voor de dierproeven in het BPRC terug te dringen. Als er via de achterdeur weer naar andere financiering wordt gezocht voor dierproeven bij het BPRC, gaat de financiering van het BPRC omhoog — daar zal het BPRC heel blij mee zijn — maar gaat het aantal dierproeven bij het BPRC niet omlaag en dat was de geest van het amendement.
Minister Moes:
Laat ik vooropstellen dat het ook de beleidslijn van dit kabinet is om het aantal dierproeven zo snel als veilig kan naar nul te krijgen. In die toelichtingstekst van het amendement staat ook dat hiermee niet per se een einde komt aan die proeven en dat er ook gezocht kan worden naar alternatieve financiering. Dat staat in de toelichtingstekst van dit amendement.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
We lopen misschien een beetje vooruit op een brief die de minister nog moet gaan schrijven in 2026, maar de bedoeling van het amendement is om de subsidie vanuit de rijksoverheid voor dierproeven bij het BPRC af te bouwen. Dat is de bedoeling van het amendement. Nogmaals, als er dan via de achterdeur wordt gezocht naar andere financiering vanuit de rijksoverheid om die dierproeven door te laten gaan, dan wordt het amendement dus niet integraal uitgevoerd, in mijn lezing. Maar daar zullen we dan nog uitgebreid over komen te spreken als de minister de brief stuurt in 2026.
Minister Moes:
Zeker.
De heer Van de Sanden i (Fractie-Van de Sanden):
Heb ik goed gehoord dat de minister zegt dat hij de toezegging voor de roadmap nog niet kan doen omdat hij daarvoor eerst nog met zijn collega in gesprek moet gaan? Wat is daar volgens u voor nodig? Aan welke voorwaarden zouden er moeten worden voldaan? Wanneer kunt u daar een antwoord op geven?
Minister Moes:
Ik kan daar nu niet eigenstandig een volledige toezegging op doen, omdat ik dit samen met mijn collega moet bespreken. Vanuit OCW ben ik alleen verantwoordelijk voor het BPRC. Ik wil eigenlijk niet treden in het terrein van mijn collega.
De heer Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden):
Ik begrijp u. Tegelijkertijd is het wel van belang in het kader van datgene waar we het vanavond met elkaar over hebben. Ik zou het op z'n minst plezierig vinden om van u te horen wat ervoor nodig is, volgens u althans, om ervoor te zorgen dat die roadmap er wel kan komen. Wanneer denkt de minister daar een antwoord op te kunnen geven?
Minister Moes:
Voor zover dat onder mijn verantwoordelijkheid valt: ik heb net al aangegeven dat het gebruik van die non-humane primaten wat dit kabinet betreft zo snel als veilig mogelijk is naar nul wordt gebracht en dat er dus volledig in wordt gezet op alternatieven. Ik heb ook al genoemd dat we daar diverse dingen voor doen vanuit het Groeifondsproject en met programma's uit de NWA. Denk onder andere ook aan het amendement-Kostić. Wat daar verder voor nodig is, is ook een technische vraag. Die hangt samen met de vraag hoever die technologische ontwikkeling is, die we volgens mij allemaal toejuichen, omdat we graag zouden willen dat dit niet meer nodig is.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van de Sanden.
De heer Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden):
Ik begrijp en ik waardeer de goede intentie van de minister en het kabinet. Nogmaals, dank daarvoor. Maar het zou wel comfort bieden als daar wat meer concreet handen en voeten aan zou kunnen worden gegeven. Dat mis ik op dit moment nog wel.
Minister Moes:
Nogmaals, voor zover dat het BPRC betreft moeten we dat in overleggen met het veld doen, om erachter te komen wat het minimale niveau is waarom het, puur vanuit het veiligheidsperspectief, bijvoorbeeld geen onnodige extra proef is. Dan heb je het bijvoorbeeld ook over pandemieparaatheid en dergelijke. Dat doen we continu in dialoog met het veld. Daarbij investeren we ook veel in proefdiervrije methoden. Dat bredere vraagstuk moet ik echt samen met mijn collega oppakken.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik heb de minister ook nog gevraagd of hij kan toezeggen dat hij zich breed laat informeren in voorbereiding op de brief voor 2026.
Minister Moes:
Volgens mij heb ik die vraag beantwoord. Natuurlijk laat ik mij heel graag breed informeren. Dat doe ik doorlopend, zeker ook op dit onderwerp.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Fijn. Even over die roadmap. Ik heb in eerste termijn een betoog gehouden dat de Nederlandse overheid inderdaad investeert in alternatieven. Ik ken het TPI-programma goed. Wat daarin mist, is niet alleen het investeren in alternatieven, maar ook het uitstippelen van een tijdpad voor het uitfaseren van dierproeven. We investeren heel veel in alternatieven, ook via NWO-subsidies et cetera, niet alleen bij BPRC, maar ook via andere financieringsstromen. Maar wat mist, is een visie op het uitfaseren van de dierproeven, waardoor de vervanging van dierproeven door nieuwe technieken eigenlijk niet van de grond komt, of in ieder geval niet snel genoeg. TPI wordt geleid door uw collega van LVVN, maar het is een samenwerking van de verschillende departementen, dus u zou in overleg met de verschillende departementen tot een roadmap kunnen komen, ook vanuit de visie van OCW, om niet alleen te werken aan investeringen in alternatieven, maar ook in het uitfaseren van dierproeven. Dus ik vraag de minister — sorry dat het een hele lange interruptie is, voorzitter — wat zijn visie is op niet alleen het stimuleren van de alternatieven, maar ook op het uitfaseren van dierproeven.
Minister Moes:
Zoals ik net al zei, is de visie van deze minister en van dit kabinet dat zo snel als dat veilig kan de proeven met non-humane primaten afgebouwd worden naar nul. Wat we daarvoor doen, is onder andere investeren in validatie van proefdiervrije methodes, maar ook gericht investeren vanuit de programma's van de NWA voor de acceptatie van proefdiervrije methodes. Dus we investeren wel degelijk ook in de adaptatie en acceptatie van de proefdiervrije methodes.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Mijn vraag over de roadmap was breder dan alleen het BPRC. Die gaat over dierproeven in de breedste zin des woords, dus ook bij andere universitaire onderzoekscentra. Laat ik de vraag anders stellen. Is deze minister bereid om in samenwerking met zijn collega's te onderzoeken of zo'n roadmap in 2026 te ontwikkelen is?
Minister Moes:
Voor zover dat dit het terrein van OCW betreft: ja. Maar ik wil niet op het terrein treden van mijn collega van LVVN, dus daar ben ik wat terughoudend in, omdat ik anders een toezegging zou doen die niet mijn eigen terrein betreft. Dus ik wil best toezeggen dat ik met mijn collega het gesprek aanga of de roadmap mogelijk is. Maar ik durf er geen toezegging op te doen of we dat daadwerkelijk gaan doen of niet, want dan zou ik echt buiten mijn eigen beleidsterrein treden.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dat begrijp ik. Zou de minister daar wellicht voor de tweede termijn antwoord op kunnen krijgen of zou hij misschien in tweede termijn antwoord kunnen geven op de vraag of hij daar vanavond nog antwoord op zou kunnen geven? Zo niet, zou de minister deze Kamer dan daarover kunnen informeren per brief of op een andere manier?
Minister Moes:
Ik ben natuurlijk altijd bereid om ook deze Kamer te informeren over het resultaat van de toezegging die ik net deed. Ik weet niet of ik in de tijd tussen de eerste en de tweede termijn mijn collega kan bereiken, maar ik zal een poging doen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Moes:
Volgens mij ben ik aangekomen bij het laatste blokje. Er zijn een aantal vragen gesteld die niet onder de drie eerder behandelde thema's vallen. Die zal ik in dit blokje behandelen.
Er is gevraagd wat de gevolgen zijn als uw Kamer deze eerste suppletoire begroting verwerpt. Als deze eerste suppletoire begroting niet wordt aangenomen, zijn de daarin opgenomen uitgavenmutaties niet rechtmatig. Verreweg de grootste post is de loon- en prijsbijstelling van circa 2 miljard, die inmiddels al is uitgekeerd aan het veld. We kunnen dit geld niet terughalen. Om deze uitgave alsnog rechtmatig te maken, moeten er verschillende stappen worden gezet. Inmiddels is de volgende suppletoire begroting, die van september, al door de Tweede Kamer aangenomen. Die is gebaseerd op de standen van de eerste sup, maar dat is feitelijk incorrect als de eerste sup door deze Kamer wordt verworpen. We zullen een novelle op de septembersup moeten indienen waarin de beginstanden veranderen en ook de mutaties uit de eerste sup opnemen en mogelijk ook nieuwe wijzigingen die ervoor kunnen zorgen dat beide Kamers wel kunnen instemmen met de begroting. Ook zullen we een nota van wijziging op de begroting van 2026 moeten indienen, omdat daarin ook is uitgegaan van de standen in de eerste sup van 2025 en om de meerjarige doorwerking van de voorjaarsnotamutaties te verwerken. De uitgaven in 2025 zijn pas rechtmatig als beide Kamers met de nieuw ingediende suppletoire begroting hebben ingestemd. Die zal dus nog in 2025 door de nieuwe Tweede Kamer en door uw Kamer moeten. Kortom, dat zou geen makkelijk proces worden. Daarnaast is het amendement-Kostić natuurlijk ook niet aangenomen als deze eerste sup niet zou worden aangenomen door uw Kamer.
Er is gevraagd welke mogelijkheden ik zie om de positie van universiteiten op bepaalde ranglijsten te handhaven. Ik vind het van belang om te benoemen dat de ranglijsten geen recht doen aan de verschillende kwaliteiten van universiteiten op het gebied van onderzoek, onderwijs en maatschappelijke impact. Universiteiten die sterk zijn in bijvoorbeeld onderwijs kunnen benadeeld worden wanneer de rankings vooral op publicaties en citaties sturen.
