Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Vooruitblik juli 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-07-19 tot 02-01-20.

 




Toezegging Bij de evaluatie van het wetsvoorstel wordt effect op gezinnen van aangescherpt begrip "passende arbeid" betrokken (33.818) (T02028)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Ester (ChristenUnie), toe bij de evaluatie van de Wet werk en zekerheid de aanscherping van het begrip "passende arbeid" te betrekken, waarbij ook de effecten op het gezin worden meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T02028
Status voldaan
Datum toezegging 3 juni 2014
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen passende arbeid
Kamerstukken Wet werk en zekerheid (33.818)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 32, item 14, pagina 16

Minister Asscher:

De heer Ester wijst op de positie van gezinnen bij de aanscherping van het begrip "passende arbeid". Hij vraagt of er wel voldoende rekening wordt gehouden met het potentieel ontwrichtend effect van bijvoorbeeld een verplichte verhuizing. Hij vraagt ook of dat element kan worden meegenomen in de evaluatie van het wetsvoorstel. In dit wetsvoorstel is inderdaad opgenomen dat na een halfjaar alle arbeid in principe als passend wordt beschouwd. Daarop wordt ook een uitzondering gemaakt. Werk wordt niet als passend aangemerkt als aanvaarding om reden van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd. Die uitzondering is, zoals ook nu al het geval is, in het wetsvoorstel opgenomen. Thans is die verplichting er na een jaar. Het is dus de termijn die verandert en niet de verplichting. Onder die genoemde redenen van sociale aard kunnen ook effecten op het gezin geschaard worden. Het is aan het UWV om in concrete situaties te bepalen of dergelijke omstandigheden aan de orde zijn. Juist omdat dit geen nieuw element van de beoordeling is, heb ik het vertrouwen dat het UWV hiermee zorgvuldig zal omgaan. Desalniettemin wil ik de heer Ester toezeggen dat de aanscherping van begrip "passende arbeid" onderdeel zal vormen van de evaluatie van het wetsvoorstel. Voor zover mogelijk zal daarbij specifiek worden gekeken naar effecten op het gezin.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Taalbeheersing bijstandsgerechtigden (33.975) (T02092)

De staatssecretaris van SZW is voornemens de taalbeheersing van bijstandsgerechtigden te laten monitoren; de Kamer zal hierover over vier jaar − met de evaluatie van de wet − worden geïnformeerd.


Kerngegevens

Nummer T02092
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. H.G.J.M. Beckers (VVD)
A. Elzinga (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bijstandsuitkering
Nederlandse taal
taalvaardigheden
Kamerstukken Wet taaleis Wet werk en bijstand (33.975)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 5

Staatssecretaris Klijnsma:

De VVD en de SP stelden een vraag over het aantal bijstandsgerechtigden met onvoldoende taalbeheersing. De vraag aan mij is of ik landelijke of gemeentelijke cijfers heb over de omvang van de groep bijstandsgerechtigden die geen document kan overleggen als bewijs van taalbeheersing. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal bijstandsgerechtigden dat over onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal beschikt. Want tot nu toe was er geen landelijk beleid op het gebied van taalbeheersing van bijstandsgerechtigden. Daarom worden er door gemeenten hierover geen uniforme gegevens geregistreerd. Maar we gaan deze wet natuurlijk wel over vier jaar evalueren. Er wordt nu wel gemonitord en over vier jaar kunnen we die inzichten verschaffen.

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 12

De heer Beckers (VVD):

Daarom is het ook zo jammer — ik vind dat de staatssecretaris daarin tekortgeschoten is — dat het cijfermateriaal ontbreekt waarnaar wij vragen. Waar staan we nu? Hoeveel bijstandsgerechtigden zitten nu in de situatie dat ze de vereiste taalvaardigheid niet bezitten? Hoeveel mensen met te weinig taalvaardigheid zitten nu in de bijstand? Waar staan we nu? En waar willen we over vijf jaar zijn? Op die vragen hoor ik de staatssecretaris wel zeggen dat zij gaat monitoren, maar die monitoring moet je kunnen afzetten tegen een vertrekpositie. Die missen we echter en ik doe nogmaals een oproep aan de staatssecretaris om die gegevens, die iedere gemeente ongetwijfeld heeft, toch nog te verzamelen. Dan krijgen wij zicht op wat nu de landelijke situatie is, waar we nu staan en waar we over vijf jaar willen staan.

