E090216
Laatste revisie: 04-04-2013

E090216 - Kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures



In COM(2003)688PDF-document presenteert de Commissie een voorstel voor een Kaderbesluit inzake een Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures. Onderhavig Kaderbesluit betreft dus het invoeren van een uniform Europees bewijsverkrijgingsbevel dat door de bevoegde justitiële instantie van een lidstaat kan worden afgegeven en door de lidstaat op wiens grondgebied de voorwerpen, documenten of gegevens zich bevinden dient te worden uitgevoerd.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2003)688PDF-document, d.d. 14 november 2003

commissie Eerste Kamer

beleidsterreinen


Implementatie

Kaderbesluit 2008/978/JBZPDF-document diende voor 19 januari 2011 geïmplementeerd te zijn.

Op 11 december 2012 werd een Wijziging van het Wetboek van Strafrecht ter implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/978/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures als hamerstuk afgedaan. (zie kamerstukken in de serie 32.717).


Behandeling Eerste Kamer

Bespreking van het ontwerpkaderbesluit en het instemmingsverzoek van de minister (d.d. 28 februari 2008) stond geagendeerd voor 18 maart 2008 maar is aangehouden. Op 1 april 2008 heeft de commissie voor de JBZ-Raad - met uitzondering van de fractie van GroenLinks - besloten de Eerste Kamer te adviseren in te stemmen met het ontwerpkaderbesluit. Het instemmingsbesluit is op 8 april 2008 in de plenaire vergadering vastgesteld.

Op 18 januari 2008 heeft de Eerste Kamer een brief (met een raadsdocumentWord-document in de bijlage) van de minister van Justitie ontvangen met het verzoek in te stemmen met onderhavig kaderbesluit. Op 22 januari 2008 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden, conform het advies van de commissie voor de JBZ-Raad. Zij wenst eerst een goede motivering te ontvangen waaruit blijkt welke aanpassingen zijn doorgevoerd t.a.v. het oorspronkelijk ingediende voorstel die de regering tot het oordeel hebben gebracht dat de eindversie ook de instemming kan dragen van de Nederlandse regering. De commissie heeft daar per brief om gevraagd; de minister heeft op 28 februari 2008 geantwoord.

Op 30 mei 2006 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.

Op 25 april 2006 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden.

Op 14 februari 2006 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. Overigens wordt de regeringsinzet gesteund, met name de afwijzende houding ten aanzien van het Duitse voorstel om een aantal van de strafbare feiten op de lijst van dubbele strafbaarheid in een bijlage bij het kaderbesluit te definiëren.

Op 29 november 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.

Op 11 oktober 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad steunt overigens de inzet van de regering t.a.v. het ontwerpkaderbesluit.

Op 1 juni 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.

Op 22 februari 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.

Op 15 februari 2005 heeft de commissie besloten af te zien van nadere inbreng met betrekking tot de op 23 december 2004 gegeven antwoorden.

Op 25 januari 2005 is de brief van de minister van Justitie besproken tijdens de vergadering van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad. Tijdens deze vergadering is echter besloten dat de bespreking van onderhavig dossier tijdens de vergadering van 15 februari 2005 zal plaatsvinden.

Op 23 december 2004 heeft het Ministerie van Justitie in een brief antwoord gegeven op de volgende zes vragen naar aanleiding van het verzoek van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad om nadere toelichting m.b.t. het ontwerpkaderbesluit:

  • 1. 
    De vraag is waarom het onderhavige ontwerpkaderbesluit - i.t.t. het kaderbesluit inzake het Europees Arrestatiebevel - geen voorziening kent om in de aangezochte lidstaat een verzoek af te wijzen wegens schending van de grondrechten en fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie?
  • 2. 
    De gronden voor afwijzing van een verzoek zijn in het voorstel voor het bewijsverkrijgingsbevel minder ruim dan bij het Europees Arrestatie Bevel (art. 3 e.v. kaderbesluit Europees Arrestatiebevel). Dit geldt met name voor het vereiste van de dubbele strafbaarheid (art. 18 ontwerp bewijsverkrijgingsbevel). In art. 24 lid 2 en 3 van het voorstel is geregeld dat - na een overgangsperiode van vijf jaar - deze voorwaarde zelfs geheel verdwijnt, behalve bij doorzoekingen. Wat is de motivatie hiervoor? Kan het gevolg zijn dat - in geval van extraterritoriale rechtsmacht van de verzoekende staat - de aangezochte staat zou moeten meewerken aan bewijsgaring over handelingen die in de aangezochte lidstaat staat zijn verricht, hoewel ze daar niet strafbaar zijn?
  • 3. 
    Zou het niet wenselijk zijn de mogelijkheid te creëren, dat - na het vergaren van de bewijsmiddelen (anders dan via huiszoeking) door de aangezochte staat - het verzoek zelve (het formulier) aan de verdachte of een derde ter hand wordt gesteld, in verband met het mogelijk indienen van bezwaren en beroepen?
  • 4. 
    In de verdragsregels, die door de invoering van het Kaderbesluit komen te vervallen (art. 23 ontwerp), zijn door Nederland vaak voorbehouden gemaakt. Kan worden nagegaan welke voorbehouden zijn gemaakt en kan worden aangegeven, waarom die thans niet meer hoeven te gelden?
  • 5. 
    Zou volstaan kunnen worden met vertalingen naar Engels of Frans? De ervaring leert, dat vertalen van verzoeken met bijlagen, van de gevonden documenten en van de processen verbaal van het justitieel handelen in de aangezochte lidstaat relevante vertragingen in de procesgang oplevert, alsmede fouten en misverstanden veroorzaken kan.
  • 6. 
    Aandacht wordt gevraagd voor een realistische termijn van inwerkingtreding.

Op 30 november 2004 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden wegens te late aanbieding van de ontwerptekst en wegens de motie Jurgens. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft besloten in een brief nadere informatie te vragen m.b.t. het ontwerpkaderbesluit.

Op 25 november 2004 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden omdat het ontwerpkaderbesluit nog niet 6 weken openbaar is. Op formele gronden was instemming overigens nog niet aan de orde, wel is aandacht gevraagd voor het onderwerp middels de aanbiedingsbrief bij het verslag van de Raad van 2 december 2004.


Behandeling Tweede Kamer

Op 20 maart 2005 heeft minister Donner van Justitie een brief gezonden naar de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot het ontwerpkaderbesluit inzake het Europees bewijsverkrijgingsbeval en de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse wetgeving. In de brief legt de minister onder meer uit wat het EBB zal gaan inhouden. Voorts geeft hij aan dat er wat Nederland betreft slechts één bepaling nadere aandacht behoeft in het onderhandelingsproces. Dit is de territorialiteitsclausule, die bepaalt dat de uitvoerende lidstaat de erkenning en uitvoering van een EBB mag weigeren indien deze betrekking heeft op een geheel of gedeeltelijk in de uitvoerende lidstaat gepleegd feit. Nederland steunt deze bepaling, maar Frankrijk heeft zich vooralsnog tegen de clausule verzet.

Uit de brief blijkt dat ten aanzien van de Nederlandse wetgeving zijn weinig problemen te verwachten. De dwangmaatregelen die onder de reikwijdte van het voorstel vallen (inbeslagneming, bevel tot uitlevering voorwerpen, doorzoeking, bevel tot vastleggen van (bestaande) gegevens en vordering (bestaande) gegevens te verstrekken) zijn allen inzetbaar voor alle strafbare feiten, al dan niet met tussenkomst van de rechter-commissaris. Er bestaan slechts twee uitzonderingen: inbeslagneming van post dan wel e-mailberichten en vordering van gevoelige persoonsgegevens (als ras, geloofsovertuiging of seksuele geaardheid). Deze dwangmaatregelen kunnen slechts worden ingezet in geval van een strafbaarfeit waarop een strafmaat van vier jaar of meer staat. Voor de vordering van gevoelige persoonsgegevens dient daarbij het begane misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde op te leveren.


Standpunt Nederlandse regering

De Nederlandse regering is in fiche 5 van mening dat 'een grondige bespreking en bestudering van het voorstel' noodzakelijk is, met name met het oog op het proportionaliteitsbeginsel, de financiële gevolgen, het voorgestelde implementatietermijn en de raakvlakken met elementaire onderdelen van het strafprocesrecht.

  • bnc-fiche DIE-68/04 Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 306 fiche 5
    13 februari 2004

Samenvatting voorstel Europese Commissie

In COM(2003)688PDF-document presenteert de Commissie een voorstel voor een Kaderbesluit inzake een Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures. Onderhavig Kaderbesluit betreft dus het invoeren van een uniform Europees bewijsverkrijgingsbevel dat door de bevoegde justitiële instantie van een lidstaat kan worden afgegeven en door de lidstaat op wiens grondgebied de voorwerpen, documenten of gegevens zich bevinden dient te worden uitgevoerd.

De huidige samenwerking inzake bewijsverkrijging verloopt nog steeds volgens traditionele procedures van wederzijdse rechtshulp die vaak niet snel verlopen en niet efficiënt zijn. Bovendien verschillen de nationale wettelijke bepalingen inzake bewijsverkrijging t.b.v. strafprocedures, met name met betrekking tot

  • overlegging van / inzage in bewijsmateriaal
  • huiszoekingsbevelen
  • Deze verschillen in nationale regelingen leiden tot belemmeringen van de samenwerking op dit gebied.

    De voordelen van een dergelijk Europees bewijsverkrijgingsbevel:

    • onmiddellijke erkenning van de rechterlijke beslissing van een andere lidstaat
    • gestandaardiseerde verzoeken (één standaardformulier)
    • vaststelling van uitvoeringstermijnen en minimumnormen
    • de motieven om te weigeren verzoeken uit te voeren worden beperkt (m.n. in het geval van de zogenaamde 'dubbele strafbaarstelling')

    De Commissie ziet in dat het voorstel voor een Europees bewijsverkrijgingsbevel in de praktijk zou kunnen leiden tot ongemak, aangezien verschillende soorten instrumenten gebruikt zullen moeten worden voor dezelfde zaak. De Commissie wijst er daarom ook op dat onderhavig voorstel uitsluitend als eerste stap gezien moet worden naar 'een enkel instrument van wederzijdse erkenning '. Dit instrument zal in de toekomst de gehele regeling inzake wederzijdse rechtshulp moeten gaan vervangen.

    • PDF-document commissievoorstel Europese Commissie - COM(2003)688
      14 november 2003

    Behandeling Raad

    JBZ-Raad 12/13 juni 2007 (agendapunt B16)

    De Raad nam kennis van het voorliggende document met de stand van zaken van de werkzaamheden. In het document wordt voorgesteld om de praktijk van de toepassing van het kaderbesluit inzake het Europees Bewijsverkrijgingsbevel (EBB) af te wachten, alvorens specifieke stappen zullen worden ondernomen met betrekking tot een horizontale aanpak.

    Uit de aanvullend geannoteerde agenda:

    Bij de totstandkoming van het kaderbesluit inzake het Europees Bewijsverkrijgingsbevel (EBB) werd op verzoek van Duitsland afgesproken dat een nadere studie zou worden verricht naar bepaalde feiten genoemd op de lijst van strafbare feiten, waarvoor geen toetsing aan de dubbele strafbaarheid is vereist. Inmiddels heeft een vergadering plaatsgevonden, waarvan de conclusie was dat een dergelijk nadere studie wegens gebrek aan ervaring met de toepassing van de lijst in het kader van het EBB prematuur is. Het voorzitterschap stelt nu voor deze conclusie over te nemen. Nederland kan dat onderschrijven.

    JBZ-Raad 1/2 juni 2006 (agendapunt B3)

    Na lang beraad slaagde de Raad erin om politieke overeenstemming te bereiken over het kaderbesluit betreffende het Europees Bewijsverkrijgingsbevel (EBB). Er werden compromissen uitonderhandeld over twee resterende strijdpunten, te weten de territorialiteitsclausule (inzet Nederland) en de definitie van enkele delicten op de lijst van feiten ten aanzien waarvan niet getoetst wordt aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (wens Duitsland).

    De Raad stemde in met opneming van een territorialiteitsclausule met schrapping van de reciprociteitsbepaling die door Frankrijk was voorgesteld. Voorts wordt er in een nieuw artikel bepaald dat Eurojust dient te worden geconsulteerd, als de toepassing van deze weigeringsgrond wordt overwogen. In geval van verschillen van mening met Eurojust dient het besluit te worden gemotiveerd en de Raad daarover te worden geïnformeerd.

    Wat betreft de definitie van enkele delicten op bovengenoemde lijst werd als compromis overeengekomen tot het toekennen van een exclusieve opt-out voor Duitsland in combinatie met definities van een zevental feiten opgenomen in een verklaring. Hieruit vloeit voort dat Duitsland de mogelijkheid heeft om een EBB te weigeren indien dit betrekking heeft op een van de zeven genoemde feiten en niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.

    De besprekingen over de formulieren voor het EBB, alsmede de overwegingen van het kaderbesluit worden nog voortgezet.

    Uit de aanvullende geannoteerde agenda blijkt dat het Oostenrijkse voorzitterschap nog steeds hoopt op een politiek akkoord. Er ligt daarom een vijftal punten ter onderhandeling aan de Raad voor:

    • De territorialiteitsclausule

    De Nederlandse regering kan instemmen met het voorgestelde compromis, onder voorwaarde dat een Raadsverklaring wordt afgelegd die inhoudt dat deze bepaling enkel van toepassing is voor het onderhavige kaderbesluit en derhalve geen precedentwerking kan hebben voor toekomstige regelgeving. De regering is tegen het onderdeel van het compromis dat ziet op de mogelijke toepassing van het beginsel van wederkerigheid in dit kader.

    • Lijst van dubbele strafbaarheid

    De regering kan instemmen met één van de compromisvoorstellen van het voorzitterschap, te weten het opstellen van een verklaring waarin enkele definities als leidraad zijn opgenomen in combinatie met een verklaring waarin het Duitse probleem als kwestie moet worden aangemerkt die op meerdere besluiten van toepassing is en op een later moment moet worden besproken.

    • Uitsluiting van historische verkeersgegevens

    Alle lidstaten zijn het er over eens dat historische verkeersgegevens van telecomaanbieders moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van dit kaderbesluit. De Commissie is het hier echter niet mee eens.

    • Mogelijke rechtsmiddelen

    De regering wil niet dat aan betrokkenen de mogelijkheid moet worden geboden om rechtsmiddelen in te stellen tegen het EBB. Wel kan eventueel in de preambule een overweging worden opgenomen om duidelijk te maken dat een verdachte tijdens zijn proces verweer kan voeren tegen de manier waarop het bewijs is verkregen.

    • Weigeringsgrond inzake de nationale veiligheid

    De regering vindt het niet nodig dat een weigeringsgrond wordt opgenomen in het kaderbesluit om een EBB niet uit te voeren wanneer de nationale veiligheid hierdoor in gevaar zou kunnen komen. De tegenstand is deels te wijten aan de ruime formulering en hangt deels samen met de territorialiteitsclausule. Wanneer op dit laatste punt een bevredigend resultaat wordt bereikt zal de regering het kaderbesluit op dit punt niet blokkeren.

    JBZ-Raad 27/28 april 2006 (agendapunt B11)

    De Raad slaagde er niet in om overeenstemming te bereiken over de twee voorliggende punten, de definitie van enkele delicten op de lijst van dubbele strafbaarheid en de de uitsluiting van het verkrijgen van verkeersgegevens van telecomaanbieders in het onderhavige kaderbesluit. Het onderwerp zal terugkeren tijdens de volgende bijeenkomst van de Raad op 1 en 2 juni a.s.

    Uit de (aanvullende) geannoteerde agenda:

    Het Oostenrijkse voorzitterschap wil proberen enige vooruitgang te boeken in de onderhandelingen over het ontwerpbesluit, maar verwacht nog geen politiek akkoord te bereiken. Tijdens deze Raad zal worden gesproken over een drietal knelpunten, te weten:

    • de definitie van enkele feiten op de lijst van dubbele strafbaarheid

    Duitsland wenst een aantal feiten op deze lijst nader te definiëren. Het merendeel van de lidstaten kan daarmee instemmen, maar niet met het bindende karakter dat Duitsland aan de definities mee wil geven. Dat zou neerkomen op verkapte harmonisatie en bovendien vraagtekens doen rijzen bij de interpretatie van delicten genoemd op lijsten in andere kaderbesluiten. Nederland schaart zich achter dit standpunt.

    • het uitsluiten van historische verkeersgegevens

    De lidstaten zijn het er over eens dat voor historische verkeersgegevens de bestaande rechtshulpverzoeken van kracht moeten blijven. De Europese Commissie wil echter dat deze gegevens eveneens door middel van onderhavig kaderbesluit kunnen worden verkregen.

    • de weigeringsgrond in verband met de nationale veiligheid

    Deze weigeringsgrond is in het voorstel opgenomen op het verzoek van het Verenigd Koninkrijk. De Nederlandse regering is echter van mening dat de bepaling nogal ruim is geformuleerd en de samenwerking tussen de lidstaten zou kunnen belemmeren.

    JBZ-Raad 20/21 februari 2006 (agendapunt B5)

    De Raad slaagde er opnieuw niet in om overeenstemming te bereiken over de voorliggende knelpunten. Het dossier werd terugverwezen voor verdere bespreking naar COREPER. Uit het verslag van de Raad blijkt dat enkel is gesproken over het Duitse voorstel ten aanzien van de dubbele strafbaarheid. De andere probleempunten zijn niet aan de orde gesteld.

    Uit de geannoteerde agenda blijkt dat het Oostenrijkse voorzitterschap hoopt dit onderwerp opnieuw te kunnen bespreken tijdens de Raad. Dit zal mede afhankelijk zijn van de voortgang die op 14 februari 2006 wordt geboekt op ambtelijk niveau. Er is nog een viertal openstaande punten, te weten:

    • Dubbele strafbaarheid

    Duitsland wenst een aantal van de strafbare feiten op de lijst van dubbele strafbaarheid in een Bijlage bij het kaderbesluit te definiëren. De Nederlandse regering is hier geen voorstander van.

