Rappelabele toezeggingen minister voor Rechtsbescherming (Rappel januari 2018)



Dit is het rappel tot 02-01-18.

 




Toezegging Bij de evaluatie te betrekken aspecten (31.352) (T01075)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe bij de evaluatie van de bestuurlijke lus te zullen kijken naar mogelijke negatieve gevolgen van het wetsvoorstel, te weten dat de rechter teveel op de stoel van het bestuur gaat zitten, dat de lus herhaaldelijk wordt toegepast en dat bestuurlijke luiheid bevorderd zou kunnen worden.


Kerngegevens

Nummer T01075
Status voldaan
Datum toezegging 2 november 2009
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Bestuurlijke lus
evaluaties
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Vermeij, Koopmans en Neppérus Wet bestuurlijke lus Awb (31.352)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 7 – blz. 189

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Er zijn enkele zaken aan de orde geweest naar aanleiding waarvan ik wil vragen – en mijn vraag ligt eerder op het bord van de minister van Justitie dan op het bord van de initiatiefnemers – om ze nadrukkelijk bij de evaluatie van dit onderdeel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de orde te stellen.

Door de initiatiefnemers is de vraag aan de orde gesteld wat er moet gebeuren als de bestuurlijke lus niet werkt. Ik heb daarop gereageerd door te zeggen dat wij ervoor moeten waken dat dit niet-werken inhoudt dat de rechter te veel op de stoel van het bestuur gaat zitten. De initiatiefnemers hebben daarop gezegd dat dit gevaar er niet is. Ik denk zelf dat het wel zal meevallen, maar laten wij dat bij de evaluatie nadrukkelijk bekijken.

Een andere zaak is de herhaalde toepassing van de bestuurlijke lus. De initiatiefnemers hebben gezegd dat dit niet wenselijk is. Inderdaad, dat is het zeker niet, want daardoor kan het vertrouwen van de burger – dat is voor mijn fractie een heel belangrijk punt – in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht worden aangetast. Stel, de bestuursrechter geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid het gebrek te herstellen. Het gebrek wordt hersteld, maar de bestuursrechter vindt het nog niet oké. Dan zou men nog eens en nog eens terug moeten naar een tussenuitspraak. Dat is buitengewoon slecht voor het vertrouwen in de rechterlijke macht. Ik vraag de minister van Justitie om ook dit punt nadrukkelijk te betrekken in de evaluatie en te bekijken hoe daarmee wordt omgegaan.

Een derde punt dat mijn fractie goed bekeken wil hebben bij de evaluatie, is de bestuurlijke luiheid. Wij zijn met zijn allen van oordeel dat in Nederland het bestuur over het algemeen zorgvuldig opereert. Het kan gebeuren dat er gebreken zijn in besluiten. Dat kan iedereen overkomen, vandaar de mogelijkheid tot herstel. Laten wij echter in de evaluatie ook dat goed bekijken. Er moet niet vanwege bestuurlijke luiheid gebruik worden gemaakt van de bestuurlijke lus. Mijn vraag aan de minister van Justitie is of hij dat heel specifiek kan toezeggen.

(…)

Handelingen I 2009-2010, nr. 7 – blz. 194

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik had nog specifiek gevraagd of de minister van Justitie die punten voor de evaluatie kan toezeggen. Ik denk dat hij dat heus wel zal doen, maar ik zou het toch wel even graag willen horen.

(…)

Handelingen I 2009-2010, nr. 7 – blz. 194

Minister Hirsch Ballin: Mevrouw Broekers-Knol heeft bij de evaluatie gevraagd om op een aantal punten specifiek te letten, zoals niet meer dan één keer toepassen, wat inderdaad niet de strekking is van het wetsvoorstel. Een goede dosering vereist dat dat in ieder geval in beginsel wordt aangehouden. Het punt van de luiheid van het bestuur en de rechter die het tegendeel van de luiheid zou dreigen te vertonen, is eigenlijk de kwestie van het evenwicht. Het lijkt mij ook heel waardevol om dat, zoals mevrouw Broekers- Knol suggereerde, bij de evaluatie te betrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtsbescherming centraal stellen in evaluatie relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb), alsmede evalueren artikel 6:22 Awb (32.450) (T01659)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer en Lokin-Sassen, toe in de reeds toegezegde evaluatie van het relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb) de rechtsbescherming centraal te stellen en ook artikel 6:22 Awb te evalueren. 