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 13

De heer Elzinga (SP):

Op ongeveer tien vragen om de doelgroep meer helder te krijgen, heb ik slechts één antwoord gekregen. Dat was het antwoord op de vraag of de bezuiniging gebaseerd is op 400.000 bijstandsuitkeringen en of dit aantal een aanname is. Daar zit geen enkele berekening achter. Of er überhaupt een probleem is met de doelgroep, is dus niet duidelijk geworden, laat staan wat de omvang van het probleem is. Het enige wat de staatssecretaris daarop heeft aangegeven, is dat het natuurlijk bij de invoering van het wetsvoorstel gemonitord zal worden en dat we bij de evaluatie van dit wetsvoorstel over een paar jaar wellicht helder hebben hoe groot de doelgroep was en of er een probleem was dat moest worden opgelost.

Handelingen I 2014-2015, nr. 23 - item 9 - blz. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Beckers zegt dat het jammer is dat niet helemaal helder is wat de vertrekpositie nu is, als het gaat om de onderliggende cijfers. Ik heb in mijn eerste termijn helder gemaakt dat de gemeenten dat natuurlijk niet hebben kunnen bijhouden, omdat die verplichting er nu helemaal niet ligt. Ik denk dat dat heel logisch is. Ik heb toegezegd dat ik na ommekomst van vier jaar uw Kamer en ook de Tweede Kamer zal informeren over de gang van zaken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijke verdringingseffecten (34.073) (T02148)

De minister van SZW streeft ernaar om, met de evaluatie van de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, de nodige kwantitatieve gegevens te vergaren om de mogelijke verdringingseffecten te kunnen nagaan en zal het CBS, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Elzinga, Ester en Lintmeijer, verzoeken om daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de verdringingseffecten voor de groep kwetsbare oudere werkzoekenden. De uitkomsten van de evaluatie zullen met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02148
Status voldaan
Datum toezegging 22 september 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen AOW-leeftijd
arbeidsmarkt
verdringing
werkzoekenden
Kamerstukken Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (34.073)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 3

De heer Elzinga (SP):

Het CPB geeft aan dat het op de lange termijn niet waarschijnlijk is dat verdringing plaatsvindt, maar dat die op de korte termijn waarschijnlijk wel zal plaatsvinden, zij het niet op heel grote schaal. Dat zei de minister ook al. Is het daarom niet des te belangrijker om dat inzicht gekwantificeerd in beeld te krijgen? Ik snap niet helemaal, hoewel we daarover veel vragen hebben gesteld, dat er niet meer gepoogd is om dit te kwantificeren, om het risico precies in beeld te hebben.

Minister Asscher:

Die behoefte voel ik met de heer Elzinga, want dat maakt heel veel uit voor hoe je uiteindelijk zult oordelen over de effecten van het wetsvoorstel. Ik kom daar zo even op terug, ook aan de hand van het amendement dat ziet op de evaluatie. Dat amendement is met het oog daarop ingediend. Van te voren lukt het niet, moet ik eerlijk bekennen. Het lukt mij niet en het lukt het Centraal Planbureau niet. We hebben ze daarover echt enorm aan de jas getrokken: kunnen jullie niet enige indicatie geven in kwantitatieve zin? Dat is niet gelukt. Ik kom zo nog even terug op de vraag hoe je toch de vinger aan de pols zou kunnen houden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 5

Minister Asscher:

De heer Lintmeijer en de heer Ester vroegen mij of en hoe ik de uitwerking van het wetsvoorstel zal monitoren en evalueren. Bij amendement is een artikel opgenomen dat bepaalt dat de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moet worden. Een belangrijk aandachtspunt bij die evaluatie is uiteraard de vraag of er sprake is van verdringing. Dat zei ik net al tegen de heer Elzinga. De reguliere cijfers van het CBS kunnen inzicht geven in de ontwikkeling van de participatiegraad van werknemers in verschillende categorieën van leeftijden in verschillende contractvormen van werkende AOW'ers. Als dat nodig is, kan het CBS maatwerk leveren waardoor wij gegevens op een lager aggregatieniveau kunnen verzamelen. Verder zal verdiepend onderzoek onder werkgevers en werknemers moeten uitwijzen welke effecten de maatregelen uit dit wetsvoorstel concreet hebben op het al dan niet laten werken van de AOW-plussers. Ik vat het heel kort samen. De evaluatie is voor mij een belangrijk middel om de kwantitatieve inschatting te maken, die je vooraf niet krijgt, en deze te kunnen toetsen aan wat er in de werkelijkheid zal gebeuren. Ik zal de uitkomsten van die evaluatie vanzelfsprekend met beide Kamers delen. [...]

