Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vooruitblik januari 2014 (juli 2013))



Dit is het rappel vanaf 03-07-13 tot 03-01-14.

 




Toezegging Kernenbeleid onderdeel van evaluatie (32.242) (T01199)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor, toe dat het kernenbeleid van de nieuwe gemeente en de gevolgen hiervan voor de inwoners onderdeel zal vormen van de voor 2013 beoogde evaluatie van de herindeling Súdwest Fryslân.


Kerngegevens

Nummer T01199
Status voldaan
Datum toezegging 11 juni 2010
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kernenbeleid
Súdwest Fryslân
Kamerstukken Samenvoeging gemeenten Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel en Wymbritseradiel (32.242)


Uit de stukken

Kamerstukken II 2009/10, 31840/32242/32246, C, p. 10:

In de Tweede Kamer is de motie-Heijnen c.s. (Kamerstukken II 2009/2010, nr. 11) over een evaluatie van de herindeling in 2013 aangenomen. Is de regering bereid om bij deze evaluatie ook nadrukkelijk de gevolgen voor de vele kernen en hun inwoners in beeld te brengen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het kernenbeleid van de nieuwe gemeente en de gevolgen hiervan voor de inwoners zal onderdeel vormen van de beoogde evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik inlichtingenrecht (32.467) (T01425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe dat het gebruik van het wettelijke inlichtingenrecht door het College voor de Rechten van de Mens wordt geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01425
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
inlichtingenrecht
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 33

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):Ik ben bij mijn laatste onderwerp. We hebben gesproken over de inlichtingenplicht en het recht om inlichtingen op te vragen. Heb ik het goed begrepen dat de minister zegt dat dit recht, dat uit de huidige wet wordt getransplanteerd naar het nieuwe wetsvoorstel, uitsluitend in de relatie tot de overheid geldt en dus niet in relatie tot particulieren of maatschappelijke organisaties? Kan de minister bevestigen dat we dit zo moeten interpreteren?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 36

Minister Donner: Tot slot kom ik op haar vraag over de inlichtingenplicht. Formeel geldt die inlichtingenplicht ook voor particulieren. Dat is de consequentie van deze regelgeving. Ik heb alleen aangegeven dat het bij schending van de grondrechten vooral gaat om de verhouding met de overheid, gegeven de reikwijdte van de grondwettelijke bepalingen. Dat laat onverlet waarop de heer Engels wijst, namelijk dat in de rechtspraak soms een reflexwerking wordt verondersteld. Dan gaat het echter heel specifiek om de rechter die daarover een oordeel geeft. De bevoegdheid tot het vragen van inlichtingen strekt inderdaad verder dan de overheid alleen.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Zal het gebruik van het inlichtingenrecht op de verschillende manieren deel uitmaken van de evaluatie?

Minister Donner:Dat lijkt mij zonder meer het geval. Dit punt speelt ook wat eerder in verband met de kosten die ermee gepaard gaan. Bij de evaluatie zal de keuze die de wetgever nu heeft gemaakt breed aan de orde komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Spreken met werknemersorganisaties (32.600) (T01604)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de werknemersorganisaties te betrekken bij de uitvoering van de onderdelen van het regeerakkoord over maximering van salarissen.


Kerngegevens

Nummer T01604
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen normering
regeerakkoorden
topinkomens
werknemersorganisaties
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

De heer Koole (PvdA): Alvorens daarop in te gaan, heb ik nog een enkele opmerking en vraag over het zojuist gesloten regeerakkoord. Zoals al eerder is gememoreerd, wordt daarin gesproken over een verlaging van het maximum van de topinkomens van 130% van een ministersalaris naar 100%. Mijn fractie vindt het salaris van een minister een heel mooie bezoldiging voor dergelijke zware en verantwoordelijke functies. Ik neem aan dat de nieuwe minister het daarmee eens is. Het idee om de salarissen in de publieke en semipublieke sector niet hoger te laten zijn dan een ministersalaris, komt mijn fractie daarom sympathiek over. Die maximering van de salarissen is in het nieuwe regeerakkoord overigens niet beperkt tot de topfunctionarissen; zij geldt voor alle medewerkers. Kennelijk geldt volgens de nieuwe regering niet de uitspraak van de vorige regering in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 5 dat "toepassing van het wetsvoorstel op alle werknemers een onaanvaardbare inbreuk zou zijn op het overleg tussen sociale partners". In het regeerakkoord worden aldus, in afwijking van het advies van de commissie-Dijkstal, veranderingen voorgesteld die zowel de hoogte als de reikwijdte van de bezoldigingsmaximering betreffen.

In de Tweede Kamer is een SP-amendement om dat maximum terug te brengen tot 100% van het brutosalaris verworpen, mede door de fracties van de partijen die het regeerakkoord nu hebben omarmd. Het voorstel in het regeerakkoord kan dus moeilijk worden geïnterpreteerd als de uitkomst van een proces van "elkaar iets gunnen" van beide coalitiepartners. Kan de minister uitleggen waarom men in het regeerakkoord nu toch met dat voorstel is gekomen? En in het verlengde hiervan, hoe ziet de minister het traject van de omzetting van dit voornemen uit het regeerakkoord in een nieuw wetsvoorstel? Aan welke termijn denkt hij daarbij? Op welke wijze gaat hij de sector bij de voorbereiding van een eventueel nieuw wetsvoorstel betrekken?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 28

Minister Plasterk: Ik ben blij met de uitgesproken steun voor hetgeen in het regeerakkoord staat. Er is gevraagd wat ik daarvan vind. Ik heb het regeerakkoord onderschreven, ik ben dus ook zeker van plan het ter hand te nemen. Zoals dit dikke pak papier echter slechts een samenvatting is van wat er zit tussen de eenvoudige gedachte van een balkenendenorm en de uitvoering daarvan, zo zal er tussen wat in die ene zin in het regeerakkoord staat en de uitvoering daarvan heus nog wel het een en ander aan advies, sonderen, nadenken en raadplegen moeten plaatsvinden. Ik zeg tegen de heer Koole dat de werknemersorganisaties natuurlijk daarbij betrokken zullen worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Een aantal vragen van de heer Koole heb ik al beantwoord. Naarmate ik verder op de sprekerslijst kom, kom ik meer vragen tegen die ik al eerder heb gezien. Ik heb toegezegd om met werknemersorganisaties te spreken over hetgeen wij in het kader van het regeerakkoord gaan uitvoeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reactie op aanbevelingen GRECO (32.752) (T01681)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vliegenthart (SP), toe een reactie op de aanbevelingen van de GRECO te zullen geven en daarbij aan te geven wat wordt overgenomen en wat niet, inclusief de argumenten daarvoor.


