Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Rappel maart 2016)



Dit is het rappel tot 02-01-16.

 




Toezegging Evaluatie wet in het najaar van 2015 (32.640) (T01561)

De Minister van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Dupuis, toe dat de werking van onderhavige wet in het najaar van 2015 zal worden geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01561
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 juni 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof.dr. H.M. Dupuis (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Kamerstukken Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs inzake onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (32.640)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, 33-8, p.64

Mevrouw Dupuis (VVD):

Als de wet er inderdaad komt, zouden wij zeker na twee jaar een evaluatie willen om te bekijken of datgene wat wij vreesden, inderdaad niet is gebeurd. Als dat dan wel is gebeurd, zouden wij op onze schreden moeten terugkomen als het wetsvoorstel wordt aangenomen.

Handelingen I 2011/12, 33-8, p.66

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik vind het een buitengewoon goed idee om te evalueren. Ik stel me deze voor drie jaar vanaf nu, zodat we twee jaar hebben waarin de zaken rustig en stap voorstap worden ingevoerd en een jaar waarin het echt functioneert; na dat jaar wordt er dan geëvalueerd. Wij leven nu in 2012, dus de evaluatie is in het najaar van 2015. Ik zeg deze evaluatie dus toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toegankelijkheid extraneusexamen (33.187) (T01755)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ganzevoort (GroenLinks), Linthorst (PvdA) en De Vries-Leggedoor (CDA), toe de veranderingen rond het extraneusexamen, met name de hoogte van de examengelden, mee te nemen in de evaluatie. Tevens zal zij met de mbo-sector en de MBO Raad praten om de zorgen van de Kamer over te brengen. Zo nodig komt zij eerder dan bij de evaluatie op de kwestie terug. De minister neemt ook de vraag over het verlenen van vrijstellingen mee in de bespreking met de MBO Raad.


Kerngegevens

Nummer T01755
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen examengelden
extraneus
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 45

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Met dit wetsvoorstel vervalt, voor zover wij het kunnen overzien, de mogelijkheid om via een bekostigd extraneustraject een mbo-2-kwalificatie te behalen. Voor mensen met ruime praktijkervaring vervalt dus de mogelijkheid om direct examen te doen en, bij het slagen voor dit examen, de beoogde kwalificatie te verkrijgen zonder lessen of stage te hoeven volgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 51

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik stel iets korter nog drie onrijpe elementen uit dit voorstel aan de orde met de vraag aan de minister om daar opheldering te geven. Allereerst – en daarmee sluit ik mij aan bij collega De Vries-Leggedoor – verzoek ik haar in te gaan op de ophef die is ontstaan over het niet meer bekostigen van extraneustrajecten. Hoe ziet zij dit tegen de achtergrond van "een leven lang leren" en de noodzaak voor werkenden om door diplomering hun positie op de arbeidsmarkt te behouden? Wat is nu eigenlijk het probleem dat zij hier oplost? Is dat niet veel simpeler op te lossen? Als bijvoorbeeld onderwijsinstellingen bij deze groep studenten te veel vergoeding krijgen voor hun werk, is het dan niet simpeler om de vergoeding iets te verlagen? Of is zij van mening dat alle bezwaren die hier geuit worden, ook in het publieke debat en in alle brieven, gewoon onzinnig zijn? Is niet de extraneusregeling een buitengewoon doelmatige route voor een specifieke groep werkenden en nog goedkoper ook dan bijvoorbeeld de bbl-30+ opleiding? Graag krijg ik hierop een antwoord van de minister of beter nog, een oplossing.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): Een tweede vraag betreft de zogenaamde extraneus-examens. Mevrouw De Vries en anderen noemden dit punt al. Er zijn mensen die geen diploma hebben, maar zich in en door hun werk inmiddels voldoende gekwalificeerd hebben. Tot de aanvaarding van dit wetsvoorstel konden zij gebruikmaken van de mogelijkheid examen af te leggen zonder daarvoor eerst onderwijs te volgen. Van deze mogelijkheid is een aantal jaren geleden bijvoorbeeld uitgebreid gebruikgemaakt door de gastouders: mensen die al voor kinderen zorgden, maar om de ouders van de kinderen waarop zij pasten in aanmerking te laten komen voor een toeslag, moesten zij een formele kwalificatie halen. Na de aanvaarding van dit wetsvoorstel is er nog steeds de mogelijkheid om extraneusexamen af te leggen, maar dit dienen de examenkandidaten zelf te betalen. Onderzoek lijkt uit te wijzen dat veel mensen daar dan vanaf zullen zien, omdat zij het geld er niet voor hebben. Mijn fractie is er zich van bewust dat de financiering van het extraneustraject te ruim was. Waarom is niet gekozen voor financiering van de kostprijs? Ziet de minister mogelijkheden om de kandidaten tegemoet te komen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 62-63

Minister Bussemaker: Ik ben er bijna. Ik had nog een paar losse vragen, waaronder één die door vele woordvoerders is gesteld. Dat is een vraag over de extranei. Dat punt is ook aan de orde geweest in het debat in de Tweede Kamer. Ik begrijp de zorg. Volgens mij is er ook een goede en daadkrachtige lobby van één organisatie geweest, want de gastouders worden vaak genoemd. Het thema is daarom heel erg relevant.

Simpel gezegd, zijn er twee manieren om op een instelling terecht te komen als je veel praktijkervaring hebt. Het kan zijn dat je denkt: ik heb ruime ervaring, ik wil niet weer jaren in de schoolbanken zitten, ik heb meer dan genoeg praktijkervaring en ik wil mijn diploma halen. Ook in het nieuwe systeem, kun je dan naar een roc gaan om een extraneusexamen te doen. Dat blijft mogelijk. Dan haal je een beoogd diploma. Die instelling moet dan echter wel kijken of jij daartoe in staat bent, bijvoorbeeld door een toets af te nemen. Als je aan de eisen voldoet, kun je het examen doen.

Als echter uit de test blijkt dat je kennis gebrekkig is, dat je de praktische of theoretische kennis nog onvoldoende in de smiezen hebt, zul je toch op een of andere manier een opleiding moeten volgen. Als je al heel veel praktijkkennis of andere kennis hebt opgedaan, kun je heel veel vrijstellingen krijgen of kun je op een ander niveau instromen. Het is mogelijk dat in de bbl ook op een andere manier met lage kosten opleidingen worden verzorgd, die daardoor heel toegankelijk zijn.

Wat wij hiermee willen – daar blijf ik echt aan vasthouden – is een eind maken aan de perverse systemen die wij de afgelopen tijd hebben gesignaleerd, waarbij instellingen vragen om een diplomavergoeding. Nu krijgt men € 3.000 voor een diploma. Die studenten hoeven helemaal die opleiding niet te volgen, want zij hebben dat intensieve onderwijs niet nodig. Zij moeten eigenlijk alleen het diploma halen. Daarmee komen instellingen weg. Wij hebben er een paar gezien die daar ver mee uit de baan zijn gevlogen. Die haalden eigenlijk op oneigenlijke manier publieke middelen binnen zonder dat zij daar een kwalitatief goed product voor leverden. Die vorm van extraneusbekostiging hebben wij in het hoger onderwijs afgeschaft en dat doen wij hier ook. Het moet echter nog wel steeds mogelijk zijn om als extraneus een examen te halen.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Betekent dit dat als je kennis goed op peil is en je slaagt voor het toelatingsexamen, het mogelijk blijft om dat examen als extraneus te doen? Vroeger kostte dit € 3.000 en kreeg een school het vergoed voor een heel jaar. Het kan echter niet zo zijn dat iemand die zo'n examen wil afleggen, zelf die € 3.000 moet betalen. Is er een mogelijkheid om tegen een sterk gereduceerd tarief of op een andere manier dat examen af te leggen, zodat er geen financiële drempel is die mensen ervan weerhoudt?

Minister Bussemaker: Dat klopt helemaal. De kosten zullen dus ook lager zijn. Het hoeft geen € 3.000 meer te kosten. De instellingen bepalen de prijs, maar wij gaan ervan uit dat zij daar geen onredelijke bedragen voor vragen. Wij denken dat de prijs in het algemeen ver onder die € 3.000 zal blijven. Het wordt dus feitelijk makkelijker voor studenten.

Mevrouw Linthorst (PvdA): Ik ben erg gelukkig met de antwoorden die de minister tot nu toe heeft gegeven, behalve op dit punt. Als ik het goed begrijp, zegt zij dat doordat examenkandidaten het examengeld niet meer vergoed krijgen, de instellingen een lager bedrag zullen vragen, een bedrag dat de kandidaten wel kunnen betalen. Dat lijkt mij niet helemaal juist. Wij hebben gevraagd of de minister heeft overwogen om de examens tegen kostprijs te vergoeden. Ik ben het met haar eens dat het niet aangaat dat instellingen geld vragen voor onderwijs dat zij helemaal niet geven. Als zo'n examen nu tegen kostprijs wordt vergoed, zijn wij echter overal mee klaar.

Minister Bussemaker: Wij hebben voor het hoger onderwijs ook bewust het besluit genomen om dat niet meer te doen. Daar moet je ook zelf betalen. Dat is een aanmerkelijk lager bedrag dan nu betaald moet worden. Ik zie geen reden waarom dat hier anders zou moeten zijn. Mensen moeten een bepaald bedrag betalen voor dat examen. Dat kan per opleiding verschillen. Ik vind het redelijk dat instellingen dat mogen bepalen. Wij zullen echter wel monitoren welke bedragen zij daarvoor vragen, zodat het niet uit de hand kan lopen. Het is eigenlijk een beetje hetzelfde als met het instellingscollegegeld in het hoger onderwijs. Ook dat volgen wij om te bezien of daar geen heel rare dingen gebeuren. Dat wij dat niet helemaal hoeven vast te timmeren, lijkt mij evident.

Mevrouw Linthorst (PvdA): De minister heeft er gelijk in dat er een goede lobby is gevoerd. Toevallig hebben mevrouw De Vries en ik allebei een aantal jaren geleden de Wet kinderopvang gedaan. Daar zagen wij dat de overheid aan de ene kant – misschien is dat wel terecht, laten wij dat even buiten beschouwing laten – eisen stelt aan formele kwalificaties aan, in dit geval, gastouders. Die gastouders moeten, terwijl zij zich in de praktijk al hebben bewezen, een formele kwalificatie halen en daar moeten zij zelf voor betalen. Dat vind ik dus een andere situatie dan in het hoger onderwijs. Hier gaat het om mensen die zich al hebben bewezen in hun functioneren en die door de overheid worden verplicht om een kwalificatie te behalen. Zij zijn daarbij dan afhankelijk van wat de gek ervoor vraagt, van wat de instelling vraagt voor het examen.

Minister Bussemaker: Ik ga ervan uit dat met het aantal mbo-instellingen dat wij hebben in Nederland, een instelling die veel geld vraagt zich totaal uit de markt prijst. Er zijn er immers genoeg, zeker op dit terrein, die opleidingen aanbieden. Een instelling zal wel uitkijken om er een al te hoog bedrag voor te vragen. Het is immers alleen een examen. Het is voor studenten ook redelijk makkelijk om ergens anders naartoe te gaan. Als je dat wilt doen, moet je daar vooral niet meer voor vragen dan het kost. Het kan niet veel kosten, want je hoeft alleen maar een toelatingsexamen te doen en het uiteindelijke extraneusexamen.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Ik snap het. Ik snap ook dat dit niet altijd gratis hoeft te zijn. Als ik een rijbewijs wil halen, moet ik ook examengeld betalen. Dat snap ik. Ik ben bang dat als je het helemaal loslaat en het aan de instellingen overlaat, er een grote verscheidenheid ontstaat en er dingen kunnen gebeuren die je absoluut niet wilt. Ik vraag de minister hoe zij denkt een vinger aan de pols te kunnen te houden op dit punt. Ik weet dat er een evaluatie komt op een gegeven moment. Ziet zij mogelijkheden om te bekijken of dit geen ongewenste effecten met zich meebrengt en om in te grijpen als dit wel het geval is?

Minister Bussemaker: Ik zie dat dit thema breed leeft bij de Kamer. Daarom ben ik graag bereid om dat in elk geval in de evaluatie op te nemen. Sterker nog, ik wil ook nu al met de mbo-sector en de MBO Raad praten om de zorgen van de Kamer over te brengen. Ik wil ervoor zorgen dat dit extraneusexamen niet onbedoeld ingewikkeld en ontoegankelijk wordt gemaakt en dat er niet toch nog te veel voor wordt gevraagd. Ik kan daar zo nodig eerder dan bij de evaluatie op terugkomen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik ben een beetje gealarmeerd door de uitleg die de minister hier geeft. Die baart mij zorgen. Een van de manieren om alsnog aan een diploma te komen, is om toch een opleiding te volgen, waarbij vrijstellingen worden verleend voor de dingen die je al kunt. Is dat niet bij uitstek een manier voor opleidingen om alsnog geld binnen te halen? Is het dan niet mogelijk dat zij mensen met veel praktijkervaring wel een opleiding laten doen, maar dan zo dat zij eigenlijk over het geheel zo veel mogelijk vrijstellingen krijgen zodat het de instelling nauwelijks werk kost en die wel het totale bedrag binnen harkt? Anders gezegd: is dit waar het gaat over perverse prikkels geen veel groter probleem dan het reguleren van de prijs van extraneusexamens en die gewoon te bekostigen op kostprijsniveau?