Ik wil wel proberen om de kwantitatieve gegevens naar boven te krijgen. Ik zal het CBS expliciet vragen wat voor veranderingen er zijn en wat voor overloop er is. Ook zal ik het CBS vragen of het als gevolg van deze wet mogelijk een causaal verband in dezen ziet. Bovendien zal ik meer in het bijzonder vragen of er effecten van verdringing op de groep meer kwetsbare werkzoekenden net daaronder te zien zijn


Brondocumenten


Historie







Toezegging Risicogestuurd toezicht (34.053) (T02172)

De minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Jorritsma-Lebbink en Rinnooy Kan, toe om het risicogestuurd toezicht te betrekken bij de wetsevaluatie, die drie jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden, en dan te bekijken of op deze vorm van toezicht kan worden overgegaan.


Kerngegevens

Nummer T02172
Status voldaan
Datum toezegging 2 februari 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen internaten
jeugdigen
toezicht
Kamerstukken Wet op de jeugdverblijven (34.053)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 3

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Mijn fractie is er verbaasd over dat ook in dit wetsvoorstel wederom operationele elementen van het toezicht zijn opgenomen. Dat geldt met name voor artikel 8, waarin is opgenomen dat de toezichthouder verplicht is om eenmaal per jaar een bezoek aan het jeugdverblijf te brengen. Ligt het niet voor de hand om het toezicht risicogestuurd te maken? Dat had ik liever in de wet opgenomen gezien. In sommige gevallen zal men dan vier of vijf keer per jaar gaan, omdat het jeugdverblijf nog onbekend is of omdat dingen zijn fout gegaan, terwijl men gezien de afspraken en de transparantie wellicht slechts af en toe naar een ander hoeft toe te gaan. Kan de minister hier nog eens op ingaan? Misschien heeft het enige betekenis voor het in werkingstellen van dat artikel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 10

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik deel de voorkeur van mevrouw Jorritsma voor risicogebaseerd toezicht. Dat lijkt mij de juiste formule voor deze sector en ik zou graag van de minister willen weten of hij dat bij nader inzien misschien ook vindt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.11-12

Minister Asscher:

Er werd gevraagd naar de jaarlijkse controle: is dat niet een beetje kinderachtig en ouderwets? Inderdaad bestaat in de kinderopvang een risicogebaseerd toezicht. Daar is vaak overigens wel al een jarenlange relatie en toezichtervaring. Daar zouden we naartoe kunnen werken. In het begin zullen er nulmetingen nodig zijn en zal een relatie moeten worden opgebouwd tussen de internaten en de gemeenten. Ik wil toezeggen dat hier bij de wetsevaluatie, die drie jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden, expliciet naar wordt gekeken. Als er dan inderdaad zo'n relatie is opgebouwd, ben ik bereid om dan over te gaan op risicogestuurd toezicht. Op dit moment zal die toezichtrelatie in ieder geval minimaal één keer per jaar moeten worden opgebouwd. Daar is, denk ik, ook niet zo veel op tegen. Op termijn zal het efficiënt en effectief zijn om, als we dat ook terugzien bij de evaluatie, over te gaan op risicogestuurd toezicht. Als ik met die toezegging eventuele ongerustheid zou kunnen wegnemen, hoop ik dat te vernemen van mevrouw Jorritsma en de heer Rinnooy Kan, die beiden dat punt aanstipten.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.15-16

Minister Asscher:

Wat het risicogestuurd toezicht betreft, begrijp ik heel goedde opvatting van mevrouw Jorritsma. Ik ben bezig met een verbetering van het toezichtskader rondom de kinderopvangen ik hoop dat hier later, misschien nog dit jaar te mogen verdedigen in deze Kamer. De afvinklijstjes voor de temperatuur van de pindakaas doen weinig recht aan de expertise van de kinderdagverblijven zelf en ook weinig recht aan de expertise van de toezichthouders. Er is trouwens een wereld aan verbeteringen mogelijk. Daar zou ik tegenover willenstellen dat ook gemeenten met een heel goede relatie met de jeugdverblijven niet zo heel veel in de weg staat om één keer per jaar dat toezicht op die manier uit te oefenen. Daarmee heb je dan wel geborgd dat bij alle gemeenten, ook potentieel onwillige gemeenten, dit in ieder geval gebeurt en dat men zich niet verschuilt achter de stelling "wij zien geen risico; dus wij doen niets". Ik stel voor om de waarheid wat dat betreft even in het midden te laten en af te spreken dat we bij de evaluatie over drie jaar bekijken of het tijd is om over te gaan naar een meer risicogestuurd toezicht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie van de wet (34.255) (T02343)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Lintmeijer, toe de werking van de standaardoptie (default -optie), de meerwaarde van het wetsvoorstel en de begrijpelijkheid voor de deelnemers te betrekken bij de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02343
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
pensioenuitkeringen
premieregelingen
variabel pensioen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 7

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Als deze wet wordt aangenomen, dan willen wij graag van meet af aan een stevige monitoring en evaluatie van de effecten. Voorop staat daarbij de vraag of deelnemers op basis van heldere informatie en doordachte inschattingen hun keuze kunnen maken voor een vaste of een variabele uitkering, of voor een combinatie van vast en variabel. Wij zijn ook benieuwd of uit het feitelijk gedrag van deelnemers blijkt dat de verruimde premieregeling in een ruime behoefte voorziet. Daarnaast willen wij op de langere termijn kunnen volgen of de keuze voor een al dan niet deels variabel pensioen daadwerkelijk bijdraagt aan een netto betere inkomenspositie van ouderen. Tot slot zouden we in de evaluatie graag meenemen of de default-optie vast in de praktijk voor de deelnemer ook de beste keuze blijkt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 23

Mevrouw Lodders:

Enkele senatoren hebben een vraag gesteld over de defaultoptie. Zoals de heer Van Rooijen en de heer Lintmeijer aangaven, is de standaardoptie de zogenoemde defaultoptie. Het blijft dus een vaste uitkering. Ik ben van mening dat deelnemers nadrukkelijk zelf moeten kiezen voor een variabel pensioen. Hiermee kies ik dus voor een zekere optie, zoals de heer Postema aangaf. Hoewel een variabel pensioen meer kans biedt op een hoger pensioen, kan het pensioen ook onzekerder worden. Pensioenuitvoerders zullen hun deelnemers goed moeten informeren en zullen moeten aangeven hoe een regeling met doorbeleg-gen bij de deelnemer past. In de wet is een evaluatiebepaling opgenomen. De werking van de standaardoptie lijkt mij een heel belangrijk punt voor deze evaluatie, zoals de heer Lintmeijer ook aangaf.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 26

Mevrouw Lodders:

Senator Lintmeijer vroeg veel aandacht voor de deelnemer. Hij had het zelfs over "een stevige evaluatie". Ik moet hem daarin 100% gelijk geven. Hij kwam met enkele onderwerpen die hij graag bij de evaluatie wil betrekken, bijvoorbeeld de behoefte aan dit wetsvoorstel, de begrijpelijkheid voor deelnemers en de defaultoptie. Wat mij betreft zijn dit zeer waardevolle elementen voor de evaluatie. Ik zal er dan ook bij de staatssecretaris, die de wet zal evalueren, op aandringen dat deze elementen worden meegenomen bij de evaluatie. Ik hoor nu naast mij de staatssecretaris daar positief op reageren.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 29

Staatssecretaris Klijnsma: Mevrouw Lodders is al zeer ingegaan op een vraag van de heer Lintmeijer over de evaluatiebepaling. Ik heb, ook voor de Handelingen, gezegd dat ik het een goed idee vind om daarin de onderdelen te verdisconteren die de heer Lintmeijer er graag in terug zou willen vinden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 33

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Voorzitter. Dank aan de initiatiefnemer en de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik ben in het bijzonder erg blij met de toezeggingen omtrent de evaluatie en de ruimhartigheid waarmee daarnaar is gekeken. Dat geldt in het bijzonder voor de defaultoptie. Het is goed om te kijken hoe die in de praktijk gaat uitpakken. Hetzelfde geldt voor het feitelijke gedrag dat potentiële deelnemers gaan vertonen; ook de heer Rinnooy Kan wees daar al op. Mensen handelen niet altijd alleen maar op basis van objectieve cijfers, normen, feiten en rationaliteiten, maar er zit ook een stukje psychologie van besluitvorming achter. Het zou goed zijn om daarop zicht te krijgen in de evaluatie.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 7-8

Staatssecretaris Klijnsma:

Senator Lintmeijer heeft het belang van een goede evaluatie van het wetsvoorstel meermaals in het debat benadrukt. De indienster en ik onderschrijven dat belang volledig. In het kader van een evaluatie zijn een aantal onderwerpen concreet benoemd, zoals de behoefte aan dit wetsvoorstel, de begrijpelijkheid voor deelnemers en de defaultoptie. Dit zijn zeer waardevolle onderwerpen voor een evaluatie en deze zullen daarin dan ook betrokken worden. Ik zal het parlement binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel over de uitkomsten van de evaluatie informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het onderzoeken van een aparte contractvorm voor seizoenssectoren (35.074) (T02731)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Ester (ChristenUnie), toe om te verkennen wat de mogelijkheden zijn van een aparte categorie in de premiedifferentiatie voor langjarige tijdelijke contracten in de seizoenssectoren.


Kerngegevens

Nummer T02731
Status voldaan
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen langjarige contracten
seizoensarbeid
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p. 2

De heer Ester:

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, is veel aandacht besteed aan de positie van tijdelijke invalkrachten in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs en aan de rol van oproeproepkrachten in de agrarische sector in de nieuwe ketenbepaling. Kan de minister aangeven wat de status is van de uitzonderingsbepaling die is overeengekomen voor het onderwijs? Hoe gaat deze bepaling uitgewerkt worden? Via het gewijzigde amendement-Stoffer c.s. (35074, nr. 61) en de motie-Wiersma/Heerma (35074, nr. 46) staan knelpunten in de uitvoering van het wetsvoorstel, specifiek rond seizoensarbeid, op de agenda, bijvoorbeeld bij de jaarurennorm en de WW-premiedifferentiatie. Het gaat hier immers om een sector die een eigen dynamiek en eigen omstandigheden rond tijdelijk werk kent. Overleg met de sector is aangekondigd. Kan de minister ons bijpraten over hoe dit overleg verloopt en of er zicht is op consensus? De ChristenUnie-fractie dringt erop aan dat de effecten van het wetsvoorstel voor onze agrarische bedrijven serieus onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Kan dat worden toegezegd?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.19

Mevrouw Oomen-Ruijten:

Voorzitter. Ik kom op seizoensarbeid. De premiedifferentiatie voor de WW is een complete ommezwaai in denken. Tot nu toe was de WW-premie voor de eerste zes maanden gerelateerd aan de sector om deze te prikkelen en werkloosheid zo veel als mogelijk te voorkomen, maar nu wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur de basis voor de hoogte van de heffing. Dat treft met name de land- en tuinbouw, maar zeer zeker ook de horeca.

Ik kan u zeggen dat deze wet in de sector niet begrepen wordt. Waarom niet? Men heeft geen keuze. Wanneer men een werknemer slechts twee à drie maanden nodig heeft, kan men deze gewoon geen vaste baan aanbieden en dat is toch wat deze wet voorstelt. Het gaat in de sectoren van de land- en tuinbouw en de horeca, waar seizoensarbeid is, niet alleen om de kostenverhoging in de WW-premie; ook de transitievergoeding en de maatregelen bij uitbetaling van de oproep zullen er niet toe leiden dat een vast contract de maat wordt. Het zal, zo denken wij, een vlucht naar zzp-constructies betekenen.

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p.24

Minister Koolmees:

(…) Tot slot wil ik nog op het volgende wijzen. In de Tweede Kamer is de motie-Wiersma aangenomen, waarmee er ook een verkenning is gedaan naar langjarige tijdelijke contracten. In de supermarktbranche zijn er bijvoorbeeld drie- of vierjaarscontracten. In het kader van die motie wil ik ook graag, als toezegging naar uw Kamer, kijken of er een mogelijkheid is om seizoenswerk ook tegemoet te komen. Dat gaat dus echt over een aparte contractvorm voor seizoenssectoren. Dat wil ik graag toezeggen.


Brondocumenten


Historie