Er is gevraagd of ik van plan ben de verplichte stagevergoeding wettelijk vast te leggen. Op dit moment verken ik de opties in wetgeving om stagevergoedingen ook wettelijk te verplichten. Die verkenning stuur ik eind 2025. Vervolgens zal ik zoals toegezegd de Tweede Kamer in Q2 '26 informeren over de contouren van een wetsvoorstel Verplichte stagevergoedingen.
Mevrouw Roovers stelde een vraag over de publieke omroep en de resultaten van specifiek het project BBC Verify en andere projecten die vanuit de Britse overheid zijn opgestart. Die resultaten zijn mij niet bekend. Het staat de omroepen uiteraard vrij om best practices met andere landen uit te wisselen. Verder klopt het dat de publieke omroep voorziet in onafhankelijke informatievoorziening. Daarmee wordt de impact van desinformatie verkleind. Daar mogen we in Nederland trots op zijn. Ik vind het echter niet aan mij om specifieke journalistieke projecten bij de publieke omroep te ondersteunen. Dat is iets voor de omroepen om zelf te doen. Bij OCW blijven we mediawijsheid ondersteunen, bijvoorbeeld via Netwerk Mediawijsheid.
De heer Rietkerk vroeg mij welke investeringen waar het onderwijs op wacht gedaan kunnen worden via de eerste suppletoire begroting. In die eerste suppletoire zit nog één post met nieuw beleid, namelijk de middelen voor weerbaarheid van kennisinstellingen. Het gaat om 16,7 miljoen. De middelen voor weerbaarheid hebben als doel onderzoek beter te beschermen tegen statelijke actoren door het nemen van fysieke en digitale beveiligingsmaatregelen binnen de kennisinstellingen. Die maatregelen dragen direct bij aan de weerbaarheid van de kennissector. Het gaat dus om kennisveiligheid. Dit vormt een onderdeel van de bredere maatschappelijke weerbaarheidsopgave tegen militaire en hybride dreigingen. De uitvoering van deze besteding aan de kennisinstellingen moet uiterlijk eind oktober starten.
De heer Walenkamp vroeg mij naar de coördinatie van het in beeld brengen van leegstaande kantoorpanden voor studentenhuisvesting. Ik kan hier zelf geen toezegging over doen, want ik ga niet over het woningbeleid. Dat is belegd bij het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De bestemming van leegstaande kantoorpanden is belegd bij gemeenten. Ik wil wel toezeggen dit bij mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening onder de aandacht te brengen.
De heer Walenkamp vroeg mij naar een overzicht van mensen die beduidend meer verdienen dan de balkenendenorm en wat ik hiervan vind. Ik ben bereid zo'n overzicht te leveren van organisaties in de OCW-sectoren. De bezoldiging voor niet-topfunctionarissen is niet gemaximeerd in de Wet normering topinkomens, maar moet wel openbaar gemaakt worden als de bezoldiging boven het WNT-maximum ligt.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Dank voor de toezeggingen. Specifiek op het eerste punt refereerde ik aan de groei van de problemen die scholieren en studenten ervaren door niet dicht bij hun school en studie te kunnen zitten. Daardoor komen ze in allerlei problemen. Erkent u dat? Gaat u daar specifiek iets mee doen? Want dat is wel uw beleidsterrein.
Minister Moes:
Dan heb je er het eigenlijk over dat het voor iedereen in Nederland mogelijk moet zijn om binnen redelijke afstand kwalitatief hoogstaand onderwijs te genieten en over het hebben van een zo volledig mogelijk onderwijsaanbod per regio. Daar werk ik aan, onder andere via een financieringsstelselwijziging, bijvoorbeeld bij het mbo, om ervoor te zorgen dat regionaal — we zijn echt regionaal aan het kijken — die financieringsstructuur anders wordt, zodat scholen en mbo-instellingen minder met elkaar concurreren en meer gaan samenwerken om er samen voor te zorgen dat een regionaal onderwijsaanbod in stand blijft, ook in de krimpgebieden. Daar ben ik zeer zeker mee bezig. Dat heeft mijn aandacht.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Dank dat u deze handschoen oppakt. Kunt u concreet zeggen wanneer u met dat plan komt?
Minister Moes:
Ik weet niet uit mijn hoofd wanneer ik weer over concrete stappen communiceer naar de Kamers, maar we zijn dus bezig met een vrij grote stelselwijziging. Dus dat is hoogstwaarschijnlijk aan mijn opvolger.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Moes:
Ik was eigenlijk nog bezig met die bezoldiging. In elk geval gaat het bij de OCW-begroting om een kleine groep mensen, hooguit enkele tientallen personen. Het betreft met name hoogleraren bij de universiteiten. Ik vind natuurlijk dat er altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met belastinggeld. Wel kan het zijn dat een instelling hier een goede afweging in maakt, bijvoorbeeld specifiek voor het aantrekken van een topwetenschapper of iets dergelijks.
Dat was van mijn kant de beantwoording, voorzitter.
De heer Rietkerk (CDA):
Als ik het goed begrijp, noemt de minister twee hoofdpunten naar aanleiding van de vraag wat de effecten zijn als de suppletoire begroting niet wordt aangenomen. Eén: de minister geeft aan dat de 2 miljard met betrekking tot de loonbijstelling al is overgemaakt; dat is dus wellicht een effect. Ten tweede: gaat het bij het nieuwe beleid dat te maken heeft met weerbaarheid om cyberweerbaarheid en cybersecurity en om die 16,7 miljoen? Zijn dat de twee bedragen of is het nog meer?
Minister Moes:
Ik had het ook nog over het amendement-Kostić, een niet aangenomen amendement. Maar het gaat inderdaad om die 16,7 miljoen die nog naar de instellingen moet gaan. Dat gaat echt over kennisveiligheid en externe bedreigingen, bijvoorbeeld door statelijke actoren die echt onze veiligheid bedreigen.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nog twee vragen op mijn briefje staan, maar het kan zijn dat die bij de staatssecretaris zitten. Nee, eigenlijk zijn het drie vragen: over de brede brugklas, de arbeidsmarktkrapte en de scholen in Caribisch Nederland. Zijn die alle drie voor de staatssecretaris?
Minister Moes:
Ja.
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Oké, dan wacht ik dat af.
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Misschien heb ik u niet goed gehoord. Gaat de staatssecretaris nog in op de vier andere door mij gestelde vragen?
Minister Moes:
Ja.
De voorzitter:
Er zijn in deze termijn geen vragen meer voor de minister. Dan geef ik het woord graag aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Becking i:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik alle leden hartelijk bedanken voor de bijdragen in de voorgaande vragenrondes en de eerste termijn van dit debat. Ook ik sta voor de eerste keer hier in uw Kamer, om te spreken over een onderwerp dat mij na aan het hart gaat. Onderwijs loopt namelijk als een rode draad door het leven van mij en mijn familie. Zo werkte mijn vader 40 jaar als directeur in het basisonderwijs, stonden mijn schoonouders allebei voor de klas en thuis zie ik mijn drie kinderen hun weg zoeken in het onderwijs en in hun studie. Zelf heb ik ook vele jaren in het onderwijs gewerkt. Die ervaringen zijn dan ook mijn drijfveer. Iedereen verdient een eerlijke kans en een goede toekomst.
Voorzitter. Het draait vandaag om de eerste suppletoire begroting van het ministerie van OCW en dus om geld. Maar als we door dat geld heen kijken, dan zien we mensen: leerlingen die in de bloei van hun leven zijn en zich in een razend tempo ontwikkelen tot volwassenen. Dan zien we leraren, ondersteunend personeel, schoolleiders en schoolbestuurders die dagelijks met hart en ziel werken om die leerlingen de best mogelijke basis mee te geven, ondanks alle uitdagingen waar ze vandaag de dag voor staan. School moet de plek zijn waar je als leerling goed leert lezen, schrijven en rekenen, en waar een deskundige leraar voor de klas staat, die weet hoe zijn leerlingen ervoor staan en die weet wat ze nodig hebben en wat ze bezig houdt. Vanuit dat perspectief zal ik ook hier met volle inzet deze Voorjaarsnota verdedigen. Ik ben blij dat ik dat kan doen in de wetenschap dat een heikel punt ten aanzien van het voortgezet onderwijs, namelijk de bezuiniging op de onderwijskansenregeling, is teruggedraaid. Het is cruciaal dat we onze leerlingen een goede basis meegeven. Dat begint in het onderwijs, waar je goed moet leren lezen, schrijven en rekenen, en waar je wegwijs wordt in de digitale wereld en als actief burger in onze samenleving. Daar zet ik me vol voor in. Want het kabinet mag dan wel demissionair zijn, de leerlingen en de leraren zijn dat niet.
Voorzitter. Ik ga over tot de beantwoording van de vragen. Als eerste de vragen van mevrouw Roovers. Welke andere instrumenten dan de subsidie voor de brede brugklassen kunt u inzetten? Scholen houden ook zonder subsidie de mogelijkheid om brede brugklassen op te zetten en hun aanbod voort te zetten, bijvoorbeeld in de vorm van een tweejarige dakpanbrugklas. Ik ondersteun hen daarbij door in te zetten op kennisopbouw en kennisdeling op dit punt. Zo gaan scholen en wetenschappers hiermee aan de slag in verschillende leertrajecten. Ook blijven we investeren in gelijke kansen in de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Zo subsidiëren we bijvoorbeeld scholen die willen samenwerken aan een soepele overgang voor leerlingen van p.o. naar vo. Er is dus een programma om dat te bevorderen. Er is ook aanvullende bekostiging voor brede schoolvestigingen. Leerlingen kunnen op deze vestigingen soepeler wisselen van onderwijsrichting, zonder dat ze daarvoor naar een ander schoolgebouw hoeven.