Kerngegevens

Nummer T01659
Status voldaan
Datum toezegging 11 december 2012
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
rechtsbescherming
relativiteitsvereiste
Kamerstukken Wet aanpassing bestuursprocesrecht (32.450)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 11 - blz. 44

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Volgens de GroenLinksfractie is er geen enkele reden om in het bestuursrecht verdere barrières op te werpen tegen burgers en belangenorganisaties die hun verantwoordelijkheid willen nemen voor belangen die het strikte privébelang overstijgen. Integendeel, er is alle reden om, vooruitlopend op een werkelijke herbezinning, eens grondig te bezien hoe het nu eigenlijk is gesteld met de rechtsbescherming van de burger in en door het bestuursrecht en het bestuursprocesrecht. Is de minister bereid om daarnaar een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten?

Handelingen I 2012/13, nr. 11 - blz. 62

Minister Opstelten: Vanuit de rechtspraak is bij mij al diverse malen het signaal doorgekomen dat men daar ook dringend op deze verbetering zit te wachten. Dit wetsvoorstel is niet schadelijk voor de rechtsbescherming van de burger. Ik zie dus geen noodzaak om, zoals mevrouw De Boer vroeg, nu nog een grondig onderzoek te gaan doen naar de rechtsbescherming van de burger in het bestuursrecht. Bovendien wijs ik erop dat in alle evaluaties van de Awb tot nu toe uiteraard de rechtsbescherming van de burger centraal staat. Dat zal, zo kan ik tegen mevrouw De Boer zeggen, ook weer gebeuren bij de evaluatie die ik al heb toegezegd over het relativiteitsvereiste, die over drie jaar is voorzien. De regeringscommissaris zal nader ingaan op vragen en opmerkingen over het relativiteitsvereiste, het passeren van gebreken, de vergoeding aan de Raad voor Rechtsbijstand, de judiciële lus, de enkelvoudige kamer en een aantal punten, die naar zijn mening nog van belang zijn. Ik ben hem daar ook bij voorbaat zeer erkentelijk voor.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 129

Minister Opstelten: We hebben gezegd dat de evaluatie van het relativiteitsvereiste in 2015 zal plaatsvinden. Ik bied mevrouw Lokin aan dat we dat ook voor artikel 6:22 doen, als ik haar daarmee kan helpen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uiterlijk eind 2013 handleiding gereed voor omgang met verzoeken tot nadeelcompensatie (32.621) (T01662)

De Minister van Veiligheid & Justite zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Broekers-Knol en Lokin-Sassen, toe om samen met de minister van BZK deskundigen te benoemen die nog in 2013 in goed overleg een breed gedragen handleiding zullen maken voor de omgang met verzoeken tot nadeelcompensatie. 


Kerngegevens

Nummer T01662
Status voldaan
Datum toezegging 29 januari 2013
Deadline 1 juli 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen compensatie
nadeel
overheid
rechtmatigheid
Kamerstukken Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (32.621)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 15 - blz. 3