    • Rechtsmiddelen

    Duitsland wenst dat ook de uitvaardigende staat van een EBB verplicht moet worden een rechtsmiddel hiertegen mogelijk moet maken. De meeste lidstaten zijn hier echter tegen. Als compromis wordt voorgesteld om de bepaling ongewijzigd te laten en een overweging op te nemen in de preambulen. Dit kan door Nederland worden gesteund.

    • Privileges en immuniteiten

    Portugal wenst een overweging in de preambule op te nemen met betrekking tot de weigeringsgrond inzake privileges en immuniteiten. De voorgestelde overweging maakt duidelijk dat de begrippen voorrechten en immuniteiten worden geïnterpreteerd overeenkomstig het nationale recht, maar dat lidstaten niet het bankgeheim mogen inroepen onder deze weigeringsgrond. Nederland kan het voorstel voor deze overweging steunen.

    • Dwangmaatregelen

    Voorgesteld wordt dat dwangmaatregelen enkel kunnen worden ingezet wanneer het EBB betrekking heeft op een feit dat op de lijst van dubbele strafbaarheid wordt genoemd en wanneer op dat feit, in de uitvaardigende lidstaat, een vrijheidsstraf staat van minimaal drie jaar. Nederland kan dit voorstel steunen.

    De Nederlandse regering stelt verder te hechten aan de territorialiteitsclausule. Gestreefd wordt om deze ongewijzigd in het kaderbesluit op te nemen.

    JBZ-Raad 1/2 december 2005 (agendapunt B13)

    De Raad slaagde er niet in om overeenstemming te bereiken over de voorliggende knelpunten. Het dossier werd terugverwezen voor verdere bespreking naar de betreffende Raadswerkgroep. Deze heeft de opdracht gekregen de onderhandelingen over de openstaande punten (weigeringsgronden, definitie van strafbare feiten waarvoor geen dubbele strafbaarheid mag worden geëist, rechtsmiddelen, voorrechten en immuniteiten, maatregelen voor de uitvoering van de bewijsverkrijgingsbevelen en de bevoegde autoriteiten) voort te zetten in een poging tot overeenstemming te komen.

    Uit de aanvullende geannoteerde agenda blijkt dat het voorzitterschap tijdens deze Raad een politiek akkoord over het Europees Bewijsverkrijgingsbevel wil krijgen. Deze ambitie sluit aan bij de tijdsplanning van het Haags Programma. Het voorzitterschap heeft een zestal thema's voorgesteld waarvoor bijzondere aandacht van de Raad benodigd is:

    • Bevoegde autoriteiten

    Gesproken zal worden over de vraag welke autoriteiten bevoegd zullen zijn een Europees Bewijsverkrijgingsbevel uit te vaardigen. De Scandinavische landen willen dat behalve een rechter, onderzoeksmagistraat of openbaar aanklager (hierover bestaat reeds een akkoord), ook lagere autoriteiten een dergelijk bevel mogen uitvaardigen. Het compromis dat wordt beoogd voorziet hierin, maar stelt tevens dat bevestiging van een op lager niveau uitgevaardigd bevel door één van de drie genoemde gerechtelijke autoriteiten dient plaats te vinden, wanneer dwangmaatregelen ingezet moeten worden ter uitvoering van het bevel.

    Ten aanzien van een Duitse wens het Ministerie van Jusititie (gezien haar eindverantwoordelijkheid) als bevoegde autoriteit te bestempelen is eveneens een compromis voorgesteld. In de preambule wordt een overweging opgenomen waarin wordt verklaard dat het kaderbesluit de "organisatie van interne verantwoordelijkheden in een lidstaat" ongemoeid laat. De Nederlandse regering heeft zich achter beide compromissen geschaard.

    • Dwangmaatregelen

    De Raad zal zich opnieuw buigen over de mogelijke verplichting voor de lidstaten om dwangmaatregelen in te zetten ter uitvoering van het bevel. De Nederlandse regering acht dit alleen wenselijk voor ernstige feiten (waarop minimaal drie jaar detentie als straf is gesteld). Het voorgestelde compromis ligt eveneens op deze lijn. Daarnaast wil de regering dat in artikel 15(2)(aaa) alle mogelijke weigeringsgronden voor het weigeren van een EBB worden weerspiegeld.

