Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel januari 2018)



Dit is het rappel tot 02-01-18.

 




Toezegging Codering gegevens (30.164/30.327) (T00498)

De minister van Justitie zegt toe in discussie te gaan over de manier waarbij het inzicht in de waarde van de gegevens wordt vergroot door het daaraan toekennen van een kwalificatie, een codering.


Kerngegevens

Nummer T00498
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_27
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof.dr. U. Rosenthal (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, [36] – 1120

De heer Rosenthal (VVD):

Ik kom dan toe aan mijn tweede punt. Ik wil de minister dankzeggen voor wat ik beschouw als een toezegging. Daarmee probeer ik mij zorgvuldig uit te drukken en uit te gaan van betrouwbaarheid. Ik ga er namelijk vanuit dat de minister met een welwillende houding met Binnenlandse Zaken, de korpsbeheerders, justitie en politie in discussie wil gaan, ja, dat hij zelfs tot een gedachtewisseling wil komen over de waarde van politiegegevens en vooral over het expliciteren van de waarde daarvan door middel van codering. Voor de goede orde herhaal ik dat het wat mij betreft vooral gaat om de problematiek van het veredelen van de zogenaamde zachte gegevens voor het handhaven van de openbare orde en het bestrijden van criminaliteit en terrorisme.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36-1123

De minister van Justitie Hirsch Ballin:

Over de opmerkingen van de heer Rosenthal kan ik kort zijn. Ik dank hem voor zijn instemmende opmerkingen over het zojuist besproken uitgangspunt. Hij heeft inderdaad goed begrepen dat ik toezeg dat wij de discussie over het punt dat hij naar voren heeft gebracht, zullen aangaan. Dan doel ik op de manier waarbij het inzicht in de waarde van de gegevens wordt vergroot door het daaraan toekennen van een kwalificatie, een codering. Ik gebruik nog maar even de woorden die de heer Rosenthal gebruikt bij deze toezegging. Inderdaad ging het om het aangaan van de discussie. Het leek er even op dat de toezegging geleidelijk aan groeide. Hij gebruikte ook nog het woord ’’welwillend’’ erbij, noemde de minister van Binnenlandse Zaken en andere betrokkenen. Dat zijn allemaal ingrediënten, want een discussie aangaan is uiteraard van mijn kant heel serieus bedoeld, zonder dat ik op dit moment kan toezeggen dat, na dit allemaal bekeken te hebben, de conclusie wordt dat dit het best mogelijke idee is. Ik vind het de moeite waard, zeker in het perspectief dat ook door anderen werd geschetst in het kader van het belang van de gegevensverwerking.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rubricering politiegegevens (30.164/30.327) (T00499)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer te informeren over de toepassing van de wet op de punten waar in het debat sprake van was. De minister van Justitie zegt de Kamer bovendien een brief toe waarin hij zal ingaan op de rubricering.


Kerngegevens

Nummer T00499
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_28
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1123

Minister Hirsch Ballin:

Als wij ervan uitgaan dat het kalenderjaar 2008 het eerste jaar is dat deze wet al werkt, zeg ik graag toe dat wij na ommekomst daarvan – in verband met het jaarverslag van het College van procureurs-generaal – een bericht zullen geven over de toepassing van deze wet op de punten waarop onze gedachtewisseling van zo-even betrekking had. Op de rubricering zal ik nog specifiek in een brief ingaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik ontlastende informatie (29.743) (T00501)

Bij de toetsing van de wet zal worden nagegaan hoe wordt omgegaan met de kwestie van de ontlastende informatie als er geen corrigerend ambtsbericht is uitgebracht.


Kerngegevens

Nummer T00501
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_3
Status voldaan
Datum toezegging 12 september 2006
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afgeschermde getuigen
informatie
Kamerstukken Afgeschermde getuigen (29.743)


Uit de stukken

blz. 1831-1832

De heer Van de Beeten (CDA): Ik kom nog even te spreken over de kwestie van de ontlastende informatie. Dat is een lastig punt waarop de minister zeer uitvoerig en verhelderend is ingegaan. Hij heeft mij echter nog niet geheel overtuigd met zijn betoog. Hij heeft erop gewezen dat AIVD-medewerkers, zodra vastgesteld wordt dat de informatie in een ambtsbericht niet juist is, een corrigerend ambtsbericht uitbrengen. Het zou ook vreemd zijn als zij dat niet deden. Dit neemt echter niet weg dat zich een situatie kan voordoen waarin dat niet gebeurt en de rechtercommissaris vaststelt dat het niet gebeurt. De rechtercommissaris wordt dan wel met een probleem geconfronteerd waarvoor hij de verantwoordelijkheid op zich moet nemen.

blz. 1834

Minister Donner: De heer Van de Beeten noemde de bewijskracht ten aanzien van de verdachte. Hij zei dat ontlastende informatie wellicht de positie van andere verdachten kon betreffen, maar het gaat om het ambtsbericht en niet om de informatie die daarachter zit. Het ambtsbericht speelt nu juist een rol in de zaak tegen de ene verdachte. Het heeft geen gewicht in een proces tegen andere verdachten. Bovendien zal een betrokkene zich de ontlastende elementen die de heer Van de Beeten noemt, ook wel herinneren. Een getuige kan zeggen: dit tapverslag kan volstrekt geen betrekking hebben op mij omdat ik toen en toen daar niet was. Als dat gebeurt, kan de rechtercommissaris die stelling onderzoeken. Het doet er niet toe of de ene of de andere verdachte dat zegt. In een dergelijke situatie kan men met de mededeling terugkomen dat de stelling niet kan worden geverifieerd. In het andere geval heeft dat net zo’n effect. In hoeverre dergelijke informatie daadwerkelijk een rol speelt, moet juist blijken uit de bevindingen van de commissie van toezicht op dit terrein. Ik ben bereid om toe te zeggen dat wij de wet, zo die wordt gebruikt, over een aantal jaar zullen toetsen om na te gaan of dit punt is voorgekomen. Daar kan uw uitleg van de wettelijke bepalingen in meespelen. Ik heb mijn uitleg daarvan gegeven. Ook die is primair. Het gaat in dezen om wetgeving. Wij hebben daarop de toelichting gegeven. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen in hoeverre de ruimte die er volgens u in zit, echt in zit. Mij lijkt dat die er niet in zit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Themaverwerking (30.164/30.327) (T00502)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer inzicht te geven in de mate waarin de themaverwerking wordt toegepast. De minister zal nog nader bepalen in welk onderdeel van de verantwoordingsstukken dit een plaats krijgt.


Kerngegevens

Nummer T00502
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_30
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. I.Y. Tan (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Opmerking

31200 VI, D. De Wet is per 1 januari 2008 in werking getreden. Aan het College van procureurs-generaal zal worden gevraagd om in het eerste kwartaal 2009 inzicht te geven over de mate waarin de themaverwerking in 2008 heeft plaatsgevonden.

Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1122

Mevrouw Tan (PvdA):

Het hete hangijzer is en blijft de themaverwerking. Wij hebben grote twijfels bij de noodzaak van deze themaverwerking gelet op de andere mogelijkheden die de overheid heeft. De minister heeft gezegd dat deze noodzaak er naar zijn mening wel is. Dan blijven wij dus ook steken op een welles-nietesdiscussie. Het punt is dan ook hoe wij de afweging verder moeten maken. Onder andere de heer Franken heeft namens het CDA verzocht om de waarborgen voor de audits en de externe toetsing gericht op de themaverwerkingen toe te passen. Kan dit een toezegging zijn? Wanneer krijgen wij daarover rapportages, zodat wij deze bij de begrotingsbehandeling kunnen bespreken om te bezien hoe de themaverwerkingen in de praktijk uitpakken? Ik denk dat wij dan een heel eind kunnen komen. Wij horen heel graag wat de minister daarover in tweede termijn te melden heeft.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1123 / 4

Minister Hirsch Ballin:

De themaverwerking zal aan de orde kunnen komen, al dan niet in relatie tot het veld van de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de wijze waarop het Openbaar Ministerie daarmee werkt. Ik moet echter bezien wat het goede kader is voor een rapportage over de aantallen verwerking van de politie in verband met de wat gecompliceerde beheersstructuur van de politie. De vraag van mevrouw Tan is duidelijk en het is ook duidelijk dat ik de Kamer op een gegeven moment inzicht moet geven in de mate waarin dit wordt toegepast. Dit zeg ik graag toe, met de aantekening dat ik zal nagaan in welk onderdeel van onze verantwoordingsstukken dit een goede plaats kan krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meerwaarde regeling afgeschermde getuigen (29.743) (T00508)

Bij de toetsing van de regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen zal gekeken worden wat de meerwaarde van deze regeling ten opzichte van andere methoden is.


Kerngegevens

Nummer T00508
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_4
Status voldaan
Datum toezegging 12 september 2006
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.B. de Wolff (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afgeschermde getuigen
getuigen
Kamerstukken Afgeschermde getuigen (29.743)


Uit de stukken

blz. 1830

Mevrouw De Wolff (GroenLinks): Uit de 5 septemberarresten van de Hoge Raad valt niet op te maken dat er behoefte bestaat aan een afgeschermde procedure voor het horen van AIVD-getuigen. Dat wil overigens niet zeggen dat die behoefte er niet is. In ieder geval lijkt die in die arresten niet gedetecteerd te zijn. Veel meer kunnen wij over die arresten op dit moment niet zeggen. Met het wetsvoorstel wil de minister de mogelijkheid scheppen om achter een ambtsbericht van de AIVD te kijken en dat in een bijzondere procedure voor een bijzondere rechter-commissaris. De bedoeling hiervan is d betrouwbaarheid van de ambtsberichten beter te unnen onderzoeken. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het ambtsbericht door deze procedure een zwaardere status zal krijgen. Uiteraard krijgt het geen dwingende bewijskracht, zelfs niet als het door de centrifuge van de afgeschermde procedure is gegaan, maar onwillekeurig krijgt het wel een zwaardere status als de rechter-commissaris de gelegenheid heeft gekregen om achter dit ambtsbericht te kijken en de betrouwbaarheid daarvan te onderzoeken.

blz. 1833

Minister Donner: Mevrouw De Wolff stelde dat de uitspraak van de Hoge Raad juist onderstreept dat er geen behoefte is aan de regeling. Dat de rechter heeft gezegd dat er eventueel achter het ambtsbericht moet worden gekeken, bevestigt het nut van deze regeling. Ik ben gaarne bereid om de Kamer toe te zeggen dat, als deze regeling wordt aanvaard, over een aantal jaren zal worden bezien in hoeverre die wordt toegepast en of deze meerwaarde heeft. Er kan dan ook worden onderzocht of in de praktijk vanwege de moeilijkheden van deze regeling vooral gebruik wordt gemaakt van andere methoden


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur zullen het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruik van expertise van Nederlandse inspecties betrokken worden (31.568) (T01223)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe om bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (T01031) het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruikmaken van expertise van Nederlandse inspecties te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01223
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Nederlandse expertise
nevenfuncties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1583

Van Bijsterveld (CDA):

Een van de uitdagingen bij het ontwerpen van de voorstellen van de voorliggende consensusrijkswet op het gebied van rechtspleging is zonder twijfel het vinden van de echt passende institutionele structuur. Een structuur die aan de ene kant aansluit bij wat gangbaar is op de betreffende gebieden en aan de andere kant rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van de gebieden waarvoor die wetgeving moet gelden. Daar komt de uiteenlopende staatkundige positie nog eens bij. Het is in onze ogen daarom goed dat wordt voorzien in een evaluatie op de termijn van vijf jaar. Onze vragen spitsen zich dan ook toe op die evaluatie.

De CDA-fractie leest in de wetsontwerpen aan de ene kant een bewuste poging om extra compensatie te bieden voor factoren die vanwege de kleinschaligheid juist nadelig kunnen zijn voor het goed functioneren van de betreffende instellingen. Aan de andere kant ziet zij een bewuste poging om de lokale inbedding te bevorderen en sterker te maken. Het gaat dan om het creëren van onverenigbaarheden van functies, of juist niet, het stellen van opleidingseisen, of juist niet, de caribisering of juist de inzet van Nederlandse functionarissen. Of daarin een goede balans is gevonden of zal worden gevonden, valt nu nog moeilijk te zeggen. Dit lijkt de CDA-fractie bij uitstek een zaak die in de evaluatie aan de orde zou moeten komen. Is de regering van plan deze zaken mee te nemen in de evaluatie?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1602

Minister Hirsch Ballin:

Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Van Bijsterveld: worden bij de evaluatie van de wetgeving over vijf jaar ook de wettelijke eisen betrokken die gesteld zijn met het oog op een goed functioneren van de instellingen? Als ik haar goed begrepen heb, doelde mevrouw Van Bijsterveld met name op de eisen die tot doel hebben een zeker evenwicht te brengen in de Caribische en, voor zover ik begrepen heb, westerse werkwijze. Heb ik dat goed genoteerd, mevrouw Van Bijsterveld?

Van Bijsterveld (CDA):

Nederlandse werkwijze.

Minister Hirsch Ballin:

Het was genoteerd als ″westerse werkwijze″. Dan had ik willen opmerken dat de Caribische delen van het Koninkrijk ten westen van Nederland liggen, zij het dat sommigen dan misschien bezorgd zullen kijken als ik de werkwijze in ons land als ″oosterse werkwijze″ aanduid. In ieder geval zijn er bepaalde verschillen in gewoonte bij het stellen van eisen aan nevenfuncties. Voor een deel hebben die te maken met de andere schaal van de samenleving. Wij zijn in ieder geval voornemens om elementen als het stellen van eisen aan nevenfuncties en het gebruikmaken van de expertise van Nederlandse inspecties bij de evaluatie te betrekken. Deze elementen hebben tot doel de kwaliteit van de wijze van werken te verhogen en er een soort peer-reviewelement in te brengen door te kijken hoe het aan de ene kant gaat en hoe aan de andere kant. Daarom is het belangrijk om zulke elementen bij de evaluatie mee te nemen. Ik denk dat het precies die vergelijking van criteria is waarop mevrouw Van Bijsterveld doelde. Dan zeg ik dat graag toe, inclusief het aspect van de opleidingseisen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De regering zegt toe bij de evaluatie van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel en bij de beoordeling of de LGO-status behouden moet blijven ook de vreemdelingenwetgeving te betrekken (32.282) (T01235)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe bij de evaluatie van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel en bij de beoordeling of de LGO-status behouden moet blijven ook de vreemdelingenwetgeving te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01235
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Caribisch Nederland
LGO
Vreemdelingenwet
Kamerstukken Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES (32.282)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 1 - blz.

Strik (GroenLinks):

Wij vragen ons echter wel af of inderdaad voldoende is aangetoond dat één vergunningsstelsel zal leiden tot een toevloed aan migranten aldaar. Daarom vroeg ik ook in de schriftelijke behandeling naar het verschil met Frankrijk. In Guadeloupe, Frans Guyana, hebben we één stelsel. Mensen die daar een vergunning krijgen, kunnen ook naar Nederland. De regering zegt dat deze situatie niet is te vergelijken met die van de BES-eilanden, omdat daar sprake is van een veel hoger voorzieningenniveau en vanwege het feit dat ze geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt in Europa. Ik vind het argument van het voorzieningenniveau een beetje gek. Je kunt immers zeggen dat dit zou moeten betekenen dat daar sprake is van een grote toevloed aan migranten van de Caribische gebieden om in elk geval daar gebruik te kunnen maken van dat hoge voorzieningenniveau. Gebeurt dat dan niet? Is dat niveau veel hoger dan dat op de BES-eilanden? Graag wil ik een nadere toelichting. Waarom zijn die twee situaties niet met elkaar te vergelijken, zeker als wij bijvoorbeeld ook zouden kiezen voor een beperkte toegang op de arbeidsmarkt binnen de EU?

De regering maakt liever een vergelijking met Mayotte, een wat autonomer gebied waar ook veel illegalen zouden zijn. Voor dat gebied geldt een ander vergunningstelsel waardoor mensen niet kunnen doorreizen naar Frankrijk. In de memorie van antwoord lezen wij dat Mayotte vorige week in de EU de status van ultra perifeer gebied heeft gekregen.

Ik kom terug op de vraag naar de bescherming op de BES-eilanden. Een UPG betekent ook dat de Europese richtlijnen voortaan op Mayotte van toepassing zijn. De BES-eilanden zouden, gelet op de schaal, vergelijkbaar zijn met Mayotte. De openbare lichamen, de BES-eilanden, liggen echter veel dichter bij Nederland. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering. Ligt een UPG-status dan niet meer voor de hand dan de status van overzees gebied? Graag hier een nadere toelichting op. Dat zou namelijk betekenen dat wij de Vreemdelingenwet 2000 in zijn geheel zouden moeten toepassen op de BES-eilanden. Dan zou er sprake zijn van een meer uniforme toepassing.

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 21

Minister Hirsch Ballin:

Wij zullen uiterlijk na vijf jaar nader bezien of voor de BES-eilanden de overgang naar de UPG-status kan worden gemaakt. Als consequentie zou dit de volledige en rechtstreekse toepassing van het EU-recht hebben dat nu alleen in beperkte mate van toepassing is. Hetzelfde geldt trouwens voor de Caribische landen van het Koninkrijk. Op zich bestaat die mogelijkheid in het kader van de afspraken die bij het Verdrag van Lissabon zijn gemaakt. Het voornemen van het zittende kabinet is echter om vijf jaar te nemen om dit nader te beoordelen. Uiteraard kunnen er altijd omstandigheden zijn ter beoordeling van de regeringen daar en hier die aanleiding geven tot een nadere afweging. Dit is van belang omdat in ieder geval bij de Arubaanse regering de wens bestaat om die overgang te maken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 22-23

Strik (GroenLinks):

Het antwoord op mijn vraag om te onderbouwen waarom het kabinet heeft gekozen voor twee vergunningstelsels naast elkaar, was mij niet geheel duidelijk. Ik heb gewezen op het voorbeeld van Frankrijk. Levert de situatie in Frankrijk nu problemen op? De minister heeft zelf aangegeven dat wat betreft het voorzieningenniveau op Frans Guyana en Guadeloupe, waar een vergunningstelsel geldt dat hetzelfde is als dat voor het Europese deel van Frankrijk, er geen sprake is van een aanzuigende werking, niet alleen in de zin van het doorreizen naar Europa, maar ook niet in de zin dat de eilanden daar worden overbevolkt. Waarom is het kabinet er dan van uitgegaan dat er in het onderhavige geval wel sprake zou kunnen zijn van die werking, dit terwijl het voorzieningenniveau op die Franse eilanden nog hoger is dan dat op de BES-eilanden? Ook daarvan heeft het kabinet namelijk al aangegeven dat het daar nog niet zo hoog is als de levensstandaard zou rechtvaardigen. Kortom, waarom kiest het kabinet dan voor zo’n separaat stelsel?

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 24-25

Minister Hirsch Ballin:

Dan de LGO- en de UPG-status en de vraag naar de vergunningenstelsels van mevrouw Strik. In dit stadium van de ontwikkeling van de wetgeving voor de BES-eilanden zijn er veel separate regelingen. Daarbij is de vreemdelingenwetgeving geen uitzondering. Wie de Staatsbladen van 1 oktober gaat bekijken, staat heel wat te wachten. Het zal de omvangrijkste collectie Staatsbladen zijn uit de geschiedenis van het Koninkrijk. Op 1 oktober worden immers alle wetten in het Staatsblad geplaatst die voor de BES-eilanden van kracht zullen zijn, inclusief wetboeken die speciaal voor de BES-eilanden van kracht zijn. Op dit terrein zal dus een aparte regeling gelden. Dat spoort ook met de afgesproken stapsgewijze integratie van de BES-eilanden. Aan de hand van de ervaringen in de komende jaren moet niet alleen worden beoordeeld of de LGO-status behouden moet blijven, ook op andere terreinen moet mogelijk een verdere ontwikkeling van de wetgeving en wellicht opheffing van bijzondere wetten voor de BES-eilanden aan de orde komen. Ik zeg de Kamer graag toe dat dit ook voor de vreemdelingenwetgeving zal worden bekeken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wetsvoorstel DNA-verwantschaponderzoek (32.168) (T01437)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Schrijver (PvdA), toe dat hij het wetsvoorstel over vier jaar zal evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01437
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
evaluaties
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32168, C, p. 7

"In verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, achten de leden van de PvdA-fractie het van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaren ervaring met deze wet. Zij vragen of de regering bereid is een dergelijke evaluatie toe te zeggen. Deze vraag beantwoord ik positief. Wel wil ik de evaluatie van de introductie van dit nieuwe type DNA-onderzoek één jaar later laten uitvoeren dan de leden van de PvdA-fractie voorstellen. Na vier jaar zullen er meer strafzaken zijn waarin dit instrument als opsporingsmiddel zal zijn gebruikt en kan als gevolg daarvan een grondiger beeld van de doeltreffendheid en de effecten van dit instrument worden gegeven dan na drie jaar. De termijn van vier jaar sluit ook meer aan bij de termijn van vijf jaar die volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving het meest in de rede ligt voor het houden van een evaluatieonderzoek."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 47

De heer Schrijver (PvdA):

"Mijn fractie acht het, in verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaar ervaring met deze wet. Wij hebben daar schriftelijke vragen over gesteld. Weliswaar heeft de minister een dergelijke evaluatie niet na drie jaar toegezegd maar wel na vier jaar. Wij kunnen dit billijken om de redenen die hij heeft gegeven en danken de minister voor deze toezegging."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 65-66

Minister Opstelten:

"De heer Schrijver heeft gevraagd om te evalueren. Ik heb gezegd dat wij dit graag zullen doen, maar op een termijn waarna wij echt iets te evalueren hebben. Misschien is dit een punt waarop je zowel in de toepassing als in de jurisprudentie kunt toetsten en in de evaluatie meenemen."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 69

De heer Schrijver (PvdA):

"Wij waren er ook op uit om een toezegging te krijgen dat de wet grondig geëvalueerd zal worden. De minister heeft inderdaad toegezegd om dat na vier jaar te ondernemen en die evaluatie ook breed in te zetten. "


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar overzichtelijkheid en toepasbaarheid van openbare orderecht (33.112) (T01924)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Knip (VVD) en Witteveen (PvdA), toe dat hij een onderzoek laat starten naar het openbare orderecht, waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zullen worden onderzocht. De minister zal de Kamer informeren zodra het onderzoek van start gaat en zal de Kamer ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daaromtrent.


Kerngegevens

Nummer T01924
Status voldaan
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
openbare orde
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 2

De heer Witteveen (PvdA):

Onze tweede vraag is van een wat andere aard en van een heel ander soort gewicht. We lazen interessante vragen van de VVD over de wenselijkheid van een grondige revisie van de openbare-ordewetgeving, omdat het zowel voor de overheidsfunctionarissen als voor de burgers onduidelijk is geworden wat precies de regels zijn voor welke situaties. De rechtszekerheid is in het geding. De antwoorden van de regering op deze vragen zijn zeer interessant. De wetgeving is kennelijk reeds dusver versnipperd geraakt over vele wetten met betrekking tot uiteenlopende organen en diensten, dat het niet meer mogelijk is alle bepalingen bijeen te brengen zonder in andere wetgeving gaten te schieten en daardoor weer nieuwe vragen op te werpen over de rechtszekerheid. Ik citeer de minister: "Al met al zal een integrale herziening van de openbare-ordewetgeving niet leiden tot een toegankelijker openbare-orderecht, terwijl een bundeling van bevoegdheden in een speciale wet, elders tot versnippering leidt."

Er is dus een impasse ontstaan. Enerzijds gaat het bij de handhaving van de openbare orde om bevoegdheden die altijd inbreuken betekenen op de vrijheden van burgers en die daarom kenbaar en voorzienbaar moeten zijn. Anderzijds is de ordehandhaving zelf door telkens weer andere aanpassingen dusdanig complex geworden dat zelfs de overheidsdienaren soms niet weten wat wel en niet mag. Van dat laatste zien we deze weken een voorbeeld bij de aankondiging van de gemeente Tilburg om op basis van onduidelijke bevoegdheden op te treden tegen motorclubs — het gaat dan om een samenscholingsverbod en een kledingverbod — waarbij achteraf heel wat gas werd teruggenomen, toen bleek dat wat de burgemeester wilde, juridisch niet kon. Ik verwijs voor de details naar het artikel van de heer Leenknecht in het Brabants Dagblad van 3 mei 2014.

Voor burgemeesters is er gelukkig soelaas dankzij het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, dat een zakboek openbare orde en veiligheid uitgeeft en via de website ook juridische ondersteuning biedt. Dan moet je wel even je naam als burgemeester intypen en dan kun je doorvragen hoe het zit. Mijn vraag aan de minister is wat er kan gebeuren om ook de burgers van hun juridische situatie op de hoogte te stellen. Daar hebben zij als het gaat om de uitoefening van bevoegdheden die tot een (tijdelijke) inperking van grondrechten kan leiden, toch ook recht op? Alleen als de regels in de samenleving zelf duidelijk zijn, kan er van die regels een ordenende en beschermende werking uitgaan, waarbij burgers en politiemensen over en weer weten waaraan ze gehouden zijn. Het gaat dus om de reciprociteit in verwachtingen die een element zijn van de rechtsstaat. Is de minister van plan initiatieven te ondernemen om het door hemzelf zo helder geanalyseerde tekort aan rechtszekerheid van de openbare-ordewetgeving voor de burgers op een of andere manier te compenseren?

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 4

De heer Knip (VVD):

Ik kom nu bij het onderwerp integrale herziening van het openbare-orderecht, voor mij eigenlijk het belangrijkste vandaag. Ook hier heeft de minister de zienswijze en vragen van de fractie van de VVD beantwoord met uitvoerige beschouwingen, waarvoor welgemeende dank. Het is echter jammer dat hij bij zijn stelling blijft, die kort gezegd hierop neerkomt dat herziening en stroomlijning van het wetgevingscomplex inzake de openbare orde zal leiden tot ontwrichting van wetgeving elders. Ook is hij van mening dat de bestaande onoverzichtelijkheid van de lokale bevoegdheden niet zo erg is, omdat er goede handleidingen bestaan voor de burgemeesters die de wettelijke instrumenten moeten gebruiken.

Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat ik van mening zou zijn dat alle wettelijke bepalingen over openbare orde bij elkaar zouden moeten worden gezet. Dat is niet het geval. Het alleen bij elkaar zetten lost inderdaad weinig op en leidt weer tot ongewenste effecten elders. Maar wat wel zou moeten — en dat wordt naar het oordeel van de VVD-fractie steeds dringender— is het opnieuw doordenken van het systeem van de openbare orde met als beoogd doel het scheppen van een overzichtelijk en helder toepasbaar wettelijk stelsel. Dat doordenken zou in ieder geval moeten gebeuren vanuit het besef dat het bij handhaving van de openbare orde in wezen voor alles gaat om snel te kunnen handelen in dreigende of in al ontstane situaties die tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. Die situaties kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn, onverwacht en ook nauwelijks te voorzien en vragen daarom niet alleen om wetten en beleid, maar vooral om operationele slagvaardigheid van het bestuur.

De functie van wet- en regelgeving is het bieden van een goed en eenduidig raamwerk voor een adequaat bestuursoptreden. Als mijn fractie spreekt over het opnieuw doordenken van het systeem, zou het vertrekpunt daarbij dit besef moeten zijn, namelijk een goed onderscheid tussen raamwerk en optreden.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 10-11

Minister Opstelten:

Ik kom nu op een punt dat door de heer Knip heel scherp is ingezet, ook in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Wij raakten elkaar daarbij niet direct. Daar ben ik heel open in. Er is natuurlijk de commissie-Bandell geweest en er is 2007 geweest. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft daar ook een helder en duidelijk standpunt over ingenomen. In 2010 was er een voorstel om in de Gemeentewet te kijken naar de mogelijkheden voor een overkoepelende bevoegdheid van de burgemeester op het terrein van de sociale veiligheid in brede zin. Er is ook gesproken, door de heer Knip en ook anderen, over instrumenten die er als zodanig zijn. Mij heeft niet het signaal bereikt dat dit punt enorm leeft onder de burgemeesters, de VNG of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Men dringt er bij mij niet op aan.

Er zijn twee dingen waar men niet op aandringt. Het eerste is extra instrumentarium. Dat kan natuurlijk wel eens aan de orde zijn in een reflexreactie. Ik kijk hierbij naar mevrouw Scholten. Je moet dan rustig met elkaar spreken over de vraag of het echt nodig is. Dat heeft zich afgelopen vrijdag voorgedaan.

Het tweede is dat de ordening als zodanig geen actueel thema is. Ik heb daar een focus in gelegd. Ik hoor natuurlijk wel — daar voeren wij ook een debat voor — wat hier in de senaat aan de orde komt en ben bereid om daarnaar te luisteren. Dat doe ik niet alleen omdat ook andere fracties dit ondersteunen. Ik hoorde de heer Witteveen dat doen en ook anderen hebben hiernaar verwezen. Ik doe dat ook omdat het me dan ook verstandig lijkt om iets in te zetten en om te bekijken waar we dan uit zullen kunnen komen. Ik zeg de senaat dus toe — ik zeg dit tegen de heer Knip en met name tegen de heer Witteveen — dat ik binnen afzienbare termijn een onderzoek zal laten starten waarbij de mogelijkheden worden geïnventariseerd ten aanzien van het openbare-orderecht, en waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zal worden onderzocht.

Ik denk dat ik dat op een onafhankelijke manier door het WODC zal laten doen. Zoals gebruikelijk zal ik daarbij externe deskundigen betrekken, bijvoorbeeld wetenschappers, maar ook natuurlijk burgemeesters, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Ik denk dat we dat ook gepaard zullen laten gaan met expertmeetings. De onderzoekers zouden bijvoorbeeld die expertmeetings kunnen organiseren. Ik zal de Kamer hierover informeren zodra het onderzoek van start gaat en ik zal haar uiteraard ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daarover, dat daarna volgt. Dat zeg ik de heer Knip en de heer Witteveen toe.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 17

Minister Opstelten:

Over de stapeling van de bevoegdheden van burgemeesters kun je verschillend denken. Ik voel mij totaal niet aangesproken door de term "sheriff" voor de burgemeester. Het is een bestuursorgaan in de gemeente met zijn taken, die zeer divers zijn. Wij hebben een ontzettend goed burgemeesterscorps en dat willen wij ook zo houden. Zij geven de instrumenten die nodig zijn ten aanzien van de ordening. Een en ander moet goed tegen het licht worden gehouden en daarbij valt natuurlijk niet te vergeten wat er al uit het verleden ligt. Dat zullen we aan het WODC en degenen die het gaan doen, ook meegeven. Dan komt eruit wat ik de heren Knip en Witteveen heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01925
Status openstaand
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen insluitingsfouilleringen
monitoring
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1

De heer Hoekstra (CDA):

Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12

De heer Hoekstra (CDA):

Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.

Minister Opstelten:

Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".


Brondocumenten


Historie







Toezegging toezending brief over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van drie protocollen (34.000 VI) (T02051)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de Kamer een brief te sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van een drietal facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een beperking.


Kerngegevens

Nummer T02051
Status afgevoerd
Datum toezegging 13 januari 2015
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
ratificatie
Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten
VN-Kinderrechtenverdrag
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2015 (34.000 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 14

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn laatste punt markeert de geloofwaardigheid van de rechtsstaat. Als wij staan voor onze handtekening onder mensenrechtenverdragen, moeten wij juist willen dat burgers deze rechten kunnen inroepen tegenover hun regering. Dat was ook de intentie van het kabinet toen het Facultatief Protocol werd getekend bij de VN-verdragen voor economische sociale en culturele rechten, voor gehandicapten en voor kinderen. Al jaren wacht het parlement op de mogelijkheid deze protocollen te kunnen ratificeren, maar het kabinet draalt. Bijna een jaar geleden heeft deze Kamer via een motie opgeroepen tot snelheid. Wij hebben vaak gerappelleerd, maar wij krijgen geen voorstel tot ratificatie te zien, zelfs geen argumenten op grond waarvan daartoe niet zou kunnen worden overgegaan. Ook krijgen wij er geen inzicht in wanneer dat wel zal gebeuren. Daarom doen wij nu opnieuw een dringende oproep aan de regering om de motie onverkort uit te voeren en de ratificatievoorstellen zo snel mogelijk voor te leggen. Graag ontvangen wij een duidelijke reactie. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 35

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Strik heeft mij nog eens gevraagd of het kabinet haast maakt met het ratificeren van de facultatieve VN-protocollen bij het Europees Sociaal Handvest; overigens niet alleen bij het Europees Sociaal handvest. Het ging om meer. Het ging ook om het VN-verdrag voor de economische, sociale en culturele rechten. Het ging om het VN-Kinderverdrag en het VN-Gehandicaptenverdrag. Om die drie verdragen gaat het. Ik heb al eerder aangegeven dat nog moet worden bezien wat de gevolgen van ratificatie zijn voor Nederland. Dat proces is gaande. Tijdens de eerste debatten over de staat van de rechtsstaat met deze Kamer is de desbetreffende motie ingediend. In de motie wordt de regering verzocht om de Kamer te informeren over het tijdpad van ondertekening. Als wij een standpunt hebben bepaald, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Er is geen sprake — ik hecht eraan om dat hier te zeggen — van traineren, uitstellen, vertragen of filibusteren. Dat speelt allemaal niet. Dat wilde ik hier nog even nadrukkelijk zeggen. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 42

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vond de staatssecretaris aan het eind wel heel erg vaag over dat facultatieve protocol. Feitelijk was zijn boodschap: u hoort het wel wanneer we eruit zijn. Ik zou toch iets preciezer willen horen, of een toezegging voor een brief daarover van de minister willen krijgen, wanneer de Kamer de voorstellen voor de ratificatie kan verwachten. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 45

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg de Kamer toe dat ik haar en de Tweede Kamer een brief zal sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het handicapverdrag, het kinderverdrag en de economische sociale rechten. Ik zal daarvoor informeren bij mijn collega van Buitenlandse Zaken en de andere relevante ministers. Dat was eigenlijk een taak van de minister. Hij had dat mee moeten nemen, maar was dat vergeten. Ik knap dat klusje dus even voor hem op. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over het beoogde tijdpad van ratificatie protocol (34.485 VI) (T02355)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat de Kamer geïnformeerd zal worden over het beoogde tijdpad van ratificatie van het facultatief protocol bij het International Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties.


Kerngegevens

Nummer T02355
Status afgevoerd
Datum toezegging 5 juli 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen economische rechten
protocollen
ratificatie
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2016 (voorjaarsnota) (34.485 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 14, blz. 4-16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ik kom op mijn laatste punt. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de minister en ik gesproken over het individuele klachtrecht bij de verschillende mensenrechtenverdragen. De minister beloofde toen, ervoor te zorgen dat in elk geval het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer en dat hij zich zou inspannen voor een breed draagvlak aldaar. Wat hebben die inspanningen tot nu toe opgeleverd? Ligt er een adviesaanvraag bij de Raad van State? Op welke termijn is de indiening bij de Tweede Kamer te verwachten? De minister weet dat er na het reces in het parlementaire jaar nog minder dan vier maanden resten. Bovendien zou de minister met een nadere reactie komen op het individuele klachtrecht bij het kinderrechtenverdrag en het gehandicaptenverdrag. Wat betreft dit laatste verdrag heeft de minister vast al van zijn collega Van Rijn vernomen dat deze de Eerste Kamer heeft beloofd om nog voor het zomerreces hierover een brief te sturen. Daarvoor heeft deze staatssecretaris nog precies één week over. Daar moet en zal inhoudelijk over zijn gesproken binnen het kabinet. Graag krijg ik hierop een reactie.

(...)

Minister Van der Steur:

(...)

