Plenair Van Knapen bij behandeling Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024 en invoeren capaciteitsfixus bachelor- of ad-opleiding



Verslag van de vergadering van 14 mei 2024 (2023/2024 nr. 31)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 13.41 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Knapen i (BBB):

Voorzitter, geachte collega's van de Eerste Kamer, hooggeachte minister, toehoorders op de tribune en eenieder die deze bijeenkomst volgt via beeld of geluid, welkom in de Kamer en dank voor uw belangstelling.

Voorzitter. Het is gebruikelijk dat u mij toestaat — daar ben ik ook van uitgegaan — een paar inleidende zinnen uit te spreken, over mijn eigen invalshoek vanuit de onderwijswereld. Allereerst wil ik mijn beide grootvaders, van vaders- en moederszijde, bij u introduceren. Ik heb hen beiden nooit gekend, maar een DNA-verwantschap klinkt door tot in het heden. Mijn grootvader van moederskant stapte op de pakketdienst naar Kaapstad rond 1900 om zich als vrijwilliger te melden in de strijd tegen de Britse overheersing. Dat heette in mijn geschiedenisboek "de Boerenoorlog". Die duurde vier jaar. Hij kwam behouden terug na twee jaar om met mijn oma te trouwen. Soms vraag ik mij af of die 25% DNA die ik van hem in mijn genen heb, mijn keuze voor de BBB heeft beïnvloed.

Mijn grootvader van vaderskant was onderwijzer in wat toen nog het lager onderwijs heette. Na het behalen van zijn hoofdakte — zo heette dat in die tijd nog; het heet allemaal anders nu — vertrok hij met zijn vrouw en pasgeboren dochter naar Nederlands-Indië, alwaar hij op Java hoofd werd van een zogenaamde Nederlands-Chinese school, een lagere school. Dit was in 1902. Tot mijn niet geringe verbazing ben ik via mijn zoon in het bezit gekomen van tien voorpaginagrote tussen 1905 en 1906 door hem ingezonden stukken in de regionale krant van Midden-Java. Die heette "De locomotief", humoristisch genoeg. Het onderwerp van die stukken was de hervorming van ons lager onderwijs. Die man was zijn tijd ver en ver vooruit. Zijn oudste dochter, mijn tante, werd later ook onderwijzeres in het lager onderwijs in Nederland. Daar wil ik niet te veel over vertellen, want ze bemoeide zich met mijn lagereschooltijd.

Veel later, in de jaren tachtig van de vorige eeuw, was ik acht jaar voorzitter van de Van der Huchtstichting in Soest, die twee, en later drie, lagere scholen en een mulo bestuurde. Dat heb je met ouders die daar kinderen hebben en zich dan verplicht voelen om zich daarmee te bemoeien. Veel later ben ik twintig jaar hoogleraar veterinaire volksgezondheid geweest aan de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht. Uit ervaring kan ik u meedelen dat hervorming van het diergeneeskundige onderwijs — mijn missie in die tijd — bloed, zweet en tranen heeft gekost. Niet alleen van mijzelf, maar ook van het docentenkorps van een wel heel behoudende soort in mijn faculteit. De essentie was: een dierenarts die zieke dieren beter maakt, loopt achter de feiten aan. Dat geloof ik nog steeds. De taak en dus de opleiding moet 180 graden draaien en als uitgangspunt hebben: gezonde dieren gezond houden. Vervolgens krijg je gezonde producten en derhalve gezonde consumenten. Van ziektekunde naar gezondheidsleer is een radicale move in denken, ook voor studenten en docenten. Niet voor niets ben ik gepromoveerd bij het instituut gezondheidsleer aan de medische faculteit in Amsterdam.

Voorzitter. Laat ik dan nu beginnen mij te richten op de OCW-plannen zoals verwoord in de memorie van toelichting en de bijbehorende financiële ramingen. Het is logisch dat ik mij meer thuis voel bij het universitair onderwijs dan bij het beroepsonderwijs op mbo- en hbo-niveau. De Nederlandse maatschappij heeft dringend behoefte aan geschoolde arbeidskrachten op een waaier van verschillende terreinen en op een voldoende niveau. Goed primair onderwijs is een vereiste om dat mogelijk te maken. Onrust over taal en rekenen, oftewel taal- en cijfergeletterdheid, bij de uitstroom uit het primair onderwijs is een breed ervaren emotie in onze maatschappij. Natuurlijk moet er meer aandacht komen voor ondersteuning en nascholing van leerkrachten uit het primair en voortgezet onderwijs, maar dat is niet het enige. Uit onderzoek van de inspectie blijkt dat een complete stelselwijziging helemaal niet nodig is. Een strakke regie vanuit de school zelf en gemotiveerde leerkrachten, die blijven in plaats van vertrekken, geven aantoonbaar betere resultaten op die scholen wat leeruitkomsten betreft. Dat is vervolgens ook motiverend voor leerkrachten in het mbo- en hbo-onderwijs. Wellicht kan er nog iets meer tijd worden besteed aan het aantrekken van mannelijke onderwijzers, want die zijn aan het verdwijnen.