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het wetsvoorstel geeft tamelijk gedetailleerd aan wanneer benadeelden geen recht op nadeelcompensatie hebben, zie artikel 4:126, maar de wetgever geeft in dit voorstel geen aanknopingspunten wanneer men in beginsel redelijkerwijs wel in aanmerking kan komen voor nadeelcompensatie. Nu is het inderdaad niet eenvoudig daarvoor criteria op te stellen. Een vast percentage van de gederfde winst is in de praktijk een ondeugdelijk criterium gebleken, dat tot creatief boekhouden heeft geleid. Maar ook de door de rechtspraak wel gehanteerde drempel van 15% van de jaaromzet, over drie referentiejaren, waar beneden geen nadeelcompensatie wordt toegekend, is eveneens in zijn algemeenheid een onjuist criterium, dat disproportioneel nadelig kan uitpakken. Daarmee wil niet gezegd zijn dat de ondernemer niet een deel van de schade, bedoeld wordt daarmee: van de gederfde inkomsten, voor eigen rekening zou moeten nemen, maar wel dat een percentage van 15 tot soms 25 hier wel leidt tot onrechtvaardige uitkomsten. Naar het oordeel van onze fractie moeten er objectiveerbare criteria worden ontwikkeld op basis waarvan ondernemers vooraf kunnen inschatten of ze in beginsel in aanmerking kunnen komen voor nadeelcompensatie. In hun brief van 15 januari 2013 aan de minister van Veiligheid en Justitie pleiten VNO-NCW en MKB-Nederland er naar ons oordeel dan ook terecht voor, deskundigen te benoemen die een systeem moeten uitwerken dat tot redelijke en voorspelbare uitkomsten leidt tegen ook voor de ondernemers acceptabele kosten. Te denken valt bijvoorbeeld aan een eenmalig project, uit te voeren door onafhankelijke deskundigen uit praktijk en wetenschap op het gebied van nadeelcompensatie, mensen die verstand hebben van accountancy, logistiek en bedrijfseconomie, met name ook binnen het mkb.

Uiteraard blijft het de bevoegdheid van de bestuursrechter om te toetsen aan de in artikel 4:126 genoemde criteria, maar ook de rechter zal gediend zijn met heldere criteria op basis waarvan een eventuele schade kan worden vastgesteld. Is de minister bereid toe te zeggen om op korte termijn, dat wil zeggen binnen drie maanden tot een half jaar maximaal, een dergelijke onafhankelijke commissie van deskundigen te benoemen die de opdracht krijgt objectiveerbare criteria voor een dergelijk systeem uit te werken?

Handelingen I 2012/13, nr. 15 - blz. 5-6

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Kortom – zo laat het GPKL ons weten – er bestaat grote behoefte aan duidelijkheid over de betekenis van titel 4.5 van het wetsvoorstel voor concrete normen inzake verlegcompensatie van de decentrale overheid. Als blijkt dat titel 4.5 geen ruimte biedt voor concrete normen in decentrale regelgeving, zou het zeer gewenst zijn dat er een landelijke publiekrechtelijke regeling voor verlegcompensatie komt. Hoe beoordeelt de minister dit? Is de minister bereid om vanuit de centrale overheid hiertoe het initiatief te nemen?

(...)

VNO-NCW en MKB-Nederland doen in hun brief dan ook een dringend beroep op de minister om deskundigen te benoemen die een systeem kunnen uitwerken dat leidt tot redelijke en voorspelbare uitkomsten tegen acceptabele kosten. De VVD-fractie ondersteunt deze oproep van VNO-NCW en MKB-Nederland. Namens mijn fractie vraag ik dan ook aan de minister of hij de door de organisaties geschetste problemen onderkent. Is de minister bereid om het verzoek van de organisaties te honoreren en deskundigen te benoemen die een helder systeem uitwerken?

Handelingen I 2012/13, nr. 15 - blz. 53

Minister Opstelten: Ik kom op de vraag van mevrouw Lokin en mevrouw Broekers of ik bereid ben om deskundigen te benoemen die een systeem kunnen uitwerken dat leidt tot redelijke en voorspelbare uitkomsten voor aanvragers van nadeelcompensatie tegen acceptabele kosten. Ik heb gewikt en gewogen in de loop van deze dag. Ik had daarvoor ook even de tijd. Ik ben het met hen eens dat het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid belangrijk is dat de uitkomsten van nadeelcompensatieverzoeken redelijk en voorspelbaar zijn. Ook ben ik het ermee eens dat de transactiekosten zo laag mogelijk moeten zijn. Ik ben het dus van harte eens met mevrouw Lokin en mevrouw Broekers en hun suggestie. Ik wil daarom samen met collega Plasterk, die vandaag ook hier aanwezig is maar voor een ander wetsvoorstel, met het bedrijfsleven en de bestuursorganen – VNO-NCW, VNG, IPO – een breed gedragen handleiding maken voor de omgang met verzoeken om nadeelcompensatie. Uiteraard zullen daarbij ook deskundigen betrokken worden. Ik zeg dat mevrouw Lokin en mevrouw Broekers graag toe. De problematiek is ingewikkeld.

De voorzitter: Mevrouw Broekers wil interrumperen, maar ik laat de minister even zijn zin afmaken.

Minister Opstelten: Ik heb het vermogen om direct te stoppen en vervolgens toch nog een lopende zin te maken. Als ik de zin had vervolgd, dan had die echter ook gelopen. Ik herhaal: het is een ingewikkelde problematiek en er zijn veel partijen bij betrokken. Ik vraag er begrip voor dat dit niet van vandaag op morgen is geregeld. Ik verwacht wel nog dit jaar met een resultaat te komen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Het leek net alsof de minister toch nog verder ging met zijn zin, maar nu is er toch een natuurlijke pauze gekomen. Wij zijn zeer blij met de toezegging van de minister. Geldt die ook voor het Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen? Wordt dat in één klap meegenomen?

Minister Opstelten: Jazeker, daarvoor zal het ook gelden. Dat nemen wij mee. Daarom heb ik alleen maar een korte opsomming van de groeperingen gegeven, waaronder de VNG en het IPO. Daarbij hoort ook het Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen dat door de VNG is ondersteund, zoals mevrouw Broekers ook aangaf in haar betoog.

Handelingen I 2012/13, nr. 15 - blz. 56

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Ik ben blij met de toezegging van de minister, die de door mij gevraagde termijn van een halfjaar heeft verdubbeld en die nu binnen één jaar zal komen met de richtlijnen waaruit voor de potentiële benadeelden blijkt wanneer zij wel en niet in aanmerking zouden kunnen komen voor nadeelcompensatie en waarbij duidelijke objectiveerbare criteria kunnen worden gehanteerd. Dank daarvoor. Dat is al heel wat.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Dank aan de minister voor zijn antwoord. Het is mooi dat hij toezegt dat hij bereid is om een commissie van deskundigen in het leven te roepen die een handleiding gaat opstellen, overigens samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat is prachtig. Dit is zowel naar aanleiding van de problemen die het Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen constateert als naar aanleiding van de brief van VNO-NCW en MKB Nederland. Het zijn in beide gevallen, ook in het geval van het GPKL, waarschijnlijk ondernemers, maar het is toch nog wel een heel verschil of je het hebt over de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, over de VNO-ondernemers of over de verlegcompensatie voor kabels. Hoe kijkt de minister aan tegen één commissie van deskundigen die twee verschillende vormen van problematiek gaat benaderen? Het mag niet gebeuren dat de handleiding maar niet tot stand kan komen omdat er geen consensus te vinden is vanwege problemen in een van de onderdelen, bijvoorbeeld dat van het GPKL. Dat zou heel jammer zijn. Voor mij zitten er in die commissie van deskundigen twee subclubs: een die zich vooral bezighoudt met de publiekrechtelijke kant van de zaak en een die zich meer bezighoudt met de privaatrechtelijke kant. Die publiekrechtelijke kant is dan het GPKL en de privaatrechtelijke kant meer VNO-NCW en MKB-Nederland. Ik hoop dat de minister hier nog even op kan reageren.

(...)

Ik hoor de minister zeggen dat hij nog dit jaar – mevrouw Lokin dacht "over een jaar", maar wat de minister zei was iets gunstiger – met die handleiding kan komen. Ik denk dat dit ongelooflijk belangrijk is. De ontwikkelingen staan immers niet stil. Overal gaan wegen open en worden zaken aan de orde gesteld. Het is dan ook belangrijk dat er niet te lang over gedaan wordt. Ik mag hopen dat de minister ervoor zorgt dat die handleiding er nog dit jaar is.