De heer Van Meenen i (D66):
In ons onderwijs selecteren we vroeg en hard. Om dat te verzachten is de brede brugklas een heel goed idee, omdat voor de meeste kinderen 11 jaar of 12 jaar veel te vroeg is om te bepalen waar ze uiteindelijk terechtkomen. Omdat scholen in het verleden steeds meer gingen categoriseren en er steeds meer een sjoelbak van maakten — je moest op je 11de of 12de al in een bepaalde richting — heeft de overheid in de hoedanigheid van vorige kabinetten besloten om dat te subsidiëren. Er werd extra geld beschikbaar gesteld voor het realiseren van die brede brugklassen. Dat halen we nu weg. Althans, ik haal het niet weg, maar dit kabinet doet dat. Dan kun je wel zeggen dat een school nog steeds de mogelijkheid heeft om dat te doen, maar het probleem was nou juist dat scholen dat niet meer deden. Hoe is de reactie van de staatssecretaris daarop? Gaat hij in de gaten houden wat er nu gebeurt op het gebied van brede brugklassen? Is hij zelf überhaupt een voorstander van deze brede brugklassen?
Staatssecretaris Becking:
Nogmaals, ook los van de subsidie blijft de mogelijkheid bestaan om die varianten op te zetten. Daar is die subsidie niet per se voor nodig. Je kunt een tweejarige dakpanbrugklas opzetten. Wij steunen dat door daarbij te helpen en daar kennis over op te bouwen. We monitoren dat ook, dus we weten grosso modo waar dat wel en niet gebeurt. Daar zijn goede voorbeelden van. Die ervaringen komen dus tot ons en die delen we ook.
De heer Van Meenen (D66):
Zou de staatssecretaris dat ook met de Kamer kunnen delen? Zou hij nu als een soort nulmeting — niet "nu" in de zin van vandaag, maar in de komende tijd — de Kamer kunnen informeren over de stand van zaken ten aanzien van brede brugklassen? Kan hij dat jaarlijks monitoren om te kijken wat er gebeurt, zodat we ook weer tijdig deze in mijn ogen verkeerde richting naar de goede kunnen ombuigen?
Staatssecretaris Becking:
Ik wil wel kijken of ik u daar nader over kan informeren. Van een jaarlijkse rapportageplicht die ik daarachter weg hoor komen, denk ik: we moeten er misschien nog eens even naar kijken hoe we dat dan kunnen inrichten. Dat leidt dan namelijk weer tot extra administratieve verplichtingen, kost weer geld et cetera. Maar ik heb best de bereidheid om daar eens naar te kijken en u daarover te informeren.
De heer Van Meenen (D66):
Het is van groot belang voor de kansen van heel veel kinderen.
Staatssecretaris Becking:
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Ga zo door. Ga zo door. Dat was het goede antwoord. Maar dan is het ook wel onze plicht om heel goed te kijken naar wat er nu gebeurt. We gaan het beleid wijzigen. Dat scholen dat nog steeds kunnen, is fijn. Maar nogmaals, in de afgelopen tien jaar hebben we gezien dat het aantal brede brugklassen steeds verder terugliep. Dat hebben we weten te keren. Nu gaan we dus weer terug naar het beleid van pak 'm beet tien jaar geleden. Dan is het echt van belang voor heel veel kinderen om goed te kijken naar wat er nu gebeurt. Wat dat betreft rust er een verantwoordelijkheid op ons. Dus mijn vraag blijft: is de minister bereid om ons nu en in de komende jaren te informeren over hoe het zich ontwikkelt?
Staatssecretaris Becking:
Ja. Ik dacht dat ik daar antwoord op had gegeven. Die bereidheid heb ik. Maar ik ben wel een beetje terughoudend als het een jaarlijkse rapportageverplichting moet worden. Maar nogmaals, laten we beginnen met een informerende brief over waar we nu staan.
De volgende vraag, van mevrouw Roovers, ging over goede en gekwalificeerde leraren voor de klas. Ten eerste zetten we volop in op goede lerarenopleidingen — wat dat betreft zijn er ook heel veel ontwikkelingen momenteel — goede begeleiding van startende leraren en het stimuleren van goed werkgeverschap. Om dat laatste te stimuleren is er een wetsvoorstel in voorbereiding over strategisch personeelsbeleid en arbeidsmarktmaatregelen. Om te zorgen voor voldoende leraren zetten we ook in op zijinstroom, dus meer mensen uit andere sectoren die in het onderwijs kunnen instromen. Daar is ook veel belangstelling voor. Dat gaat niet altijd even makkelijk, maar daar worden goede resultaten geboekt. Er loopt ook een grote campagne om het beroep van leraar aantrekkelijk te maken. Dus volgens mij doen we er alles aan om het aantrekkelijk te maken om te gaan werken in het onderwijs, maar ook om daar te blijven werken, want de uitstroom verdient hier ook alle aandacht. Het lastige is natuurlijk wel dat we dat doen in een demografische situatie met flinke achteruitgang qua beschikbare mensen en dat er natuurlijk overal arbeidsmarktkrapte is, dus het is best een stevig traject. Ik blijf er aandacht voor hebben, om ervoor te zorgen dat er toch echt wel meer leraren voor de klas gaan staan en dat ze voor dit mooie vak kiezen.
Dan de vraag over het Caribische deel van Nederland. De kwaliteit en continuïteit van het onderwijs in Caribisch Nederland hebben ook mijn voortdurende aandacht. Ik werk met de openbare lichamen en schoolbesturen aan een verbetering daarvan op de door u genoemde punten. De in 2023 per eiland gezamenlijk opgestelde derde onderwijsagenda is het kader voor die uitvoering. Dat programma loopt tot 2027. Ter illustratie: als er zich een crisis voordoet, zoals in 2024 bij de Saba Comprehensive School en dit jaar bij de Gwendoline van Putten op Sint-Eustatius, komt er ook extra ondersteuning vanuit OCW om de continuïteit en kwaliteit zo snel mogelijk te herstellen.
Naar aanleiding van het rapport van de staatscommissie over demografische groei is OCW door het ministerie van BZK betrokken bij de planvorming hierover. Een en ander valt dan weer onder de verantwoordelijkheid van OCW.
Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):
Een korte vraag/aanvulling op datgene wat de minister zei over Caribisch Nederland. U heeft het over het onderwijs en de kwaliteit daarvan, maar de problematiek daar heeft ook betrekking op de huisvesting van scholen. Dat is ook expliciet een onderwijstaak. Daar heb ik u niet over gehoord.
Staatssecretaris Becking:
Mag ik dat combineren met mijn antwoord op de vraag van de heer Rietkerk? Want dan ga ik daarmee door. Hij vroeg: bent u op de hoogte van de situatie? Kunt u scenario's ontwikkelen voor de begroting van 2026 voor de huisvesting van onderwijs, zodat de uitvoering van het onderwijsbeleid op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen risico's loopt? Net als de beide fracties vind ik het ook belangrijk dat de leerlingen in Caribisch Nederland onderwijs krijgen van een goed niveau. Daar horen natuurlijk ook goede onderwijsgebouwen bij. Samen met de drie openbare lichamen werken we sinds 2012 aan nieuwbouw en aan een vervangingsopgave voor de bekostigde scholen op de eilanden. In de afgelopen jaren is al een groot deel van de scholen voorzien van een gerenoveerd of een nieuw gebouw. Voor de resterende scholen zijn er dus verschillende fasen van ontwikkeling in de plannen die nog voorliggen, tot 2027.
De projecten worden uitgevoerd in opdracht van de openbare lichamen zelf. Die worden gezamenlijk gefinancierd. Op dit moment wordt gewerkt aan het onderzoeken van diverse scenario's, ten behoeve van de volgende kabinetsperiode.
De heer Rietkerk i (CDA):
Hoor ik hier de staatssecretaris toezeggen dat er aan scenario's wordt gewerkt? Krijgen we via de begroting van 2026 ook inzicht in de scenario's met betrekking tot onder andere huisvesting bij de drie gemeenten?
Staatssecretaris Becking:
Het is iets genuanceerder. Er wordt aan scenario's gewerkt ten behoeve van een volgende kabinetsperiode. Dat is dus niet per se de komende begroting. Met die nuancering is het antwoord: ja.
De heer Rietkerk (CDA):
Ik heb nog een laatste vraag. Een begroting geeft een vierjarig perspectief. Betekent het dat we vanaf 2026 in de vier jaar die volgen enig inzicht krijgen in wat die projecten en die scenario's betekenen?
Staatssecretaris Becking:
Ja, dat kan ik bevestigend beantwoorden.
De heer Van Meenen (D66):
Een groot deel van de commissie Onderwijs, of in ieder geval de commissie voor KOREL, heeft recent een uitgebreid gesprek gehad met het bestuur van de scholengemeenschappen op Bonaire. Daar is duidelijk geworden dat er hele grote acute problemen zijn op het gebied van huisvesting. Ze kunnen soms niet voldoen aan de juiste arbeidsvoorwaarden. De basisbekostiging is soms niet op orde. De school dreigt daardoor zo ongeveer om te vallen, letterlijk en figuurlijk. Als ik de staatssecretaris hoor, dan hoor ik dat als er ooit een volgend kabinet is, we eens een keer gaan kijken hoe het allemaal verder kan. Eigenlijk kan dat niet meer. Zou de staatssecretaris bereid zijn om op heel korte termijn te kijken wat er nu nodig is, en voor de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer te komen met een plan van aanpak voor deze school? Is het ook onderdeel van zijn stappenplan of actieplan, of hoe je het ook noemt?
Staatssecretaris Becking:
Deze casus is mij niet bekend. Ik kan me daarover goed laten informeren en ik kan kijken of ik daar met extra veel aandacht en snelheid iets kan betekenen in de richting die u voorstelt. Ik moet me daar wel echt over laten informeren. Ik kan daar nu niet zo op reageren.