De sterk verhoogde aandacht, ook in het aantal lesuren, voor burgerschapsonderwijs hoeft echt niet alleen door de leerkracht maatschappijleraar worden gegeven. Verdeel die onder meer disciplines, zoals economie, geschiedenis, Nederlands, natuurkunde, enzovoort. Regel dat per instelling zelf en laat het je niet opdragen. Het betrekken van het bedrijfsleven en het creëren van studiewerkplaatsen, ook bij overheidsinstellingen, kan een goede alternatieve vorm van werkend leren garanderen en van groot belang zijn voor zij-instromers in het onderwijs, met erkende werkleerervaring als onderdeel van de carrièrerealisatie en toekomstperspectief. Dit geldt ook voor vbmo-leerlingen die op deze wijze willen doorleren. De betrokken opleidingsinstellingen staan garant voor de leeruitkomsten en bewaken zo het gewenste niveau. Op deze wijze is het ook mogelijk om belangstellenden met andere ervaringen en kwaliteiten de overstap te laten maken naar het onderwijs.

Vanzelfsprekend is er aandacht — er komt nu een rijtje — voor zaken als discriminatie, sociale veiligheid, gelijkwaardigheid voor alle geaardheden in onze samenleving, die ik maar met de gehanteerde afkorting lhtbtqi+ noem, en ruimte en waardering voor onderzoek in de wetenschapsbeoefening. Het universitaire onderwijs noem ik graag apart. Internationalisering is niet meer weg te denken in onze samenleving, met verschillende, al jarenlang succesvolle EU-programma's, zoals Horizon Europe, Erasmus en Creative Europe.

Nederlandse onderwijsinstellingen zijn een populaire keuze voor studenten uit een grote diversiteit aan landen, ook van buiten Europa. Denk aan China, Thailand, Indonesië, Bhutan, Zuid-Afrika en zelfs de Verenigde Staten. Studenten uit een beperkt aantal EU-landen die aangesloten zijn bij de Europese Economische Ruimte, kunnen in Nederland studeren met recht op een Nederlandse studiebeurs. Alle andere buitenlanders moeten zelf hun studie bekostigen of worden ondersteund door hun land van herkomst of hun opleidingsinstituten. De zorg voor Nederland zit 'm vooral in de huisvestingsproblemen, maar dat hoort in dit verhaal niet thuis. Opvang van en onderwijs aan Oekraïense leerlingen in ons land vallen onder de zogeheten tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Zo is er ook een tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor erkende migrantenkinderen.

Het aanleren van de Nederlandse taal wordt bevorderd om tegemoet te komen aan hen die na hun opleiding in Nederland wensen te blijven, werk te zoeken en hier een carrière op te bouwen. Volgens cijfers van het CPB, weliswaar uit 2019, blijkt uiteindelijk zo'n 20% van de buitenlandse studenten na het afstuderen in ons land te blijven. 20%! Voor uw begrip: al vanaf 4% blijvers verdient de Nederlandse samenleving aan deze nieuwe Nederlanders. Daar worden wij dus met z'n allen niet slechter van. Het is verheugend te vernemen dat het ministerie actief betrokken is bij vervolgprogramma's in internationaal verband, zoals het nieuwe kaderprogramma 2028-2034 en verschillende stimuleringsprogramma's in nauwe samenwerking met de G20, OECD en UNESCO.

Voorzitter. Het is ook verheugend om te constateren dat een leven lang ontwikkelen in ons land een opgaande curve te zien geeft. Zo is van de bevolking van 16 tot 74 jaar vastgesteld dat thans zo'n 23% van deze groep aan éducation permanente doet. Daarmee staan wij in de EU op de derde plaats. Ook op het terrein van emancipatie gaan wij vooruit. Er is sprake van een al jarenlange stijging van het percentage vrouwen in het hbo en het universitair onderwijs. Voordat u mij misverstaat: ik verheug mij in die opgaande curve, maar we zijn er nog niet.

Dan kom ik nu bij een onderwerp dat in onze maatschappij met regelmaat ter discussie staat. Het gaat over Engelstalig onderwijs in Nederlandse onderwijsinstellingen. Het geldt overigens voor alle niveaus, als je tenminste in deze tijd nog over niveaus durft te spreken: van het voortgezet onderwijs, het mbo, het hbo, tot het universitair onderwijs. Tweetaligheid in het voortgezet onderwijs bestaat al heel lang, maar het geldt maar voor een heel beperkt aantal scholen. Het beantwoordt aan een behoefte van ouders en leerlingen om goed voorbereid te zijn op een Engelstalige carrière of een vervolgopleiding. In het mbo en hbo wordt in vergelijking tot universitair onderwijs relatief minder Engelstalig onderwijs gegeven, maar 7% tot 8%.

