Rappelabele toezeggingen Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Vooruitblik juli 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-07-19 tot 02-01-20.

 




Toezegging Cliëntvertrouwenspersoon (31.996) (T02546)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Dijk en Don, toe dat de cliëntvertrouwenspersoon landelijk gefinancierd zal worden; tevens zal de functie verder worden geprofessionaliseerd. De Kamer wordt nog geïnformeerd over de meest wenselijke organisatievorm.


Kerngegevens

Nummer T02546
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiering
kwaliteitsbevordering
organisatiestructuur
vertrouwenspersonen
Kamerstukken Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 6

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dus zorgaanbieders zijn volgens de Wet zorg en dwang verantwoordelijk voor het vertrouwenswerk, maar kunnen daarop geen enkele invloed uitoefenen. Niettemin moeten zij wel de rekening betalen. Waarom is voor het doorbelasten van die kosten gekozen, aangezien de financiering in andere sectoren onafhankelijk van de zorgaanbieders gefinancierd wordt? Zou het niet logischer zijn om artikel 57 Wet zorg en dwang zo te wijzigen dat niet de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor de beschikbaarheid van vertrouwenswerk, maar de minister?

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 12

De heer Don (SP):

De Wet zorg en dwang heeft onder meer als doel de rechtsbescherming van de cliënt te verbeteren. De inspectie gaat op afstand toezicht houden. De rechter heeft een minimale rol en de cliënten moeten vertrouwen op deskundige zorgverleners die het stappenplan nauwkeurig gaanvolgen. Daarmee is de cliëntenvertrouwenspersoon een belangrijke waarborg. Het ministerie van VWS heeft subsidie gegeven voor het project Doorontwikkeling functie cliëntenvertrouwenspersoon in het kader van de Wet zorg en dwang. Onze fractie is nieuwsgierig hoe de minister de uitkomsten van dit project gaat gebruiken. In het Besluit zorg en dwang, dat nu ter internetconsultatie wordt aangeboden, wordt niet gesproken over het vastleggen van de professionalisering van de functie van de cliëntenvertrouwenspersoon. We lezen ook dat de aanbieders van cliëntenvertrouwenswerk zorg moeten dragen voor een eigen opleiding. Ik vraag de minister of elk clubje nu zijn eigen opleiding gaat organiseren. Waarom niet een landelijke opleiding gebaseerd op de uitkomsten van het hiervoor genoemde project? De cliëntenvertrouwenspersoon gaat toch, vergeleken met de patiëntenvertrouwenspersoon in de ggz, een gelijke status en kwaliteit krijgen? Voor de duidelijkheid: dit is toch zo met de Tweede Kamer in 2015 afgesproken? Daar hoort dan toch een landelijke financiering bij? We gaan toch niet de functie van cliëntenvertrouwenspersoon in de aanbesteding zetten? Waarom wordt dit niet hetzelfde georganiseerd als bij de patiëntenvertrouwenspersoon?

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 39

Minister De Jonge:

Dan is er nog één zekerheid die ik zou willen inbouwen, namelijk dat wij ook de cliëntvertrouwenspersoon — iedere cliënt heeft een cliëntvertrouwenspersoon — er goed op laten toezien of het regime dat van toepassing is, het adequate regime is dat ook van toepassing moet worden geacht, gegeven de achtergrond van de cliënt. Als er een ander type problematiek voorligt, moet ook dat andere regime gaan gelden.

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 45 /46

Minister De Jonge:

De volgende en de laatste actor in dit blokje over wie allemaal toe hebben te zien op het stappenplan, is de cliëntvertrouwenspersoon. Met name de heren Don en Van Dijk hebben daar vragen over gesteld. De heer Don vroeg eigenlijk waarom je niet gewoon zou kiezen voor een landelijke financiering, omdat we dat ook in andere sectoren doen en omdat dat eigenlijk veel passender en in dit geval vooral onafhankelijker is. Ik ben dat eigenlijk gewoon met hem eens. Ik wil de door het vorige kabinet ingezette lijn, die ook is terug te vinden in de eerdere beantwoording van de vragen, dus eigenlijk heroverwegen, omdat ik denk dat het inderdaad wijs is om te kiezen voor landelijke financiering. Artikel 57 hoeft daarvoor overigens niet te worden aangepast; dat zeg ik in de richting van de heer Van Dijk.