Minister Bussemaker: Instellingen zullen ook een toelatingsexamen moeten afnemen. Daar worden zij ook op beoordeeld. Als zij daar een potje van maken, wordt dat snel genoeg bekend. Ik denk dat zij dan nog veel verder van huis zijn. Ik zal ook die vraag meenemen in de bespreking met de MBO Raad in de instellingen, en misschien ook wel met een aantal beroepsgroepen. De beroepsgroep van gastouders is ook in de Tweede Kamer genoemd. Dat kan ook wel een beroepsgroep zijn, waarvoor dit geldt, want juist daar vragen we van mensen om dat diploma te behalen, zoals terecht werd opgemerkt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 64

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Over de extraneus-trajecten zegt de minister: de instelling test en als het goed is, dan volgt een examen. Dat is wat wij voor ogen hebben. Een van de dingen in het voorstel waarvoor we bang waren, was dat het kind met het badwater werd weggegooid, wat niet de bedoeling kan zijn. Als de minister kan toezeggen dat er overleg komt met de MBO Raad, dat de hoogte van de examengelden wordt gemonitord, dat wij daarvan op enig moment op de hoogte worden gesteld en dat het in de evaluatie wordt meegenomen, dan heeft ze hier een goed voorstel liggen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 65

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Er zijn ook nog aarzelingen bij de extraneusregeling. Het begint natuurlijk gelijk al met de discussie met mijn collega Quik-Schuijt over de klemtoon. Ik zei: extraneus. Volgens haar moet het zijn: extráneus. Ja, dan is het toch net iets te lang geleden dat ik Latijn heb gehad. Bovendien spreekt volgens mij niemand meer origineel Latijn, dus dan is het moeilijk om te bepalen wat de oorspronkelijke uitspraak was. Maar los daarvan, het is nog wel een zorg of het op deze manier adequaat is geregeld. De minister zegt wel – en dat is waardevol – dat ze erop zal letten dat het niet te duur wordt of, anders gezegd, dat daardoor de examenprijs niet alleen omlaag zal kunnen gaan maar ook zal moeten gaan. Als dat gebeurt, is het goed, maar de beklemtoning daarvan lijkt ons van groot belang.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 66

Mevrouw Linthorst (PvdA): Als dat de houding van deze minister is, dan heb ik er ook vertrouwen in dat het met de examengelden voor de extraneustrajecten goed komt na haar toezegging dat ze ook de examengelden zal monitoren, dat ze wat dat betreft goed de vinger aan de pols zal houden. Het enige wat ik de minister dan nog wil vragen is of ze ons over een jaar inzicht kan geven in wat de daadwerkelijk gevraagde examengelden zijn.

(...)

Minister Bussemaker: Ja, eerst die extraneus of extráneus, hoe je het ook wilt uitspreken. Vroeger zei ik altijd: extráneus. Op een gegeven moment leerde ik echter dat het tegenwoordig toch beter is om extraneus te zeggen. Daar kun je over twisten. Misschien heeft die verandering iets met generaties te maken. Het is de levende taal, zal ik maar zeggen. Mijn dochter zegt het tegenwoordig in ieder geval op mijn manier bij haar Latijnse les. Dat is, denk ik, anders dan wij het misschien hebben geleerd. Hoe dan ook, ik snap dit punt. Het is een helder punt, dat door veel woordvoerders is gemarkeerd.

Ik zeg toe dat ik in overleg zal gaan met de MBO Raad om te bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat ook deze groep mensen na toelating een examen kan halen. Ik zeg daarbij ook toe, richting mevrouw Linthorst, dat we na een jaar of twee jaar bekijken welke prijzen daarvoor zijn gevraagd, zodat we met zijn allen weten of deze optie zo vorm krijgt als we allemaal wensen. Ik geloof dat daarover geen verschil van mening bestaat.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bezuinigingen kenniscentra (33.187) (T01756)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe de gevolgen van de bezuinigingen op de kenniscentra voor de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt te monitoren en maatregelen te nemen als het nodig is.


Kerngegevens

Nummer T01756
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen beroepsonderwijs
bezuinigingen
Kenniscentra
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 51

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Dan speelt parallel aan dit wetsvoorstel het voornemen om 80% weg te bezuinigen bij de kenniscentra die nu juist als taak hebben de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt goed invulling te geven. Op onze schriftelijke vraag naar de gevolgen van de bezuiniging voor deze aansluiting, het vinden van voldoende leerbedrijven en stageplaatsen, antwoordt de minister dat ze de kenniscentra en SBB gevraagd heeft om met een voorstel te komen hoe bezuinigd kan worden. Of de kalkoen maar zelf met een recept wil komen! Is de minister van mening dat 80% van het werk van deze kenniscentra onnodig is? Loopt de aansluiting met het bedrijfsleven en de arbeidsmarkt zo soepel dat het niet meer nodig is? Zijn er ruim voldoende leerbedrijven en stageplaatsen voorhanden? Vandaag meldde de pers dat er potentieel veel stageplaatsen zijn, maar dat de opleidingen die plaatsen niet kunnen vinden. Ik krijg dus graag een antwoord van de minister, want we weten allemaal hoe nauw het luistert met deze verbindingen. Het zou jammer zijn als we door deze bezuiniging zonder verdere diepere argumentatie een probleem aan het scheppen zijn dat we nu juist willen oplossen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 64

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vroeg nog naar de bezuinigingen op de kenniscentra. Die bezuinigingen zijn fors, maar daarmee zeg ik niet dat het werk van de kenniscentra onnodig is. Wat we eigenlijk willen, is dat we die kenniscentra veel beter gaan gebruiken. Ik heb het nu van dichtbij gezien en er vloeien wel enorm veel financiële middelen weg, die niet concreet en kritisch gebruikt worden. We hebben de opdracht gegeven om met minder middelen, met het resterende budget, echt te komen tot een daadwerkelijke afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt en niet meer tot – zo zeg ik maar even oneerbiedig – al te veel heen en weer gepraat en eindeloos gepolder. Ik ben best van de polder, maar het kent ook zijn grenzen. Daarover wordt nu overleg gevoerd met de SBB, de kenniscentra en de MBO Raad. Ik hoor inderdaad dat veel instellingen, met name de kenniscentra, het niet leuk vinden dat bezuinigd wordt. Dat is natuurlijk ook vervelend, want het kost banen. Tegelijkertijd constateer ik wel dat in heel breed verband heel veel mensen zeggen dat het echt met veel minder middelen heel veel beter georganiseerd kan worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 65-66

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Een laatste punt van zorg dat overblijft, is dat van de kenniscentra. De vraag is of de verandering van de structuur en de forse bezuiniging die daarmee wordt gepleegd, in zichzelf de oplossing zal zijn. Het antwoord is natuurlijk: nee. Is het omvormen naar een structuur die wél dat doet wat zij zou moeten doen en die dat adequaat genoeg doet, wel mogelijk met een zo grote bezuiniging? We sluiten dat niet uit, maar we hebben er wel zorgen over. Uiteindelijk gaat het ons niet om die kenniscentra. Het gaat ons ook niet in de eerste plaats om de banen bij die kenniscentra. Natuurlijk is in deze tijd van werkloosheid elke baan die verloren gaat, een probleem, maar de intentie van het debat hier is een andere. Die intentie is: ervoor zorgen dat de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt goed bewaard blijft. Die is al ingewikkeld genoeg en wordt niet makkelijker in dit economische getij. Los van welk vehikel je ervoor gebruikt, zijn de maatregelen om die aansluiting te waarborgen, voor ons een punt van zorg. Daarom doe ik middels een motie het verzoek aan de regering om dat op een adequate manier te monitoren.

Motie

De voorzitter: Door de leden Ganzevoort, Gerkens, De Boer, Backer, Quik-Schuijt en Bruijn wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kenniscentra voor beroepsonderwijs een belangrijke bijdrage leveren aan de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt;

overwegende dat een bezuiniging van 80% deze structuur aantast;

verzoekt de regering, te monitoren of deze aansluiting adequaat blijft en zo nodig maatregelen te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (33187).

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Uiteraard hopen we dat de minister dit niet alleen doet, maar dat ze ons daarover ook informeert, maar dat lijkt me een vanzelfsprekendheid. We zullen dit alles ook meewegen en uiteindelijk binnen de fractie onze afweging moeten maken. Zoals ik al zei in mijn eerste termijn: er zitten enkele elementen in waarvan we best blij worden, maar er zitten ook elementen in die ons zorgen baren. Hoe het kwartje valt, zullen we volgende week kunnen laten horen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 67

Minister Bussemaker: Ik begrijp de zorg van de GroenLinks-fractie in verband met de kenniscentra. Ik zeg er overigens bij dat ik van veel instellingen hoor dat zij op regionaal niveau al heel veel doen aan de aansluiting en de stages en dat zij de kenniscentra daarvoor helemaal niet nodig hebben. Laat ons dat maar op deze manier doen, zeggen zij, want dan zijn de lijnen kort, dan weten wij met wie wij spreken, dat is de beste garantie voor goede afstemming. Dat neemt niet weg dat ook de GroenLinks-fractie vraagt om te monitoren. Ik heb dat al een aantal keren toegezegd. Daar kan vast nog wel een toezegging bij, dus ik laat het oordeel van motie met letter F aan de Kamer. Er wordt in de motie tevens gevraagd om het nemen van maatregelen als het nodig is. Ook dat doe ik graag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Budget entree-opleidingen (33.187) (T01757)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Backer (D66) en Linthorst (PvdA), toe de aantallen inschrijvingen bij de entreeopleidingen te monitoren en te bezien of herijking van het budget noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01757
Status deels voldaan
Datum toezegging 17 april 2013
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budget
entree-opleidingen
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 33187, C, p. 13

De leden van PvdA-fractie en de D66-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat het budget voor de entreeopleidingen voldoende is om alle daarvoor in aanmerking komende leerlingen te bedienen. Bij de initiële vaststelling van het budget voor de entreeopleidingen wordt uitgegaan van het aantal voor de mbo 1-opleiding ingeschreven studenten in BRON. De komende jaren zal ik de inschrijvingen bij de entreeopleidingen goed monitoren. Indien er een substantiële toe- of afname van het aantal studenten in entreeopleidingen plaatsvindt, zal ik nagaan wat de oorzaak van deze substantiële wijziging is. Op basis van het voorgaande zal ik bezien of een herijking van het budget voor de entreeopleidingen noodzakelijk is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd naar de risico's van een negatief bindend studieadvies bij de entree-opleidingen. Mijn fractie heeft zorgen geuit dat het budget voor de entree-opleidingen wellicht niet toereikend is, waardoor instellingen geneigd zullen zijn – collega Sörensen zei het ook al: er is concurrentie – om leerlingen die meer begeleiding nodig hebben van de opleiding te verwijderen. Dat is een hier breed gedeelde zorg. Naar het oordeel van mijn fractie heeft de minister hier adequaat op geantwoord. Zij zal zorgvuldig monitoren of zich substantiële wijzigingen voordoen in het aantal studenten dat de entree-opleiding volgt en zij zal eveneens nauwlettend monitoren of het budget voldoende is. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen. Dat stelt mijn fractie gerust.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Collegegelddifferentiatie excellente opleidingen (33.519) (T01760)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Essers (CDA), Engels (D66), Ganzevoort (GroenLinks), Gerkens (SP), Koole (PvdA) en Kuiper (ChristenUnie), met betrekking tot collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen toe:

  • 1. 
    een beleidskader voor excellente opleidingen te ontwikkelen en aan de Kamer toe te zenden;
  • 2. 
    in dat beleidskader een marginale toets op te nemen op de onderbouwing van de extra kosten;
  • 3. 
    als richtsnoer twee maal het wettelijk collegegeld te hanteren en dit met de sector te blijven bespreken en
  • 4. 
    geen toestemming te geven voor collegegelddifferentiatie voordat er parlementaire duidelijkheid is over het sociaal leenstelsel.