Handelingen I 2012/13, nr. 15 - blz. 57

Minister Opstelten: Tegen mevrouw Broekers zeg ik dat het niet gaat om één handleiding die voor alles geldt; daarvoor zijn de situaties te verschillend. Het is maatwerk. Ik zal het dan ook niet binnen drie maanden of een halfjaar kunnen doen. Het moet dit kalenderjaar, dus ongeveer binnen een jaar. We hebben te maken met verschillende groeperingen. Ik sluit een subcommissie niet uit, want wij moeten zowel het midden- en kleinbedrijf en VNO-NCW maar ook het platform van de gemeentelijke kabels en leidingen erbij betrekken, dat moge duidelijk zijn. Dit wordt een kwestie van goed overleg.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitbreiding spreekrecht tot stieffamilie (34.082) (T02307)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Markuszower (PVV), toe de uitbreiding van het spreekrecht tot de stieffamilie mee te nemen in de evaluatie van het huidige spreekrecht.


Kerngegevens

Nummer T02307
Status voldaan
Datum toezegging 5 april 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. G. Markuszower (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen slachtofferspreekrecht
stiefbroers
stieffamilie
stiefzussen
Kamerstukken Aanvulling spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (34.082)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 26 - blz. 9-10

De heer Markuszower(PVV): Schriftelijk vroeg mijn fractie in deze Kamer nog aan de minister of hij het niet schrijnend vindt dat het thans onmogelijk is en ook onmogelijk blijft als deze wet wordt aangenomen voor bijvoorbeeld een stiefmoeder of een stiefzusje van een vermoord meisje om tijdens de strafzaak te spreken. Dit voorbeeld speelde onlangs daadwerkelijk. Het antwoord van de minister viel mij tegen. Hij acht het niet opportuun om in een lopend proces wetswijzigingen te bevorderen die de kring van spreekgerechtigden uitbreiden en gaf er de voorkeur aan om dit element pas mee te nemen bij de evaluatie van de wet.

Handelingen I 2015-2016, nr. 26 - blz. 19

Minister Van der Steur: De PVV-fractie heeft ook gevraagd naar de uitbreiding van het spreekrecht tot de stieffamilie. Het klopt dat er sprake is van bepaalde ontwikkelingen in het familierecht. Er ontstaan steeds meer vormen van families en familierelaties. We hebben er ook in de Tweede Kamer over gesproken. Toen is aangegeven dat dit een kwestie is die zorgvuldig moet worden afgewogen, omdat niet precies kan worden overzien wat het effect daarvan zou zijn. Stieffamilie is bijvoorbeeld geen wettelijk begrip. Het is op basis van de wet ook niet meteen duidelijk te maken wie daaronder valt. Ik merk in dit verband ook op dat ik in gesprekken met het OM heb begrepen dat zich soms mensen melden voor bijvoorbeeld het spreekrecht waarvan het OM zegt: die mensen zijn helemaal geen slachtoffer. Of het slachtoffer zegt over die mensen: zij zijn geen slachtoffer, ze horen helemaal niet bij mij, ik wil dat niet. Ook daarvoor geldt dat wij daar heel zorgvuldig in moeten zijn. Om die reden heb ik de PVV fractie toegezegd dat ik die kwestie meeneem in de evaluatie van het huidige spreekrecht. Dat komt in 2017 aan de orde.

EK 2015 - 2016, 34 082, E, Nadere memorie van antwoord - blz. 5

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de lopende strafzaak tegen de van verkrachting en moord verdachte De G. de stiefmoeder en -zuster van het slachtoffer Nicole van der Hurk geen spreekrecht hebben gekregen. Deze leden vragen of zij het niet schrijnend vindt dat in het voorliggende wetsvoorstel het onmogelijk blijft voor een stiefmoeder en -zuster van een vermoord meisje om spreekrecht te hebben. Ik stel voorop dat dit wetsvoorstel betrekking heeft op de uitbreiding van de omvang van het spreekrecht en niet op de kring van spreekgerechtigden. Over dit onderwerp heb ik onlangs (december 2015) vragen beantwoord van de leden van de Tweede Kamer, Swinkels en Bergkamp (D66), waarvan de kern was dat ik het vooralsnog niet opportuun acht om op basis van een tussenuitspraak van een rechtbank in eerste aanleg in een lopend proces aan te kondigen dat ik een wetswijziging ter zake zal bevorderen. Ik geef er de voorkeur aan om dit punt andermaal te bezien bij de aangekondigde evaluatie van dit wetsvoorstel, nadat het tot wet zal zijn verheven. Er is dan ook meer te zeggen over de omvang van het probleem en de wijze waarop het in de praktijk is aangepakt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer informeren over de herijkte businesscase (34.059 / 34.138 / 34.212 / 34.237) (T02353)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD), toe dat de Kamer de herijkte businesscase ten aanzien van het KEI-programma dit najaar zal ontvangen.


Kerngegevens

Nummer T02353
Status voldaan
Datum toezegging 5 juli 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen businesscase
herijkingen
KEI
Kamerstukken Invoeringsrijkswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht en uitbreiding prejudiciële vragen (34.237 (R2054))
Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (34.212)
Digitalisering procesrecht in hoger beroep en cassatie (34.138)
Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (34.059)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 3, blz. 7

Mevrouw Duthler (VVD):

(...)

De minister verwijst in de nota naar aanleiding van het verslag naar de extra 20 miljoen euro die hij in 2016 heeft toegevoegd. Hij schrijft dat hij in onderhandeling is over een prijsakkoord voor de periode 2017-2019. Eerder heeft hij in antwoord op vragen van de SP-fractie gesteld dat de toename van kosten in april 2015 147 miljoen euro bedroeg. Dat zijn andere bedragen. De minister licht dit toe aan de hand van een businesscase. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat het zo veel is, 147 miljoen euro. Dat was in 2015. Wat is de status ruim een jaar later? Is er inmiddels een herijkte businesscase? Ik krijg graag een reactie van de minister.

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 12, blz. 13-16

Minister Van der Steur:

(...)

Mevrouw Duthler vroeg om een actualisatie van de businesscase. Die is voorzien in de tweede helft van dit jaar. Juist omdat de financiële positie van de rechtspraak knelde — ik herinner mij het debat daarover met deze Kamer in het najaar van 2016 — heb ik in de begroting …

De voorzitter:

U zult 2015 bedoelen, want het najaar van 2016 moet nog komen.

Minister Van der Steur:

Ja, in het najaar van 2015 heb ik 20 miljoen extra middelen toegevoegd aan de Raad voor de rechtspraak om het KEI-project te kunnen financieren. In de volgende jaren is structureel 25 miljoen toegevoegd aan het budget om daarmee het KEI-project deugdelijk gefinancierd te hebben. Ik ben nu inderdaad in onderhandeling met de Raad voor de rechtspraak over een prijsakkoord over de periode 2017-2019. Daar is de financiering van het KEI-programma weer een onderdeel van. Daar kan ik niet op vooruitlopen. De heer Rombouts vroeg of ik alvast een tipje van de sluier kan oplichten. Dat zal vanavond misschien ook nog gevraagd worden in deze Kamer. Het antwoord zal dan niet anders zijn dan nu: nee, dat kan ik niet doen; daarvoor moet enig geduld worden uitgeoefend, tot aan de Miljoenennota.

(...)

Minister Van der Steur:

(...)

Mevrouw Duthler vroeg naar de businesscase van eind 2014. De eerste businesscase was van juni 2013 en had het karakter van een eerste inventarisatie. De herijking van december 2014 geeft een beter en uitgebreider inzicht in de kosten die samenhangen met het programma. De scope is ondertussen ook aanzienlijk verbreed: ook Straf, eKanton en Toezicht zijn erin ondergebracht. De raad heeft ervoor gekozen om de ontwikkeling in eigen beheer uit te voeren. Hierdoor heeft de raad naar eigen zeggen beter inzicht in de benodigde ICT-investeringen. KEI is natuurlijk veel meer dan ICT alleen. Bij KEI hoort ook een deugdelijke begeleiding bij de nieuwe werkwijze. Daarom wordt er ook drie jaar lang met lokale implementatieteams gewerkt. Deze zijn ook opgenomen in de businesscase van 2014. Het centrale projectteam is versterkt. Verder zijn de kosten van van-werk-naar-werkbegeleiding in kaart gebracht. Ook deze zijn in die businesscase opgenomen.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn concrete vraag was of er inmiddels ook een herijkte businesscase is. De minister spreekt over 2014. We zijn nu inmiddels in 2016. Heeft de minister daar ook cijfers van?

Minister Van der Steur:

Volgens mij heb ik die vraag net beantwoord.

Mevrouw Duthler (VVD):

Doordat de minister over 2014 sprak, werd ik op het verkeerde been gezet.

Minister Van der Steur:

Waar ik het nu over heb, is die van 2014. De herijking komt eraan in dit najaar. Dan zal de Kamer daar uiteraard kennis van krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel (34.145) (T02384)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rij (CDA), toe dat de inwerkingtreding van de wet uitgesteld zal worden tot 1 januari 2018 voor alle drie de beroepsorganisaties.


Kerngegevens

Nummer T02384
Status voldaan
Datum toezegging 29 november 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen inwerkingtreding
juridische beroepen
toezicht
tuchtrecht
Kamerstukken Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen (34.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 9, item 5, blz. 1-15

De heer Van Rij (CDA):

(...)

In dat verband zijn er vanuit de verschillende beroepsgroepen tot het laatste moment nog prangende vragen opgekomen. Zo heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in de brief van 14 november aan de commissie voor Veiligheid en Justitie naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag duidelijk aangegeven bereid te zijn om de kosten voor het kalenderjaar 2017 eenmalig op te vangen uit een bestaande reserve. Zulks is nodig omdat de nieuwe wet inzake een garantiefonds voor de notarissen naar alle waarschijnlijkheid pas op 1 januari 2018 ingevoerd kan worden. De CDA-fractie spreekt overigens haar waardering uit voor de bereidheid en de toezegging van de minister naar aanleiding van expliciete vragen van onze fractie dat hij een dergelijke wet wil maken. Die nieuwe wet inzake een garantiefonds voor de notarissen maakt het immers mogelijk dat de notarissen in de toekomst de kosten voor toezicht en tuchtrechtspraak kunnen doorberekenen aan hun cliënten en vervolgens die gelden kunnen afdragen aan het betreffende garantiefonds. Volgens de KNB zou de minister echter onvoldoende rekening houden met het feit dat de KNB voor 2017 niet eenmalig de doorberekening van de kosten voor toezicht en tuchtrechtspraak op de notarissen kan verhalen. Het boekjaar is al op 1 oktober 2016 begonnen. Bovendien zullen de leden niet akkoord gaan met vaststelling van een verordening als daarin wordt voorgesteld om de contributie te verdubbelen.

Graag vernemen we van de minister of hij akkoord kan gaan met een eenmalige dekking uit de reserve van de KNB voor 2017. Naar de mening van de CDA-fractie zou hij dan een elegante oplossing hebben gevonden, zodat de notarissen in 2017 niet op kosten worden gejaagd, ervan uitgaande dat vanaf 1 januari 2018 de wet inzake een garantiefonds voor de notarissen in werking zal treden. Mocht de minister hier niet in meegaan, dan stelt de CDA-fractie voor dat de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen, met inachtneming van artikel 7 daarvan, voor de KNB op hetzelfde moment in werking treedt als de wet inzake een garantiefonds voor de notarissen, dus dat die later in werking treedt.

(...)

Minister Van der Steur:

(...)