De heer Van Meenen (D66):
Dat zou heel fijn zijn. Zou u dan ook bereid zijn om binnen enige korte termijn de Kamers daarover te infomeren?
Staatssecretaris Becking:
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Oké. Dan zal ik waarschijnlijk zo een motie indienen. Die zal ik dan aanhouden tot het moment dat wij die brief krijgen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Becking:
Mevrouw Perin stelde de volgende vraag over de onderwijskansenregeling: kunt u bevestigen dat die overeind blijft en kan die structureel worden verankerd? De onderwijskansenregeling is voor het komende jaar in ieder geval geborgd in de begroting. Ik kan niet toezeggen dat die regeling voor altijd zal blijven bestaan. Ik ben voor nu blij dat die bezuiniging is teruggedraaid. In principe kan er natuurlijk op elk budget worden bezuinigd, met de juiste termijn en volgens de Algemene wet bestuursrecht. Ik kan niet garanderen dat deze regeling structureel altijd zal blijven bestaan. Ik ben nu blij met waar we staan.
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Mijn fractie heeft de volgende zorg. Bij OCW sneuvelen de subsidies altijd als eerste. Zolang we de kansenongelijkheidsregeling in een subsidie houden, kan die altijd weer sneuvelen bij het maken van nieuwe keuzes. Juist om te zorgen dat onderwijsinstellingen structureel meer zekerheid hebben over hun financiën, was mijn vraag of u bereid bent om met de sector in gesprek te gaan over de vraag hoe we die middelen beter kunnen borgen.
Staatssecretaris Becking:
Ik ben goed in gesprek met de sector over heel veel onderwerpen. Ik kan dit er ook bij betrekken, maar ik kan niet verder vooruitkijken dan ik net heb aangegeven. Ik begrijp uw wens, maar nogmaals: ik kan niet verder kijken dan ik kan kijken.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ik ben blij om volgens mij de toezegging te horen van de staatssecretaris dat hij hierover met de sector in gesprek gaat. Mocht het nou zo zijn dat deze demissionaire regering er onverhoopt toch nog wel langer dan een half jaar zit, hoop ik echt dat de staatssecretaris zijn best gaat doen, zodat dit toch beter verankerd wordt.
Staatssecretaris Becking:
De Fractie-Walenkamp stelde een vraag over de normstelling van 80% voor het primaire proces en 20% voor de overhead. Zoals aangekondigd in het regeerprogramma werk ik aan een norm voor de overhead. Daar is wel een goede definitie van overhead voor nodig. Die definitie is er nog niet. Ik laat nu wel onderzoek uitvoeren. Ik zal met het veld in gesprek gaan over de vormgeving van die norm en ook kijken of dat uitvoerbaar is.
Dan de vraag van de Fractie-Walenkamp over externe inhuur. Hij noemde dat er veel bedrijfjes, consultants et cetera zijn. Externe inhuur vindt plaats en is bedoeld in aanvulling op en ter ondersteuning van de aanpak van scholen. Maar dat moet natuurlijk wel beperkt zijn in de tijd. Er moet ook een goede opdracht liggen en het moet doelgericht zijn. Scholen kunnen inderdaad waar nodig commerciële partijen inschakelen. De handreiking voor bij inhuur van externe partijen biedt een vragenlijst die scholen kunnen gebruiken bij het selecteren van een juiste partij. Het gebeurt dus best wel goed begeleid en goed gestructureerd. Dat gaat over kwaliteit, over redelijkheid van de tarieven en over non-profit alternatieven.
De vraag over de basisvaardigheden: komt u met een concreet plan om te zorgen dat het snel beter gaat met taal? Dat is een topprioriteit voor het kabinet en mijzelf. Scholen zijn nu bezig met het verbeteren van de basisvaardigheden van leerlingen en kunnen daarvoor aanvullende middelen aanvragen. Zij kunnen ook extra activiteiten uitvoeren om die basisvaardigheden te verbeteren. Ik kan nog lang doorgaan over de curriculumherziening et cetera, maar dat zal ik omwille van de tijd niet doen.
Dan het punt rond het lerarentekort. Daar heb ik al op gereageerd, maar ik zal daar nog iets meer over zeggen. Het lerarentekort is een topprioriteit in het regeerprogramma. Er is samen met de sociale partners hard gewerkt aan het herstelplan voor het funderend onderwijs. In aanvulling op wat ik al gezegd heb over het bestrijden van het lerarentekort: er komt nu niet een nieuw herstelplan, maar ik ben daar wel goed over in gesprek met de sector. Eventuele stappen hierop zijn echt aan een nieuw kabinet.
Dan de vraag over de lumpsumfinanciering, van dezelfde fractie. Ik voorzie nu geen stelselwijziging. Ik ben wel bezig met het Wetsvoorstel gerichte bekostiging. Dat hangt een beetje in het midden tussen lumpsumbekostiging en subsidiëring. Uiteraard heeft de inspectie daar ook een rol in. Dat komt dus zeker nog terug.
Dan een verhelderende vraag over het gerucht rond minister Paul. Dat klinkt opeens heel spannend. Dat betreft het toestaan van 50% anderstalig in het basisonderwijs. Dat heb ik recentelijk inderdaad toegestaan. Er is een tienjarige pilot geweest. Die heeft uitgewezen dat het heel positief uitpakt voor sommige scholen. Het gebeurt op vrijwillige basis. Het mag dus, maar de Nederlandse taal blijft daarbij op een, twee en drie staan.
Dank u wel, voorzitter. Volgens mij ben ik daarmee rond met het beantwoorden van de vragen.
De voorzitter:
Ik dank u wel, staatssecretaris. Dan zijn wij nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Dan geef ik het woord aan mevrouw Roovers. Het lijkt erop dat zij klaar is om het woord te nemen. Mevrouw Roovers.
Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):
Dank aan de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. Ik hoop dat hun vuurdoop in de Eerste Kamer hen bevallen is. Dank ook aan de collega's voor hun inbreng.
Ik heb twee punten voor deze tweede termijn. Punt één gaat toch nog even over de onvolledige loon- en prijscompensatie voor het vervolgonderwijs. Dat steekt toch nog een beetje als een graat in de keel, zowel voor 2025 als aangekondigd voor 2026. De bonden en de koepels hebben gisteren de oproep gedaan: hol het onderwijs niet uit op deze manier. Ik vroeg de minister of hij in gesprek was met de bonden. Hij zei dat hij dat niet was. Ik vroeg of hij nog in gesprek gaat en toen kreeg ik volgens mij niet een heel duidelijk antwoord. Maar ik meende uit zijn non-verbale reactie te zien dat hij toezei dat hij binnenkort in gesprek gaat met de bonden en de koepels. Mijn vraag is eigenlijk heel eenvoudig: heb ik dat goed begrepen? Mag ik dat zien als een toezegging dat hij in gesprek gaat met de onderwijsbonden om dat probleem te attaqueren?
Mijn tweede punt gaat over de grote bezuiniging op fundamenteel onderzoek en de rechtstreekse bedreiging die die vormt op het gebied van volksgezondheid. Hierover heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat universiteiten momenteel gedwongen worden tot forse bezuinigingen, die leiden tot het stopzetten of verplaatsen van wetenschappelijk onderzoek;
constaterende dat aan de Universiteit Twente onderzoekers werkzaam op het terrein van moleculaire biofysica hun positie verliezen, terwijl hun unieke fundamentele onderzoek van grote waarde is voor het begrip en de behandeling van ziekten zoals parkinson;
constaterende dat ook andere gezondheidsonderzoeksprojecten, mede gefinancierd door fondsen als KWF Kankerbestrijding, Alzheimer Nederland, ReumaNederland en het ParkinsonFonds, geraakt worden door deze bezuinigingen;
constaterende dat deze onderzoeksfondsen jaarlijks miljoenen euro's investeren in wetenschappelijk onderzoek en daarmee dragers zijn van de Nederlandse kennisinfrastructuur;
constaterende dat het wegvallen van dergelijk fundamenteel onderzoek kan leiden tot een verlies van kennis, talent en internationale onderzoeksfinanciering, en tot een verslechtering van de toekomstige volksgezondheid;
overwegende dat de innovatiekracht van Nederland afhankelijk is van een sterke publieke onderzoeksbasis, waarin universiteiten en maatschappelijke en private fondsen elkaar versterken;
overwegende dat schade aan onderzoeksnetwerken en hun expertisegebieden moeilijk te herstellen is zodra deze eenmaal zijn verdwenen;
overwegende dat het onwenselijk is dat door rijksbezuinigingen topwetenschappelijk onderzoek moet uitwijken naar het buitenland;
verzoekt de regering maatregelen te treffen waarmee uniek relevant onderzoek, waaronder onderzoek naar dierproefvrij onderzoek naar parkinson, met maatschappelijke en medische relevantie behouden kan blijven binnen Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Roovers, Van Apeldoorn, Visseren-Hamakers en Perin-Gopie.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter J (36725-VIII).
Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor dat de derde suppletoire begroting inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen, dus ik denk dat we verdere hete hangijzers binnenkort in deze Kamer bij de behandeling van de derde suppletoire begroting kunnen behandelen. Ik laat het dus hierbij.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Ik ben het er natuurlijk niet geheel mee eens. Iedereen die bezuinigt op onderwijs en wetenschap zal mij ten eeuwigen dage op zijn pad treffen, dus dat geldt ook voor u. Ik ga proberen om er nog iets aan te doen. Dat doe ik met deze motie, de motie: stop de bezuinigingen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet in korte tijd meerdere ingrijpende bezuinigingen op onderwijs en wetenschap heeft aangekondigd;
constaterende dat gezaghebbende adviesorganen, planbureaus, werkgeversorganisaties, CEO's van onze grootste bedrijven en het gehele onderwijs- en onderzoeksveld waarschuwen voor de schadelijke gevolgen hiervan voor kennisontwikkeling, innovatie, de economie en het verdienvermogen van Nederland;
overwegende dat deze bezuinigingen directe negatieve effecten hebben voor kinderen, studenten, docenten en onderzoekers, en daarmee directe negatieve effecten hebben op gelijke kansen en de ontwikkeling van talent;
overwegende dat de Eerste Kamer bij wetstoetsing niet alleen zou moeten kijken naar rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, maar ook naar de toekomstbestendigheid van wetgeving;
overwegende dat nieuwe bezuinigingen op onderwijs en wetenschap onomkeerbare schade kunnen veroorzaken aan kennisontwikkeling, gelijke kansen, innovatie en economische groei;
verzoekt de regering om de in deze suppletoire begroting opgenomen bezuinigingen op onderwijs en wetenschap op te schorten totdat een nieuw kabinet is aangetreden, met het oog op het voorkomen van onomkeerbare schade aan kennisontwikkeling, gelijke kansen, innovatie en de economie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen, Roovers, Van Apeldoorn en Visseren-Hamakers.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter K (36725-VIII).
De heer Van Meenen (D66):
Ik had het zojuist bij interruptie al even met de staatssecretaris over de school op Bonaire. Ik heb hier een motie. Die zal ik vervolgens meteen aanhouden, in afwachting van zijn brief. Maar met deze motie wil ik toch de urgentie helder maken.
De voorzitter:
Maar eerst een interruptie van mevrouw Perin.
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Ik ben het inhoudelijk natuurlijk volledig eens met de motie die collega Van Meenen net voorlas. Ik zou ook wensen dat de bezuinigingen opgeschort worden. Maar u verzoekt in uw motie om de bezuinigingen op te schorten tot de nieuwe regering is aangetreden. Ik vrees dat dat betekent dat alle uitgaven over het jaar 2025 vanaf nu onrechtmatig zijn. Begrijp ik dat goed?
De heer Van Meenen (D66):
Nou, zeker niet alle uitgaven. Dit is een suppletoire begroting. We hebben net gehoord welke reparaties er nog allemaal mogelijk zijn. Daar zie ik dan naar uit als deze motie wordt aangenomen.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Nogmaals, ik ben het inhoudelijk heel erg met u eens en ik zou willen dat dit kan. Maar de grootste zorg van mijn fractie is dat de regering als deze motie wordt aangenomen, die naast zich neerlegt. Wat zijn dan de vervolgstappen voor collega Van Meenen?
De heer Van Meenen (D66):
Maar als je dat vreest, dan kun je beter niet de politiek ingaan. Ik ga ervan uit dat als de Eerste Kamer een motie aanneemt, de regering die gaat uitvoeren. We zullen zien of de motie wordt aangenomen of niet. Bovendien zegt deze motie alleen iets over de bezuiniging. Het zegt niets over de andere uitgaven in de suppletoire begroting.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Perin.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Tot slot. Ik ben blij met deze verheldering van collega Van Meenen. Het doet mij denken aan hoe het vorig jaar bij de Algemene Financiële Beschouwingen ging met de btw op de kunst- en cultuursector. Toen was er ook een motie ingediend om de verhoging niet door te voeren. Die motie is ook uitgevoerd, maar wel ten koste van de gewone burgers, want de inkomstenbelasting ging daardoor omhoog. Moeten wij een dergelijke maatregel nu ook vrezen?
De heer Van Meenen (D66):
Wat mij betreft niet. Ik heb daar net met de collega van Forum voor Democratie over gedebatteerd. Dat is een probleem van het kabinet. Maar dat zal altijd hier terug moeten komen, dus daar gaan we zelf over.
De voorzitter:
Dan echt tot slot, mevrouw Perin.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Ja, tot slot. Dit is echt het allerlaatste ding. Ik ben het met collega Van Meenen eens dat de regering daarover gaat. Maar dat is precies waar mijn zorg zit, namelijk dat we het ene pijntje oplossen en een ander pijntje moeten slikken.
De heer Van Meenen (D66):
De regering kan dat niet oplossen zonder onze instemming. Dus als er een aanpassing moet komen als gevolg van deze motie, dan zal die ook hier weer moeten passeren.
De heer Rietkerk i (CDA):
Ik heb een verduidelijkende vraag. Heeft de motie een deels opschortende werking? In deze Eerste Kamer zijn wij voor voorstellen of tegen voorstellen. Is de D66-fractie met deze motie tegen de suppletoire begroting?
De heer Van Meenen (D66):
Ik zal in ieder geval vragen of deze motie — dat kan ik misschien nu al doen — voorafgaand aan de stemming over de suppletoire begroting in stemming gebracht kan worden. Dat is alles wat ik er tot nu toe over kan zeggen. Ik weet dat het wel een CDA-antwoord lijkt, maar voor deze keer zal u het er toch mee moeten doen.
De voorzitter:
Dat is uitlokking. De heer Rietkerk.
De heer Rietkerk (CDA):
Het gaat mij in alle ernst om de uitvoerbaarheid van de motie die u indient. Die is niet financieel gedekt en die schort u deels op. Dus ik zit echt na te denken, ook mee te denken, over wat de portee is van uw motie, maar ik zal het kabinet ook horen. Dat zal daar een advies bij geven. U geeft geen klip-en-klaar antwoord. Bent u nou tegen dit voorstel of voor dit voorstel?
De heer Van Meenen (D66):
U bedoelt de suppletoire begroting? Zoals die er nu is, ben ik ertegen. Uiteraard, zou ik zeggen. Als het kabinet zegt met deze motie de boel te kunnen redden, vind ik dat prima. Daar wil ik nog wel over nadenken.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
Dan nu de motie over de Scholengemeenschap Bonaire, die ik dus direct daarna zal aanhouden in afwachting van de brief van de staatssecretaris.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) de enige school voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs is op Bonaire en daarmee een unieke en niet te vergelijken positie heeft binnen het Nederlandse onderwijsbestel;
constaterende dat zowel op het gebied van huisvesting als van arbeidsvoorwaarden en basisbekostiging de SGB op dit moment onvoldoende mogelijkheden heeft om bestaande problemen op te lossen en voorzienbare problemen te voorkomen;
overwegende dat maatwerk op het gebied van basisbekostiging, huisvesting en arbeidsvoorwaarden noodzakelijk is voor deze onderwijsinstelling, omdat zij binnen het huidige kader niet in staat blijft onderwijs aan te bieden op het vereiste niveau, terwijl toenemende armoede en toenemende leerlingenaantallen juist extra inspanning vergen op voornoemde terreinen;
verzoekt de regering op korte termijn in overleg te treden met de SGB met als doel de problemen op het gebied van huisvesting, basisbekostiging en arbeidsvoorwaarden op te lossen of op zijn minst te verkleinen, en over de uitkomst van dit overleg deze Kamer te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter L (36725-VIII).
De heer Van Meenen (D66):
Ik houd de motie aan, gezien de toezegging van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor zijn motie (36725-VIII, letter L) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Ik dank u wel.
De heer Rietkerk (CDA):
Mag ik een vraag stellen, voorzitter?
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van de heer Rietkerk voor de heer Van Meenen.
De heer Rietkerk (CDA):
We hebben in het debat namens onze fractie, meerdere fracties gevraagd naar de situatie op Bonaire, maar ook naar die op Saba en Sint-Eustatius. Daar is een toezegging op gedaan. Kan ik aan de fractie van D66, aan de heer Van Meenen vragen: waarom alleen Bonaire?
De heer Van Meenen (D66):
Dat zal ik u zeggen. Dat is het rechtstreekse gevolg van het gesprek dat we met een groot aantal collega's hadden met de scholengroep, met de bestuurders daar. We hebben hun problemen gehoord. We hebben toen geconstateerd dat het erg lang zou duren — de staatssecretaris hintte daar ook al even op — voordat er een nieuw kabinet is en we passende maatregelen kunnen nemen. Die tijd is er niet. Ik begrijp dat we beter algemeen beleid kunnen formuleren. Dat heeft ook mijn voorkeur. Dat heb ik in mijn eerste motie gedaan. Maar de problemen zijn zo acuut dat ik denk dat we iets moeten doen. Dat staat er overigens totaal niet aan in de weg dat we dat ook doen op de andere eilanden. Wellicht kan de staatssecretaris dat ook nog meenemen. Hij heeft een actieplan. Daar komt deze school niet in voor, zo hebben we zojuist gehoord. Laat ik tenminste zeggen dat die school daar wel in zou thuishoren.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Dank, voorzitter. Dank aan beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik wil het in mijn tweede termijn toch nog even hebben over het verschil in de woorden en de daden van de minister. Hij sprak warme woorden, die wij misschien allen in deze Kamer onderschrijven, over het belang van wetenschap, onderzoek en innovatie. Maar zijn daden, en die van zijn voorganger, laten helaas een ander beeld zien. Dan spreek ik vandaag specifiek over de begroting die voorligt, uit de Voorjaarsnota. Daarin is de daad dat er bezuinigd wordt boven op de al bestaande bezuinigingen. Er wordt nog meer bezuinigd op wetenschap en onderzoek, en daarmee ook op innovatie.
De minister verdedigt dit met verwijzingen — wij kennen dit ook van zijn voorganger — naar het huishoudboekje en naar de minister van Financiën, die langskomt en zegt: ik moet mijn begroting sluitend krijgen. Maar zo makkelijk komt de minister er wat de SP-fractie betreft niet mee weg. Uiteindelijk liggen hier namelijk ook politieke keuzes aan ten grondslag. Dit kabinet had er ook voor kunnen kiezen om de historisch lage staatsschuld iets te laten oplopen. Dit kabinet had ook andere keuzes kunnen maken qua bezuinigingen. Dit kabinet had er ook voor kunnen kiezen om de vermogensbelasting te verhogen in plaats van cadeautjes aan het kapitaal uit te delen. Het zijn allemaal politieke keuzes. Er is dus geen dwingende bezuinigingslogica wat ons betreft. Het is maar wat je belangrijk vindt. Wat de SP-fractie belangrijk vindt, is investeren in wetenschap, onderwijs, onderzoek en innovatie.