    • Uitzonderingen op de reikwijdte van het besluit

    Volgens het compromisvoorstel wordt in de preambule een overweging opgenomen waarin wordt vastgelegd dat het kaderbesluit enkel ziet op justitiële samenwerking, en niet op samenwerking tussen politie of douane. Bovendien lijkt er een consensus te groeien om de historische verkeersgegevens van telecombedrijven van onderhavig voorstel uit te sluiten, mede gelet op de onderhandelingen over de richtlijn en het kaderbesluit dataretentie (zie dossiers E090225 en E090223). Ook deze voorstellen worden door de Nederlandse regering gesteund.

    • Weigeringsgronden

    -In artikel 15(2)(b) wordt de mogelijkheid geboden de uitvoering van een EBB te weigeren omdat de benodigde gegevens zich bevinden bij een verschoningsgerechtigde, zoals een advocaat of een arts. Enkele lidstaten willen nadrukkelijk specificeren wie verschoningsgerechtigd is, maar hiervoor lijkt geen meerderheid te bestaan. De Nederlandse regering heeft aangegeven voor de handhaving van de voorliggende tekst (dus zonder specificatie van het verschoningsrecht) te zijn.

    -Ten aanzien van de zogenoemde territorialiteitsclausule (die weigering van de uitvoering van een EBB mogelijk maakt wanneer het gaat om feiten die geheel of grotendeels op het grondgebied van één bepaalde lidstaat zijn uitgevoerd) is nog geen overeenstemming bereikt. Enkele lidstaten menen dat een dergelijke bepaling de Europese samenwerking juist in de weg zou staan. Het voorzitterschap heeft nu voorgesteld een separate Raadsverklaring af te leggen waarin wordt benadrukt dat de territorialiteitsclausule vooral is bedoeld voor zaken die ten principale van nationale aard zijn.

    -Een derde weigeringsgrond ten aanzien waarvan nog geen overeenstemming is bereikt, is die inzake "nationale veiligheid, bronbescherming en geclassificeerde informatie". De Nederlandse regering vindt deze bepaling te ruim geformuleerd, maar is bereid er mee in te stemmen wanneer ten aanzien van de overige weigeringsgronden overeenstemming bestaat.

    • Definitie van strafbare feiten op de lijst van artikel 16(2)

    Duitsland wenst voor een aantal strafbare feiten op deze lijst (dit is een lijst van feiten waarvoor niet aan het vereiste van dubbele strafbaarheid wordt getoetst) een nadere definitie op te nemen. Deze lijst is echter gelijk aan die opgenomen bij het kaderbesluit voor het Europees aanhoudingsbevel. Het voorzitterschap stelt voor om een Raadsverklaring af te leggen waarin een richtinggevende omschrijving van enkele begrippen wordt gegeven, net als indertijd voor het Europees aanhoudingsbevel is gedaan. De Nederlandse regering steunt deze aanpak.

    • Rechtsmiddelen

    Sommige lidstaten wensen dat er een verplichting in het kaderbesluit wordt opgenomen om rechtsmiddelen beschikbaar te stellen tegen de uitvaardiging van een EBB. Nederland is hier geen voorstander van, onder meer omdat dit strijdig is met de actuele situatie waarin evenmin rechtsmiddelen openstaan tegen een rechtshulpverzoek. Het voorzitterschap stelt nu voor een overweging op te nemen in de preambule die de noodzaak van de beschikbaarheid van rechtsmiddelen verwoord, maar tevens stelt dat deze per lidstaat kunnen verschillen, zowel qua inhoud als qua timing in een procedure.

    JBZ-Raad 12 oktober 2005 (agendapunt B7)

    De Raad slaagde er niet in om overeenstemming te bereiken over de vraag of een lidstaat al dan niet verplicht kan worden dwangmaatregelen in te zetten ter uitvoering van een Europees Bewijsverkrijgingsbevel, ook indien het in een vergelijkbaar nationaal geval daartoe niet gerechtigd zou zijn. Het vraagpunt werd voor nadere bespreking naar de betreffende Raadswerkgroep terugverwezen. Het ligt in de bedoeling van het voorzitterschap om tijdens de bijeenkomst van de Raad van 1-2 december a.s. overeenstemming te bereiken over het voorstel voor een kaderbesluit.