De vraag die dan voorligt, is of het nuttig is om de werking van de wet pas per 1 januari 2018 in te laten gaan. Als dat zo is, zou dat moeten betekenen dat het voor iedereen geldt. Ik zou dat in principe liever niet doen, omdat in de begroting voor 2017 al een bedrag is ingeboekt voor invoering van dit wetsvoorstel. Ik zal daarover tijdens dit debat nog even nadenken, daarbij kijkend of ik de heer Van Rij op dit punt tegemoet kan komen. Dat vergt wat tijd, omdat ik nog even moet nadenken over de vraag, hoe ik het probleem dat ik daarmee voor mezelf creëer, oplos.

De heer Van Rij (CDA):

Begrijp ik het nu goed dat de minister daadwerkelijk in wil gaan op de door mij gedane suggestie, namelijk dat de inwerkingtreding van deze wet wordt opgeschort tot 1 januari 2018, aannemende dat het wetsvoorstel garantiefonds dan het wetgevingsproces door het parlement heeft doorlopen, en dat hij daar vervolgens over zegt: maar dat geldt niet alleen voor de KNB, maar ook voor de advocaten en de gerechtsdeurwaarders. De minister wil er nog even over nadenken. Maar volgens mij heeft hij nu zo'n twee minuten de tijd gehad om dat te doen. Ik zou gewoon antwoord op die vraag willen hebben.

Minister Van der Steur:

Ik snap heel goed dat de heer Van Rij zegt. Ik heb daar met de KNB uitgebreid over gesproken, en ik snap haar dilemma ook, wat ik ook heb aangegeven. Ik heb niet in de hand of het wetsvoorstel in een jaar tijd door beide Kamers zal zijn behandeld. Ik ga daarom geen koppeling aanbrengen tussen die twee voorstellen. Wel heb ik aan de KNB toegezegd, en dat doe ik nu ook aan het adres van de heer Van Rij, dat wij van onze kant zeer snel zullen komen met een conceptwetsvoorstel waarin het garantiefonds wordt geregeld. Ik ben bereid om, ook gehoord de opmerkingen van de heer Van Rij, de inwerkingtreding te laten plaatsvinden op 1 januari 2018. Maar dat moet het dan wel zijn, omdat op die datum iedereen helderheid moet hebben. Ik kan dit alles niet verbinden aan het verloop van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake het garantiefonds, dat ik zoals bekend niet in de hand heb. Daarbij reken ik op steun van de heer Van Rij en de zijnen om ervoor te zorgen dat we dat dan heel snel kunnen behandelen.

De heer Van Rij (CDA):

Om het even scherp te krijgen: u zegt dat inwerkingtreding van deze wet uiterlijk 1 januari 2018 zal plaatsvinden. Gelijke monniken, gelijke kappen; dit geldt dus voor de notarissen, de advocaten én de gerechtsdeurwaarders. U zegt dat het van het tempo van het parlementaire proces afhangt of de wet over het garantiefonds wel of niet snel komt. Als die wet na 1 januari 2018 komt, hebben de notarissen toch een overbrugging. Alles wijst er echter op dat dit, als ik het zo mag formuleren, niet de moeilijkste wet is die u maakt. U hebt dit ook al in gang gezet. Naar alle waarschijnlijkheid moet die wet dus in de loop van 2017 door het parlement kunnen komen. Heb ik dat goed begrepen?

Minister Van der Steur:

Dat hebt u heel goed begrepen. U kunt dit noteren als een toezegging van deze minister aan uw fractie naar aanleiding van uw suggestie.

(...)

De heer Van Rij (CDA):

(...)

Ik constateer dat de minister in dit debat de toezegging gedaan heeft dat de wet in werking zal treden op 1 januari 2018 voor alle drie de beroepsorganisaties. (...)

(...)

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden die in tweede termijn het woord gevoerd hebben. Ik dank de heer Van Rij voor zijn exposé over en opsomming van de toezeggingen die ik heb gedaan in onze uitwisselingen. Ik kan hem de bevestiging geven dat hij de juiste samenvatting daarvan heeft gegeven.


Brondocumenten


Historie