Kerngegevens

Nummer T01760
Status afgevoerd
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
A.M.V. Gerkens (SP)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen collegegelden
differentiatie
marginale toets
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 8-9

De heer Essers: Ik kom bij de collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen. Aan door NVAO aangewezen zogenoemde "excellente opleidingen" wordt de mogelijkheid geboden om aan de minister toestemming te vragen om een hoger collegegeld van studenten te vragen. Dit hogere collegegeld mag maximaal vijfmaal het wettelijk collegegeld zijn. Studenten kunnen een beroep doen op collegegeldkrediet voor de betaling van het hogere collegegeld. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie zou deze verhoging in lijn moeten liggen met de extra gemaakte kosten door deze opleidingen. Anders dreigt het gevaar dat de toegankelijkheid van excellente opleidingen in het gedrang komt. De mogelijkheid tot het vragen van extra collegegeld mag geen stimulans zijn voor universiteiten om daarmee extra financiële voordelen te behalen. Dit is ook in overeenstemming met een in de Tweede Kamer ingediend, maar wel verworpen amendement-Klaver, gesteund door het CDA, de SGP, 50PLUS, D66, GroenLinks, de Partij van de Arbeid en de Partij voor de Dieren. De beweegreden van de minister om zich tegen dit amendement te keren, namelijk dat een een-op-eenrelatie tussen de hoogte van het collegegeld en de kostendekkendheid daarvan voor de opleiding geen recht doet aan de bestedingsvrijheid die instellingen hebben voor de besteding van zowel de rijksbijdrage als de collegegelden, overtuigt ons niet. Deze redenering gaat op voor het wettelijk collegegeld, maar niet automatisch voor het extra collegegeld, dat volgens het wetsvoorstel kan oplopen tot maximaal vijfmaal het wettelijk collegegeld. De minister stelt zich op het standpunt dat het tarief redelijk moet zijn en zich moet verhouden tot de kwaliteit die wordt geboden. Daarmee lijkt de minister echter een onderscheid te willen aanbrengen in de mate van excellentie. Hoe excellenter de opleiding, des temeer collegegeld kan worden gevraagd, mits blijvend binnen de 500%-grens. Dit lijkt ons niet de juiste weg. Van studenten die worden toegelaten tot een excellente opleiding mag een extra bijdrage worden verlangd voor zover de instelling ook hogere kosten moet maken om die opleiding aan te bieden. De kwaliteit van die opleiding moet echter buiten discussie staan. Niet voor niets heeft zij immers het etiket "excellent" gekregen. Het argument dat het extra collegegeld ook kan worden geleend, is evenmin een rechtvaardiging voor het standpunt van de minister. Het moeten lenen van grote bedragen kan een belemmering zijn voor de toegang tot een studie. Graag vernemen wij hierover de visie van de minister. Is zij bereid om dit onderdeel aan te passen, bijvoorbeeld door middel van een novelle?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 12

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Nu gaat het natuurlijk niet alleen om de collegegelddifferentiatie an sich. Veel belangrijker, zeker voor deze Kamer, is de onderliggende argumentatie, de proportionaliteit en dergelijke. Daar zitten gelijk ook de onduidelijkheden. Waarom moet een excellente opleiding eigenlijk duurder zijn? Worden daar meer kosten gemaakt? Misschien, ja, soms, zeker, maar niet per definitie. Er is ook geen directe relatie tussen de meerkosten die de instelling maakt en de meerkosten die de student te betalen krijgt. Is het op enige wijze te zien dat de extra opbrengsten worden gebruikt voor kwaliteitsverhoging? Of gaat het geld gewoon in de algemene middelen van de instelling, zoals we ook wel horen over de university colleges? Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie het amendement-Klaver erg verstandig vond. De minister schrijft in de memorie van antwoord dat "collegegelddifferentiatie kan helpen om excellent onderwijs te stimuleren en te behouden". Kan ze dat ook concreet maken? Op zichzelf lijkt me dit namelijk een loze redenering. Op welke wijze krijgen studenten waar voor hun geld? Als de verhoging reëel is gezien de hogere onkosten, waarom wordt daartussen dan geen verband gelegd? Waarom is het collegegeld hier maximaal vijf keer zo hoog als het wettelijk collegegeld? De platte redenering dat dat nu eenmaal het maximum is van een collegegeldkrediet kan natuurlijk niet overtuigend zijn, maar wat is dan de reden, als er al eentje is?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 15

De heer Kuiper (ChristenUnie): Bedoelt de minister dat een verdere groei van dergelijke hoogwaardige opleidingsfaciliteiten een door haar gewenste differentiatie is in het kader waarvan dan ook het voorstel moet worden begrepen het collegegeld voor dit type instellingen flink, wellicht tot vijf maal het gewone tarief, te laten stijgen? Wij kunnen ons iets bij deze ontwikkeling voorstellen, al is vijf maal wel erg veel. De vragen van collega Essers zijn volgens mij terecht. Ook wij zien uit naar het antwoord van de minister daarop. De uitbouw van university colleges met een scherpere academische profilering juichen wij toe.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 17

De heer Essers (CDA): De heer Engels zegt dat zijn fractie voorstander is van excellente opleidingen en dat hij het op voorhand niet onredelijk acht dat studenten daarvoor extra collegegeld gaan betalen. Hoe moet ik dit plaatsen in het kader van de nu voorgestelde maatregel dat het collegegeld kan oplopen tot vijf keer het wettelijke collegegeld en dat er niet per se een koppeling wordt gelegd met alleen de kosten?

De heer Engels (D66): In onze schriftelijke inbreng is mijn fractie op dit punt ingegaan. Zij heeft aangegeven dat voor zover wij toch nog in het format zaten van een verhoging tot maximaal vijf keer het wettelijk bedrag, dit een brug te ver was. Als ik het goed heb begrepen uit het jongste overleg, wordt nu alleen nog gesproken over maximaal twee maal het wettelijk bedrag in een experimenteerfase en de mogelijkheid dat het profileringsfonds wordt ingezet. Wat wij aanvankelijk een substantiële en onredelijke verhoging vonden, is nu in een ander daglicht komen te staan. Blijft overigens de vraag openstaan hoe de koppeling met het leenstelsel zal plaatsvinden.

De heer Essers (CDA): Ik had niet begrepen dat die koppeling tot maximaal twee keer ook zou gelden voor de excellente opleidingen. De heer Engels heeft dan meer informatie dan ik. Volgens mij staat dit nog steeds keihard in de wet.

De heer Engels (D66): Dat staat zeker nog in het wetsvoorstel. Ik heb inmiddels echter iets anders begrepen, maar ik kan dat natuurlijk verkeerd hebben begrepen. Daarom heb ik aan de minister gevraagd of dit de uitkomst is van het jongste overleg dat zij heeft gevoerd. Moeten wij dit inderdaad zo begrijpen? Zo ja, dan ben ik zo sportief geweest om te zeggen dat wij er dan wat anders tegen aankijken dan tegen de manier waarop het nu in het wetsvoorstel staat.

De heer Essers (CDA): Mag ik uit zijn antwoord afleiden dat de heer Engels als het onverhoopt niet zo is, dan weer terugkomt op zijn eerdere positie dat vijf keer zonder enige restrictie met betrekking tot de kosten bezwaarlijk is?

De heer Engels (D66): Als de heer Essers mij vraagt of de fractie van D66 zich daarbij voluit zal scharen naast de fractie van het CDA, is het antwoord ja. Deze keer.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 19

De heer Koole (PvdA): Naast deze algemene opmerkingen heb ik nog enkele specifieke vragen en opmerkingen. Mijn fractie heeft met instemming kennis genomen van de opvatting van de minister over de collegegelddifferentiatie bij excellente opleidingen dat het nooit om een groot aantal opleidingen kan gaan; dat toestemming niet eerder zal worden gegeven dan nadat er duidelijkheid is over het sociaal leenstelsel en dat zij na overleg met de instellingen een richtbedrag in het beleidskader zal opnemen dat "redelijk" is. Vindt de minister een maximum van tweemaal het wettelijk collegegeld een "redelijk" bedrag?

De heer Essers (CDA): Wat vindt collega Koole daar zelf van? Is tweemaal het collegegeld een redelijk bedrag of, anders gezegd, is vijf keer een onredelijk bedrag?

De heer Koole (PvdA): Wij vinden vijf keer het collegegeldbedrag veel te veel maar tweemaal een redelijk bedrag. De vraag is nu of de minister dat ook vindt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 21

Mevrouw Gerkens (SP): Door een prijskaartje te hangen aan excellent onderwijs onderstreept zij de heersende opvatting in de samenleving: meer begaafd zijn is voor rijkeluiskindjes.

In het debat met de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd met de VNSU en de Vereniging Hogescholen in gesprek te gaan en deze verhoging van het collegegeld voor excellente studies te maximaliseren op tweemaal. Toch wil zij dit niet in de wet opnemen, omdat ze niet uitsluit dat vijfmaal het collegegeld ooit nodig is. Zegt de minister hiermee eigenlijk niet dat zij tweemaal het maximale vindt? Waarom dan toch de deur naar vijfmaal het collegegeld open laten staan? Waar, zo vraag ik deze PvdA-minister, is de solidariteit in dit systeem?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 9-10

Minister Bussemaker: Wij willen de mogelijkheid die bestaat voor university colleges uitbreiden naar excellente opleidingen. Dat zijn opleidingen die door de NVAO als excellent zijn beoordeeld. Daar gelden dezelfde toetsen en waarborgen voor als bij de university colleges. Het mag alleen als het door de NVAO als excellent is beoordeeld en vervolgens mag het ook alleen als daarna de minister toestemming heeft gegeven. Dus zeg ik tegen de heer Koole: het gaat niet per se sec om onderwijs gericht op excellente studenten maar het gaat om opleidingen die als excellent beoordeeld zijn. Ik vind dat alle studenten recht hebben op excellent onderwijs. Een van de prettige bijeffecten van excellente opleidingen maar ook van honours tracks, waar ik zo over kom te spreken, is dat het een uitstralingseffect naar de andere opleidingen heeft, dus dat andere studenten daarvan profiteren.

Het gaat bij de excellente opleidingen om acht opleidingen van de 560. Dus laten we ook niet doen alsof wij nu het hele onderwijsveld een andere kant opsturen. Het gaat echt om een beperkte groep. Er moet nog een beleidskader voor ontwikkeld worden waarin staat wat de excellente opleidingen precies inhouden.

Als derde waarborg heb ik aangegeven dat wij pas toestemming zullen geven voor collegegelddifferentiatie nadat er parlementaire duidelijkheid is over het sociaal leenstelsel. Ik wil niet dat al die instrumenten die gevolgen hebben voor de financiële aspecten van de student over elkaar heen gaan buitelen.

Als ik toestemming verleen, geldt ook hiervoor maximaal vijf maal het wettelijk collegegeldtarief. Maar ik zeg er heel nadrukkelijk bij dat dit een maximum is en geen richtlijn. Dat zal ik ook zo bespreken met de instellingen, in lijn met de university colleges. Zo heb ik het ook de Tweede Kamer aangegeven. Het lijkt mij redelijk dat het blijft bij twee keer het wettelijk collegegeld. Dat lijkt mij een goed richtsnoer in lijn met wat wij bij de university colleges doen. Ik ben graag bereid om het beleidskader dat ik aan de Tweede Kamer zal sturen, ook aan de Eerste Kamer te sturen.

De fractie van het CDA vroeg naar het amendement van de heer Klaver. Dat amendement zou de systematiek die ik net heb geschetst doorbreken. Daarom is dat geen begaanbare weg. Ik zou het ook niet logisch vinden om daar een novelle over in te dienen, want de Tweede Kamer heeft nu net deze hoofdlijn afgesproken. Als ik de Eerste Kamer een novelle zou geven, zou ik een groot probleem met de Tweede Kamer hebben. Ik denk dat we met deze weg een alleszins redelijke middenweg hebben gevonden waar we het gesprek met de sector nog over aan zullen gaan.

De heer Essers (CDA): Het gaat erom welke criteria de minister gaat hanteren om een hoger collegegeld te rechtvaardigen. Een aantal criteria staat in het wetsvoorstel. Wat daaraan ontbreekt is dat er vooral gekeken wordt naar de kostenstructuur. Om een hoger collegegeld te rechtvaardigen moet je laten zien dat je hogere kosten moet maken om een excellente opleiding aan te bieden. Dat is volstrekt redelijk en logisch. Dus ik snap niet goed waarom de minister zich zo halsstarrig verzet tegen dat criterium. Dan hoeft het niet beperkt te worden tot een bepaalde omvang, want soms is twee keer redelijk maar kan het ook onredelijk zijn. In heel bijzondere gevallen kan misschien wel vijf keer het wettelijk collegegeld redelijk zijn, maar er moet toch ergens een koppeling kunnen worden gemaakt met de extra kosten die de instellingen maken?

Minister Bussemaker: Maar het probleem is dat die niet een-op-een gemaakt kan worden. Er is niet een een-op-eenrelatie tussen de hoogte van het collegegeld en de mate van kostendekkendheid. Je kunt wel verwachten dat die opleidingen extra kosten met zich brengen. Het is aan de instellingen om die kosten te bepalen. Dat is de vrijheid van de instellingen, maar de medezeggenschap heeft daarbij adviesrecht. De medezeggenschap kan daar scherp in optreden. Ik zie dat dit bij de university colleges niet tot uitwassen leidt. Daar zijn wij tenslotte allemaal bij. Instellingen prijzen zich natuurlijk enorm uit de markt als zij al te forse bijdragen gaan vragen. Als ik een instelling was, zou ik me daar graag mee profileren en dus ook niet noodzakelijkerwijs meer vragen dan nodig is. In de Tweede Kamer heb ik er wel bij gezegd – en dat herhaal ik graag met nadruk – dat ik het niet wenselijk vind als dat massaal vijf keer zou zijn. Dan kunnen we het gesprek ook aangaan over wat een richtsnoer is en hoe men daarmee om moet gaan. Maar als het een-op-een vertaald moet worden, krijg je allerlei heel juridische implicaties in verband met de vraag welke kosten nu precies aan die extra kwaliteit toegerekend moeten worden. Dan voeren we geen discussie meer over kwaliteit maar over administratieve normen.

De voorzitter: Mijnheer Essers, u mag heel kort interrumperen. We zitten namelijk in een tijdsklem en dat weet iedereen.

De heer Essers (CDA): Ik heb nog niet geïntervenieerd tot dusver. Nog één punt. Ik heb het niet gehad over een een-op-eenrelatie. Dat zijn uw woorden. Dat kan ook niet. Het gaat mij erom dat er een marginale toets komt, waarbij de kostenstructuur wordt meegenomen. Dat dat een-op-een niet altijd spoort, begrijp ik ook wel, maar dat die kosten wel degelijk worden meegenomen in de afweging of het hoge collegegeld gerechtvaardigd is, daar wil ik mij sterk voor maken.

Minister Bussemaker: Ik heb het gehad over een reëel richtsnoer voor opleidingen die nu al de mogelijkheid hebben, zoals de university colleges. Dan kom je op twee maal het wettelijk collegegeld. Dus per saldo kom je dan uit waar de heer Essers ook uit wil komen, zonder dat ik dat wettelijk op die manier ga vastleggen. De ene opleiding is de andere niet. Een opleiding kan ook ingebed zijn in een groter geheel. Dat vind ik het probleem. Nogmaals, ik ben graag bereid om het beleidskader dat wij aan het ontwikkelen zijn, waar ook de NVAO naar moet kijken, ook aan de Eerste Kamer te sturen. Dat richtsnoer zal ik met de sector blijven bespreken en daar wil ik deze Kamer ook nader over informeren. Dan heb ik er alle vertrouwen in dat wij met zijn allen tot een oplossing kunnen komen die voor excellente opleidingen deze uitzonderingen bevat, zonder dat wij het nodeloos ingewikkeld maken en de universiteiten belemmeren in hun vrijheid.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 13-14

De heer Essers: Ik begin met de collegegelddifferentiatie. De woorden van de minister zijn geruststellend: er komt een richtlijn aan, twee jaar zal de norm zijn, het zal in alle redelijkheid worden bekeken. Dat mag allemaal zo zijn, maar in de wet, in artikel 6.8, vijfde lid, staat nog wel altijd de mogelijkheid dat het collegegeld maximaal vijf maal het wettelijk collegegeld bedraagt bij door de NVAO aangewezen excellente opleidingen. Bij de toetsingscriteria, in het tweede lid, staat niet dat ook wordt gekeken naar de kostenstructuur. Ik heb al in mijn interruptie gezegd dat ik er niet van uitga dat er een een-op-eenrelatie kan bestaan tussen kosten en hoger collegegeld, maar ik vind wel dat die kosten daarbij moeten worden meegenomen. In dat verband heb ik een motie geformuleerd, die de minister oproept om bij het maken van die richtlijn in ieder geval te kijken naar de kostenstructuur. Het kan niet zo zijn dat naast de toetsingscriteria in het tweede lid van artikel 6.8, alleen het feit dat een instelling zegt dat zij een fantastische en excellente opleiding heeft, rechtvaardigt dat zij op vijf keer het wettelijk collegegeld gaat zitten. Wij vinden het volstrekt redelijk dat een toets wordt aangelegd die is gerelateerd aan de hogere kosten die nodig zijn om zo'n excellente opleiding aan te bieden. Die kosten kunnen worden verwacht en liggen ook voor de hand, maar zulks moet wel blijken bij de aanvraag van het hogere collegegeld. In dat verband heb ik de volgende motie geformuleerd.

Motie

De voorzitter: Door de leden Essers, Ganzevoort, Engels, De Vries en Martens wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in wetsvoorstel 33519 voorgestelde artikel 6.8, vijfde lid het mogelijk maakt dat collegegeld voor door de NVAO aangewezen excellente opleidingen maximaal vijf maal het wettelijk collegegeld mag bedragen;

overwegende dat een hoog collegegeld voor veel studenten een barrière kan vormen om vorenbedoelde excellente opleidingen te volgen;

roept de minister op om voor de toestemming van een hoger collegegeld als vorenbedoeld niet alleen te toetsen aan de in het voorgestelde artikel 6.8, tweede lid gestelde voorwaarden maar ook aan de voorwaarde dat het instellingsbestuur aannemelijk dient te maken dat de verhoging van het collegegeld noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten die zijn of worden gemaakt voor het verkrijgen of behouden van het specifieke eindoordeel excellent,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (33519).

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 17

De heer Koole (PvdA): Onze fractie is zeer blij dat de minister zeer terughoudend wil zijn in de goedkeuring van collegegelddifferentiatie voor de excellente opleidingen. Ze zegt dat maximaal twee keer redelijk is. Wat ons betreft mag het nog veel minder zijn, maar maximaal twee keer is redelijk. De minister heeft toegezegd om de beleidskaders en de experimenteer-AMvB over de honours tracks naar de Eerste Kamer te sturen. Daar kunnen we dan over spreken. Dank voor die toezeggingen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2  - blz. 18

Minister Bussemaker: Bij verhoogd collegegeld geldt altijd het collegegeldkrediet. Bovendien zijn er ook instellingen die nog een profileringsfonds hebben. We hebben dus op veel manier gewaarborgd dat de solidariteit niet in gevaar komt.

Ik snap echter de zorgen over vijf keer het collegegeld. Nogmaals, ik heb nadrukkelijk gezegd dat ik het niet wenselijk vind als dit de norm wordt. Ik wijs erop dat we het principe van twee keer het wettelijke collegegeld vastleggen in een richtsnoer. Ik kan echter niet toezeggen – dat kan echt niet – dat ik een-op-een een relatie zal vastleggen tussen het gevraagde tarief en de kwaliteit van de opleiding. Ik heb al gezegd dat hiervoor de NVAO nodig is, net als mijn toestemming. Ik let op de kwaliteit, maar ook op de toegankelijkheid en dus ook, zeg ik tegen mevrouw Gerkens, op de betekenis van solidariteit bij het invoeren van dit soort maatregelen. Ik zie echter dat dit een zorg is van velen van u. Ik zou het oordeel over deze motie aan de Kamer kunnen laten, als ik haar als volgt uit mag leggen. In het beleidskader dat ik ga maken, zal ik een marginale toets opnemen op de onderbouwing van de extra kosten. In de motie staat nu letterlijk: "voor het verkrijgen of behouden van het specifieke eindoordeel excellent". Dat kan niet, want dat doet de NVAO. In het beleidskader kan ik wel vragen om een soort marginale toets op de onderbouwing van de extra kosten. Als ik de motie zo mag begrijpen, ben ik bereid om het oordeel over deze motie aan de Kamer te laten.

De heer Essers (CDA): Ik denk dat we een heel eind komen. In de motie staat dat het instellingsbestuur aannemelijk dient te maken dat de verhoging van het collegegeld noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten die zijn of worden gemaakt voor het verkrijgen of behouden van het specifieke eindoordeel excellent. Dat laatste is aan de NVAO. Bij de minister ligt de toetsing of het hogere collegegeld akkoord is. Ik heb al gezegd dat ik niet uitga van een een-op-eenrelatie. Dat verwacht ik dus ook niet van de minister. Ik verwacht wel een toetsing of de verhoging van het collegegeld aannemelijk kan worden gemaakt door de hogere kosten.

Minister Bussemaker: Ik begrijp het dan als volgt. In het beleidskader zal iets worden opgenomen, wat ik een marginale toets noemde, voor de verhouding tussen de kosten die worden gevraagd en datgene wat uiteindelijk wordt aangeboden door de excellente opleiding. Als ik de motie zo mag begrijpen, laat ik het oordeel erover aan de Kamer. Het is dan wel duidelijk dat we het niet in een een-op-eenberekening kunnen vastleggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanvullende eisen opleidingen (33.519) (T01762)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe over twee jaar te zullen rapporteren over opleidingen aan hogescholen en universiteiten die aanvullende eisen gaan stellen.


Kerngegevens

Nummer T01762
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanvullende eisen
evaluaties
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 20

Mevrouw Gerkens (SP): In de stukken van de regering wordt gesproken over selectie aan de poort. Dat klinkt mij in de oren alsof de universiteiten en hogescholen gaan selecteren wie er op de opleiding mogen komen. Maar zou het niet beter zijn wanneer de student op basis van een goede studiebegeleiding de opleiding kiest die bij hem of haar past? Wanneer hogescholen en universiteiten gaan selecteren welke student bij hen past, raken we dan niet aan de vrijheid van onderwijskeuze? Ik heb het dan natuurlijk niet over de intellectuele eisen die we stellen maar over alle aanvullende eisen die er nu bij komen. Niet alleen in het eerste jaar mag de student zich hierover druk maken, in de navolgende jaren ook. Universiteiten worden zo een schools systeem, waar je weggestuurd kunt worden wanneer je niet aan de eisen voldoet. Hoe staat dit in verhouding tot artikel 7.24 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?

Wanneer bekend wordt wat de aanvullende eisen zijn, zie ik toch echt een gat in de markt ontstaan. Vreest de minister niet dat van voorbereiding op toetsten, onlinetoetsmogelijkheden en slimme tips om aangenomen te worden een ongewenst effect van uit zal gaan?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 7

 Minister Bussemaker: Mevrouw Gerkens vroeg in dit verband naar de wijze waarop de aanvullende eisen zich verhouden tot artikel 7.24 van de WHW. Zij vroeg of er niet te veel extra eisen worden gesteld en of er niet te veel selectie aan de poort gaat plaatsvinden. Ik heb daarover al het een en ander gezegd. Ik ben het met haar eens wat betreft het belang van het toelatingsrecht op basis van het juiste diploma. Om de kwaliteit van de instromers in het hoger onderwijs te garanderen, moeten instromers in het bezit zijn van het juiste diploma, eventueel aangevuld met een bepaald profiel of met bepaalde vakken. Dit neemt niet weg dat het bij sommige opleidingen gewenst is om extra eisen te kunnen stellen. Ik noem als voorbeeld een kunstopleiding. Daar wordt dat al sinds jaar en dag gedaan en daar is eigenlijk niemand op tegen. Om het onderwijsaanbod gedifferentieerder te maken en recht te doen aan die gevarieerde studentenpopulatie – een mbo'er die naar het hbo gaat, heeft vaak heel andere wensen en een ander referentieniveau dan een vwo'er die naar het hbo gaat, maar beiden moeten daar goed kunnen studeren – kan het nodig zijn om specifieke eisen aan studenten te stellen. Een en ander houdt verband met de differentiatie in het onderwijs en met differentiatie in onderwijsconcepten. Ik denk dan aan de international classroom die wij graag willen stimuleren. Dat vraagt van studenten om op een goed niveau Engels te spreken, want anders komen zij zelf niet uit de verf en werkt dat belemmerend voor andere studenten. Het moet echt gaan om kwaliteit, niet om algemene selectie aan de poort, want dan blijft het artikel waarnaar mevrouw Gerkens verwees van kracht.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik hoor graag van de minister hoe zij waarborgt dat er niet zo veel extra eisen komen dat de opleiding de student kiest in plaats van de student de opleiding. Het is voorstelbaar dat er bij kunstopleidingen om iets extra's wordt gevraagd. Mensen moeten dat extra's hebben om het vak goed te kunnen uitvoeren. Waar ligt echter de grens?

Minister Bussemaker: Als het niet meer om echt kwalitatieve eisen gaat die verband houden met de opleiding. Ik laat mij op dit punt adviseren door de NVAO. De instellingen moeten de selectie-eisen baseren op een specifiek onderwijsconcept. Zij moeten daar wel een verhaal over hebben. Ook moet sprake zijn van een gedegen toelatingsprocedure zodat voorkomen wordt dat studenten zich specifiek gaan voorbereiden op toetsen et cetera. De NVAO gaat adviseren over de noodzaak daarvan en over de vraag of die eisen passen bij het concept.

Mevrouw Gerkens (SP): De minister raakt daarmee aan een ander punt dat ik maakte: hoe voorkomen we dat daaromheen een cultuur van toetsen en voorbereidingen ontstaat zoals nu ook al bestaat rond de Cito-toets? Anders wordt niet de kwaliteit van de student gemeten maar de slimheid om door de toets te komen.

Minister Bussemaker: Het is aan instellingen om dat goed te doen en om ervoor te zorgen dat er niet allemaal toetsen worden voorgelegd die studenten met een slimme voorbereiding altijd kunnen halen. Indertijd werd weleens gezegd dat studenten een brief zouden moeten sturen met hun motivatie. De vraag is dan echter: wie heeft die brief geschreven, wie heeft bij het schrijven ervan geholpen? Dat is dus geen gedegen voorbereiding. Proefstuderen, waarbij studenten fysiek in een collegezaal zitten en aldaar opdrachten moeten maken, is misschien veel beter. Dan moet de student het immers echt zelf doen. Ik zou er zeer op tegen zijn als dit tot de oprichting van allerlei bedrijfjes zou leiden die daaraan vooral veel geld verdienen zonder dat dat bijdraagt aan verbetering van de instroom. Dat is echter ook een verantwoordelijkheid van instellingen en studenten want ik kan het oprichten van bedrijven natuurlijk niet verbieden. Bovendien kan bijscholing heel nuttig zijn voor studenten die heel graag een opleiding willen volgen maar daarvoor eerst deficiënties moeten goedmaken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 17

Mevrouw Gerkens: Er blijft een spanningsveld tussen de toelatingseisen en de vrijheid van onderwijs. De minister heeft uitgelegd hoe die extra opleidingseisen eruit kunnen zien en ik begrijp haar heel goed. Ze zegt dat die met veel controle gepaard zullen gaan. Wij horen graag bij welke opleidingen die extra eisen gevraagd zullen worden. Wil de minister ons hiervan op de hoogte houden? Kan zij jaarlijks een lijstje naar de Kamer sturen? Zo kunnen we zelf de ontwikkeling hiervan bekijken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 20

Minister Bussemaker: Mevrouw Gerkens heeft ten slotte gevraagd of de Kamer op de hoogte kan worden gehouden van opleidingen die aanvullende eisen gaan stellen. Ik zou dat niet per opleiding willen doen, maar ben wel bereid om over een paar jaar te rapporteren. Ik denk aan twee jaar, want dat heb ik ook beloofd ten aanzien van de titulatuur. We kunnen dan bekijken hoe het gaat en welke algemene conclusies we daaruit kunnen trekken. We kunnen dan bezien of het gaat zoals wij willen. Ik zeg nogmaals dat opleidingen niet zomaar aanvullende eisen kunnen stellen. Er moet een ministeriële regeling komen. Die regeling kan altijd worden besproken, dus er is ook nog een waarborg vooraf.

(...)

De voorzitter: Mevrouw Gerkens, omwille van de tijd vraag ik u om heel kort te interrumperen. Om 12.45 uur begint het overleg van het College van Senioren.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik zou het fijn vinden als de minister hierover inderdaad over een jaar of twee rapporteert.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Dat was mijn laatste zin.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ervaringen docenten betrekken bij evaluatie (33.519) (T01767)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe dat bij de evaluatie in 2016 en bij de doorwerking van de prestatieafspraken de docent op de werkvloer wordt betrokken en dat zij tussendoor hierover met de VSNU en de Vereniging Hogescholen zal spreken.


Kerngegevens

Nummer T01767
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen docenten
evaluaties
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 20

De heer Koole (PvdA): Tot slot, de evaluatie die is voorzien voor 2016 zal vele elementen bevatten. Kan de minister toezeggen dat bij deze evaluatie, behalve de ervaringen van studenten en besturen, ook die van docenten op de werkvloer zullen worden gewogen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 4-5

Minister Bussemaker: De heer Koole vroeg of ook docenten op de werkvloer bij de prestatieafspraken betrokken worden. Jazeker, maar ook dat is aan de instellingen. De bedoeling was dat instellingen zowel de studenten als de docenten betrekken bij het maken van de prestatieafspraken, al dan niet via de medezeggenschap. Uit de non-verbale uitingen van sommigen blijkt dat dit niet overal heel uitgebreid is gebeurd. Ik zeg dat bij de evaluatie en bij de doorwerking van de prestatieafspraken de docent op de werkvloer absoluut wordt betrokken.

De heer Koole (PvdA): Ik zal mijn non-verbale uiting even verbaal maken. Misschien kan de minister bij de instellingen hierop aandringen. Wellicht kunnen instellingen overtuigend aantonen dat de docenten op de werkvloer daadwerkelijk zijn betrokken bij het maken van plannen. Dat wordt wel gerapporteerd, maar dat betreft zeer formele gremia waar de meeste mensen op de werkvloer helemaal niets mee te maken hebben. Dat geldt voor veel universiteiten. Ik vraag de minister om zich door de universiteiten te laten overtuigen dat de docenten op de werkvloer daadwerkelijk bij het vormgeven van de plannen worden betrokken. Het is niet voldoende dat er even naar verwezen wordt.

Minister Bussemaker: Ik wil daar best naar kijken. Bij de prestatieafspraken die de instellingen hebben ingeleverd, is echter gevraagd hoe het proces is verlopen en met wie daarover is gesproken. Ik vind het natuurlijk zelf wenselijk dat iedereen, ook de docent op de werkvloer, daarbij betrokken wordt. Dat moet echter allereerst door een instelling worden gedaan. Als docenten en hoogleraren vinden dat dat niet gebeurt, dan moeten zij hun instelling daarop inspreken. Ik wil niet van bovenaf allerlei procedurele eisen vastpinnen. Ik wil wel met de VSNU en de Vereniging Hogescholen tussendoor bespreken hoe zij ervoor zorgen dat de aandacht voor dit soort thema's levend blijft in een organisatie. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instroommomenten masteropleidingen (33.519) (T01768)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe het beleid van instellingen met betrekking tot instroommomenten te monitoren en daarover met de instellingen te spreken.


Kerngegevens

Nummer T01768
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen instroommoment
masteropleidingen
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 13

De heer Ganzevoort (GroenLinks): de doorstroming naar de master is al belemmerd door de harde knip, nu weer door extra instroomeisen, en dat alles onder dreiging van de invoering van een leenstelsel. Dat zijn allemaal beperkende factoren. Daar zal onder meer tegenover staan dat masteropleidingen meerdere instroommomenten per jaar krijgen. Inmiddels blijkt uit de brief van de minister, waarvoor dank, dat dat bij slechts 54% van de opleidingen is gerealiseerd. Wat vindt de minister daarvan? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de studievertraging van studenten? Ik weet van universiteiten dat studenten hun bachelor al voor de zomer moeten afronden om zich op tijd te kunnen inschrijven voor de master, die in september begint. Dat is niet omdat die tijd ergens voor nodig is, behalve dan voor de administratieve verwerking. Met slechts één instroommoment per jaar zijn studenten dan al gauw voor een jaar gedupeerd. Dat is geen harde knip meer, maar een onnodig struikelblok. Hoeveel studenten kunnen door de harde knip niet direct doorstuderen? Was dat de bedoeling? Wat gaat de minister doen om de doorstudeerbaarheid te verbeteren?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 6-7

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort heeft gevraagd naar de instroommomenten bij de masteropleidingen. 54% van de masteropleidingen kent meerdere instroommomenten. Dat is een verbetering ten opzichte van een paar jaar geleden. Ik zie echter graag dat dat percentage stijgt. Ik teken daarbij aan dat het voor mij niet hoeft te stijgen tot 100% want bij sommige masteropleidingen zijn meerdere instroommomenten echt evident onmogelijk. Daarnaast kan een universiteit principieel kiezen voor één instroommoment als sluitstuk van beleid dat gericht is op nominaal studeren. Ook dit is echt een kwestie waar instellingen zelf beleid voor moeten formuleren. Ik ben graag bereid om dat te volgen, om te kijken hoe zij daarmee op instellingsniveau omgaan en om dat te monitoren voor de komende jaren zodat dat percentage in elk geval niet zakt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Heb ik het dan verkeerd begrepen? Het idee van de meerdere instroommomenten was toch dat de verstrakking, de harde knip en alle dingen die ik genoemd heb niet tot onevenredige vertraging bij studenten zouden leiden? Het was toch de bedoeling dat studenten die in september klaar waren met hun bachelor niet hoefden te wachten tot september in het jaar daarna voordat zij konden beginnen met hun master? Dat is naar mijn mening een onevenredigheid in het systeem. Als het de bedoeling is om dat te voorkomen, dan verwacht ik dat de minister niet alleen zegt "ik hoop dat het wat meer wordt" maar ook dat zij zegt: als compensatie voor het nominaal studeren, de strakke regels, de harde knip en al die dingen meer, en om doorstuderen mogelijk te maken, moeten studenten zo vlot mogelijk erna kunnen instromen. Dat betekent meer instroommomenten per jaar, tenzij er heel dringende redenen zijn om die niet te hebben.

Minister Bussemaker: Op dat punt is er een relatie met de vormgeving van het onderwijs en hoe strak dat wordt vormgegeven. Een voorbeeld van nominaal studeren is de Universiteit Leiden die daaraan heel strak de hand houdt en veel inschrijfmomenten heeft. Er is dus sprake van een correlatie. Volgens mij verschillen wij niet zo erg van mening. Ik vind het ook van belang dat het aantal instroommomenten omhooggaat, hoger dan 54%. Daarbij geef ik echter aan dat er ook opleidingen zijn waarvan de kennis zo precies moet worden opgebouwd dat er niet meer instroommomenten dan één keer per jaar mogelijk zijn. Daarmee moeten wij ook rekening houden. In het algemeen geldt evenwel dat hoe meer de instelling van de student verwacht, hoe gemakkelijker het aanbieden van studeerbare programma's moet zijn, ook in de overgang van bachelor naar master.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik denk dat wij de wens delen. De minister is in de gelegenheid om er wat aan te doen. Ik ben benieuwd wat zij daaraan gaat doen, in plaats van alleen maar wensen.

Minister Bussemaker: Ik heb al gezegd dat mijn eerste stap is om dit met de instellingen te bespreken. Aan de instellingen die veel vragen aan studenten in het kader van nominaal studeren, zal ik vragen wat zij doen om ervoor te zorgen dat het studeerbaar blijft.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken Eerste Kamer bij monitoring wet (34.035) (T02055)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de Eerste Kamer te betrekken bij het proces van monitoring van de effecten van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, in het bijzonder voor wat betreft studie-uitval en extra-curriculaire activiteiten.


Kerngegevens

Nummer T02055
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen monitoring
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2014/15, 34 035, D, p. 16

Kan de regering aangeven waar voor haar de toelaatbare grens ligt van uitval ten gevolge van deze wet en welke maatregelen zij in voorkomend geval zal treffen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ook vragen zij of de regering bij haar evaluatie ook kan monitoren wat de effecten van het wetsvoorstel zijn op studie-uitval en in hoeverre de mogelijke «afhakers» diegenen zijn die zouden zijn uitgevallen als zij toch aan de studie waren begonnen. Is het mogelijk om bij de evaluatie ook de effecten van de wetswijziging op de participatie van studenten in extra-curriculaire activiteiten te betrekken, zoals bestuursjaren, verenigingsleven en onderzoek en zo ja, is ze bereid dit toe te zeggen, zo vragen deze leden.

De regering ziet met de leden van de VVD-fractie het belang van een goede monitoring, die inzicht biedt in alle relevante elementen. De regering zal na invoering van het wetsvoorstel de effecten op de toegankelijkheid goed blijven monitoren, zodat zo nodig tijdig bijgestuurd kan worden. Vanuit deze overweging zullen de breed gesteunde moties van de Tweede Kamerleden Slob c.s,18 Klaver c.s,19 en Van Meenen c.s.20 worden uitgevoerd. Daarin wordt de regering opgeroepen de gevolgen van de maatregelen voor studenten in kaart te brengen, met name voor degenen die afkomstig zijn uit gezinnen met lage inkomens (motie Slob), wordt de regering verzocht om na vier jaar een tussentijdse monitoring uit te voeren en daarbij de onderwijsinstellingen en studentenbonden actief te betrekken (motie Klaver) en om studenten een rol te geven in het vaststellen van de opzet en wijze van uitvoering van de monitoring (motie Van Meenen). Dit zal de regering onder andere doen aan de hand van instroom-, doorstroom- en uitvalcijfers, en door leengedrag, studievoortgang en studietempo te monitoren.