De heer Don (SP):

Fijn, dank u wel, minister. Die vraag heb ik natuurlijk aangereikt gekregen. Als u dit naar analogie van de patiëntvertrouwenspersoon landelijk wilt financieren, graag. Hoe denkt u dan over de organisatiestructuur? Hoe moet dat erin het veld uit gaan zien?

Minister De Jonge:

Ik zou denken dat je een landelijke financiering hebt en dat je vervolgens de inkoop zelf per zorgkantoor zult doen. Daar zijn natuurlijk meerdere aanbieders voor. Je zou anders toe moeten naar één organisatie en daar neig ik niet per se naar. Ik zou denken: één landelijke financiering, die we niet via het tarief in de richting van de instellingen laten lopen maar die een aparte financieringsstroom is. Maar de inkoop van dat werk moeten we wel laten doen door de zorgkantoren. Veel belangrijker is overigens een suggestie die u heeft aangereikt toen u verwees naar het project inzake de doorontwikkeling van de functie van de cliëntvertrouwenspersoon. Daar zou ik inderdaad mee verder willen. Ik denk dat we volop aan de slag zullen moeten met de functievereisten die we aan die cliëntvertrouwenspersoon gaan stellen en die we bij AMvB vastleggen, maar ook met de kwaliteit, dus met een soort kwaliteitskader voor de cliëntvertrouwenspersoon, zodat we eigenlijk overal in het hele land toch een gelijk niveau hebben van wat we mogen verwachten van cliëntvertrouwenspersonen. Overigens kan het vervolgens worden uitgevoerd door verschillende aanbieders.

De heer Don (SP):

Dan wijkt u af van de structuur die bestaat rondom de patiëntvertrouwenspersonen, die landelijk georganiseerd en landelijk gefinancierd zijn. Dat is een uitstekend werkend systeem, althans volgens de informatie die ik heb. Waarom wijkt u af van die structuur? Waarom neemt u niet naar analogie van de vertrouwenspersoon die structuur over?

Minister De Jonge:

We begonnen aan de andere kant: de financiering loopt via het tarief van de instelling en het wordt aan de instelling gelaten om een cliëntvertrouwenspersoon in te huren. Ik zou denken dat deze vorm het beste past bij wat het veld aankan en bij hoe het veld zich ontwikkelt. Maar laat ik u toezeggen dat ik mij er eens eventjes heel goed in ga verdiepen wat de beste organisatiestructuur zou zijn en dat ik daarop terugkom. Dat kan ik apart doen, maar dat kan ik ook doen bij de volgende gelegenheid waarbij we toch over dit thema komen te spreken. Ik wil me nog eens goed verdiepen in de beste organisatievorm. Ik vind het in ieder geval belangrijk, en dat was ook uw punt, dat de financiering wordt losgetrokken van de instellingen, omdat daarmee op een goede manier de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd. De vervolgstap is inderdaad: wat wordt dan de professionaliseringsslag? Wat dat betreft ben ik het zeer met u eens dat je die professionaliseringsslag op een hoge, landelijk vastgestelde standaard moet zien te krijgen. Het derde daarbij is dan: wat is daarbij, dienend daaraan de beste organisatievorm? In die volgorde wil ik de vragen beantwoorden.

De heer Don (SP):

Dank u wel, minister. De financiering is duidelijk. De professionalisering, het kader is duidelijk. En de organisatievorm moet daaraan ondersteunend zijn. U deed de duidelijke toezegging dat u hierop terugkomt. Dank u wel.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15- item 3, blz. 6

De heer Don (SP):

Wij bedanken de minister voor zijn toezeggingen over de invulling van de functie van de cliëntvertrouwenspersoon in de Wet zorg en dwang. De financiering wordt centraal geregeld. Er komt een landelijk beroepsprofiel kwaliteitskader voor de invulling van de functie van cliëntvertrouwenspersoon en er komt een passende organisatiestructuur, die aan ons nog een keer wordt teruggekoppeld.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugdringen dwangmaatregelen (32.399) (T02554)

De staatssecretaris van VWS zal, naar aanleiding van vragen van de leden Don en Ganzevoort, met de sector in gesprek gaan over het terugdringen van dwangmaatregelen in de ggz en hiertoe streefdoelen te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T02554
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H.M. Don (SP)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Doelstellingen
dwangmaatregelen
geestelijke gezondheidszorg
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz. 11