Op de universiteit kan het zo zijn dat een bacheloropleiding geheel, en soms uitsluitend, in de Engelse taal wordt onderwezen. Populair voor een buitenlandse stroom studenten, want Nederland staat bekend om hoogwaardig onderwijs en relatief goedkope collegegeldregelingen, althans vergeleken met hun eigen land van herkomst. Het gevolg is soms dat Nederlandse studenten niet meer aan de bak komen, om het populair te zeggen. Soms is ook sprake van nog een parallelle bacheloropleiding in de Nederlandse taal, maar dat is lang niet overal het geval. Kortom, om met de woorden van minister Dijkgraaf — hij is hier aanwezig — te spreken: wij gaan aan ons eigen succes ten onder. Op een aantal plekken is het voor universitaire onderwijsinstellingen zelfs een aantrekkelijk verdienmodel geworden als de buitenlandse studenten kostendekkend zelf de opleiding betalen. Dat moet op de een of andere manier worden gecorrigeerd en leiden tot een voorstel om voor zulke Engelstalige opleidingen een numerus fixus of een lotingsysteem in te voeren teneinde ook Nederlandse studenten de kans te geven een Engelstalige bacheloropleiding te kunnen volgen. Daarnaast kan een Nederlandstalige bachelor worden opgezet. Soms wordt dat al gedaan. Voor taalpuriteinen in Nederland is dit niet voldoende. Voor de toeloop van buitenlandse studenten is dit een domper, maar ook voor Nederlandse studenten die ervoor kiezen Engelstalig onderwijs te volgen.

Voorzitter. Mijn fractie hecht eraan om waardering uit te spreken voor deze typisch Nederlandse polderoplossing. Zo hebben wij eveneens begrip voor het voornemen van de Vrije Universiteit in Amsterdam om de faculteit Religie en Theologie geheel over te laten stappen naar de Nederlandse taal, dus weg van het Engels. Dat heeft te maken met een sterke terugloop van nieuwe studenten theologie in Nederland. Dat is niet alleen in Amsterdam zo, maar dat geldt voor bijna alle plaatsen waar theologie wordt onderwezen. Mijn fractie hecht eraan dat onderwijsinstellingen zelf de regie houden.

Voorzitter. Ik ben bijna aan het eind van mijn korte betoog. Ik heb nog best een beetje zorg over een combinatie met de al jaren durende terugloop van het aantal geboortes in Nederland, waardoor paradoxaal genoeg een begrotingstechnische meevaller van vele miljoenen blijkt te bestaan in deze onderwijsbegroting voor het primair onderwijs. Ik kan niet beoordelen of dat slim of dom is in een begroting, maar het valt wel op. Daartegenover staat een hogere onkostenpost dan ooit is begroot voor het nieuwkomersonderwijs. Voordat zoiets aanleiding geeft voor discussie in ons vrije land: de meerkosten vallen in het niet in vergelijking met de meevaller waar ik het zo even over had.

Voorzitter. Het spreekt vanzelf dat onze fractie zich positief opstelt bij de behandeling van de Begroting 2024 van het ministerie van OCW.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Knapen. Blijft u nog even staan als u wilt. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.

U studeerde diergeneeskunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht en promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam in de humane geneeskunde, op de immunodiagnose van toxoplasmose. Nadat u eerst twee jaar als dierenarts had gewerkt, was u bijna twintig jaar werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, het RIVM. Eerst bij het Laboratorium voor Pathologie — dat is natuurlijk een van de mooiste afdelingen — en later als hoofd van de afdeling Parasitologie en Mycologie. Bovendien was u hoogleraar Parasitaire zoönosen, met bijzondere aandacht voor epidemiologie aan de Universiteit Utrecht. Ook was u lid van de Raad van Advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, en van verschillende nationale en internationale commissies en verenigingen op het gebied van parasitologie en veterinaire volksgezondheid. Ik noem in het bijzonder de Diergeneesmiddelenautoriteit, waar wij samengewerkt hebben.

In 2018 werd u benoemd tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau, omdat u een inspirerende bruggenbouwer bent die veel energie heeft gestopt in voorlichting in taal die mensen konden verstaan, aldus toenmalig minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Als expert op het gebied van levensmiddelenhygiëne en veterinaire volksgezondheid geeft u nog regelmatig lezingen en publiceert u opinieartikelen. Onlangs hield u nog een lezing over de risico's van varkens "in het bos", of zoals dat officieel heet: buitenuitloop. Zij kunnen bronnen van parasieten zijn. U adviseerde daarom dat mensen die met varkens werken jaarlijks gevaccineerd worden.

Twee jaar geleden bepleitte u in Boerderij dat het veterinair staatstoezicht op de volksgezondheid niet opnieuw mocht worden ondergebracht bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. U gebruikte een gezegde dat in die context zowel letterlijk als figuurlijk op zijn plek was: "Het kan toch niet zo zijn dat de slager zijn eigen vlees keurt?"

Vandaag staat u hier namens BBB in het debat over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gezien uw achtergrond in het onderwijs bent u "als een vis in het water", als ik zo vrij mag zijn.

Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech.

Dan geef ik thans de collega's de gelegenheid het lid Van Knapen te feliciteren met zijn maidenspeech, maar niet dan nadat ik hem als eerste heb gefeliciteerd. Ik verzoek de heer Van Knapen zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties.