Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Vooruitblik januari 2012 tot juli 2012)



Dit is het rappel vanaf 02-01-12 tot 02-07-12.

 




Toezegging Evaluatie Wet veiligheidsregio’s na twee jaar (31.117) (T01126)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Hendrikx, toe dat de Wet veiligheidsregio’s twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T01126
Status voldaan
Datum toezegging 2 februari 2010
Deadline 1 juli 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. J.A.M. Hendrikx (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Kamerstukken Wet veiligheidsregio's (31.117)


Uit de stukken

Handelingen I 2009/2010, nr. 17 – blz. 703

De heer Hendrikx (CDA): Een gelijktijdige parlementaire behandeling van het voorstel voor een nieuwe politiewet en het voorstel voor een wet veiligheidsregio’s zou op zichzelf gewenst zijn. Een vertraging van de regionalisering is echter niet in het belang van de hulpverlening. Om het nadeel van een gescheiden wetgevingstraject te ondervangen stellen wij voor het wetsvoorstel inzake veiligheidsregio’s tijdelijk te aanvaarden als een afwijking op onderdelen van de bestuurlijke hoofdstructuur. Wij zijn er daarom voorstander van, de werkingsduur van deze wet te beperken tot vier jaar en de wet te evalueren. Dit, redenerend vanuit de gedachte dat de hierin opgenomen afwijkingen ten opzichte van de Wgr en het democratisch forum slechts tijdelijk aanvaardbaar zijn, maar een definitieve beoordeling in breder verband noodzakelijk maken. Wij overwegen op dit punt, een motie in te dienen, mede afhankelijk van het antwoord van de minister.

(…)

Handelingen I 2009/2010, nr. 17 – blz. 745

Minister Ter Horst: Er zijn ook andere suggesties gedaan. De heer Hendrikx doet de suggestie om de werkingsduur van de wet te beperken tot vier jaar. Mevrouw Meindertsma heeft zich daarbij aangesloten. Ik vrees dat een dergelijke bepaling haar schaduwen vooruit kan werpen en mogelijk kan leiden tot iets wat wij niet willen en waarvan ook de leden van deze Kamer hebben gezegd dat zij het niet willen. Dat is namelijk een bestuurlijke, organisatorische en operationele stagnatie, terwijl wij juist vanwege de inhoudelijke noodzaak willen komen tot een snelle opbouw van de veiligheidsregio’s. Ik ben wel een voorstander van een evaluatie na twee jaar, die de heer Hendrikx ook noemde, om te kunnen bezien hoe de wet in de praktijk uitwerkt. Ik ken de belangstelling van de Kamer voor de uitwerking van wetten in de praktijk. De heer Hendrikx ziet dat ook als een van de belangrijkste invalshoeken. Het gelukkige is, vind ik zelf, dat op deze wet natuurlijk al door veel regio’s wordt geanticipeerd en dat wij ook vrij goed weten hoe het daarmee nu gaat. Daarom kan ik ook een evaluatie toezeggen na een vrij korte termijn, namelijk na twee jaar. Ik hoop voor mevrouw Meindertsma, de heer Hendrikx en anderen die erover hebben gesproken, dat wat ik heb gezegd over de discussie over het openbaar bestuur in Nederland, voor hen reden is om daar genoegen mee te nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Circulaire artikel 172b Gemeentewet (31.467) (T01200)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van vragen van het lid Dölle, toe in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een circulaire op te zullen stellen die burgemeesters tot richtsnoer kan dienen bij het uitoefenen van de bevoegdheid ex artikel 172b Gemeentewet.


Kerngegevens

Nummer T01200
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen 172b Gemeentewet
circulaire
twaalfminners
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1459-1460

De heer Dölle (CDA): De CDA-fractie zou daarom in het geval zoals eerder geschetst voor de twee jaar tot de aangekondigde evaluatie zeer wensen dat in ieder geval bij de toepassing van de bepaling de door de Raad van State en eerder door onze fractie gevreesde frictie of botsing van die toepassing met artikel 8 EVRM achterwege blijft c.q. wordt voorkomen. Hier ligt de komende twee jaar een taak voor de nationale overheid, met name voor de regering en de minister. Zij zullen de nieuwe bevoegdheid moeten encadreren en richten. Het is onvoldoende om daarbij alleen te verwijzen naar de Awb.

Is de regering bereid via algemeen verbindende voorschriften, als het kan, of via aanwijzingen, als het moet, dit grondrechtelijk aspect centraal te stellen? Onze fractie denkt daarbij uiteraard aan goede voorlichting aan burgemeesters, maar ook aan een toetsingskader waarin het subsidiariteitcriterium wordt geëxpliciteerd, evenals het begrip openbare orde in relatie tot kinderen, de betrokkenheid van jeugdzorg wordt verzekerd, een actieve rol wordt aangenomen bij het onder ogen brengen van rechtsmiddelen bij betrokkenen en boven alles de nadruk op zorgvuldigheid en terughoudendheid wordt gelegd. Het dient een kader te bieden dat ook voor de rechter relevant is of kan zijn, zoals bijvoorbeeld de circulaire bij de wet woningsluiting bij overlast dat is.

Is de regering bereid initiatieven te nemen en, zo ja, welke? Over twee jaar bij de aangekondigde evaluatie behoort de regering wat ons betreft afzonderlijk in te gaan op de vraag of het voortbestaan van artikel 172b nog gerechtvaardigd is op grond van empirisch materiaal dat dan bestaat. Op dit punt hebben wij, hoewel dat niet gebruikelijk is, nu al een motie.

(...)

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding, de voorlichting door de Raad van State, alsmede de reactie van de regering daarop;

overwegende dat over de opportuniteit van hetgeen is neergelegd in artikel 172b Gemeentewet (12-minners), gelet op het empirisch materiaal dat de invoering ervan moet schragen, onvoldoende duidelijkheid bestaat;

spreekt uit dat bij de evaluatie die twee jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt, afzonderlijk en specifiek aandacht dient te worden besteed aan de vraag of de bepaling alsdan nog noodzakelijk is en, indien de regering meent dat zulks het geval is, op welk empirisch materiaal dat oordeel steunt;

spreekt verder uit dat in de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van deze wet en de evaluatie de landelijke overheid een bijzondere verantwoordelijkheid bezit ter zake van de toepassing van artikel 172b teneinde te voorkomen dat artikel 8 EVRM in het gedrang komt;

spreekt uit dat die verantwoordelijkheid tot uitdrukking zou kunnen komen door het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, dan wel door het geven van zodanige aanwijzingen dat bedoelde frictie niet optreedt;

verzoekt de regering, daartoe initiatieven te ontplooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter H (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1480-1481

Minister Hirsch Ballin: Om ook de laatste reden voor zorg weg te nemen, heb ik ook de gedachte op mij laten inwerken die is verwoord in de motie die is voorgesteld door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc. In die motie wordt gevraagd om hetzij nader algemeen verbindende voorschriften – ik wees al op de algemeen verbindende voorschriften die in wet en verdrag zijn neergelegd – hetzij aanwijzingen dat de frictie tussen 172b en 8 EVRM zich niet voordoet. In mijn positieve reactie op deze motie zeg ik dat het wat mij betreft zelfs nog iets breder mag zijn. Het gaat niet alleen om artikel 8 EVRM, maar ook om allerlei andere eisen die in rechte en in goed beleid moeten worden gesteld aan de uitoefening van deze bevoegdheid. Ik heb dan ook het voornemen om een circulaire op te stellen die de burgemeesters tot richtsnoer zal dienen bij het uitoefenen van deze bevoegdheid. Dit zal uiteraard worden afgestemd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik heb daarover dezer dagen ook gesproken met de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ik meld met haar instemming dat zij zonder meer instemt met dit voornemen. Wij zullen dit dus in overleg met de VNG ter hand nemen opdat een goed en in alle opzichten rechtmatig en verstandig gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid.

Ik denk dan aan de eisen die uit het EVRM voortvloeien: artikel 8 van het EVRM dat onderwerp is van de motie, de eis van de subsidiariteit in verhouding tot andere mogelijk minder ingrijpende maatregelen op basis van vrijwilligheid, de relatie met andere maatregelen om de achterliggende oorzaken van het wangedrag aan te pakken, de duur van het bevel en de eis dat er ook acht wordt geslagen op de informatie die door belanghebbenden, mogelijk ook door reeds aanwezige hulpverleners, naar voren wordt gebracht. Dit geeft als het ware uitwerking aan de eis van evenredigheid en van draagkrachtige motivering die ook uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit. Ik hoop en verwacht dat ten volle wordt voorzien in hetgeen in de motie wordt gevraagd door het samenspel van de algemeen verbindende voorschriften die naast en in samenhang met artikel 172b gelden en de circulaire die ik in overleg met de VNG zal opstellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken uitkomst WODC-onderzoek bij parlementaire behandeling wetsvoorstel forensische zorg (31.823) (T01214)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Beeten, toe dat hij de uitkomsten van het WODC-onderzoek zal betrekken bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel forensische zorg.


Kerngegevens

Nummer T01214
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
WODC
Kamerstukken Aanpassing maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden (31.823)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 - blz. 1469

De heer Van de Beeten (CDA): "Ik kan kort zijn over dit wetsvoorstel door te verwijzen

naar hetgeen wij al in de schriftelijke voorbereiding hebben gezegd, maar ik wil toch van de gelegenheid gebruikmaken om een punt van zorg onder de aandacht van de minister te brengen. Dit heeft te maken met de wijze waarop de advocatuur de laatste tijd spreekt over tbs en de advisering aan de cliënten. Hierover heb ik al vragen gesteld in de schriftelijke voorbereiding. De minister heeft erop gewezen dat er een WODC-onderzoek loopt en dat het nog wel even duurt voordat de rapportage daarover klaar zal zijn. Ik mag toch hopen dat dit wel het geval is op het moment dat de wetsvoorstellen inzake dwangbehandeling en forensische zorg deze Kamer hebben bereikt. De informatie die daaruit komt, zou ik wel graag bij de behandeling hier willen betrekken. Ik zeg dit ook tegen de achtergrond van de wetenschap dat 30% tot 70% – afhankelijk van de criteria die je hanteert – van de populatie van reguliere gevangenissen mensen betreft met psychische problemen, psychiatrische stoornissen, verslavingsproblematiek of combinaties daarvan. Met andere woorden, het gaat om een categorie personen die onder andere of specifieke omstandigheden in aanmerking zouden komen voor tbs. Wij moeten natuurlijk vermijden dat de verbeteringen die wij met het wetsvoorstel inzake forensische zorg willen bereiken, in gevaar komen doordat de zwaardere gevallen die tbs zouden moeten krijgen en dwangverpleging zouden moeten ondergaan, de behandeling in het kader van de forensische zorg in de weg zitten. Ik zie dus mogelijke interferenties, die wij tijdig in kaart zouden moeten brengen. Vandaar mijn verzoek aan de minister om te bewerkstelligen dat de informatie over de lange duur van de tbs en de rol van de advocatuur daarbij ons tijdig bereikt."

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 - blz. 1476

Minister Hirsch Ballin : "In aanvulling op de antwoorden die ik al gecombineerd had met antwoorden op vragen van andere leden, nog een vraag die alleen door de heer Van de Beeten is gesteld, namelijk of het WODC-onderzoek beschikbaar zal zijn bij de behandeling van het wetsvoorstel forensische zorg. Het onderzoek gaat onder meer over de weigerachtige observandi. Het is dus terecht dat de heer Van de Beeten daarop de aandacht vestigt. Ik zal de uitkomst van dat onderzoek betrekken bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel forensische zorg. Als mijn opvolger dit te behandelen krijgt, zal voor hem of haar ongetwijfeld hetzelfde gelden. Dat hoort erbij, voor zover wij niet zelfs al eerder maatregelen moeten treffen op het punt van de weigerachtige observandi. Dit onderwerp heeft ook nu, in deze maanden, mijn aandacht en die van mijn medewerkers. Ik verwacht dat het onderzoek medio 2012 beschikbaar is. Dus uiterlijk dan zullen daar ook conclusies aan worden verbonden."


Brondocumenten


Historie