    Uit de geannoteerde agenda

    Het voorzitterschap zal aan deze Raad de vraag voorleggen of het kaderbesluit ertoe dient te leiden dat de tenuitvoerleggingsstaat verplicht kan worden voor de uitvoering van een EBB dwangmiddelen toe te passen, die het in een vergelijkbaar nationaal geval niet zou kunnen toepassen. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen in een situatie waarin een huiszoeking naar nationaal recht niet geoorloofd is, omdat het desbetreffende strafbare feit een maximumstraf kent die onder een bepaalde drempel ligt. De vraag raakt aan het wezen van het beginsel van wederzijdse erkenning. Dit beginsel strekt er immers juist toe dat lidstaten over dit soort verschillen in het strafprocesrecht heenstappen.

    Het voorzitterschap stelt dat de hoofdregel is, dat de uitvoering van een EBB geschiedt overeenkomstig het recht en de procedures van de tenuitvoerleggingsstaat. Uitzonderingen op deze hoofdregel gelden in twee gevallen: (a) indien de beslissingsstaat verzoekt om de toepassing van bepaalde procedures in verband met de toelaatbaarheid van het bewijs in de strafzaak; of (b) indien het een ernstig feit betreft, dat wil zeggen een feit dat op de lijst staat van feiten waarvoor een uitzondering op de dubbele strafbaarheid geldt en op dat feit een gevangenisstraf van tenminste 3 jaar is gesteld. In het geval onder b) zou de tenuitvoerleggingsstaat verplicht zijn dwangmiddelen toe te passen zoals huiszoeking en inbeslagneming, ook al zou dat in een nationaal geval niet kunnen.

    Met de uitzondering onder a) kan Nederland instemmen. Daarbij kan de beslissingsstaat de tenuitvoerleggingsstaat niet dwingen bepaalde procedures toe te passen, die onverenigbaar zijn met fundamentele rechtsbeginselen in de tenuitvoerleggingsstaat.

    Wat het geval onder b) betreft, steunt Nederland de grondgedachte: zeker in geval van ernstige feiten brengt het beginsel van wederzijdse erkenning mee dat uitvoering wordt gegeven aan een EBB, óók als dat betekent dat dwangmiddelen moeten worden ingezet die in een vergelijkbaar nationaal geval niet zouden kunnen worden toegepast. In het Comité van artikel 36 bleek echter dat de lidstaten verschillende opvattingen hebben over hoe deze gedachte precies moet worden uitgewerkt. Een vraag is bijvoorbeeld of bedoelde verplichting zo ver gaat dat, behoudens in geval van lichte feiten, door de tenuitvoerleggingsstaat ook andere dwangmiddelen dan huiszoeking en inbeslagneming worden ingezet als die nodig mochten zijn om het beoogde resultaat te verkrijgen, bijvoorbeeld het vorderen van gegevens.

    Nederland wacht het concrete tekstvoorstel van het voorzitterschap af alvorens zijn definitieve standpunt te bepalen, waarbij ook de samenhang met andere nog in onderhandeling zijnde weigeringsgronden in het oog moet worden gehouden.

    JBZ-Raad 2/3 juni 2005 (agendapunt B4)

    De Raad slaagde er niet in om overeenstemming te bereiken over de twee vraagpunten (de territorialiteitsclausule en de handhaving van artikel 21 inzake het verkrijgen van computergegevens die toegankelijk zijn via een computer in de uitvoerende staat) die aan de Raad waren voorgelegd. Beide vraagpunten werden terugverwezen voor bespreking naar de betreffende Raadswerkgroep.

    Uit de geannoteerde agenda:

    Het Voorzitterschap is voornemens twee punten uit het onderhavige ontwerp-kaderbesluit aan de Raad voor te leggen.

    Het eerste punt heeft betrekking op de vraag of het voorgestelde artikel 21 in het kaderbesluit moet worden gehandhaafd. Dit artikel gaat over het verkrijgen van computergegevens die toegankelijk zijn via een computer in de uitvoerende lidstaat, maar zijn opgeslagen op het grondgebied van een derde staat. Dit betreft materie die ook maar dan op een meer omvattende wijze is geregeld in het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercrime. De meeste lidstaten, waaronder ook Nederland, zijn van mening dat dit onderwerp zodanig ingewikkeld is, dat het niet wenselijk is dit in een enkel artikel in het onderhavige kaderbesluit te regelen. Daarbij komt dat eerst de ratificatie en werking van het genoemde Verdrag inzake cybercrime zou moeten worden afgewacht, alvorens met nieuwe, afwijkende regels te komen.