De woorden van de minister zijn dus één ding, maar zijn daden zijn iets anders. De financiering daalt. Er wordt keihard bezuinigd. Onderzoek wordt stopgezet. Collega Roovers gaf daar al meerdere voorbeelden van. Namens mijn fractie sta ik ook onder de motie die daarover gaat. Die gaat over fundamenteel onderzoek, bijvoorbeeld als het gaat om de ziekte van Parkinson. Innovatie wordt geremd. De werkdruk aan universiteiten en hogescholen neemt toe. De kwaliteit van het onderwijs staat onder druk. De werkelijkheid is dus een andere dan die van de mooie woorden van de minister. De werkelijkheid is dat dit kabinet snijdt in de overheidsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. Volgens het Rathenau Instituut geeft de Nederlandse overheid als gevolg van de keiharde bezuinigingen waar we het vandaag over hebben de komende jaren 1,3 miljard minder uit aan onderzoek en ontwikkeling. Dat is een daling van 14%. Mijn vraag aan de minister is of hij dat erkent. Erkent hij daarmee dat zijn daden van een hele andere orde zijn dan zijn woorden? In woorden onderschrijft hij het belang van investeren in onderzoek en ontwikkeling, maar de daden van dit kabinet komen erop neer dat er fors wordt gesneden in onderzoek en ontwikkeling.
Hiermee zakt wat wij als land, als Nederland, uitgeven aan onderzoek en innovatie onder de 2%. Dat is onder het niveau waar we allemaal naar zeggen te streven en dat internationaal ook is afgesproken. Daarmee zakken we ook ver onder het niveau — daar zaten we al onder — van verschillende van de ons omringende landen. Mijn vraag aan de minister is of hij daarop wil reflecteren. Wil hij reflecteren op de discrepantie tussen zijn woorden en zijn daden?
Ten slotte herhaal ik de woorden die ik aan het eind van mijn eerste termijn zei: doe het niet. Het moge duidelijk zijn dat de SP-fractie tegen de bezuinigingen is die in deze voorliggende suppletoire begroting zitten. Daarom sta ik ook onder de motie van collega Van Meenen. Deze bezuinigingen moeten gestopt worden. Als je onderzoek en wetenschap echt een warm hart toedraagt, dan zul je deze bezuinigingen moeten terugdraaien.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Rietkerk.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik dank de beide bewindslieden voor de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie. Op het punt van de huisvestingskosten, onder andere op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, heb ik de toezegging gehoord dat de scenario's worden ontwikkeld en dat wij een brief krijgen voor de behandeling van de begroting '26 in de Eerste Kamer. Zo kunnen we kijken hoe het zit met de effecten op de uitvoering van het onderwijsbeleid. Ik onderstreep: de uitvoering van het onderwijsbeleid op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius. Is die verwachting vanuit de CDA-fractie juist?
Het tweede punt is — we hebben dat in de beantwoording meegekregen en ik heb dat bij een interruptie ook onderstreept — dat wij bij onze afweging van deze suppletoire begroting zullen meenemen dat er al 2 miljard euro naar het onderwijsveld is overgemaakt, en dat er voor 1 november nog 16,7 miljoen euro aan investering nodig is voor de weerbaarheid in het hoger onderwijs. Ik heb daarbij de opmerking en de vraag aan beide bewindslieden of zij bij de beoordeling van de moties en de adviezen richting de Eerste Kamer kunnen meenemen hoe de financiële dekking is van deze moties. Het CDA beoordeelt de moties namelijk mede op basis van een aangegeven financiële dekking in de motie en ook op de uitvoerbaarheid.
Tot slot een vraag. Wij hoorden op een gegeven moment een paar afkortingen: eerste sup en tweede sup. Het zal niet "suppen" betekenen, maar dat gaat, denk ik, over de eerste suppletoire begroting die we nu hebben. Kennelijk is er dus al een tweede suppletoire begroting. Is die er, en zo ja, is die al onderweg naar de Eerste Kamer? Maar dat is meer procedureel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Perin.
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de bewindslieden bedanken voor hun aanwezigheid en de antwoorden, al was ik niet heel blij met de beantwoording. Wat ik hier eigenlijk vooral gehoord heb, is dat de minister zich verschuilt achter een papieren werkelijkheid waarin het gaat om de aanbevelingen die Mario Draghi heeft gedaan over wat we als Europa nodig hebben voor onze eigen kenniseconomieontwikkeling en ook voor onze strategische veiligheid als continent.
Ik maak me ook grote zorgen over waar het überhaupt heen moet met onze toekomst en ik sluit me eigenlijk ook aan bij de woorden van collega Van Apeldoorn, die hier net een heel vlammend betoog hield. Op deze manier maken we niet alleen het onderwijs kapot, maar ook gewoon de toekomstige generatie. Het hele vervolgonderwijs wordt kapotbezuinigd, terwijl we juist nu moeten investeren. In de krappe arbeidsmarkt die we hebben, moeten we er wel voor zorgen dat de mensen die nu worden opgeleid ook gereed zijn om onze arbeidsmarkt te betreden. Dat kan niet in nog grotere klassen, met nog minder personeel en met nog minder keuze in opleidingsaanbod.
Ik heb de staatssecretaris bevraagd over de kansenongelijkheidsregeling. Ik ben blij dat hij toezegt dat hij daar met de sector over in gesprek gaat, maar ik hoop toch ook echt dat hij op zoek gaat, of in ieder geval al voorwerk doet voor zijn opvolger, naar hoe de kansenongelijkheidsregeling structureel geborgd kan worden.
Dan ga ik mijn fractie adviseren om tegen de suppletoire begroting te stemmen. Zolang er bezuinigd wordt op de kennis en wetenschap zal Volt echt tegen de begroting van OCW stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Walenkamp.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Dank u, voorzitter, voor het woord. Dank aan de beide bewindslieden voor hun aanwezigheid en voor de beantwoording. Ik heb nog een aantal vervolgpunten als het mag. Bij de verhelderingsvraag werd het wel erg rooskleurig voorgesteld. Gezien de tijd stel ik voor dat u — dat zeg ik via de voorzitter — ons een iets concretere beantwoording schriftelijk doet toekomen, als ik zo vriendelijk mag zijn. Dat is één punt.
Op het tweede punt ben ik echt wel een beetje teleurgesteld. Een op de drie 16-jarigen kan niet of nauwelijks normaal lezen. Dat is echt abject, zeker in de kenniseconomie die we willen zijn. Ik heb gezegd: in 2000 was het een op de tien was en in 2006 was het een op de zeven. Dat zijn cijfers die iedereen kent. Dan hoor ik u zeggen, zeg ik via mevrouw de voorzitter: de scholen kunnen subsidies opvragen en dat kunnen ze dan gaan organiseren. Ik heb echt nadrukkelijk om een toezegging gevraagd en ik hoop echt dat u dat serieus neemt. Een op de drie: dat is het allerlaagste van heel Europa, hè. Mijn voorstel in de eerste termijn was om met een concreet plan te komen, zodat u over, laten we zeggen, vijf jaar hele concrete acties hebt richting mbo's en middelbare scholen. Ik hoop echt dat u dat serieus neemt, want ik vond het antwoord op dat punt echt onvoldoende.
Daarnaast heb ik de moties vooralsnog niet gesteund, omdat er volgens mij veel meer moet gebeuren. Er zijn 170.000 leerlingen minder dan in 2000. Evenwel zijn er 70.000 mensen meer werkzaam in het onderwijs. Ik denk dan met name aan die 105.000 mensen van het onderwijspersoneel die niet lesgeven en prijsopdrijvend werken. Dat is echt een punt van aandacht. Dat zijn 105.000 mensen die ook voor de klas hadden kunnen staan. Ik ga hier niet het gehele gildesysteem uitleggen, maar we kunnen veel meer samenwerken met het leerlingwezen, net als in Duitsland. Dus mevrouw de voorzitter, ik hoop dat u mij de kans geeft om de bewindslieden de concrete toezegging te vragen om daarin de lead te nemen.
Tot zover.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Dank, voorzitter. Ook namens de Partij voor de Dieren natuurlijk dank aan zowel de minister als de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik hoop dat u het naar uw zin heeft gehad en dat u nog een keertje wilt terugkomen naar onze Eerste Kamer.
Ook de fractie van de Partij voor de Dieren maakt zich ernstige zorgen over de bezuinigingen in onderwijs en wetenschap. We ondersteunen dan ook de door de collega's ingediende moties om de bezuinigen op te schorten en de investeringen in proefdiervrij onderzoek te stimuleren. In de eerste termijn heb ik de noodzaak van de transitie naar proefdiervrije innovatie omschreven, niet alleen vanuit ethisch oogpunt, maar ook vanuit het belang van het bereiken van concrete gezondheidsdoelen voor patiënten. Ik heb ook betoogd dat de rol van de overheid in deze transitie doorslaggevend is, niet alleen door alternatieven te stimuleren, maar vooral ook om dierproeven uit te faseren, onder meer door het gebruik van deadlines of streefdata, zoals ook in het buitenland gebeurt.
De minister zei: we willen allemaal de transitie zo snel als veilig voortzetten en het gebruik van dierproeven stoppen. Ik heb goed nieuws voor de minister: dat kan vandaag. Zoals ik in de eerste termijn zei: er is groei in de wetenschappelijke erkenning dat dieren niet de juiste modellen zijn voor menselijke gezondheid en ziektes. De transitie naar dierproefvrije innovatie is dus geen luxe waar we vanuit ethisch perspectief wat aan willen doen — uiteraard willen we dat vanuit ethisch perspectief doen — maar is bittere noodzaak. Onze gezondheid en onze veiligheid worden met dierproeven onvoldoende gegarandeerd, omdat dierproeven slecht vertaalbaar zijn naar de mens. Ik kijk uit naar de reflectie van de minister in de tweede termijn op de constatering dat we dit vandaag kunnen doen.