Kerngegevens

Nummer T01681
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 oktober 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiering
GRECO
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5 - blz. 41

Minister Plasterk: De heer Vliegenthart heeft voorts een motie ingediend. Het oordeel over deze motie laat ik graag over aan de Kamer, omdat ik haar beschouw als een ondersteuning van het beleid. In het dictum wordt de regering verzocht met een beargumenteerde afweging te komen ten aanzien van de GRECO-aanbevelingen en aan te geven welke aanbevelingen zij van plan is te implementeren, welke zij niet van plan is te implementeren en waarom. Dat is in feite een vraag om een beleidsreactie op het rapport. Die reactie zeg ik graag toe, ook zonder dat er een motie is ingediend. Nogmaals, het oordeel over de motie laat ik graag aan de Kamer. Overigens teken ik erbij aan dat de eerste indiener van de motie in zijn toelichting heeft gezegd dat de aanbevelingen ook gelden voor Nederland en dat dit, gehoord het debat, de indruk zou kunnen wekken dat dit eveneens geldt voor bijvoorbeeld de precieze registratiegrenzen die erin staan. Dat staat echter niet in het dictum van de motie en daarom kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten. Ik houd mij aan het dictum van de motie, dus ik zal reageren op de aanbevelingen en aangeven wat wordt overgenomen en wat niet, inclusief de argumenten daarvoor.

De heer Vliegenthart (SP): De minister zegt dus klip en klaar toe dat er een reactie komt waarin wordt uitgelegd welke aanbevelingen worden overgenomen en waarom.

Minister Plasterk: Ja.

De heer Vliegenthart (SP): De minister neemt de motie dus over. In dat geval kan ik de motie intrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Openbaarheid adviezen Commissie toezicht financiën politieke partijen (32.752) (T01683)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Koole (PvdA) en De Graaf (D66), toe de adviezen van de Commissie toezicht financiën politieke partijen die hij niet opvolgt openbaar te maken, tenzij het gaat om 'veiligheidsadviezen' (art. 35, lid 3, sub b). Tevens zegt hij toe de Kamer per brief te zullen informeren over het onderwerp van de openbaarmaking van adviezen van de commissie.


Kerngegevens

Nummer T01683
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 oktober 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiering
politieke partijen
toezicht
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, blz. 8-9

De heer Koole (PvdA): Mag ik vervolgens vragen waarom het advies van de commissie niet altijd terstond bekend wordt gemaakt, niet alleen aan de betreffende partij, maar aan de Tweede Kamer, aan het parlement als geheel? Nu is het immers theoretisch mogelijk dat de commissie adviseert om aan de partij van de minister zelf een boete op te leggen. De minister zou in de verleiding kunnen komen om dit advies niet over te nemen. De partij krijgt dit advies dan wel te horen via het besluit, maar zal niet protesteren tegen het niet overnemen van dit advies. Dat brengt de positie van de minister in gevaar. Om elke discussie te voorkomen, zou de minister elk advies van de commissie terstond naar de Kamer moeten sturen. Is de minister het daarmee eens? Zo nee, waarom niet?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, blz. 25-26

Minister Plasterk: De heer Koole heeft een originele en verstandige casus voorgelegd. Er is eerder in de Tweede Kamer geredeneerd dat het openbaar maken van de adviezen van de commissie niet noodzakelijk is. Immers, als de minister besluit om het advies niet te volgen, is de politieke partij die daarvan het nadeel ondervindt, altijd in de gelegenheid om naar buiten te treden met dat advies en bezwaar te maken tegen het feit dat de minister het advies niet heeft gevolgd. De minister kan daarop dan worden aangesproken. De heer Koole vraagt zich het volgende af. Wat gebeurt er als de commissie adviseert om een boete op te leggen aan een politieke partij en de minister besluit om dat niet te doen? De politieke partij heeft dan geen grond om dat publiek te maken, want zij is blij met het niet opleggen van de boete. Vanuit het algemeen belang is het een onwenselijke situatie dat men dan niet weet dat de minister contrair is gegaan aan het door de commissie gegeven advies.

Ik vind dat een houtsnijdend bezwaar. Ik zeg in alle eerlijkheid dat ik een zekere aarzeling heb om toe te zeggen dat voortaan alle adviezen openbaar gemaakt worden. Als het de bedoeling was geweest om het advies openbaar te laten zijn, dan had dat in de Tweede Kamer als zodanig besproken moeten worden. Ik stel het volgende voor. Voor dit moment zeg ik toe om het openbaar te maken als de minister contrair gaat aan het gegeven advies, met uitzondering van situaties die betrekking hebben op artikel 35, lid 3, onder b; dat zijn de veiligheidsadviezen. Dus nogmaals: als de minister contrair gaat aan het door de commissie gegeven advies, wordt dat door de minister van Binnenlandse Zaken openbaar gemaakt, tenzij het gaat om de tweede categorie van de drie categorieën die ik zojuist noemde, namelijk het besluit om iets niet openbaar te maken omdat het de veiligheid van een persoon zou kunnen aantasten. Dan moet je dat feit niet openbaar willen maken. Ik wil die toezegging doen en bezien of dit in de praktijk werkt. Overigens kan ik mij niet voorstellen dat de minister vaak contrair zal gaan aan een commissieadvies. Die situatie zal zich weinig voordoen. Als die praktijk een nuttige blijkt te zijn, zouden wij die in de volgende wetswijziging in de wet kunnen vastleggen.

De heer Koole (PvdA): Natuurlijk ben ik blij met deze toezegging, maar ik vraag de minister toch waarom niet in het algemeen wordt gezegd dat alle adviezen openbaar gemaakt worden, behalve de categorie waar de veiligheid in het geding is. Dat kan ook.

Minister Plasterk: Ik noemde zojuist al een procedureel argument. Als in de wet de instelling van een commissie wordt geregeld en in de Tweede Kamer wordt daar niet bij gezegd dat de adviezen publiek moeten worden, dan zou de aard van de commissie echt veranderen als ik hier zou toezeggen dat de adviezen publiek worden. Daarnaast denk ik dat wij ervaring moeten opdoen met de wijze waarop het in de praktijk werkt. Op een aantal onderdelen, bijvoorbeeld de bestuurlijke boete, kan de commissie een eigen initiatief nemen. Op andere onderdelen ligt het voortouw in principe bij de minister. De minister zal bijvoorbeeld de commissie vragen of zij vindt dat er sprake is van een neveninstelling die onder de reikwijdte van de wet zou moeten vallen. Als de commissie dan zegt dat dit het geval is, dan zal de minister daarop acteren, gehoord het advies dat hij heeft gekregen. Ik weet echter niet wat de frequentie daarvan zal zijn, wat de aard van de adviezen zal zijn en of het altijd zal gaan om geschreven adviezen. Er kunnen ook mondelinge adviezen gegeven worden. Ik meen dus tegemoet te komen aan het reële bezwaar, via de toezegging die ik zojuist heb gedaan, zonder de aard van de commissie geheel te veranderen.

De heer Koole (PvdA): Het is vooral bedoeld om de positie van de minister te beschermen. Die positie mag niet ter discussie komen te staan als de minister contrair gaat aan een advies van de commissie. Dat kan men voorkomen door gewoon alle adviezen openbaar te maken. In dat geval weet men wat er is geadviseerd en komt daar geen geroezemoes over. Alleen als het gaat om veiligheidsaspecten, zouden adviezen niet openbaar gemaakt hoeven te worden. Om die reden doe ik toch het verzoek om alle adviezen openbaar te maken, behalve de zojuist genoemde categorie.

De minister heeft nu een paar keer gerefereerd aan het debat in de Tweede Kamer. Ik herinner de minister eraan dat wij een zelfstandige positie als wetgevende Kamer hebben. Wat de Tweede Kamer in haar wijsheid ook allemaal heeft geoordeeld, wij hebben alle vrijheid om daar eigen opvattingen over te hebben. De minister kan zich derhalve niet verschuilen achter een opvatting die in de Tweede Kamer leeft.

Minister Plasterk: Het laatste is evident. Wij kennen de constitutionele verhoudingen, dus dat kan voor de Kamer een reden zijn om de wet niet te accepteren. Ik kan echter niet tussen twee Kamers heen en weer fladderen om te zeggen dat de ene Kamer liever uitgaat van € 3.500 dan € 4.500. Ik verdedig hier ten volle wat door de Tweede Kamer is vastgesteld. Ik mag daar wel naar verwijzen, maar ik realiseer mij dat dit als eigenstandig argument in de Eerste Kamer geen rol hoeft te spelen. Die kan besluiten dat zij de wet niet ziet zitten.

De heer Thom de Graaf (D66): Het gaat niet over de wettekst. Als het over de wettekst zou gaan, zou de minister een groot punt hebben. Wij hebben niet het recht van amendement. Hooguit kunnen wij zeggen dat wij weigeren een wet aan te nemen, tenzij er een veranderingsvoorstel komt. Dat is hier echter niet aan de orde. De vraag is of er binnen de door de regering en de Tweede Kamer vastgestelde tekst ruimte is om de adviezen in beginsel openbaar te maken. Het antwoord daarop is natuurlijk dat er juridisch ruimte voor is, maar dat de minister het niet wil, althans niet helemaal. Ik vraag de minister, in aansluiting op het verzoek van de heer Koole, of hij in ieder geval kan toezeggen dat alle adviezen die zich daarvoor lenen – in dat geval is er altijd een uitzondering mogelijk als de minister meent dat het echt niet kan – gewoon openbaar gemaakt worden. Tevens vraag ik of wij ook kunnen afspreken dat als de minister zelf een advies openbaar maakt omdat hij van dat advies afwijkt, hij dan ook motiveert waarom hij dat doet. Misschien kan de minister daar nog even over nadenken. Ik neem aan dat de Kamer het plezierig vindt als de minister hier een nadere uitwerkingsbrief over stuurt op het moment dat hij de commissie instelt, want hij praat natuurlijk ook nog met de commissie over de werkzaamheden. Als wij dat kunnen afspreken, dan zou dat al winst zijn.

Minister Plasterk: Ik ben bereid het laatste toe te zeggen. Nogmaals, de positie van de commissie verandert als alle adviezen openbaar worden. Dat is een nieuw element dat nu wordt ingebracht. De heer De Graaf heeft gelijk dat de wettekst zich niet verzet tegen het openbaar maken van alle adviezen. Ik vraag de Kamer mij gelegenheid te geven mij daarop te beraden. Op het moment van instellen van de commissie zal ik in een brief aan de beide Kamers het aspect van de openbaarmaking meenemen, gehoord hetgeen vandaag naar voren is gebracht, tenzij de meerderheid van de Kamer zich daartegen verzet. Als het laatste het geval is, dan hoor ik dat graag in tweede termijn, want dan zal ik dat in mijn overwegingen moeten meenemen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, blz. 39

De heer De Graaf (D66): Geef de adviezen van de commissie een zware status – maak ze dus in beginsel openbaar – en wijk daar in beginsel niet van af. En als de minister dat wel doet, dan met zware motiveringsplicht. Dan creëer je een situatie waarin de commissie van advies echt dat onafhankelijke orgaan kan zijn, zij het meer de facto dan de jure. De minister heeft een brief toegezegd. Het zou heel plezierig zijn als hij daarin op deze positie zou willen ingaan.

(...)

Minister Plasterk: Het voorstel is vandaag niet naar de letter, maar wel naar de uitwerking veranderd door een toezegging die ik heb gedaan. Ik wil benadrukken dat het een redelijk verstrekkende toezegging is, waardoor een en ander iets anders zal verlopen dan in de Tweede Kamer kennelijk is besproken. Daar is dit onderwerp niet expliciet aan de orde geweest. Ik heb toegezegd om de Kamer een brief te sturen waarin ik terugkom op het onderwerp van het publiek maken van de adviezen van de commissie. Het zou een lege toezegging zijn als ik mij niet realiseerde dat de Kamer verwacht dat ik daarin zal bewegen in de richting die door de Kamer wordt beoogd, zodat de transparantie zich ook uitstrekt tot de adviezen van de commissie. Een logisch uitvloeisel daarvan zal zijn dat als een minister, ik of op enigerlei moment in de toekomst een opvolger, contrair gaat aan een advies van de commissie, er als vanzelfsprekend een zware motivatie moet volgen. Het advies is immers publiek en als de minister het niet opvolgt, is het evident dat dit zeer zwaar onderbouwd moet worden. Ik denk dat een minister van Binnenlandse Zaken er in de praktijk goed aan zal doen om, als uitgangspunt, het advies van de commissie over te nemen. Anders beoog je niet het doel om de facto in een hoge mate van onafhankelijkheid te kijken naar de beslissingen die worden genomen.

Mijn terughoudendheid op dit punt was niet ingegeven door een inhoudelijke aarzeling, maar door het feit dat dit ten opzichte van hetgeen door de Tweede Kamer is besproken, een andere positie van de commissie met zich meebrengt. Het maakt een heel groot verschil of de commissie vertrouwelijk de minister bijpraat en adviseert, of dat zij een publiek advies geeft, waarna de minister daarover een besluit neemt. Dat is materieel echt wel een verandering, maar de wet sluit dit niet uit, zoals door de leden De Graaf en Koole is aangegeven. Hoewel het in de Tweede Kamer niet is besproken, voel ik mij dus toch vrij om hier op dit substantiële onderdeel toe te zeggen dit anders te zullen toepassen dan wellicht was voorzien.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Landelijk toezicht op lokaal niveau (32.752) (T01684)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Koole (PvdA), toe te overwegen of de landelijke commissie die toezicht houdt op de financiering van landelijke politieke partijen ook toezicht kan houden op de naleving van de nog vast te stellen wetgeving voor het lokale niveau.


Kerngegevens

Nummer T01684
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen financiering
politieke partijen
toezicht
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, blz. 27

Minister Plasterk: Een ander onderdeel van de financiering van politieke partijen op lokaal niveau is het toezicht daarop. In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om daarvoor met een wet te komen. Ik wil dat voor het einde van dit jaar doen, zodat zij per januari 2015 kan ingaan. Dat is niet op tijd voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen, maar er komt ook redelijk veel bij kijken. Allereerst komt de vraag over het toezicht aan de orde. Zojuist hebben wij al geconstateerd dat dit ook landelijk geen simpele zaak is. Na veel hangen en wurgen is er gekozen voor een commissie van onafhankelijken die de minister adviseert. Als je dat op lokaal niveau ook zou moeten doen, is in de eerste plaats de vraag aan de orde wie in de plaats treedt van de minister die de commissie samenstelt en in de tweede plaats of het acceptabel is dat er dan ook beoordelingsverschillen ontstaan tussen verschillende gemeenten. Vanuit de logica van de gecentraliseerde eenheidsstaat zou er geen enkel bezwaar tegen zijn wanneer er in Amsterdam anders mee wordt omgegaan dan in Rotterdam, maar toch zou het rechtsgevoel van mensen naar mijn mening niet accepteren dat er een serieus andere weging ontstaat in de ene gemeente ten opzichte van de andere.

(...)

De heer Koole (PvdA): Ik heb er alle begrip voor dat het even duurt, maar ik hoor toch heel goed dat er geprobeerd wordt het voorstel voor het einde van 2013 in te dienen, zodat het inderdaad in het voorjaar van 2014 besproken kan worden.

Hier wreekt zich misschien toch dat in één wet twee zaken worden behandeld. De heer Holdijk wees daar al op, namelijk subsidie en transparantie en toezicht. Ik heb wellicht goed begrepen dat de minister ervoor pleit dat de subsidie door de subnationale overheid zelf moet worden verleend. De vraag is echter of dat ook voor het toezicht per se geldt. Je zou namelijk kunnen zeggen dat dit een andersoortige zaak is. De landelijke commissie die toezicht houdt, kan ook toezicht houden op de transparantievereisten op lokaal niveau. Zou de minister dat kunnen overwegen?

Minister Plasterk: Ik zeg toe dat te overwegen. Ik sta het hier nu te overwegen. Dat overwegende, denk ik wel dat de vraag die men stelt aan de drie te benoemen leden van zo'n commissie een heel andere wordt dan wanneer het lidmaatschap met zich zou brengen dat men toezicht moet houden op 408 gemeenten. Je moet dan wel even nadenken over het equiperen, het toerusten en het ondersteunen van zo'n commissie, maar goed, dat is allemaal te overwegen. Ik zeg dus toe, dat te overwegen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, blz. 39

Minister Plasterk: Ik heb toegezegd te overwegen om, als wij het wetsvoorstel gaan invullen – dat is precies het punt dat ik net in reactie op de vragen van mevrouw Van Bijsterveld maakte – bijvoorbeeld na te gaan of het toezicht landelijk in plaats van lokaal geregeld zou kunnen worden. Daarover moet ik vervolgens natuurlijk weer overleg plegen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten et cetera. Ik zie zowel voor- als nadelen. Ik zeg toe dit te overwegen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Giftenreglement (32.752) (T01685)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid De Graaf (D66), toe dat hij de verhouding tussen het ook voor lokale politieke partijen geldende giftenreglement van de Wet financiering politieke partijen en de toekomstige regeling van de financiering van lokale politieke partijen in het nog in te dienen wetsvoorstel zal bezien en de Kamer daarover zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T01685
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 september 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen donaties
financiering
giftenreglement
lokale partijen
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, blz. 29

De heer Thom de Graaf (D66): Ik kom even terug op het giftenreglement. Begrijp ik goed dat er geen giftenreglement meer nodig is als de wet voor lokale partijen er is? Waarom zouden wij het nu invoeren als het de bedoeling is dat het na anderhalf jaar weer van tafel gaat? Dat is een beetje zonde en zorgt voor nogal wat administratieve last.

Minister Plasterk: Dat is op zichzelf juist. Het giftenreglement is in de wet opgenomen. Wij hebben ons voorgenomen om het wetsvoorstel dit jaar in te dienen, maar weten natuurlijk niet zeker of het de Tweede Kamer zal passeren, laat staan de Eerste Kamer. Ik neem de suggestie mee om hieraan in de timing aandacht te besteden. Het zou kunnen dat het giftenreglement een reguliere plek kan krijgen onder het regime van de nieuwe wet. Dan kan het geen kwaad om het op die manier te doen, maar laten wij voorkomen dat er iets wordt ingesteld dat je vervolgens weer moet afschaffen.

De heer Thom de Graaf (D66): Ik zeg het nadrukkelijk omdat het giftenreglement een verplichting is voor alle partijen op lokaal niveau, terwijl alles wat men daarin regelt weer vrij is. Als er uiteindelijk een Wet financiering lokale partijen komt, is dat niet meer vrij. Dan is het de vraag of wij niet eerst iets optuigen om het vervolgens weer af te breken om iets anders op te tuigen. Ik geef de minister in overweging om, ook in overleg met de broeders en zusters in de Tweede Kamer – de minister stelt dat altijd zeer op prijs – de invoering van deze bepalingen op te schuiven.

Minister Plasterk: Ik zal dat in overweging nemen. Ik stel evenzeer prijs op overleg met de broeders en zusters in de Tweede Kamer als de heer De Graaf.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, blz. 40

Minister Plasterk: Ik hoor van twee kanten argumenten betreffende het giftenreglement. Daarbij moet de waarschuwing van de heer De Graaf ter harte worden genomen: voorkom dubbel werk als er straks toch iets anders gebeurt doordat er een nieuwe wet komt. De heer Koole brengt daartegen in dat wij, als zo'n nieuwe wet er niet komt, toch iets op zijn plek willen hebben voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2014. Ik heb daar tijd voor nodig. Laat mij even nagaan in hoeverre een reglement mogelijk is dat kan doorvloeien als er wel een nieuwe wettelijke regeling komt, maar dat ook kan doorgaan als deze er niet komt. Misschien kunnen wij hiervoor een no-regretvorm vinden. Daar streef ik naar en anders kom ik er in het najaar op terug.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lacune in de wet m.b.t. afsplitsingen (32.752) (T01687)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Graaf (D66), toe de lacune van kandidaten die zich hebben afgesplitst, zich niet als vereniging organiseren en daardoor niet (direct) onder de wet vallen bij een volgende gelegenheid te dichten, wanneer dit in de praktijk voorkomt.


Kerngegevens

Nummer T01687
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afsplitsing
financiering
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 18

De heer De Graaf (D66): Voor de transparantie van privaat verkregen financiën geldt die verplichte rechtsvorm, die voortvloeit uit de eisen die de Kieswet aan registratie van partijlijsten stelt, eveneens. Nog daargelaten de meer principiële vraag of deze organisatie-eis niet een te zware inperking van de partijvrijheid is – mijn fractie vindt dat wel meevallen – geldt hij in ieder geval niet voor politieke groeperingen die na verkiezingen zijn ontstaan, bijvoorbeeld via afsplitsingen in een van de Kamers, en die nog geen klassieke partijvorm hebben. Een eenmansfractie of afgesplitste groep kan dus heel wel zonder verenigingsvorm functioneren en een hoop geld ophalen zonder onder de werking van deze wet te vallen. Misschien wil de minister deze lacune nader toelichten. Is deze situatie wel wenselijk? Zo nee, wat wil hij eraan doen om dit gat te dichten?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: Er is gevraagd of interne verkiezingen onder de reikwijdte van de wet vallen. Als iemand kandidaat is, valt dat ook onder de reikwijdte van de wet. Als er een gift is gedaan, moet hij dat melden aan de partij. Sowieso moet de partij dat ook melden. Er zit hier een kleine loophole in de wet die is ontdekt door de heer De Graaf. Ik kom daarop straks terug.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 31-32

Minister Plasterk: De heer De Graaf signaleerde een interessante lacune in de wet waarvan ik nog niet eerder had gehoord. Ik moet bekennen dat die lacune bestaat. Wanneer een parlementariër uit een politieke partij treedt en geen lid meer is van de vereniging ...

De heer Thom de Graaf (D66): Ik wil even iets rechtzetten, voordat het mijn trouvaille is. Ik ontleen dat aan een voortreffelijke afstudeerscriptie, aan de VU, van de heer Bas Paauwe, die overigens vorig jaar al aan de Eerste Kamer is toegestuurd. Daarin wordt deze lacune geconstateerd. Ik zeg dit, zodat ik straks niet wordt beticht van plagiaat.

Minister Plasterk: Het siert de heer de Graaf dat hij dit eraan toevoegt. Bij mijn weten heb ik de scriptie niet toegestuurd gekregen, dus via deze weg is de informatie alsnog bij mij beland. De situatie kan zich voordoen dat een bepaalde persoon uit een politieke partij treedt en dan geen lid meer is van de vereniging die de rechtspersoonlijkheid heeft van die politieke partij. Vanaf dat moment valt betrokkene niet dus meer onder reikwijdte van de wet en kan hij meer giften krijgen zonder ze publiek te maken dan € 4.500. Hij zou dan vervolgens gekozen kunnen worden. Ik moet dat specificeren, want er staat in de wet dat ook individuele kandidaten onder de reikwijdte van de wet vallen, voor een periode van twee jaar voorafgaand aan hun verkiezing. Wanneer iemand twee jaar na gekozen te zijn in de Eerste Kamer of in de Tweede Kamer uit de partij treedt, gaat het klokje weer lopen naar de volgende verkiezing toe. Dan moet betrokkene de giften gewoon openbaar maken, zoals dit wetsvoorstel regelt. Het zou natuurlijk kunnen dat iemand kort na zijn of haar verkiezing uit de partij stapt en in korte tijd grote sommen geld van donateurs incasseert en op de rekening zet. Als betrokkene drie jaar later kandidaat blijkt te zijn als individuele persoon, wellicht zonder rechtspersoonlijkheid van een politieke partij, kan hij gebruikmaken van de giften die zijn verstrekt. Ik denk dat die lacune terecht is gesignaleerd. Een dergelijke situatie zal zich weinig voordoen en ik hoop dat dit niet als oproep wordt gezien om nu zo snel mogelijk uit een politieke partij te treden. Ik stel voor dat wij, als wij het gevoel hebben dat de situatie zich werkelijk gaat voordoen, bij de evaluatie van de wet proberen deze "loophole" te dichten.

De heer Thom de Graaf (D66): Dat lijkt mij prima, maar de achterliggende vraag was natuurlijk, waarom wij eigenlijk de rechtsvorm van de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid voor dit element van de wet cruciaal achten. Ik zou zeggen dat die transparantie-eisen zouden moeten gelden, ongeacht welke vorm de partij, of de groep die nog in de Kamer vertegenwoordigd is, ook heeft. Omdat gekozen is voor één rechtsvorm, krijg je dit soort lacunetjes.

Minister Plasterk: Je moet die rechtsvorm hebben, om je als politieke partij onder een naam te vestigen en aan de verkiezingen deel te nemen. Dat was de logica achter het kiezen voor die rechtsvorm. Slechts wanneer het gaat om lijst-X is dat niet het geval. Ik denk dat niemand zich heeft gerealiseerd dat, nu wij deze wet gaan invoeren, dit tot de bewuste lacune zou kunnen leiden. Om praktisch te zijn, denk ik dat wij gewoon moeten toegeven dat de heer Paauwe die lacune goed heeft gesignaleerd en dat deze bij een volgende gelegenheid moet worden gedicht, wanneer dit zich in de praktijk voordoet. Wellicht zou dat kunnen door te heroverwegen of de rechtspersoonlijkheid die in de wet staat überhaupt nodig is. Dat is de implicatie van de opmerking van de heer De Graaf.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instrument voor ondersteuning lokale politieke partijen (32.752) (T01688)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor lokale politieke partijen ten behoeve van financiële rapportage te betrekken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat de financiering van deze partijen regelt.


Kerngegevens

Nummer T01688
Status voldaan
Datum toezegging 26 februari 2013
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen financiering
lokale partijen
politieke partijen
Kamerstukken Wet financiering politieke partijen (32.752)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 2, p. 8

De heer Koole (PvdA): Zou de minister, tegelijk met de voorbereiding van dit nieuwe wetsvoorstel, niet ook moeten werken aan een instrument, bijvoorbeeld een computerprogramma, dat door het ministerie aan de partijen wordt aangeboden om hun financiën op degelijke en overzichtelijke wijze te administreren en te rapporteren? Ik stel dat voor om de verzwaring van administratieve lasten voor politieke partijen tegen te gaan. Ik stel die vraag nu al, en niet pas wanneer dat wetsvoorstel onze Kamer bereikt, omdat dit de nodige voorbereiding kost en er zo geen tijd verloren gaat. Is de minister bereid de mogelijkheden van zo 'n instrument op korte termijn te onderzoeken?

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 28

Minister Plasterk: De heer Koole heb ik geantwoord inzake de gelijkheid van kansen als uitgangspunt en inzake uitbreiding naar lokaal en de termijnen daarvoor. Ik zal de mogelijkheid van een instrumentondersteuning voor die lokale partijen daarbij betrekken. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan dit punt terugkomen.

(...)

Handelingen I 2012/2013, nr. 18, item 5, p. 34

De heer Koole (PvdA): Ik ben blij dat de minister zegt ook bij de nieuwe wet die eraan komt op het lokale niveau de ontwikkeling mee te nemen van een instrument, misschien een computerprogramma of wat dan ook, waardoor de administratieve last voor partijen kleiner kan worden en bovendien de rapportage van financiën van de lokale partijen naar een centraal niveau wordt vereenvoudigd. Dat scheelt de partijen administratieve lasten en bovendien heeft de minister dan de beschikking over uniforme en degelijke rapportages.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Waarnemers Raad van Europa (33.268) (T01707)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vliegenthart (SP), toe om bij een volgende verkiezing ook waarnemers van de Raad van Europa uit te nodigen.