Mevrouw Strik vroeg naar de ratificatie van de drie protocollen. Dat is een belangrijk onderwerp, zeker in het kader van de begroting, zeg ik met een glimlach. Ik zeg dat vaker, maar we kijken serieus naar de implicaties van ratificatie. Dit duurt inderdaad wel erg lang. Ik ben voornemens om haar in ieder geval ten aanzien van het protocol waarover wij het eerder hadden — het protocol inzake burgerlijke en economische rechten, dat al ondertekend is — snel te informeren over het beoogde tijdpad.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had het idee dat we de vorige keer tijdens de begrotingsbehandeling al een stapje verder waren gekomen. Toen gaf u aan dat u ervoor zou zorgen dat het wetsvoorstel nog dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer. Vandaar mijn vraag of er al een adviesaanvraag ligt. Nu vertelt u mij dat u op termijn deze Kamer zult informeren over het tijdpad. Dat klinkt toch een beetje als het zetten van een paar stappen terug in de tijd.

Minister Van der Steur:

Het is hetzelfde, want ik weet wat ik heb toegezegd. Maar ik vind ook dat mevrouw Strik moet weten wat daarvan de planning is. Die ben ik nu aan het ophalen. Zij weet misschien dat ik 360 wetsvoorstellen in behandeling heb, met een relatief kleine afdeling. We moeten goed bekijken wanneer we dat kunnen inpassen. Dat gaan we ook doen. Daar zal ik de Kamer over informeren. Mijn insteek is om dat dit jaar naar de Kamer te sturen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wanneer krijgen we die brief?

Minister Van der Steur:

Dat lukt me niet meer voor het reces, dus dat wordt in of na het reces.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eindresultaat onderhandelingen Europees Openbaar Ministerie ter beoordeling voorleggen (33.709) (T02382)

De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden, toe de Kamer per brief te informeren over het definitieve eindresultaat van de onderhandelingen inzake het Europees Openbaar Ministerie (EOM) teneinde de Kamer in staat te stelen haar eindoordeel kenbaar te maken. De regering zal vervolgens het eindoordeel van beide Kamers der Staten-Generaal betrekken bij haar definitieve standpuntbepaling over het al dan niet deelnemen van Nederland aan een EOM. In de brief zal de minister tevens de vragen die in de tweede termijn door verschillende fracties zijn gesteld beantwoorden.


Kerngegevens

Nummer T02382
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 1

Minister Van der Steur:

Als er wel gestemd zou worden, zou ik bij de uiteindelijke eindafweging het oordeel van de Eerste Kamer betrekken. Daar wil ik zo nog nader op ingaan.

(...)

Minister Van der Steur:

Ik heb gemeend er goed aan te doen daarin volledig te zijn door ook de uitkomst van het op 23 november in de Tweede Kamer gevoerde overleg te melden. Ik proef dat door die toevoeging de indruk is ontstaan dat het eindoordeel van de Eerste Kamer niet meer ter zake zou doen. Dat is niet het geval. Ik heb willen aangegeven dat er sprake is van een politiek feit door het consequente standpunt van de meerderheid van de Tweede Kamer. Ik zeg hier onomwonden dat ook voor mij vaststaat dat dit onverlet laat dat het kabinet ook in dit dossier rekening zal houden met het standpunt van de Eerste Kamer. Om dat standpunt zal ik nu dus niet vandaag vragen, omdat ik verwacht dat er niet gestemd zal worden over het Europees Openbaar Ministerie, maar met het gevoelen van de Eerste Kamer kan en zal ik wel rekening houden

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 2.

Minister Van der Steur:

(...) Ik neem mij dus voor om beide Kamers aan de hand van het eindresultaat opnieuw om hun oordeel te vragen.

(...)

Minister Van der Steur:

Ik denk dat het goed is om aan de Tweede Kamer op basis van het totale eindresultaat opnieuw een soortgelijk oordeel te vragen. Ik weet niet of dat de Tweede Kamer in meerderheid op andere gedachten zal brengen, maar dat zien we dan. 

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 9.

Minister Van der Steur:

Hiervoor geldt precies wat ik in het begin heb gezegd: het voorstel is nog mobiel en volatiel, ofte wel vrij vluchtig. Ik weet echt niet waar het nu naar toe gaat. Zoals altijd zal ik beide Kamers op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Als we een stemming voorzien, zullen we die aankondigen. Dan zullen we net als de vorige keer wederom vragen om een oordeel van beide Kamers over het dan voorliggende eindresultaat, in de hoop dat dat ook het eindresultaat is. 

De heer Diederik van Dijk (SGP):

In hoeverre is het denkbaar dat u aanstaande donderdag toch iets zult moeten zeggen over eventuele deelname aan zo'n EOM? 

Minister Van der Steur:

Niet, want er wordt niet gestemd. Verder zal ik mij houden aan wat ik altijd heb gezegd, namelijk dat er veel kritiek in onze parlementen is op het voorstel. Dat hebben we consequent uitgedragen, daarbij aangevend dat we, ook in overleg met deze Kamer, niet instemmen met tussenliggende resultaten, om simpelweg aan het eind van de dag over het totaal een oordeel te kunnen vellen. Dat laat onverlet dat de Tweede Kamer vlak voor het zomerreces al een motie heeft ingediend met als inhoud: u mag niet instemmen, ongeacht de verdere ontwikkelingen. Het sentiment van de Kamer is niet veranderd. Maar als daarvoor aanleiding is, zal ik de Kamers vragen een oordeel te geven. Aan de Tweede Kamer moet ik dan opnieuw vragen of zij bereid is, haar standpunt te herzien. 

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 16.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik wil met uw toestemming en met die van de leden voorstellen dat ik even de procedure schets. Er komt een debat in de JBZ-Raad, maar geen stemming. Er wordt van de regering niet verwacht dat zij zich uitspreekt voor of tegen wat er dan op tafel ligt. Ik zal dan ook blijven doen wat ik altijd heb gedaan, namelijk aangeven dat wij een eindoordeel zullen vellen over een voorliggende voorstel voor het EOM als dat eindoordeel er is. Ik heb in het debat al gezegd dat wij per brief het eindresultaat aan beide Kamers zullen voorleggen. Ik neem mij voor om in die brief de punten die specifiek in tweede termijn zijn genoemd door mevrouw Duthler, de heer Engels, de heer Rombouts en mevrouw Strik mee te nemen. Ik zal al die vragen meenemen in de brief die ik aan beide Kamers zal sturen, zodat u antwoord hebt op de vragen die in tweede termijn zijn gesteld. 