Dank voor de bevestiging dat het amendement-Kostić integraal wordt uitgevoerd en voor de toezegging dat de minister zich breed zal laten informeren in de voorbereiding van de brief die in 2026 onze kant op komt, niet alleen door wetenschappers die dierproeven gebruiken, maar ook door wetenschappers en stakeholders die verstand hebben van mensrelevante methodes. Zoals ik in het debat al zei, maak ik mij zorgen over die brief, omdat het lijkt alsof de transitie bij het BPRC niet volledig wordt uitgevoerd volgens de geest van het amendement-Kostić.
Ik heb nog één vraag overgehouden uit de eerste termijn die niet is beantwoord. Ik heb de minister gevraagd welke instrumenten het kabinet heeft om wetenschappers te ondersteunen in deze transitie, met name wetenschappers die nu nog proefdieren gebruiken en die niet over de technieken beschikken om de nieuwe technologieën toe te passen. Het kabinet kan die onderzoekers bijvoorbeeld door middel van subsidie een kans geven om zich te verdiepen in die nieuwe technologieën. Dit is echt een vraag over het beleidsterrein van OCW. Het ministerie zou wetenschappers die echt van onderzoeksmethode willen veranderen met subsidie kunnen helpen. Graag nog een reactie daarop van de minister in de tweede termijn.
Dan de roadmap. De minister zou in de tweede termijn kijken of hij namens het kabinet de vraag daarover kan beantwoorden. In afwachting van dat antwoord dien ik voor de zekerheid toch een motie in, omdat dit het enige moment is in het debat waarop ik een motie kan indienen. Hierbij de motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ontwikkeling van proefdiervrije, mensgerichte technieken razendsnel verloopt;
overwegende dat overheden wereldwijd beleid ontwikkelen om de transitie naar proefdiervrije innovatie te stimuleren en versnellen;
overwegende dat de transitie naar proefdiervrije innovatie een kans vertegenwoordigt voor de Nederlandse wetenschap en het Nederlandse bedrijfsleven;
verzoekt de regering in 2026 een roadmap voor de versnelling van de transitie naar proefdiervrije innovatie voor te leggen aan beide Kamers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visseren-Hamakers, Koffeman, Van Apeldoorn, Van de Sanden en Roovers.
Zij krijgt letter M (36725-VIII).
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dank u.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Van de Sanden.
De heer Van de Sanden i (Fractie-Van de Sanden):
Dank, voorzitter. En ook dank aan de minister voor de beantwoording van de gestelde vragen.
Ik heb in de eerste termijn mijn steun en waardering uitgesproken voor de intentie om proeven met apen zo spoedig mogelijk af te bouwen. Ik heb gevraagd om deze intentie binnen een redelijke termijn nader te concretiseren in een roadmap. Ik heb alle respect en begrip voor het ministerie overstijgende karakter van die vraag, maar ik ben toch nog niet helemaal gerustgesteld. Er is weliswaar overleg toegezegd hierover met andere ministeries, maar dat geeft nog geen enkele garantie voor de harde afspraak dat die roadmap er ook daadwerkelijk gaat komen.
Dat wringt en schuurt als we bedenken wat er ondertussen elke dag aan onbeschrijfelijk leed wordt aangericht bij wezens die een DNA hebben dat voor 98,2% overeenkomt met dat van ons. Dezelfde Jane Goodall aan wie ik in de eerste termijn refereerde, zei dat deze wezens dezelfde emoties ervaren als wanneer deze proeven op mensen zouden worden uitgevoerd. Dit is in strijd met de liberale kernwaarden van autonomie en waardigheid, niet alleen van mensen, maar van alle bewuste wezens, inclusief deze apen. Als liberaal heb ik hier dan ook grote moeite mee.
Dat maakt dat steun voor dit wetsvoorstel alleen kan worden gegeven als er alsnog een harde toezegging komt dat er binnen een redelijke termijn een roadmap komt met concrete doelen, tijdspaden et cetera. Ik roep het kabinet dan ook op om dat alsnog te doen en om de Kamer hierover uiterlijk 27 oktober nader te informeren. Ik zal mijn fractie aldus adviseren. Dat heb ik van de voorganger van de huidige Voorzitter geleerd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister en staatssecretaris, bent u in staat om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Hoeveel tijd heeft u nodig? Steekt u daartoe uw handen en vingers op. Tien minuten. Dan schors ik tot 21.55 uur.
De vergadering wordt van 21.44 uur tot 21.56 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en ik geef het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Moes i:
Dank u wel, voorzitter. Ik moet even een klein beetje chocola maken van mijn papierwinkel. Ik wil eerst nog even de laatste vragen beantwoorden en dan doorgaan met de appreciaties van de moties. Het CDA vroeg verduidelijking over welke suppletoire begrotingen er nu precies al door zijn en ook deze kant op komen. De tweede suppletoire begroting dient voor 1 december naar de Tweede Kamer gestuurd te worden, maar daartussen zit nog de suppletoire begroting van september en die is vorige week, op 8 oktober, al in de Tweede Kamer aangenomen. Dat is de verduidelijking wat betreft die vraag.
Er werd nog gevraagd naar een toezegging over de vraag wat het kabinet doet om al die ambities in de Lissabondoelstelling en het Draghirapport na te streven. Voor de volledigheid wil ik hier graag schriftelijk op terugkomen, want dan kan ik daar een breder antwoord van EZ in meenemen.
De vraag van de Partij voor de Dieren ging over welk instrument het kabinet heeft om wetenschappers te ondersteunen in deze transitie. Ik meen dat ik die al wel beantwoord had: met subsidies en met het geldbedrag dat we daar al in investeren. Dat geldbedrag is, uit mijn hoofd, zo'n 124 miljoen en nog 3,6 miljoen voor de adaptatie en acceptatie van die proefdiervrije methodes. Dus daar investeren we al gericht in.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Het ging mij om een ander instrument. Het ging mij niet om het investeren in alternatieven, maar om het investeren in onderzoekers die op dit moment nog dierproeven doen, zodat die zich om kunnen scholen en proeven kunnen doen met die nieuwe technologieën. Ik ben op zoek naar een manier om die wetenschappers te helpen, die al decennialang dierproeven gebruiken en daar hun hele loopbaan en hun hele onderzoekslijn op hebben gebouwd. Zij maken zich zorgen over de toekomst van hun loopbaan en hun onderzoek als ze zouden switchen naar andere onderzoeksmethodologieën. Is de minister bereid om te onderzoeken of er een soort omscholingssubsidie kan komen om juist die specifieke groep onderzoekers, die nu nog dierproeven gebruiken, maar bereid zijn en geïnteresseerd zijn om de switch te maken, maar dat gewoon voor hun carrière niet kunnen, te helpen bij de switch?
Minister Moes:
Die vind ik heel erg specifiek worden. Wij hebben programma's vanuit de NWA. Denk aan 3,6 miljoen voor de acceptatie van proefdiervrije methodes. Volgens mij valt dit daar potentieel ook onder. Maar ik weet even geen voorbeeld uit mijn hoofd van een gericht programma hiervoor. Ik vind de vraag zo specifiek dat ik dit ook niet wil toezeggen op dit moment. Ik denk dat het niet aan mij is om daar zo specifiek een invulling aan te geven.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dan zou ik de volgende suggestie aan de minister willen meegeven: als de roadmap er komt, dan is dit één van de instrumenten die de transitie naar proefdiervrije innovatie zou kunnen versnellen, omdat daarmee de weerstand vanuit de wetenschap om die verandering door te maken kan worden geadresseerd.
Minister Moes:
Ik weet niet of ik die weerstand herken uit het veld, maar ik begrijp de logica.
Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):
Misschien nog even ter verheldering: ik begreep collega Visseren zo dat het meer ging om een sociaal plan. Dan bedoel ik dat we op het moment dat een bedrijf ophoudt te bestaan, ervoor zorgen dat de mensen die daar werken ergens anders goed terecht kunnen komen. Zo'n dergelijk plan moeten we ook voor deze wetenschappers organiseren of faciliteren, zodat zij in de wetenschap wel nog steeds iets kunnen doen. Maar daar zal iets van bij- of nascholing voor nodig zijn.
Minister Moes:
Bij mijn weten staat wetenschappers niets in de weg om gebruik te maken van proefdiervrije alternatieven, wanneer die er zijn. Volgens mij is daar niet nog een apart omscholingstraject voor nodig.
Mevrouw Perin-Gopie (Volt):
Het gaat om het loopbaanpad van die wetenschapper die zijn hele carrière heeft gefocust op een bepaald type onderzoek waarvoor dierproeven nodig waren. Die moet nu de ruimte krijgen om een andere track te gaan doen bij een andere onderzoeksinstelling waarbij er geen dierproeven nodig zijn maar waarbij die wetenschapper wel zijn kennis en ervaring voor de wetenschap kan benutten.
Minister Moes:
Oké, dan begrijp ik nu de vraag. Ik herken dit beeld nog niet uit de praktijk. Mocht ik wel de signalen ontvangen dat dit een concrete hulpvraag is uit de wetenschappelijke praktijk, dan wil ik eventueel bekijken wat een passende oplossing zou zijn. Maar nogmaals, ik herken dat beeld niet.
De voorzitter:
Mevrouw Visseren, voor de allerlaatste keer op dit punt.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Volgens mij zijn we er bijna. Dank aan mevrouw Perin. De minister ziet de hulpvraag niet. Ik weet uit mijn praktijk dat die hulpvraag er is. Dus is de minister bereid om te onderzoeken of die hulpvraag er daadwerkelijk is? Hij zou bijvoorbeeld die vraag eens kunnen bespreken in het veld. Als die hulpvraag er daadwerkelijk is, vraag ik hem om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn.
Minister Moes:
Ik ben bereid om mijn oren en ogen goed open te houden wanneer ik in gesprek ben met diverse partners en ook in het veld. Als ik daar een probleem of een concrete hulpvraag zie, ga ik natuurlijk ook kijken wat potentiële oplossingen zouden zijn.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Moes:
Dan over de roadmap, voorzitter. Ik heb zojuist kort contact gehad met mijn collega, de staatssecretaris van LVVN. Hij is bereid om samen met mij te kijken naar de haalbaarheid van de roadmap. Daar durven we nog geen termijnen aan te koppelen. Dat is niet de toezegging waarop gehoopt is, maar dit is hoe sterk ik die kan maken.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dank aan de minister voor het overleg met zijn collega. Een hele praktische vraag: is de minister bereid ons daarover binnen een bepaalde termijn te informeren? Op wat voor termijn zouden wij witte rook kunnen verwachten?
Minister Moes:
Volgens mij verwachten we de voortgangsbrief van LVVN over het dierproevenbeleid in 2026, dus dan is het logisch om dat daarin mee te nemen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Zou dat in de eerste helft van 2026 kunnen?
Minister Moes:
Dan zou ik opnieuw contact moeten hebben met mijn collega van LVVN, dus dat durf ik niet toe te zeggen. Ik heb geen idee wanneer die in de planning staat. Ik heb hier alleen 2026 staan. Laten we hopen dat het voor de zomer kan. Als het redelijkerwijs uitvoerbaar is, gaan we daar ons best voor doen. Zover durf ik wel te gaan.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik zal het aan de collega van LVVN vragen.
Minister Moes:
Dan een reflectie op de toegevoegde waarde van het onderzoek op non-humane primaten, met name de vertaalbaarheid naar de mens. Ik ben daar zelf natuurlijk geen expert in en laat me op dit onderwerp ook informeren. Ik heb ook al toegezegd dat ik me daar breed over wil laten informeren. Dat doe ik natuurlijk ook. Een onafhankelijke commissie heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een aantal proeven met non-humane primaten veilig af te bouwen. Het onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de Tweede Kamer destijds. Het rapport gaf aan dat die afbouw op korte termijn niet mogelijk is zonder dat het onderzoek naar infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen en levensbedreigende ziekten in gevaar komt. Ik heb eerder in mijn betoog al aangegeven dat dit ook gaat over de grote infecties die we gekend hebben, onder andere in de covidperiode. Dit type onderzoek met non-humane primaten zou stoppen of naar het buitenland verhuizen. Alternatieve methodes zijn volgens die commissie de komende jaren nog geen volwaardig alternatief. Dat is de informatie die ik heb.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik ken het onderzoek. De opdracht voor het onderzoek was om vier scenario's te omschrijven voor het BPRC. De onderzoekers hebben specifiek geen keuze gemaakt voor een van de scenario's, dus ik vrees dat de opmerkingen van de minister feitelijk onjuist zijn.
Minister Moes:
Ik heb daarin geen vraag gehoord, maar ik bestrijd dat ik hier feitelijke onjuistheden zou verkondigen. Het klopt dat er scenario's zijn voorgesteld of in elk geval uitgewerkt zijn door de commissie en dat de keuze tussen die scenario's niet gedaan is door die commissie en dat die daar ook geen advies over heeft gegeven. Wel zijn de consequenties in kaart gebracht, ook van die verschillende scenario's. In dat rapport werd ook vrij duidelijk dat als je ervoor zou kiezen om in Nederland helemaal te stoppen met dat onderzoek, de consequentie én de veiligheid betreft én natuurlijk de onafhankelijkheid, de strategische autonomie. Maar ook zouden die proeven noodgedwongen naar het buitenland gaan.
Dan wil ik overgaan tot de appreciatie van een paar moties.
De motie met letter J, om maatregelen te treffen waarmee uniek fundamenteel onderzoek met maatschappelijke en medische relevantie, waaronder met name onderzoek dat relevant is voor dierproefvrij parkinsononderzoek, behouden kan blijven binnen Nederland, moet ik ontraden. Het is namelijk niet aan mij om te bepalen naar welke onderwerpen onderzoek wordt gedaan door instellingen. Daar gaan zij zelf over. Instellingen hebben nu ook al de mogelijkheid om dergelijk onderzoek uit te voeren. Zij kunnen zelf het beste inschatten op welk onderzoek de afbouw effecten heeft. Ik heb daarbij ook opgemerkt: als hier een financiële vraag uit voort zou komen, zou hier ook geen dekking voor zijn.
Dan de motie "stop de bezuinigingen", met letter K. Die moet ik ontraden, want daar zit geen dekking bij. Conform de begrotingsregels hebben we een eerste suppletoire begroting gemaakt die past binnen de overheidsfinanciën. Ik heb in mijn betoog al geschetst wat de consequenties zouden zijn voor de rechtmatigheid van de uitgaven van de overheid.
Dan de motie over de roadmap voor versnelling van de transitie naar proefdiervrije innovatie, met letter M. Ik heb daar zojuist een toezegging over gedaan, die de maximale rek aangaf. Ook daarom moet ik deze motie ontraden.
Dat wat betreft de moties, voorzitter. Dan geef ik graag de beurt aan mijn collega.
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Becking i:
Ik denk dat het goed is om te benadrukken dat we allemaal de ernst inzien van de taak die voor ons ligt, maar het is niet zo dat daar weinig gebeurt of zo. Het is juist de kern van een groot deel van mijn beleid. We zijn bezig met een curriculumherziening. We zijn bezig met een masterplan voor de basisvaardigheden. De inspectie ziet erop toe. Dus in alle opzichten wordt hier volgens mij echt heel veel gas gegeven. Ik denk dat dat ook gewoon de tijd moet krijgen.
De heer Walenkamp had een verhelderingsvraag. Hij ging ervan uit dat die schriftelijk beantwoord zou kunnen worden, maar ik heb niet goed begrepen waar die vraag over ging.
Het derde punt gaat over de overheadnorm. Daar hebben we de regie. Dat zijn we aan het uitwerken met de sector. Dat zei ik ook al in de vorige termijn. Dat komt ook terug in uw Kamer, want we willen daar ook naar toewerken, maar het is wel een hele ingewikkelde puzzel om vast te stellen wat de overhead precies is en hoe dat allemaal werkt. Maar we nemen daarin de regie en komen daarop terug.
De motie van de heer Van Meenen over de huisvesting is aangehouden. Dat bevestig ik nog een keer.
Dank u wel.
De heer Walenkamp i (Fractie-Walenkamp):
Die verhelderingsvraag die ik in de eerste termijn stelde, ging over een behoorlijke zorg. In uw antwoord gaf u aan dat u er eigenlijk wel vertrouwen in had dat het goedkwam. Ik heb toch echt andere geluiden gehoord. Dus mijn verzoek is, ook gezien de tijd, dat u uw blijkbaar geruststellende gedachtes schriftelijk met ons deelt. Anders ga ik nu het debat met u voeren, want ik ben het op dat punt fundamenteel met u oneens.
Er is nog een tweede punt waarover ik het fundamenteel met u oneens ben. Een op de drie jongeren van 16 jaar kan niet of nauwelijks lezen en komt dus later zwaar in de problemen. U zegt nu: we gaan het centraal aanpakken. Ik vraag u nu echt om een keiharde toezegging dat u als bewindspersoon, dan wel uw opvolger, ervoor zorgt dat het doel is, als stip op de horizon, dat dat over vijf jaar voor een op de tien jongeren geldt en niet voor een op de drie. Dan kun je daar je doelen aan ophangen. Dat lijkt me toch een hele fatsoenlijke vraag.
Staatssecretaris Becking:
Ik weet nog steeds niet waar dat eerste punt over gaat. U zegt dat u schriftelijk antwoord wilt, maar waar gaat dat ook alweer over? Ik weet het gewoon niet. Waar zoekt u verheldering over?
De heer Walenkamp (Fractie-Walenkamp):
Recent, op 6 oktober, bleek dat minister Paul op 20 juni jongstleden gezegd schijnt te hebben — dat werd her en der ook bevestigd — dat er een mogelijkheid is dat 50% van datgene wat in het basisonderwijs wordt aangeboden ook in het Engels, Frans of Duits mag plaatsvinden. Dat verscheen ook in allerlei media. Ik heb daar mijn grote zorgen over geuit, want mijn fractie vindt dat tot 12 jaar zo veel mogelijk primair in het Nederlands moet worden overgedragen. Ik kreeg de indruk dat u wel heel positief op reageerde op die uitspraken van minister Paul. Deelt u mijn zorg? Als u die niet deelt, wilt u dan schriftelijk antwoorden?
Staatssecretaris Becking:
Ik heb daar in de vorige termijn inhoudelijk op gereageerd. Ik weet nu wél waar het over gaat. Ik kan u dat nog toesturen per brief. Dat is geen enkel probleem, want dat is allemaal al in de publiciteit gekomen. Het is niet iets van mijn voorganger. Ik heb dat zelf nog kort geleden naar buiten gebracht. Dus dat wil ik graag nog een keer goed aan u adresseren.
Wat betreft het andere punt: de toezegging dat we binnen vijf jaar naar een op de tien kinderen gaan, kan ik gewoon niet doen. Dan overvraagt u mij.
De voorzitter:
Helder. Bent u daarmee gekomen aan het eind van uw betoog?
Staatssecretaris Becking:
Ja, dank u.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat we op 28 oktober over dit wetsvoorstel gaan stemmen. Ik stel verder voor om over twee weken ook over de ingediende moties te gaan stemmen.
Dan zijn we gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de minister, de staatssecretaris en de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt. Ik dank de aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer. Ik wens u een goed herfstreces. Ik sluit de vergadering.