    Het tweede punt dat aan de Raad zal worden voorgelegd heeft betrekking op de territorialiteits-clausule. Deze clausule houdt in dat de uitvoerende lidstaat de uitvoering van een EBB kan weigeren indien het bevel betrekking heeft op een feit dat geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat is gepleegd. Hierover is, naar aanleiding van het gedeeltelijk opheffen van de dubbele strafbaarheid, tijdens de bijeenkomst van de Raad van 24 februari jl., reeds gesproken. Toen is geconcludeerd dat de Raad kon instemmen met het opnemen van een dergelijke clausule, maar dat de werkgroep nog naar de formulering zou moeten kijken. Inmiddels zijn enkele lidstaten van oordeel dat de clausule zich zou moeten beperken tot feiten die op het grondgebied van de uitvoerende staat zijn gepleegd en aldaar niet strafbaar zijn. In het licht van het opportuniteitsbeginsel is dit naar het oordeel van Nederland een onwenselijke beperking. Lidstaten behoren de volledige zeggenschap te behouden over feiten die op eigen grondgebied zijn gepleegd en over de strafrechtelijke reactie daarop. Dit staat los van de vraag of het betrokken feit al dan niet ook strafbaar is naar nationaal recht. Daarom zal Nederland in de komende Raad blijven vasthouden aan het voorliggende Nederlandse voorstel, dat dezelfde tekst bevat als de tekst die is opgenomen in de kaderbesluiten inzake het Europees aanhoudingsbevel, de geldboetes en de confiscatiebeslissingen. Nederland zal daarbij aangeven dat zolang over de overige voorgestelde weigeringsgronden nog grote verschillen van mening bestaan, er voor Nederland geen aanleiding bestaat om op dit moment op het onderhavige punt het standpunt te wijzigen.

    JBZ-Raad 24 februari 2005(agendapunt B6)

    Aan de Raad lagen drie vragen voor:

    • Opneming van de lijst met feiten die niet aan het vereiste van dubbele strafbaarheid zullen worden getoetst;
    • opneming van een territorialiteitsclausule als weigeringsgrond (voorstel Nederland);
    • een horizonbepaling, inhoudende dat na verloop van een periode van vijf jaar de toets van dubbele strafbaarheid in zijn geheel zou komen te vervallen.

    Het voorzitterschap stelde voor om aan te sluiten bij de reeds goedgekeurde instrumenten op het terrein van de wederzijdse erkenning.

    De Commissie gaf aan een korte lijst met delicten te kunnen steunen, mits er een clausule zou worden opgenomen dat t.z.t. delicten kunnen worden toegevoegd. De strafdrempel zou dan 6 maanden moeten zijn. Tevens gaf de Commissie aan te kunnen begrijpen dat de lidstaten controle willen hebben op het beleid en de aanpak van delicten op het eigen grondgebied gepleegd.

    Nederland gaf een toelichting op haar voorstel voor een territorialiteitsclausule. Daarnaast gaf Nederland aan een voorstander te zijn van de korte lijst met 32 delicten, conform de andere Kaderbesluiten (zie bijvoorbeeld het KB Europees aanhoudingsbevel), met een drempel van 3 jaar.

    Na een uitvoerige discussie concludeerde het voorzitterschap dat voor het Europees bewijsverkrijgingsbevel een lijst met 32 delicten van toepassing wordt, net zoals bij de meeste voorgaande relevante kaderbesluiten, waarbij een clausule wordt opgenomen dat de lijst alleen met unanimiteit kan worden uitgebreid. Daarbij wordt een strafdrempel van 3 jaar gehanteerd.

    Voorts zal er een territorialiteitsclausule worden opgenomen, waardoor de lidstaat een bewijsverkrijgingsbevel kan weigeren indien het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd. De zogenaamde horizonbepaling wordt geschrapt en in plaats daarvan zal de Raad vijf jaar na aanneming, in het licht van de ervaringen in de praktijk, opnieuw het kaderbesluit bezien.

    Een meerderheid van de lidstaten kon instemmen met deze conclusie.

    JBZ-Raad 2 december 2004 (agendapunt B4)

    Met het door het voorzitterschap opgestelde voortgangsrapport werd ingestemd.

    In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


    Behandeling Europees Parlement

    In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.

    • standpunt EP Europees Parlement - P6_TA(2008)0486
      21 oktober 2008
      www.europarl.europa.eu/...
    • PDF-document standpunt EP Europees Parlement - P5_TA(2004)243
      31 maart 2004
    • PDF-document definitief verslag EP-commissie Europees Parlement - A5-0214/2004
      22 maart 2004
    • PDF-document advies Europees Parlement - nummer onbekend
      23 februari 2004

    Standpunten andere lidstaten (IPEX)

    In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


    Reacties Derden

    • 132370.01 Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - CM0415
      24 november 2004
    • memo [en] Statewatch - Briefing Statewatch
      15 maart 2004

    Alle bronnen