De heer Don (SP):

Al jaren groeit echter het aantal dwangmaatregelen binnen de geestelijke gezondheidszorg en ook binnen de jeugdzorg. Dit is een ongewenste ontwikkeling. Waarom komt het in de ggz nog steeds voor dat mensen gesepareerd worden? Is het gebruik van dwang en vooral van de traditionele isoleercellen in de ggz niet een erfenis uit het verleden? Die vragen hebben de ondertekenaars van het Dolhuys Manifest zich in 2016 waarschijnlijk ook gesteld. "De Nederlandse ggz separeervrij!" zo luidt de titel van dit manifest. Hoe staat het nu met de uitvoering hiervan? Het aantal dwangopnames en dwangmaatregelen neemt toe. Uit het aantal meldingen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2016 over de jaren 2010-2015 heeft ontvangen, blijkt een toename van 30% dwangopnames, -middelen of -maatregelen. Naar aanleiding van schriftelijke vragen van onze fractie hierover aan de voormalige minister blijkt dat deze stijging niet goed geduid kan worden. Gelukkig heeft de staatsecretaris oog voor dit maatschappelijke probleem. Een toezegging over het openbaar maken van de inspectiegegevens over het toepassen van dwang over 2016 is echter niet voldoende. [...] Het stoppen van deze groei van dwangmaatregelen vraagt de betrokkenheid van de sector, van de cliëntenorganisaties, van de professionals, maar ook van de regering. Onze fractie vraagt de staatssecretaris dringend om met onder andere MIND en de ggz-sector het aantal dwangopnames en dwangmaatregelen terug te dringen en zo een zichtbaar pact met elkaar aan te gaan dat aansluit bij de uitgangspunten van het Dolhuys Manifest. Graag vraag ik de staatssecretaris het initiatief te nemen om deze beweging te trekken, om hierin het voortouw te nemen.

Handelingen I 2-17-2018, nr. 14- item 3, blz. 34

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Daarom vragen we de regering of zij ons nader inzicht kan geven in de relatie tussen kwaliteit en capaciteit enerzijds en de noodzaak van dwangmaatregelen anderzijds.

Heeft de regering een streefniveau voor het minimaliseren van dwangmaatregelen en wat doet ze er samen met de veldpartijen aan om dat te bereiken?

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz. 53

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik had in dit kader ook een vraag gesteld over het streefniveau. Als we het aantal dwangmaatregelen willen terugdringen — dat geldt eigenlijk voor de verschillende wetten, maar toch ook voor deze — is er dan ook een beeld van waar we naar toe willen? Zijn daar ideeën over? Als we gaan monitoren en evalueren, hebben we dan op een gegeven moment ook een beeld of het wel of niet heeft geleid tot het terugdringen van het aantal dwangmaatregelen?

Staatssecretaris Blokhuis:

Dit is een terechte vraag, maar ik heb geen percentage in mijn hoofd. Het kabinet heeft ook nog geen percentage gefixeerd. Er zijn verschillende bewegingen om het aantal dwangmaatregelen terug te brengen. [...] Ik vind het een goede suggestie om er een ambitieus doel aan te koppelen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het helpt wel als de regering niet alleen aangeeft dat ze een ambitie heeft, maar ook dat ze doelen wil bereiken. Dat hoeft niet per se in een percentage, maar we willen wel dat bij de evaluatie zichtbaar wordt welk effect het heeft gehad.

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat is een terechte vraag en het antwoord is bevestigend.

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz. 64

Staatssecretaris Blokhuis:

In de eerste plaats de vraag van de heer Don over separatie. Waarom komt het in de ggz nog steeds voor dat mensen gesepareerd worden? Het antwoord is: in de praktijk kan niemand gesepareerd worden als er geen andere passende, minder ingrijpende alternatieven doelmatig ingezet kunnen worden. Dat neemt niet weg — en op dat punt hebben de heer Don en ik echt een band — dat separeren in de ggz altijd zo veel mogelijk zal moeten worden voorkomen. De ggz neemt initiatieven om dat separeren verder terug te dringen. De heer Don wees zelf ook op het Dolhuys Manifest. De inspectie besteedt in haar toezicht nadrukkelijk aandacht aan preventie van separeren, aan teamcultuur en tijdige consultatie. De heer Don vroeg zich ook af of het Rijk niet wat actiever kan meedenken over het Dolhuys Manifest. Inderdaad hebben op 23 juni 2016 12 ggz-instellingen het Dolhuys Manifest "Nederlandse ggz separeervrij!" ondertekend. Zij willen ook dat de isoleercel voor 1 januari 2020 wordt afgeschaft. Ik vind het fantastisch dat instellingen zelf dat initiatief nemen. Dwangopnames moeten een ultimum remedium zijn. Dat heb ik al eerder gezegd, maar ik zeg de heer Don graag toe dat ik in gesprek ga met de sector over hoe ik dwangopnames en dwangmaatregelen verder kan terugdringen. Ik zie dat wel degelijk ook als een verantwoordelijkheid van het Rijk, in overleg met de verantwoordelijke zorgpartners. [...] Ik gaf net al aan dat ik zo'n initiatief dat door de marktpartijen zelf is genomen van harte omarm. De ggz is al geruime tijd actief bezig om dwang te reduceren, bijvoorbeeld door het bieden van hoogwaardige intensieve begeleiding binnen de high intensive care. Van belang is dat instellingen blijven investeren in het terugdringen. Daarom zouden meer organisaties moeten aansluiten bij het initiatief dat zojuist genoemd is. Er is nu, denken wij, een cultuuromslag gaande.

De heer Don (SP):

Ik wil de staatssecretaris bedanken voor zijn toezegging. Het is een belangrijke toezegging. Om dit voor elkaar te krijgen zijn er gangmakers nodig en u bent een gangmaker. Dank u wel.

Staatssecretaris Blokhuis:

Dat lijkt mij heel goed, maar volgens mij had ik in antwoord op een vraag van de fractie van GroenLinks over de ontwikkeling van dwang en drang al gezegd dat we sowieso doelen moeten formuleren en die vervolgens ook evalueren. [...] Ik ben al ingegaan op de vraag van de heer Ganzevoort of wij inzicht hebben in de relatie tussen de capaciteit van zorg en de inzet van dwang en drang. Ik heb al toegezegd dat ik met de marktpartijen wil kijken in hoeverre we daarover met elkaar doelen kunnen formuleren.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 5

De heer Don (SP):

De staatssecretaris heeft ons toegezegd kar trekker te willen zijn vanuit het Rijk om de dwang, de verplichte zorg en de separatie in de ggz terug te dringen, aansluitend bij het Dolhuys Manifest. Dat is voor ons en voor de cliëntenbeweging een belangrijke toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Argusdata (32.399) (T02555)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Don, laten weten in hoeverre het gebruik van Argusdata wordt betrokken bij de lagere regelgeving, waarmee regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevensverwerking wordt ingericht.


Kerngegevens

Nummer T02555
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen dwangmaatregelen
geestelijke gezondheidszorg
lagere regelgeving
registratie
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz.

De heer Don (SP):

Wordt het niet tijd om het gebruik van de Argusdata in regelgeving vast te leggen? Ook het openbaar maken van deze data zou volgens MIND, het Landelijk Platform Psychische Gezondheid, een stap vooruit zijn om goed inzicht te geven in het toepassen van dwangzorg in de ggz, waarbij de registratie van dwang in de thuissituatie een onderdeel moet worden.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 6

De heer Don (SP):

Ik doel op de vraag over het gebruik van de Argusdata. Ten aanzien van de ROM-data is er natuurlijk een hoop gedoe geweest over privacy, want die Argusdata geven wel zicht op hoe lang de dwang wordt toegepast. Regelgeving zal ontworpen moeten worden.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz.22

Staatssecretaris Blokhuis:

De heer Don heeft ook gevraagd naar de Argusgegevens. Wordt het niet tijd dat het gebruik van de Argusdata in regelgeving wordt vastgelegd? Onder Argus versta ik de registratie van vrijheidsbeperkende interventies, die nu plaatsvindt onder de Wet BOPZ. Ook op grond van de Wet verplichte ggz moet de zorgaanbieder een dergelijke registratie per zorgbehoevende bijhouden. Het gaat om de daadwerkelijke toepassing van de verplichte zorg per vorm, de noodzaak, de begin- en einddatum en de duur en frequentie. Bij nadere regelgeving, in het besluit en in de ministeriële regeling, worden regels gesteld over de wijze waarop de gegevensverwerking wordt ingericht. Een en ander wordt met aanvullende waarborgen omkleed voor een veilige en zorgvuldige toepassing. Daar kunnen ook technische standaarden toe behoren. Ik zal de Kamer informeren over de vraag in hoeverre wij daar Argusregistratie bij betrekken.

De heer Don (SP):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging. Ik kom nog even op het belang ervan. In een goede registratie zit ook een vorm van rechtsbescherming. Er moet achteraf getoetst worden, op individueel niveau of in ieder geval op macroniveau, of de dingen goed worden georganiseerd. Dat is ons belang om dit nog een keer te vragen. Bedankt voor uw toezegging.

Staatssecretaris Blokhuis:

Het kan inderdaad een prikkel zijn voor aanbieders om terughoudend om te gaan met dwang. Dat is ons aller doel. Gisteren heb ik hierbij echter ook de nuancerende opmerking geplaatst dat het toepassen van dwang door een instelling op zich niet per se een brevet van onvermogen is of iets zegt over de kwaliteit van de instelling.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Zorgmachtiging (32.399) (T02557)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Barth, schriftelijk informeren over de vraag wat er gebeurt als de geneesheer-directeur een zorgmachtiging wil, maar er geen officier van justitie beschikbaar is.


Kerngegevens

Nummer T02557
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gedwongen zorg
geestelijke gezondheidszorg
machtigingen
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 11

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb nog een paar praktische vragen aan de staatssecretaris. Als straks de zorgmachtiging wordt aangevraagd, wie heeft dan de doorzettingsmacht: de geneesheer-directeur of de officier van justitie? Als een geneesheer-directeur een zorgmachtiging wil en het OM is overbelast en druk en er is geen officier van justitie beschikbaar, wat gaat er dan gebeuren? Kan zo'n geneesheer-directeur dan door?

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 22

Mevrouw Barth (PvdA):

Mijn vraag was wat er gebeurt als er geen officier van justitie beschikbaar is. Er is een capaciteitstekort bij het OM. Er komt wel een uitbreiding van het aantal mensen vanwege de Wet verplichte ggz, maar ook hier kunnen we dat blik met professionals niet opentrekken. Als de geneesheer-directeur met een aanvraag voor een zorgmachtiging komt waar haast bij is én er is bij het OM niemand beschikbaar, wat dan?

Staatssecretaris Blokhuis:

Ik zou deze vraag haast willen adresseren aan mijn linkerbuurman, de minister voor Rechtsbescherming. Het is wel een wat-als vraag, want ik weet niet of deze situaties zich voordoen. Het kan ook een theoretische situatie zijn. Misschien moet ik de Kamer hierover nader schriftelijk informeren, want het is niet van dermate groot belang om dit antwoord te hebben voordat kan worden ingestemd met deze wetten. Ik weet niet of mijn collega hierop kan ingaan, anders moeten we de Kamer hierover schriftelijk informeren.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter, ik hoop van harte dat dit een theoretische situatie is, maar ik zag de minister voor Rechtsbescherming knikken op een wijze dat hij zich er wel iets bij kan voorstellen. Ik vind het echter prima als deze vraag schriftelijk wordt beantwoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wilsbekwaamheid (32.399) (T02563)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Don, toe met mensen uit de beroepsgroepen en met MIND het gesprek aan te gaan. over wilsbekwaamheid bij mensen met een psychiatrische ziekte.


Kerngegevens

Nummer T02563
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen psychiatrische stoornissen
wilsbekwaamheid
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 5

De heer Don (SP):

Het onderwerp wilsbekwaamheid bij mensen met een psychiatrische ziekte blijft een moeilijk te pakken thema, een onderwerp dat zich niet echt op papier scherp laat definiëren; de vraag is of dat ook moet. Het blijft mensenwerk, waarbij de professional in relatie tot de cliënt in kwesties van wilsbekwaamheid binnen de wettelijke kaders een afweging dient te maken. Dat betekent wel ondersteuning van die professional. Wellicht wil de staatssecretaris over dit onderwerp nog een keer met mij [MIND] en de beroepsgroep het gesprek aangaan.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 22

Staatssecretaris Blokhuis:

Dan de vragen over de wilsbekwaamheid. Deze ingewikkelde discussie hadden we gisteren ook even in een interruptiedebatje. De heer Don vraagt mij om in gesprek te gaan met mensen uit de beroepsgroepen en met MIND. Ik zeg graag toe dat ik dat doe. Ik zal dat gesprek van harte voeren. Daar gaan wij onze agenda's voor leegmaken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tussentijdse evaluaties (33.506) (T02589)

De Minister voor Medische Zorg en Sport zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Strik en Nooren, toe de wet tussentijds te evalueren, zowel tijdens de voorbereiding als na de inwerkingtreding van de wet. Daarbij zal onder meer worden gekeken naar de positie van nabestaanden en het aannemelijkheidsvereiste, en naar de aard en omvang van de demografische kenmerken van de categorie 'geen bezwaar'. De evaluaties zullen worden aangeboden aan de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T02589
Status deels voldaan
Datum toezegging 30 januari 2018
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Medische Zorg en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen donorregistratiesysteem
evaluaties
orgaandonaties
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Pia Dijkstra over het opnemen van een actief donorregistratiesysteem (33.506)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Is de minister bereid om bij een evaluatie na te gaan hoe dit aannemelijkheidsvereiste uitpakt en of het wellicht verzacht zou moeten worden?

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 55

Minister Bruins:

Voorafgaand aan de start van de campagne zal worden onderzocht op welke manieren het voorlichten, informeren en begeleiden het meest effectief is. Ik ben wel een voorstander van tussentijdse evaluaties, zowel voor als na de inwerkingtreding van de wet, zoals men dat nu ook in Wales doet. Niet eerst een pilot dus, maar wel tussentijdse evaluaties tijdens de voorbereiding en uitvoering van de wet.

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 57

Minister Bruins:

Dan de vraag naar de evaluatie van de aannemelijkheid. Bent u bereid bij de evaluatie van de wet na te gaan hoe de mogelijkheid voor nabestaanden om de aannemelijkheid van een "ja" of een "geen bezwaar" te betwisten in de praktijk uitpakt? Ja, ik wil graag een toezegging doen op dat punt. Ik ben voorstander van tussentijdse evaluaties en daar zou ik, als de wet wordt aangenomen, dit punt bij willen betrekken.

Handelingen I 2017-2018, nr. 18- item 4, blz. 5

Mevrouw Nooren (PvdA):

We vinden het van belang dat in deze evaluaties aandacht wordt besteed aan de aard, omvang en demografische kenmerken— zoals leeftijd, geslacht en opleidingsniveau — van de groep mensen die geregistreerd staan als geen bezwaar hebbend.

[...]

Ik was gebleven bij de evaluaties. Het gaat om de aard en de omvang van demografische kenmerken voor de groep mensen die geregistreerd staan als geen bezwaar hebbend. Wij gaan ervan uit dat de minister bij de vormgeving van zijn beleid en de voorlichting daar gevolgen aan verbindt. Wij horen graag of de minister dat ook zo ziet. Mijn fractie neemt aan, en ik vraag het maar voor de zekerheid, dat de evaluaties van de wet ook naar deze Kamer gestuurd zullen worden.

Handelingen I 2017-2018, nr. 18- item 4, blz. 35

Minister Bruins:

Mevrouw Nooren heeft ook gevraagd of ik de aard en omvang van de demografische kenmerken van de geen bezwaarcategorie meeneem in de evaluatie. De cijfers worden nu op leeftijd bijgehouden door het CIBG, het instituut dat het Donorregister beheert. Daarnaast houdt het CBS gegevens bij ten aanzien van leeftijd en herkomst. Beide gegevens kunnen wij gebruiken bij de evaluatie. Wel moeten wij daarbij de privacyregels in acht nemen. Dat geldt als vanzelf, maar dat dit thema bij de evaluatie aan bod kan komen en dat de Kamer die evaluatie dan krijgt, lijkt mij prima.

Handelingen I 2017-2018, nr. 19- item 7, blz. 7

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voor ons is het daarom ook van belang dat de minister ook heeft toegezegd de positie van nabestaanden te betrekken bij de evaluatie. Mocht daaruit blijken dat die rechtszekerheid niet voldoende wordt geborgd of dat er te veel geschillen gaan bestaan tussen nabestaanden en artsen, dan zou dat reden kunnenzijn om de stap te zetten naar wettelijke verankering. Op dit moment zien wij daar te weinig redenen voor.


Brondocumenten


Historie