Kerngegevens

Nummer T01707
Status voldaan
Datum toezegging 25 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Raad van Europa
verkiezingen
waarnemers
Kamerstukken Wijzigingen in het verkiezingsproces (33.268)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 7 - blz. 19

De heer Vliegenthart (SP): Gelukkig worden wij daarbij door verschillende instellingen bij de les gehouden: nationaal door de Kiesraad en door de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces en internationaal door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Vooral dat laatste vindt mijn fractie een groot goed. Vreemde ogen dwingen. Het zou volgens mijn fractie daarom een goed idee zijn om bij een volgende verkiezing naast de OVSE ook eens de waarnemers van de Raad van Europa uit te nodigen om onze verkiezingen te komen waarnemen. Dat is nog nooit gebeurd en lijkt mijn fractie een goede zaak. Het zou ons aan nieuwe inzichten kunnen helpen en internationaal de kritiek kunnen laten verstommen dat West-Europese landen graag naar Oost-Europa wijzen, maar zelf nooit onderwerp van studie willen zijn. Hoe staat de minister daarin? Graag een reactie.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, p. 29

Minister Plasterk: Ik zal ten eerste ingaan op een aantal vragen die zijn gesteld door de heer Vliegenthart. Hij vraagt of het een idee is om waarnemers van de Raad van Europa uit te nodigen. Kort en goed: dat zeg ik toe. Dat zal ik doen.

(...)

De heer Vliegenthart (SP): Als ik nu een vraag stel, scheelt dat straks wellicht in de tweede termijn. De toezegging over de Raad van Europa incasseer ik dankbaar.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, p. 34

De heer Vliegenthart (SP): De eerste toezegging is dat de minister de Raad van Europa zal uitnodigen om de volgende nationale verkiezingen waar te nemen. Dat gaat ook per uitnodiging, dus dat is goed. We zullen ervoor zorgen dat de leden hier die ook lid zijn van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa het goede nieuws alvast kunnen verspreiden daar in Straatsburg. Dat kan allicht geen kwaad.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet in werking laten treden en reparatiewetsvoorstel (33.268) (T01710)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld (CDA) en Duthler (VVD), en in reactie op het lid Vliegenthart (SP), toe het gedeelte van het wetsvoorstel inzake kiesrecht voor niet-Nederlanders op de BES-eilanden niet in werking te laten treden en dit onderdeel te repareren in een nieuw wetsvoorstel dat vóór 1 januari 2014 wordt ingediend.


Kerngegevens

Nummer T01710
Status voldaan
Datum toezegging 25 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Caribisch Nederland
Eerste Kamer
kiesrecht
Kamerstukken Wijzigingen in het verkiezingsproces (33.268)


Opmerking

Behandeling op 25 juni 2013 en 2 juli 2013.

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 7 - blz. 18

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Wij achten het van groot belang dat in die gewijzigde situatie – de inwerkingtreding van een grondwetswijziging waardoor eilandsraadsleden terecht invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer krijgen – niet zijdelings, simpel als neveneffect, invloed van niet-Nederlanders op de verkiezing van de Eerste Kamer mogelijk wordt gemaakt. Naar onze overtuiging zou de in dit wetsvoorstel voorgestelde regeling ofwel niet tot wet moeten worden verheven – de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof kan immers ook zonder expliciete regeling geïmplementeerd worden, zeker als dit tijdelijk is – ofwel van rechtswege moeten vervallen op het moment dat een betreffende grondwetswijziging in werking treedt. Is de regering bereid, via een novelle ofwel de regeling van het kiesrecht voor niet-Nederlanders voor de eilandraadsverkiezingen terug te nemen, ofwel de toekenning van het passief kiesrecht te schrappen en op te nemen dat de toekenning van het actief kiesrecht voor niet-Nederlanders van rechtswege vervalt op het moment dat de bedoelde grondwetswijziging in werking treedt? Wij overwegen op dit punt gezamenlijk met de fractie van de VVD een motie in te dienen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 7 - blz. 20

Mevrouw Duthler (VVD): In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat zij het niet wenselijk acht om de strijdigheid van de huidige Kieswet met genoemde uitspraak te laten voortbestaan, in afwachting van een eventuele wijziging van de Grondwet. Als de wetgever in de toekomst een andere regeling wil voor het kiesrecht van niet-Nederlanders voor de eilandraadsverkiezingen, zal daarvoor, aldus de regering, een nieuw wetsvoorstel moeten worden ingediend. Ik kan nu al zeggen dat mijn fractie die andere regeling zal willen. Dat plaatst mijn fractie voor het dilemma dat we mogelijk een wetsvoorstel aannemen waarvan we nu al weten dat een en ander weer aangepast zal moeten worden op het moment dat de wijziging van de Grondwet is doorgevoerd. Hoe nodig is het bovendien om de uitspraak van het Hof via dit wetsvoorstel te codificeren? In de praktijk is er immers reeds uitvoering aan gegeven.

De minister schrijft in zijn memorie van antwoord dat op basis van deze uitspraak ook de niet-Nederlandse ingezetenen van de BES-eilanden opgeroepen zijn om deel te nemen aan de eilandraadsverkiezingen van 2011. Waarom zou dat ook niet kunnen voor de volgende eilandsraadsverkiezingen, van 2015? De kans is groot dat in 2019 de herziening van de Grondwet is aangenomen. Is de regering bereid om bij de Tweede Kamer een novelle in te dienen en onderhavig wetsvoorstel aan te passen op dit punt? Deze Kamer staat voor kwaliteit van wetgeving.

(...)

Mevrouw Duthler (VVD): Ik zeg het maar heel duidelijk: mijn fractie is niet bereid om deze wet aan te nemen in lijdelijke afwachting van een wijzigingsvoorstel op het moment dat een grondwetswijziging is doorgevoerd. Ook het niet in werking laten treden van alleen deze bepaling van het wetsvoorstel is voor mijn fractie geen begaanbare weg en niet bespreekbaar. Voor het geval dat de minister de toezegging van de novelle niet wenst te doen, overweegt mijn fractie samen met die van het CDA om een motie in te dienen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 31

Minister Plasterk: Op zichzelf is het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, consistent, want men kan kiezen voor de eilandsraad en men kiest daarmee niet voor de Eerste Kamer. Zolang de Grondwet namelijk nog niet door de Kamer is behandeld in eerste en vervolgens in tweede lezing, heeft men dat actieve en passieve kiesrecht voor de Eerste Kamer niet, dus is er geen vuiltje aan de lucht. Dat is ook zeker voor mijn voorganger de overweging geweest om het nu in de wet op te nemen. Dan handelen we volledig conform de uitspraak van het Hof en doet de wet recht aan de praktijk. Bij tweede lezing, in 2017 of 2018, is de Grondwet veranderd en dan zou ik inderdaad, zodra de tweede lezing van de Grondwet aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd door de regering, in principe kunnen toezeggen dat we dan ook de wet veranderen, waardoor buitenlanders niet langer meer het stemrecht hebben. Dan is dat probleem opgelost. De heer Vliegenthart verwees daar ook naar.

De heer Vliegenthart (SP): Ik heb een korte vraag om te horen of ik het goed heb begrepen. De minister zou dat kunnen toezeggen. Zou hij daar ook toe bereid zijn?

Minister Plasterk: Ik zou daartoe graag bereid zijn, maar ik heb het gevoel dat dat niet voldoende is. Vandaar dat ik nog een stap verder zou willen gaan. Ik had eigenlijk uit de woorden van mevrouw Duthler begrepen dat het haar te ver weg is en zij dit onmiddellijk geregeld wilde zien. Dat zou je dan nog op twee manieren kunnen doen. Het kan op de manier van de novelle; ik kom daar straks specifiek op terug. De andere manier zou kunnen zijn dat ik de Kamer toezeg om, gehoord dit debat, onmiddellijk een wetsvoorstel in gang te zetten in de Tweede Kamer om ervoor te zorgen dat buitenlanders niet het stemrecht krijgen voor de openbare lichamen, zodat ze niet indirect ook stemrecht hebben voor de Eerste Kamer. Daartoe ben ik ook graag bereid. Dat is ook exact de bedoeling van wat door de leden in eerste termijn aan de orde is gesteld.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 33

Mevrouw Duthler (VVD): Ik wil toch nog graag een poging doen wat betreft de snelheid van de procedure om een novelle in te dienen. Ik kan niet zo goed oordelen over die acht weken, maar ik kan me voorstellen dat het advies van de Raad van State geen zes weken hoeft te duren, aangezien het maar om één bepaling gaat. Hetzelfde geldt voor de behandeling in de Tweede Kamer: het gaat maar om één bepaling. Ik heb begrepen dat het eerder een kwestie is van niet goed te hebben opgelet dan dat men deze bepaling willens en wetens, met deze consequenties, heeft aanvaard.

Ten aanzien van 22 november, zijnde de datum dat buitenlanders zich per e-mail kunnen registreren, vraag ik me af hoe zwaarwegend die is als je die afzet tegen het toch wel principiële punt van de doorwerking op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Ik wil de minister verzoeken om toch nog eens goed te kijken naar de snelheid van die procedure.

Minister Plasterk: Het is niet aan mij om te beoordelen of dit lichtvaardig door de Tweede Kamer dan wel door de Raad van State zal worden behandeld. Als ik zie hoe betrokken uw Kamer is omdat het raakt aan het actieve kiesrecht en de democratie, zou het mij niet verbazen als de Tweede Kamer, daartoe aangezet door de Eerste Kamer, dit helemaal niet als hamerstuk behandelt. Wellicht gaat men er daar even fijn voor zitten. Dit lijkt me ook typisch iets waarover de leden van de Raad van State, in al hun geleerdheid, graag een beschouwing zouden schrijven. Ik ben daar dus toch niet optimistisch over.

Dan ga ik in op de vraag hoe zwaarwegend het stemmen vanuit het buitenland is. Het staat in ieder geval in het regeerakkoord, want de VVD heeft het daarin opgenomen. Ik weet dat collega Taverne in de Tweede Kamer ook zeer hecht aan dit punt. Het past mij dus niet om daarover lichtvaardig te zijn. Ik denk toch dat dat een zwaarwegend punt is. Ik hoop dat ik deze Kamer ervan kan overtuigen dat dit niet een begaanbaar pad is. Materieel zal ik echter hetzelfde doen, namelijk door het niet in werking te laten treden en onmiddellijk een wetswijziging in gang te zetten. Als dan blijkt dat het, zoals mevrouw Duthler zegt, bij de Tweede Kamer en de Raad van State gemakkelijk passeert, kan dat ook met een wetsvoorstel dat ik los hiervan indien. In elk geval gijzelen we dan niet het in gang zetten van alle andere voorstellen in de Kieswet die voor de gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen van het Europees Parlement van belang zijn.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 34

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): We hebben voorts zeker begrip voor de bezwaren die de minister naar voren haalde tegen een novelle. De belangrijkste punten uit het wetsvoorstel zijn voor ons de datum van de kandidaatstelling en de datum van de verkiezing zelf. De minister heeft gezegd dat die data naar voren gehaald kunnen worden. Weliswaar is dat maar met één week, maar goed, ze kunnen toch naar voren worden gehaald en voor ons is die ene week toch wel wenselijk. Los daarvan zou, als de novelle via een spoedprocedure in gang wordt gezet, de termijn toch nog wel bekort kunnen worden. In elk geval kan het korter dan de maximumtermijnen die de minister net noemde. De voor- en nadelen van een novelle ofwel het laten doorgaan van het wetsvoorstel met eventueel parallel daaraan een ander wijzigingsvoorstel, ten nadele van het eventueel later in werking treden van dit voorstel – en ik onderstreep het woord "eventueel" – wegen naar ons idee niet helemaal op tegen het laten doorgaan van het voorstel zoals het nu luidt. Ik overweeg daarom nog steeds om met een motie te komen die nog nader zal worden toegelicht door mevrouw Duthler.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 35

Mevrouw Duthler (VVD): Ik vind het natuurlijk goed om te horen dat de minister bereid is om het wetsvoorstel aan te passen op het punt van het actief en passief kiesrecht voor niet-Nederlanders. Mijn fractie blijft wel er bezwaar tegen houden dat we eerst het wetsvoorstel zouden moeten aannemen terwijl we al weten dat dit effecten zal hebben die mijn fractie niet wenselijk acht. Mijn fractie blijft bezwaar houden tegen eerst het wetsvoorstel aannemen en hier dan weer een gewijzigd wetsvoorstel in behandeling nemen. Mijn fractie blijft dus hechten aan het indienen van een novelle en wil daartoe samen met de CDA-fractie een motie voorstellen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 32, item 9, blz. 38

Minister Plasterk: Ik ben het eens met de samenvatting van de heer Vliegenthart dat ik de weg zoek tussen degenen die geen reden zien om überhaupt nog iets te veranderen aan het voorliggende wetsvoorstel, waar de heer Vliegenthart er een van is, en degenen die vinden dat er een novelle moet komen. Dat laatste vind ik echt niet verantwoordelijk om te doen. De weg is dat ik toezeg dat het niet in werking treedt en dat ik zo snel mogelijk met een wetsvoorstel kom om het aan te passen in de richting die, als ik het goed zie, door een meerderheid van de Kamer wordt gewenst.

(...)

Handelingen I 2012-2013 , nr. 33, item 5, blz. 18-19

Mevrouw Duthler: Mijn fractie is bereid om de motie, die zij mede namens de CDA-fractie heeft ingediend, in te trekken onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de minister zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor 1 januari 2014, het aangepaste wetsvoorstel heeft ingediend. Als de minister deze toezegging kan doen, inclusief het buiten werking laten treden van de betreffende bepaling, kan mijn fractie, zij het schoorvoetend, akkoord gaan met dit wetsvoorstel.

