30.415

Initiatiefvoorstel-Van de Camp, Depla, Griffith en Van der Staaij Wet op de parlementaire enquête 2008



Dit initiatiefvoorstel van de Tweede Kamerleden Van de Camp (CDA), Depla (PvdA), Griffith (VVD) en Van der Staaij (SGP) omvat een nieuwe Wet op de parlementaire enquête ter vervanging van de uit 1850 stammende wet. Sinds 1850 is de huidige Wet op de Parlementaire Enquête verschillende malen herzien. De belangrijkste wijzigingen vonden plaats in 1977 en 1991. De diverse wetswijzigingen hebben niet kunnen voorkomen dat de huidige Wet op de Parlementaire Enquête in de praktijk tot vragen leidt of multi-interpretabel wordt geacht.

Met dit voorstel worden de bevoegdheden van de enquêtecommissie op enkele punten verruimd en verduidelijkt, wordt de positie van personen die tot medewerking aan een parlementaire enquête verplicht zijn verbeterd en verduidelijkt, wordt de samenloop met ander, al dan niet justitieel, onderzoek verhelderd en wordt de regeling inzake openbaarheid en toegang tot en archivering van documenten verbeterd en verduidelijkt.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel is op 24 oktober 2006 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

De plenaire behandeling door de Eerste Kamer vond plaats op 22 januari 2008. Tijdens deze behandeling zijn de Motie-Dölle (CDA) over doelen, onderwerpen en bevoegdheden in het enquêterecht (EK 30.415, H) en de Motie-Rehwinkel (PvdA) over een verschoningsrecht op non-incriminatie en een beperking van de binnentredingsbevoegdheid (EK 30.415, I) ingediend. Op 29 januari 2008 is de behandeling heropend en is de Motie-Rehwinkel (PvdA) gewijzigd in de Motie-Rehwinkel (PvdA) c.s. inzake een nadere regeling van het verschoningsrecht op non-incriminatie alsmede van de binnentredingsbevoegdheid (EK 30.415, J). De Eerste Kamer heeft het voorstel op 5 februari 2008 na stemming bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen. De motie-Dölle is na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. De fracties van de VVD, SP, GroenLinks, OSF, D66 en PvdD stemden tegen. De gewijzigde motie-Rehwinkel c.s. is na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. De fracties van VVD, SP, D66, OSF, PvdD en het lid De Vries (PvdA) stemden tegen.

Dit initiatiefvoorstel werd oorspronkelijk ingediend door de Tweede Kamerleden Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Luchtenveld (VVD) en Van der Staaij (SGP). Op 24 april 2007 heeft de Tweede Kamer besloten dat de heer Depla de verdediging van dit initiatiefvoorstel overneemt van de heer Boelhouwer (PvdA). De Eerste Kamer is daarover bij brief van 24 april 2007 (EK 30.415, D) geïnformeerd. De heer Boelhouwer had eerder al de verdediging overgenomen van de heer De Vries.


Kerngegevens

ingediend

20 december 2005

titel

Voorstel van wet van de leden Van de Camp, Depla, Griffith en Van der Staaij houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 200.)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

  • minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties

inwerkingtreding

Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst


Hoofdlijnen

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige wet zijn:

  • de toekenning van bevoegdheden aan de enquêtecommissie schriftelijke inlichtingen te vorderen en plaatsen te betreden (artikelen 5 en 7);
  • de opneming van een algemene verplichting tot medewerking aan de enquête (artikel 14);
  • de opneming van een regeling over het voorgesprek (artikel 8);
  • de opneming van een regeling over de mogelijkheid openbare verhoren in afwezigheid van beeld- en geluidsregistraties te doen plaatsvinden (artikel 11, tweede lid);
  • de opneming van een algemeen recht op bijstand tijdens de enquête (artikel 17);
  • de regeling dat op de verschoningsrechten in elke fase van de enquête een beroep kan worden gedaan (artikelen 19 tot en met 24);
  • de opneming van een verschoningsgrond voor informatie met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer (artikel 23);
  • de opneming van twee nieuwe dwangmiddelen, te weten de mogelijkheid van de oplegging van een rechterlijk bevel tot medewerking onder dwangsom (artikel 26) en de mogelijkheid van de oplegging van een rechterlijk bevel tot medewerking dat met de openbare macht (politie) ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 27);
  • de opneming van een regeling ter verdere bescherming van personen waarover informatie wordt verstrekt in andere procedures (artikelen 30 en 31);
  • een heldere regeling van de openbaarheid/vertrouwelijkheid van de commissiearchieven (artikelen 37 tot en met 40).


Documenten

32