Ik neem mij voor om aan het debat in de JBZ-Raad deel te nemen en in te brengen dat ik namens de Nederlandse regering mijn oordeel voorbehoud totdat er een volledig voorstel ligt dat ik met beide Kamers nog eens heb kunnen bespreken. Dat doet niets af aan het kabinetsstandpunt, zeg ik tegen de heer Rombouts. Dat is genoegzaam bekend. Ik kan op dit moment namens het kabinet zeggen dat ik geen behoefte heb aan de ene of de andere motie om de simpele reden dat er geen besluitvorming voorligt. Beide moties zien op besluitvorming. Er zijn twee mogelijkheden. Ik kan de indieners van de moties in overweging geven om die aan te houden. Als dat niet gebeurt, lijkt het mij het meest zuiver om de moties te ontraden om de simpele reden dat zij in functie op dit moment overbodig zijn omdat er geen besluitvorming voorligt over het EOM. 

Ik heb in het begin al gezegd dat ik niet zeker weet — het borrelt en bruist op dit moment in Brussel — of er niet alsnog gevraagd zal worden om instemming met de PIF-richtlijn. Nederland zal overigens vinden dat dit niet voor de hand ligt omdat wij het in onderlinge samenhang met het EOM willen beoordelen. Ik sluit echter niet uit dat dit eventueel tot de mogelijkheden behoort. De Kamer heeft overigens per brief gezien wat ons standpunt daarover is. Over het EOM zal niet gestemd worden en wij zullen dan ook geen standpunt hoeven in te nemen. In die zin hebben wij op dit moment geen behoefte aan welke richtinggevende uitspraak van de Kamer dan ook. Ik zal de beantwoording van de vragen die nog nader zijn gesteld, schriftelijk aan de Kamer voorleggen zodra het resultaat bekend is. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over voornemen inwerkingtreding nationale strafbaarstelling van misdrijf agressie in Wet internationale misdrijven (33.865 / 33.866) (T02386)

De ministers van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken zeggen toe de Staten-Generaal te informeren over het voornemen tot inwerkingtreding van de nationale strafbaarstelling van het misdrijf agressie in de Wet internationale misdrijven. 


Kerngegevens

Nummer T02386
Status voldaan
Datum toezegging 28 juni 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen agressie
misdrijven
strafbaarstelling
Wet internationale misdrijven
Kamerstukken Uitvoering wijzigingen Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof (33.866)
Goedkeuring en uitvoering voor aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (33.865 (R2024))


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 36 item 5, blz. 3 

Minister van Veiligheid en Justitie, de heer A. Van der Steur:

Ik moet opmerken dat in het debat in de Tweede Kamer de minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf hebben toegezegd dat wij de Staten-Generaal zouden informeren over het voornemen tot inwerkingtreding van de nationale strafbaarstelling van het misdrijf agressie in de Wet internationale misdrijven. Dat zullen wij dus ook doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening over het pakket GEAS II (34.585) (T02404)

De staatssecretaris van V&J zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de afspraken ten aanzien van de informatievoorziening over het pakket GEAS II zoals deze zijn vastgelegd in de brief van de Tweede Kamer van 24 november 2016 (TK 34585, nr. 2), ook voor de Eerste Kamer gelden.


Kerngegevens

Nummer T02404
Status afgevoerd
Datum toezegging 21 februari 2017
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
Kamerstukken EU-voorstellen: Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel COM(2016)465, 466, 467 en 468 (34.585)


Uit de stukken

Verslag van een mondeling overleg 2016-2017, nr. 34 585 B, blz. 8.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA)

(...) Verder viel me op dat de Staatssecretaris aan de overkant heeft gezegd dat de Kamer maximaal op de hoogte wordt gehouden van een hele hoop bepalingen. Is hij bereid om ook de Eerste Kamer daarvan op de hoogte te houden? Hij heeft dat de Tweede Kamer toegezegd op 24 november.

Verslag van een mondeling overleg 2016-2017, nr. 34 585 B, blz. 15.

Staatssecretaris Dijkhoff

Ik had nog een vraag open over de informatievoorziening. Die vraag stelde mevrouw Oomen helemaal in het begin. Ik ben natuurlijk bereid om de Eerste Kamer hierover dezelfde informatie te verstrekken als de Tweede Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het toezenden van de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (34.356 (R2064), 34.358 (R2065), 34.359) (T02456)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme de Kamer zal toezenden. 


Kerngegevens

Nummer T02456
Status voldaan
Datum toezegging 31 januari 2017
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme
Kamerstukken Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (34.359)
Het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (34.358 (R2065))
Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (34.356 (R2064))


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 16, item 5, blz. 16-26

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(...)

Ik kom tot een afronding. De fractie van de ChristenUnie vindt dat we strijd moeten voeren tegen gewelddadige, terroristische groeperingen en individuen die zich tegen onze samenleving keren en zo ongeveer tegen alle denkbare minderheden, christenen, joden, jezidi's, vrouwen, en medegelovigen die niet gelovig genoeg zouden zijn. Ik zou zo nog even kunnen doorgaan. Ook wetgeving kan zeer behulpzaam zijn in die strijd. Maar over de voorliggende voorstellen heeft mijn fractie nog wel vragen. In het bijzonder bij de ontneming van het Nederlanderschap ziet mijn fractie haken en ogen. Veel kan al met de huidige wet. Het onherroepelijk ontnemen van de nationaliteit, zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling, wringt naar onze mening met de uitgangspunten van de rechtsstaat. De strijd tegen het terrorisme winnen we trouwens niet alleen met nieuwe wetten, maar juist ook door een stevige inzet op deradicalisering, op het aangaan van de ideeënstrijd. Ik zie daarom zeer uit naar de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, dat beide elementen bevat, de softe aanpak en de stevige aanpak via wetgeving. Ik weet dat de Inspectie Veiligheid en Justitie met de evaluatie is gestart. Ik verzoek de minister ons de uitkomsten ervan te doen toekomen.

(...)

Minister Blok:

Mevrouw Bikker. Pardon. Mevrouw Bikker vroeg nog of de uitkomsten van de evaluatie van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme door de inspectie met de Eerste Kamer kunnen worden gedeeld. Daar ben ik graag toe bereid.


Brondocumenten

  • behandeling Verslag EK 2016/2017, nr. 16, item 5 (herdruk)

Historie