De regering wil conform de voorstellen van de leden van de VVD-fractie ook in kaart brengen in hoeverre de mogelijke uitvallers diegenen zijn, die ook zouden zijn uitgevallen als zij toch aan de studie waren begonnen. Ook wil de regering de effecten onderzoeken op de participatie van studenten in extra-curriculaire activiteiten. Dit ziet de regering als een doorlopend proces bij de invoering van de voorstellen. Of, hoe en wanneer zal worden bijgestuurd, hangt af van de effecten die optreden en de vraag waarop zal moeten worden bijgestuurd. De regering zal na invoering van het studievoorschot starten met een effectmeting onder de eerste studenten die onder het studievoorschot gaan vallen. Dit zal onderdeel zijn van de jaarlijkse beleidsmaatregelenmonitor van ResearchNed. Dit zal na studiejaar 2015/2016 kunnen leiden tot een eerste inzicht in de effecten van het studievoorschot. Dit is dan echter pas een eerste stap; structurele effecten zijn pas op langere termijn zichtbaar, zo blijkt uit ervaringen uit andere landen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 7

De heer Bruijn (VVD): Het CPB heeft op basis van internationale ervaringen een tijdelijke daling van de deelname geraamd van rond de 2%, ofwel voor hbo en wo samen 2.700 per jaar. Als de door het CPB genoemde studenten die tijdelijk niet meer zullen instromen vallen binnen de groep van 13.000 hbo- en 2.000 wo-studenten die toch al in het eerste jaar zouden zijn uitgevallen — en dat is niet uitgesloten, ook niet door het CPB — dan wordt met dit wetsvoorstel een belangrijke stap gezet naar een meer bewuste studiekeuze. Dit is alleen achteraf vast te stellen. Je kunt natuurlijk niet gaan enquêteren met de vraag of iemand later een uitvaller wordt. De VVD-fractie dankt de minister dan ook voor haar toezegging in de memorie van antwoord dat zij dit in kaart zal brengen, alsmede wat de effecten zijn op de participatie in extracurriculaire activiteiten zoals bestuursjaren. Mijn fractie verzoekt de minister, deze Kamer van de bevindingen ter zake op de hoogte te stellen. Graag een toezegging.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 8

De heer Bruijn (VVD): Graag zouden de leden van mijn fractie willen weten of de minister bereid is ook deze Kamer op de hoogte te houden van ten eerste haar bevindingen uit het monitoren en de diverse aangekondigde effectmetingen van het studievoorschot, zoals aangekondigd in de memorie van antwoord, inclusief de opbrengst ervan.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 28

Minister Bussemaker (PvdA): Het CPB heeft veel mogelijkheden, maar ook beperkingen. Het CPB werkt met een economisch model, een rekenregel. Wij hebben al die onderzoeken — het was meer dan een halve meter aan rapporten — gezamenlijk op ons laten inwerken. Wij hebben daarvan gezegd dat wij het niet beter zullen weten dan dit. Wij moeten het hiermee doen en wij moeten nu goed gaan monitoren. De Tweede Kamer heeft dit ook gevraagd, blijkens de moties van Slob c.s., Klaver c.s. en Van Meenen. Ik neem deze zeer serieus. Met name de motie-Klaver c.s. vraagt om direct te monitoren, ook na de instroom en de doorstroom en ook van kwetsbare groepen. Wij gaan dat doen door de huidige instroom op basis van een nulmeting te vergelijken met de instroom na de invoering van het wetsvoorstel. Ik zeg er echter direct bij dat een paar maatregelen die ik net noemde, ook in 2015 ingaan. Wij moeten daarmee rekening houden. Ik breng in kaart in welke mate de opbouw van de populatie verandert en welke factoren hiervoor verantwoordelijk zijn.

Conform de moties van de leden Slob en Klaver zal ik in ieder geval kijken naar de sociaaleconomische achtergrond, de vooropleiding — mavo, havo of vwo — de instroom van studenten in tweejarige mastertrajecten en studenten met een functiebeperking. Ik ga het beroep op en de effectiviteit van maatregelen monitoren, zoals de opgehoogde aanvullende beurs en de tegemoetkoming voor studenten met een functiebeperking.

Naast dit kwantitatieve deel van de monitoring zal ik ook kwalitatief onderzoek optuigen: wat zijn de motieven van niet-doorstromende mensen met een mbo-, havo- of vwo-diploma? Ik denk dat dit erg belangrijk is om meer zicht te krijgen op de argumenten. Liggen deze in de organisatie van het leenstelsel of in het bieden van gebrekkige informatie? In dit laatste geval heb ik een extra taak in de voorlichting. Als ze liggen in het niet goed verlopen van de overgang van mbo naar hbo, dan moeten we de schakelprogramma's intensiveren.

Ik kan nu niet zeggen bij welk percentage ik dat ga doen. Ik kan wel zeggen dat ik heel intensief jaarlijks een beleidsreactie naar de Tweede Kamer zal sturen, zoals ik de Tweede Kamer al heb toegezegd, en dat ik met studenten, instellingen en het parlement in gesprek zal gaan over de feiten die te zijner tijd uit de monitoring blijken. Die monitoring zal dus intensief zijn. Ik zeg de heer Bruijn toe dat ik bereid ben om ook de Eerste Kamer bij dit proces te betrekken.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 58

De heer Bruijn (VVD): Ik dank de minister voor de toezegging om de Eerste Kamer te betrekken bij de serieuze monitoring.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Loopbaanbegeleiding mbo (34.035) (T02059)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de evaluatie van de loopbaanbegeleiding in het mbo naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02059
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen loopbaanbegeleiding
middelbaar beroepsonderwijs
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 8

De heer Bruijn (VVD): Graag zouden de leden van mijn fractie willen weten of de minister bereid is ook deze Kamer op de hoogte te houden van (...) ten derde van de evaluatie van de loopbaanbegeleiding in het mbo, inclusief de doorstroom mbo-hbo en mbo-arbeidsmarkt, die in 2015 zal verschijnen. Graag een toezegging.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 29

Minister Bussemaker: De heer Bruijn vroeg naar de toenaderingen in het vo en mbo. Ik zeg toe dat de Kamer de rapporten daarover krijgt.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 30

Minister Bussemaker: De evaluatie van de loopbaanbegeleiding in het mbo verschijnt eind 2015. Ik zeg toe dat ik ook die naar de Kamer stuur.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg met decanen bacheloropleidingen (34.035) (T02060)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe met de decanen van de bacheloropleidingen te overleggen over doorstromen naar de masteropleiding. Zij stelt extra middelen ter beschikking, mocht dat nodig zijn. Alle bachelorstudenten ontvangen voorts een brief waarin de veranderingen die het studievoorschot met zich meebrengt, worden beschreven.


Kerngegevens

Nummer T02060
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bachelor
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 16

Mevrouw Sent (PvdA): Bij de keuze om te gaan studeren en bij de keuze welke studie zij gaan volgen, hebben deze studenten immers de nieuwe regels niet kunnen meewegen. En wat gaat de minister doen wanneer blijkt dat van de huidige bachelorstudenten sommigen om puur financiële redenen overwegen niet met een masterstudie te beginnen, omdat zij er op hadden gerekend ook tijdens de master nog een basisbeurs te ontvangen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 31

Minister Bussemaker: Ik kom bij de vragen van de Kamer. Mevrouw Sent vroeg wat ik doe om deze groep te blijven overtuigen. De bachelorstudenten die wellicht nog aarzelen, wil ik zo goed mogelijk begeleiden opdat zij niet enkel en alleen om financiële redenen besluiten om geen masteropleiding te gaan volgen. Eerder zegde ik de Kamer al toe dat ik met de decanen, de studieadviseurs en de LOB-medewerkers in het mbo zal spreken over de doorstroming van mbo naar hbo. Nu zeg ik toe dat ik dat overleg ook zal organiseren met de decanen van de bacheloropleidingen. Ik zal hen ook vragen hoe we ervoor kunnen zorgen dat studenten met financiële vragen, twijfels of zorgen terecht kunnen bij een persoon of een loket bij de instelling of in de regio. Daarnaast zorg ik ervoor dat alle bachelorstudenten een brief ontvangen waarin de veranderingen die het studievoorschot met zich meebrengt, worden beschreven.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 32

Mevrouw Sent (PvdA): Mochten de bachelordecanen aangeven dat zij ook additionele financiële middelen nodig hebben voor het begeleiden van bachelorstudenten naar de masterstudie, is de minister dan ook bereid om daar financiële middelen voor beschikbaar te stellen?

Minister Bussemaker: Ja, als zij dat heel goed kunnen beargumenteren. Ik moet die financiële middelen natuurlijk wel ergens vinden. Ik moet ook weten of het om een tijdelijke of om een structurele maatregel gaat. Als het een structurele maatregel zou zijn, zou dat afgaan van de middelen die we kunnen investeren in de kwaliteit van onderwijs. Ik vind het eigenlijk wel de taak van decanen op universiteiten en hogescholen om zelf rekening te houden met veranderende situaties. Ik denk dat het makkelijker is, omdat we die bachelorstudenten makkelijker kunnen vinden. We weten waar ze zitten. We weten welke groep het is. Die zullen we lokaliseren. We kunnen misschien niet alleen aan studentendecanen maar ook aan mentoren en docenten heel direct vragen om daar aandacht aan te besteden. We kunnen hen daarbij ook wijzen op de juiste voorlichting.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kwalitatief monitoren wet (34.035) (T02061)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zij de gevolgen van het nieuwe stelsel kwalitatief gaat monitoren en haar reactie op de moties van de Tweede Kamer over monitoring ook naar de Eerste Kamer zal sturen. Zij betrekt ook de theologische ambtsopleidingen bij de monitoring.


Kerngegevens

Nummer T02061
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen monitoring
studievoorschot
theologie
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 5

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Gezien mijn achtergrond zal het niet verbazen dat ik ook wijs op studenten die een levensbeschouwelijke ambtsopleiding volgen. Dat zijn vaak driejarige masters en hun staat meestal geen extra hoog inkomen te wachten. Zij hebben wel een intrinsiek sterke motivatie, maar daar eet je geen boterhammen van. De minister heeft een effectmonitoring beloofd. Ik wil haar vragen om bij de researchmasters, de educatieve masters en de levensbeschouwelijke ambtsopleidingen niet alleen de kwantitatieve instroomeffecten te meten en te kijken of er nog wel genoeg studenten die kant opgaan, maar vooral ook kwalitatief te monitoren wat de nieuwe regeling bij deze groepen studenten teweegbrengt en of daar problemen gaan ontstaan.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 37

Minister Bussemaker: Tegen de heer Ganzevoort zeg ik dat ik natuurlijk zie dat er een verschil kan zijn tussen verschillende soorten opleidingen. Eerlijk gezegd denk ik dan niet in de eerste plaats aan de techniekopleidingen, omdat ik denk dat studenten van die opleidingen heel snel een baan vinden. Ik denk dan aan lerarenopleidingen en researchmasters, en ook aan de predikantenopleiding. Ik zeg de heer Ganzevoort toe dat wij vanzelfsprekend ook de theologische ambtsopleidingen bij de monitoring betrekken. Ook hier geldt dat monitoring niet een ander woord is om u op een zijpad te zetten en u tevreden te stellen. Ik ga een en ander echt serieus monitoren. Dat geldt voor de instroom, de doorstroom en de stap naar meerjarige masters.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Het ging mij niet specifiek om de theologische opleidingen, ook al ken ik die toevallig van dichtbij. Ik zag dat ze ontbraken op het lijstje van de meerjarige masters, vandaar dat ik ze even noemde. Bij de monitoring gaat het mij erom dat wij niet alleen de platte instroom meten. Vanwege de motivatie verwacht ik niet dat dit heel grote effecten zal hebben. Het gaat mij er meer om dat wij ook kwalitatief bezien wat het voor deze groepen studenten betekent als zij met dit nieuwe stelsel worden geconfronteerd. Hoe gaan zij om met het lenen? Heeft dat gevolgen voor de vraag hoe zij verder aan inkomsten komen, et cetera? Ik zou niet alleen de instroom willen weten, maar zo veel mogelijk over hoe zij daar uiteindelijk op acteren.

Minister Bussemaker: Ik zeg u toe dat wij ook kwalitatief zullen monitoren. Ik zeg nog maar een keer, ook tegen de heer Essers, dat ik niet kan aangeven wanneer ik precies ga optreden, bij welk percentage. Dat hangt namelijk af van de opleiding die het betreft, maar ook van de redenen en de gevolgen voor de arbeidsmarkt. Dan heb ik meer aan een kwalitatieve analyse, waar de heer Ganzevoort naar vraagt. Mede op verzoek van de Tweede Kamer nemen we dit mee. Ik verwijs nog maar een keer naar de motie-Klaver c.s. en de motie-Van Meenen c.s. Ik neem dit punt zeer serieus en mijn reactie op deze moties zal ik ook naar de Eerste Kamer sturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geneeskundestudenten en coschappen (34.035) (T02062)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Sent (PvdA) en Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zij in overleg met haar collega's van VWS nog eens zal kijken of er aanleiding is om extra aandacht te besteden aan de specifieke situatie van de coschappen van geneeskundestudenten. Zij zal de Eerste Kamer daarover informeren.


Kerngegevens

Nummer T02062
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen coschappen
geneeskunde
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 16

Mevrouw Sent (PvdA): En dan zijn er groepen studenten die mogelijk onevenredig zwaar worden getroffen omdat hun studie meer tijd in beslag neemt dan gemiddeld. Denk hierbij aan geneeskundestudenten die coschappen lopen en daardoor weinig tot geen tijd overhouden om bij te verdienen. Voor studenten in deze situatie zijn er twee oplossingen: ofwel zij behouden de basisbeurs, ofwel zij ontvangen een vergoeding voor hun coschappen, net zoals studenten die stage lopen een stagevergoeding ontvangen. Deelt de minister onze zorgen? Welke mogelijkheid ziet zij dan om deze studenten tegemoet te komen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 5

De heer Ganzevoort (GroenLinks): De andere groep is die van de medische studenten die niet alleen een meerjarige master volgen, maar ook tijdens hun coschappen een zo zware belasting hebben dat bijverdienen feitelijk onmogelijk is. Nu maak ik mij bij hen gemiddeld gesproken niet zozeer zorgen over het inkomen na de studie, maar er is langzamerhand wel alle reden om de arbeidsvoorwaarden van hun coschappen eens onder de loep te nemen. Is het nog wel van deze tijd dat mensen zo lang en zo hard werken in het kader van een leertraject zonder een min of meer adequate vergoeding? Is het reëel van hen te verwachten dat zij dat allemaal lenen? Geeft deze aanpassing van de studiefinanciering geen aanleiding om te onderzoeken of en, zo ja, hoe deze coschappen beter in lijn kunnen worden gebracht met eigentijdse normen voor studie, arbeid en beloning? Graag krijg ik een reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 37

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vroeg ook nog naar de geneeskundestudenten. Wat betreft arbeidsmarktperspectief en bewuste studiekeuze gaat het om studenten met wat SEO een "zeer intrinsieke" motivatie noemt. Uit onderzoek blijkt ook dat zij na hun studie een verhoogd inkomen hebben. Deze studenten hebben echter ook een zware last, hoewel zij hun tijd wellicht enigszins flexibel kunnen indelen, door bij te verdienen tussen de verschillende coschappen door, mochten zij dat willen. Voor deze studenten geldt wat ook voor andere studenten geldt, namelijk dat zij wellicht spaargeld kunnen inzetten. Ik zal in overleg met mijn collega's van VWS nog eens kijken of er aanleiding is om extra aandacht te besteden aan de specifieke situatie van de coschappen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 59

Mevrouw Sent (PvdA): Ten aanzien van de geneeskundestudenten vragen wij ons evenwel af of het wel zo makkelijk is om naast coschappen te werken als de minister lijkt te suggereren. Wij zijn blij met haar toezegging dat ze met haar collega van VWS in gesprek zal gaan over de coschappen en vragen de minister, ons te informeren over de uitkomst van dit gesprek.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: Als ik de kwestie van de geneeskundestudenten heb afgestemd met mijn collega van VWS zal ik dit terugkoppelen. De heer Ganzevoort had hiernaar gevraagd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Omvang profileringsfonds (34.035) (T02063)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij de uitvoering van de motie-Mohandis c.s. uit de Tweede Kamer te bezien of de aard en de omvang van het profileringsfonds van de instellingen voldoende zijn en de studenten daarbij te betrekken. Resultaten van de monitoring worden ook naar de Eerste Kamer gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T02063
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen profileringsfonds
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Allereerst zijn er de studenten met een functiebeperking. Weliswaar krijgen zij naast een aantal maatregelen die blijven bestaan ook een aanvulling van €1.200 in de vorm van een kwijtschelding, maar dat is minder dan voorheen. Op de vraag of dat voldoende is om hen tegemoet te komen, antwoordt de minister dat er ook nog het profileringsfonds is. Datzelfde zegt zij eigenlijk over de vraag naar de situatie van studenten die een bestuursjaar doen: bestaande maatregelen en het profileringsfonds. In de Tweede Kamer leidde dat tot een vraag naar de hoogte van het profileringsfonds en tot een aangenomen motie van de heer Mohandis waarin de minister werd gevraagd om in gesprek met de instellingen en studenten te komen tot een richtlijn voor de hoogte van uitkeringen.

Dat is waardevol, maar mijn vraag zou iets principiëler zijn. Wanneer de overheid, aangestuurd door het politieke debat zoals wij dat voeren, studenten verwijst naar het profileringsfonds om in deze situaties een oplossing te bieden, dan schept dat een verantwoordelijkheid voor de instelling. Dan zou er ook een recht voor de student moeten worden gedefinieerd. Het kan niet zo zijn dat wij hier afspreken dat het profileringsfonds het vangnet moet zijn en dat dan de universiteit of hogeschool tegen een student zegt: sorry, wij hadden andere plannen met dat profileringsfonds. Natuurlijk, het gaat daarbij ook om de mogelijkheid om je als instelling te profileren, maar wij hebben met elkaar van dat profileringsfonds tegelijk een vangnet gemaakt. Met dit wetsvoorstel wordt dat vangnet nog net iets belangrijker.

Dat betekent dat wij niet om de vraag heen kunnen of de richtlijnen voor het profileringsfonds wel scherp genoeg zijn en of ze zo dwingend zijn dat een student daaraan een recht kan ontlenen. Ik begin graag met de vraag of de minister bereid is om met de instellingen en de studenten te bespreken aan welke minimumcriteria het instellingsbeleid rond het profileringsfonds zou moeten voldoen. Ik noem maar wat. Is het zinnig en mogelijk om een minimumomvang af te spreken, uiteraard in relatie tot de grootte van de instelling? Is er bij het toekennen van een uitkering uit het profileringsfonds voldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid of is het een tombola? Krijgen bijvoorbeeld studenten met een functiebeperking adequate steun uit het profileringsfonds? Is de regeling voor collegegeldvrij besturen nog steeds adequaat of zouden studentbestuurders onder het nieuwe regime in de gelegenheid moeten worden gesteld om ook gebruik te maken van het studievoorschot?

Mijn vraag is dus heel concreet deze. Als het profileringsfonds het vangnet is voor bijzonder situaties, wil de minister dan met de instellingen en studentenbonden in gesprek gaan om te bezien of dat vangnet naar aard en omvang adequaat is, of er geen te grote mazen in zitten waar mensen doorheen vallen en of de instellingen de vangnetten goed inzetten? En als dat gesprek daar aanleiding toe geeft, wil de minister dan overwegen om meer richting te geven aan de profileringsfondsen?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 38-39

Minister Bussemaker: Wat er nu niet is en wel komt, is de kwijtschelding van €1.200 bij de verlenging van de prestatiebeurs bij medische omstandigheden. Die komt er omdat we de basisbeurs afschaffen en in ruil daarvoor als tegemoetkoming die eenmalige kwijtschelding van €1.200 organiseren. Daarnaast blijft ook de aanspraak op de huidige voorziening en het profileringsfonds van een instelling bestaan. Dat fonds is nadrukkelijk bedoeld voor juist deze groep. De regeling ten aanzien van het profileringsfonds wijzigt niet. Alle doelgroepen die studievertraging oplopen — ik zeg het nog maar een keer, ook tegen de heer Ganzevoort — als gevolg van bijzondere omstandigheden hebben nog steeds recht op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds. Dit kunnen bijvoorbeeld studenten met een chronische ziekte of handicap zijn, bestuurders, leden van een medezeggenschapsraad of ingeval van zwangerschap.

In dit verband vroeg de heer Ganzevoort of de omvang wel adequaat is en of we niet beter moeten kijken naar de aard en de omvang. Ik zeg toe dat ik dat meeneem bij mijn reactie op de motie-Mohandis c.s. uit de Tweede Kamer. Ik zal bekijken of er meer nodig is dan we nu hebben. Ik zeg er wel bij dat het aan de instelling is om te bepalen hoe hoog en voor welke duur de ondersteuning uit het profileringsfonds voor een student uiteindelijk is. Maar zoals gezegd, de heer Mohandis heeft in zijn motie gevraagd om te bekijken of we nieuwe kaders moeten stellen en of we een reëel beeld hebben van de vergoedingen die individuele instellingen uitkeren uit het profileringsfonds. Ik zal die motie uitvoeren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Worden de studenten volop betrokken bij dat gezamenlijke gesprek over hoe dat dan zou moeten?

Minister Bussemaker: Zij worden daar zeer nadrukkelijk bij betrokken. Ik zeg toe dat ik kritisch zal bekijken of de voorgestelde voorzieningen toereikend zijn. Ik zal dan ook meteen nagaan of het profileringsfonds naar aard en omvang een adequaat vangnet is voor bijzondere situaties en of de instellingen de vangnetten goed inzetten. Mocht duidelijk worden dat dit niet het geval is, dan gaan we op zoek naar een structurele oplossing. Ik wil de problemen niet zo makkelijk doorschuiven naar de instellingen. Zij moeten niet alleen studenten in bijzondere situaties tegemoetkomen, maar ze moeten vooral ook gaan investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Als er geen wijziging nodig is, dan maken we goede bestuurlijke afspraken met de instellingen over de inzet van het fonds. Mocht daar echter wel aanleiding toe zijn, dan zal ik meer maatregelen nemen.

(...)

Minister Bussemaker: Verder zal ik voor zowel de kwijtschelding als de andere voorzieningen en het profileringsfonds monitoren hoeveel studenten gebruikmaken van deze voorzieningen en voor hoe lang. In het geval van het profileringsfonds zal ik ook monitoren hoe hoog de vergoeding is en mijn onderzoek in het bijzonder toespitsen op studenten met een functiebeperking of chronische ziekte. Ik zal in het gesprek met de instellingen bekijken hoe wij gezamenlijk de benodigde informatie over het profileringsfonds op tafel kunnen krijgen. Ik wil de instellingen namelijk het liefst niet met extra administratieve lasten opzadelen door extra eisen in de richtlijnen voor de jaarverslaggeving op te nemen. Ik ga ervan uit dat zij intern bijhouden aan welke groepen en voor welke hoogte zij een vergoeding geven. Ook hiervoor geldt dat ik uit die monitoring zo nodig conclusies zal trekken en dat ik die behalve met de Tweede Kamer ook graag met uw Kamer deel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtspositie studenten (34.035) (T02064)

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Engels (D66), Ganzevoort (GroenLinks) en Gerkens (SP), toe het gesprek aan te gaan met de onderwijskoepel, de studentenbonden en de andere deskundigen over de verheldering en versterking van de rechtspositie van de student, in het bijzonder in de WHW. Ze komt daarop terug in de strategische agenda.


Kerngegevens

Nummer T02064
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen rechtspositie
studenten
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 21

De heer Engels (D66): De studentenorganisaties hebben gewezen op de rechtspositie van de student, die zij als kwetsbaar en zwak omschrijven. Mijn fractie heeft voor een deel begrip voor deze zorgen. Er blijken bijvoorbeeld grote verschillen te bestaan tussen onderwijsinstellingen bij de toekenning van bestuursbeurzen. Studentbestuurders hebben het recht om collegegeldvrij te besturen, maar sommige instellingen hebben de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen kennelijk nog niet ingevoerd. Ook als dit wel het geval is, komen de studenten in de praktijk restricties tegen. Mijn fractie heeft grote aarzelingen bij de differentiaties die zich in de praktijk op dit punt blijken voor te doen. Graag vraag ik de minister hoe zij kijkt naar dit probleem.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 6

De heer Ganzevoort (GroenLinks): In de knelpuntennotitie van het ISO wordt verder een reeks kwesties en ervaringen genoemd, waarin studenten uiteindelijk afhankelijk waren van de goede wil van de instelling, maar juridisch geen been hadden om op te staan. Ik noem alleen maar de problemen rond verplichte stages zonder stageplaatsen en de vertraging die daardoor kan ontstaan. Maar er is meer. Inmiddels zijn de regels steeds verder aangescherpt en moeten studenten meer en sneller presteren. Maar dan wordt het essentieel om hun rechtspositie beter te definiëren. Ik neem een voorbeeld aan de gezondheidszorg. Naast allerlei andere wetten die iets zeggen over de positie van de patiënt, is er ook de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst waarin de rechten en plichten van de patiënt zijn vastgelegd. Daarom vraag ik de minister of zij in overleg wil treden met instellingen, studentenbonden en deskundigen op het terrein van onderwijsrecht — dat is complex genoeg — om te onderzoeken of het wenselijk en/of mogelijk is om de rechtspositie van studenten beter te definiëren en hiaten daarin op te vullen. Vermoedelijk zal zij dan ontdekken dat dit niet alleen geldt voor het hoger onderwijs, maar voor alle sectoren. Als zij daar aanleiding toe ziet, hoop ik dat zij dat integraal wil aanpakken met bijvoorbeeld een wet op de onderwijsovereenkomst. Vandaag vraag ik de minister echter niet om deze stap al te zetten, maar wel om een begin te maken met dit onderzoek, om in kaart te brengen of het nodig is om de rechtspositie van studenten meer integraal te borgen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 13

Mevrouw Gerkens (SP): Doordat de student voortaan moet lenen, krijgt hij meer inspraak in de wijze waarop het geld besteed wordt. Maar de instellingen zijn er nog helemaal niet aan toe om die student ook te geven wat hij nodig heeft. Zo zijn er nog steeds studies waarin je maar één keer per jaar een hertentamen kunt doen, en heel veel studies waarvoor geen stage te krijgen is. Buiten zijn schuld krijgt die student een jaar studievertraging en nu ook een jaar meer studieschuld. De minister zal nu wijzen op de rechten van de student, maar tijdens de hoorzittingen hebben wij ook gehoord dat dit recht maar heel moeizaam te halen is. Daar ben je vaak ook weer een jaar mee kwijt, nog afgezien van de kosten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 40

Minister Bussemaker: Diverse woordvoerders hebben gewezen op het grote belang van de rechtspositie. GroenLinks heeft gevraagd om dat integraal te bezien. Ook de SP wijst op gevallen van studievertraging buiten de schuld van de studenten om. Daar moeten we maatregelen nemen en meer doen dan alleen praten, zo merk ik aan het adres van de heer Engels op. Vanwege het belang dat ik hecht aan de rechtspositie van de student en gezien de signalen die het ISO in de knelpuntennotitie afgeeft, moeten wij goed kijken waar eventuele tekortkomingen precies zitten en waar verbeteringen mogelijk zijn. Zo is het idee geopperd van een individuele onderwijsovereenkomst. Voor reguliere studenten zijn de rechten en plichten al vastgelegd in de OER, maar bij flexibele trajecten kan de onderwijsovereenkomst wel een interessant instrument zijn, omdat zaken als het aantal te behalen studiepunten per individu kunnen verschillen. Dit idee wil ik meenemen in de experimenten flexibilisering deeltijdonderwijs.

Daarnaast sta ik uiteraard open voor gesprekken met betrokkenen en experts, zoals hoogleraren onderwijsrecht en deskundigen uit andere sectoren. Wellicht kunnen we, zoals werd gesuggereerd, leren van de regelingen voor de rechtspositie van de patiënt in de zorgsector, bijvoorbeeld door de verschillende maatregelen gebundeld inzichtelijk te maken voor studenten. De vraag is dan of dit in een aparte wet moet of dat het transparanter en inzichtelijker maken al kan helpen. Ik zal het gesprek aangaan met de onderwijskoepel, de studentenbonden en de andere deskundigen om de wenselijkheid en de mogelijkheid hiervan te onderzoeken, met name dus om de rechtspositie beter te definiëren en eventuele hiaten daarin op te vullen. In de strategische agenda, die voor de zomer komt, zal ik daarop terugkomen. Ik hoop daarmee ook de vragen van de heer Engels over de verschillen en de transparantie beantwoord te hebben.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 60

De heer Engels (D66): Als het gaat om de rechtspositie en de facilitering van het instemmingsrecht, merk ik dat dat blijkbaar gelukkig aandacht van aanhoudende zorg blijft. Ik begrijp dat de uitkomsten van het Panteia-onderzoek een vervolg hebben gekregen bij de instellingen door betere informatie te verstrekken op de onderscheiden websites. De minister heeft niettemin toegezegd dat ze zo nodig meer zal inzetten op verbeteringen, met inbegrip van wat we nu al weten uit de Whw en de OER. Ook dat lijkt mij op dit moment het meest haalbare.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 61

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik ben blij met de toezegging om dat beter in kaart te brengen om te zien waar de hiaten zitten en de rechtspositie beter te definiëren. Ik wijs nog wel op het punt dat ik genoemd had in mijn bijdrage: het verwijzen naar de WHW op dit punt is toch niet zo sterk. Er is juist discussie over de vraag of die wet überhaupt een beroepsgrond is voor studenten. Juristen zeggen dat derden geen rechten kunnen ontlenen aan de bepalingen van onderwijswetten als de WHW omdat die uitsluitend rechtsplicht in het leven roepen tussen school en overheid. Om daar nu naar te verwijzen als het gaat om de rechtspositie van studenten, lijkt mij wat problematisch. Ik ben geen jurist, zeg ik er in alle bescheidenheid bij, maar het lijkt mij wel goed om daar toch fundamenteler nog wat te zoeken. Ik denk wel dat het van belang is dat het bij het betrekken van studenten bij dat hele traject — dat geldt breder voor medezeggenschap en de rol van studenten — goed is om te beseffen dat studenten in de inspraak die zij hebben niet per definitie in de positie zijn om tegen het bevoegd gezag van de instelling op te treden of om een goed tegenspel te bieden. Wat dat betreft, nodig ik de minister uit om mee te denken over wat er nodig is om de studenten zo te faciliteren, te ondersteunen dat ze ook echt hun rol kunnen spelen hierin. We hebben het dan over het inbouwen van de checks-and-balances, het organiseren van de tegenmacht. Ik denk dat we daar vandaag, met name op het punt van de studenten, belangrijke stappen in hebben willen zetten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vraagt of de WAW voldoende grondslag biedt voor de borging van de positie van de student. De WAW kent verschillende bepalingen die de rechten en plichten van de student betreffen. Men kan hierbij denken aan collegegeld, rechtsbescherming en medezeggenschap. Het gaat dus niet alleen om de verhouding tussen overheid en instelling, maar ook over de rechten van de instelling. Natuurlijk ben ik bereid om dit vraagstuk mee te nemen in de gesprekken die ik met de experts zal hebben over de rechtspositie van de student. Vanzelfsprekend zal ik daar ook de studenten bij betrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Sirius Programma (34.035) (T02065)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe het Sirius Programma mee te nemen bij het vaststellen van de strategische agenda, met de bijbehorende langetermijninvesteringsagenda.


Kerngegevens

Nummer T02065
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Sirius programma
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 10

De heer Bruijn (VVD): Aan de laatstgenoemde trajecten is in de achterliggende jaren door de overheid en de instellingen samen al specifiek aandacht besteed in de vorm van het Sirius Programma en in de context van de prestatieafspraken. Het Sirius Programma heeft positieve effecten op de kwaliteitscultuur. Dit blijkt onder andere uit de midterm-reviewprestatieafspraken, die de minister deze Kamer op 23 december jongstleden toezond en waar mijn fractie de minister voor dankzegt.

Het Manifest voor het excellentieonderwijs van de toekomst, dat is gepresenteerd aan de vooravond van de afsluiting van het Sirius Programma op de Summit Excellentie op 2 oktober 2014, bevat door het veld gedragen aanbevelingen voor de toekomst van het onderwijs, nu de subsidies voor de instellingen vanuit het Siriusprogramma helaas zijn afgelopen. Mijn fractie vraagt de regering om bij de besteding van de middelen uit het studievoorschot nadrukkelijk aandacht te besteden aan de ervaringen opgedaan met de Sirius-trajecten en de indicatoren die daarbij zijn ontwikkeld en worden gehanteerd, aan het benutten daarvan bij het versterken van het onderwijs aan alle studenten en aan de actiepunten uit het genoemde manifest. Graag een reactie en een toezegging.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 44

Minister Bussemaker: Samen met de instellingen en de studenten gaan we verder kijken naar de investeringsagenda. Daarom — de heer Bruijn verwees er al naar — ben ik dit jaar begonnen met mijn hogeronderwijstour. Ik praat daarin met het veld, met studenten, met docenten, met bestuurders, met het bedrijfsleven en anderen over de opgaven en investeringen in het hoger onderwijs. Die gesprekken en werkbezoeken vormen samen de basis voor de strategische agenda, met de bijbehorende langetermijninvesteringsagenda, die naar verwachting halverwege 2015 verschijnt. Dat deze investeringsagenda er nu nog niet ligt, betekent niet dat niet duidelijk zou zijn waar het geld voor nodig is. De heer Essers toonde zich daar bezorgd over, maar eerder in de parlementaire behandeling heb ik al genoemd aan wat voor maatregelen we moeten denken. Denk aan kleinere groepen in het tweede jaar van de bacheloropleidingen, aan betere begeleiding door de extra mentoren en aan het stimuleren van excellentie, ook na afloop van het Sirius Programma. Ik zeg de heer Bruijn kortheidshalve toe dat we het Sirius Programma daarbij meenemen. Ik vind dat programma heel interessant. Daarbij is een mooie nota met lessen voor de toekomst gemaakt. We moeten die niet alleen voor de deelnemende studenten aan Sirius meenemen, maar we moeten ook kijken hoe we die breed in het onderwijs een plek kunnen geven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Macro-economische effecten (34.035) (T02067)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe een ex ante raming van de macro-economische effecten van het wetsvoorstel en de effecten van de maatregelen op arbeid mee te nemen bij de wetsevaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02067
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen macro-economische effecten
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 9

De heer Bruijn (VVD): De leden van mijn fractie vragen zich dan ook af, wat de macro-economische effecten van deze maatregelen zijn en of deze effecten naar verwachting worden gecompenseerd doordat de opbrengst van het wetsvoorstel wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dat komt economische groei en structurele werkgelegenheid immers juist ten goede.

Wat is structurele werkgelegenheid? Het is in het rapport Keuzes in Kaart 2012 gedefinieerd als de werkgelegenheid na bijvoorbeeld 28 jaar. In de memorie van antwoord gaat de regering, naar aanleiding van de vraag van mijn fractie hierover, in op de effecten van het wetsvoorstel op arbeidsparticipatie van studenten zelf tijdens de studie, op studie-uitval en via deze op werkgelegenheid. Het was legitiem, maar onze vraag ziet echter met name op de effecten van de blote maatregelen die ten aanzien van de straks terugbetalende afgestudeerden worden genomen en het al of niet inkomensafhankelijk maken daarvan ten opzichte van het basispad. Met "basispad" wordt in dit geval bedoeld het wetsvoorstel zonder deze inkomensafhankelijke regelingen. Men kan het terugbetalen van de studieschuld en de vrijstelling onder bepaalde grenzen modelmatig zien als een inkomensafhankelijke heffing. Gegeven dat men die schuld heeft, is de terugbetaling geheel afhankelijk van inkomen en beïnvloedt deze direct het nettoloon en dus profijt van arbeid en aanbod. Dit is te ramen als ware het een gewone heffing. Dat zijn de effecten van onderwijsinvesteringen ook, zo weten we uit Keuzes in Kaart 2012, zoals ik zojuist met mevrouw Gerkens heb besproken.

Mijn fractie vraagt de minister om een toezegging dat zij dit zal meenemen bij de eerste wetsevaluatie. Dit betreft dan nog steeds een ex-anteraming ten opzichte van het dan voorliggende basispad en niet een ex-postdoorrekening, zoals nu gesuggereerd in de memorie van antwoord. Dat is inderdaad onmogelijk. De leden van mijn fractie zijn, ongetwijfeld met het kabinet, geïnteresseerd in de effecten van de maatregelen op arbeid. En zoals gezegd, de VVD, de partij voor de arbeid, ziet ook dat er voor inkomensherverdelende maatregelen goede argumenten kunnen zijn. Dat doet echter niet af aan de noodzaak en aan onze verantwoordelijkheid, de effecten van de maatregelen op arbeid inzichtelijk te maken.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 51

Minister Bussemaker: De heer Bruijn heeft gevraagd naar de macro-economische effecten van dit wetsvoorstel. Daar horen ook de mogelijke effecten van de structurele werkgelegenheid bij. Hij vraagt naar een ex ante raming van de genoemde onderscheiden effecten ten tijde van de wetsevaluatie ten opzichte van het dan vigerende basispad. Met de heer Bruijn en zijn fractie ben ik uiteraard zeer geïnteresseerd in een ex ante raming van de macro-economische effecten en in de effecten van de maatregelen op arbeid. Ik zeg de heer Bruijn toe dit aspect, zoals gevraagd, mee te nemen bij de wetsevaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten voor middeninkomens meenemen in monitoring wet (34.035) (T02069)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe de middeninkomens mee te nemen in de monitor.


Kerngegevens

Nummer T02069
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen middeninkomens
monitoring
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 60

Mevrouw Sent (PvdA): Een aantal fracties heeft aandacht gevraagd voor de effecten van het voorliggende wetsvoorstel op middeninkomens. De minister is in een motie van de Tweede Kamer reeds opgeroepen, de effecten op lage inkomens te monitoren. Is zij ook bereid om de effecten op middeninkomens mee te nemen in die monitor?

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: Mevrouw Sent vroeg of ik de middeninkomens kan meenemen in de monitor. Ik zeg haar toe dat ik die meeneem.


Brondocumenten


Historie