(...)

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Voorzitter. De verklaring van de VVD-fractie van zojuist onderschrijven wij volledig. Ik voeg eraan toe dat de minister zijn inhoudelijke toezegging gestand kan doen door ofwel de regeling in dit wetsvoorstel van het kiesrecht voor niet-Nederlanders voor de eilandraadsverkiezingen geheel te laten vervallen ofwel door het passief kiesrecht in zijn geheel te laten vervallen en de toekenning van het actief kiesrecht voor niet-Nederlanders van rechtswege te laten vervallen op het moment dat de eilandraden invloed hebben op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer.

(...)

Minister Plasterk: Voorzitter. Allereerst dank aan mevrouw Duthler en mevrouw Van Bijsterveld voor hun bereidheid om de motie in te trekken. Ik voeg daar nog het volgende aan toe. Ik begrijp de aversie van de Kamer tegen deze gang van zaken volledig. Er ligt een wet voor waarvan een onderdeel niet in werking treedt. Ik waardeer de coulance die de Kamer toont zeer. Om praktische redenen accepteert zij dat ik dit met een wetsvoorstel zal repareren in plaats van met een novelle. Ik zeg de Kamer toe dat ik dit zo snel mogelijk zal doen, en binnen de termijn die mevrouw Duthler noemde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stappenplan provincies (CII) (T01720)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de resultaten van de uitvoering van de motie-Schouw/Voortman over een stappenplan voor de vijf landsdelen ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01720
Status afgevoerd
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen langetermijnvisie
provinciale indeling
provincies
Kamerstukken Nota ‘Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland.’ (CII)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 89

De heer Koole (PvdA): Ik ga geen motie indienen, maar ik wil wel de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Schouw/Voortman (33047, nr. 14) in herinnering roepen. Ik wil de minister vragen hoe hij op die motie heeft gereageerd en of hij de uitkomsten van de reactie op die motie ook aan de Eerste Kamer wil meedelen. In die motie staat dat het regeerakkoord onder meer de langetermijnvisie schetst naar de vorming van de landsdelen, maar dat de visie Bestuur in samenhang nog onvoldoende richting geeft aan de realisatie van dat langetermijnperspectief. Er staat ook in: "overwegende dat het voor draagvlak voor samenvoeging van de provincies belangrijk is dat de twaalf provincies, en in het bijzonder Noord-Holland, Utrecht en Flevoland, kennis krijgen van een samenhangende visie op het eindbeeld". Verder staat in de motie: "verzoekt de regering, voor behandeling van het wetsvoorstel tot samenvoeging van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland te komen met een nader uitgewerkte visie en een stappenplan voor de overige provincies, bijvoorbeeld door het instellen van een bestuurlijke adviescommissie". Die motie is in de Tweede Kamer aangenomen, ook met steun van mijn fractie. Wat gaat de minister precies met die motie doen? Kan hij de uitkomsten van het beraad daarover aan deze Kamer meedelen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 91

Minister Plasterk: De heer Koole vroeg of ik bereid ben om de resultaten van de uitvoering van de motie-Schouw/Voortman ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen. Daar ben ik vanzelfsprekend toe bereid. Ik verwijs kortheidshalve naar de Handelingen van de Tweede Kamer voor hetgeen ik over die motie heb gezegd en hoe ik haar lees. Met dien verstande zeg ik met alle plezier toe om de resultaten ook aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hoofdstuk 7 Grondwet (CII) (T01721)

De Minister van Binnenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels (D66), toe dat hij in zijn aan de Kamer te sturen beschouwing over een aantal elementen uit de visienota ook aandacht zal besteden aan heel Hoofdstuk 7 van de Grondwet, met name aan de in de motie-Engels c.s. genoemde elementen.


Kerngegevens

Nummer T01721
Status voldaan
Datum toezegging 18 juni 2013
Deadline 1 april 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Grondwet
hoofdstuk 7
notitie
Kamerstukken Nota ‘Bestuur in samenhang. De bestuurlijke organisatie in Nederland.’ (CII)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 87

De heer Engels (D66): Dan kom ik op mijn tweede punt: de Grondwet en hoofdstuk 7. Helaas heeft de minister daar niet op gereageerd. We hebben ook even die pauze moeten nemen. Daar had ik overigens alle begrip voor; ik had zelf ook wel even behoefte aan een pauze. Misschien dat de minister er straks toch nog iets over zegt, maar dat noodzaakt me toch om nu een motie in te dienen, want anders is het moment voorbij. Met die motie vragen we de minister met dezelfde indringendheid om als minister van BZK zijn verantwoordelijkheid ook voor een levende en geactualiseerde Grondwet te nemen. We vragen hem niet alleen te kijken naar de voorgenomen deconstitutionalisering van de aanstelling van de burgemeester en de commissaris van de Koning, alsmede de PBO, maar ook om hoofdstuk 7 nog eens tegen het licht te houden gelet op de ontwikkelingen. Kunnen we dit niet zo opschrijven dat de Grondwet een echte norm wordt voor de kwaliteit van het openbaar bestuur?

Motie

De voorzitter: Door de leden Engels, Koffeman, Thom de Graaf, Nagel en Holdijk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelezen de in de nota Bestuur in Samenhang opgenomen voorstellen voor wijziging van de Grondwet inzake de deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de burgemeester en de Commissaris van de Koning, alsmede inzake de hervorming van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie;

constaterende dat in dat verband blijkbaar niet wordt gedacht aan een algehele herziening van hoofdstuk 7 van de Grondwet;

van mening dat de wetgever zich rekenschap dient te geven van zijn verantwoordelijkheid de Grondwet aangesloten te houden bij de constitutionele ontwikkelingen, waaronder begrepen de aangepaste wetgeving inzake de inrichting en de werking van het decentraal bestuur;

verzoekt de regering, een voorstel te ontwerpen voor een geactualiseerde en meer richtinggevende invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet en daarbij, naast de al voorgenomen aanpassingen, in ieder geval de volgende elementen te betrekken: a. een plaatsbepaling van de bestuurlijke hoofdstructuur waaruit het primaat ten opzichte van andere bestuursvormen blijkt; b. een herijking van de in de artikelen 124 en 125 opgenomen formuleringen die nog verwijzen naar het monistische bestuursmodel; c. de constitutionalisering van het beginsel van de lokale en provinciale autonomie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (CII).

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 11 - blz. 91

Minister Plasterk: De heer Engels heeft twee moties ingediend. In de eerste motie wordt gevraagd om een voorstel over een geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Ik vraag de heer Engels of hij de motie in die zin aanpast dat daarin wordt gevraagd om een beschouwing over de geactualiseerde invulling van hoofdstuk 7 en niet per se om een voorstel. In de nota heb ik gezegd dat ik voornemens ben om nog dit jaar een beschouwing te schrijven over wat wij voorhebben met hoofdstuk 7. Of dit leidt tot een ingrijpende wijziging, kan een onderdeel van de beschouwing zijn.

De heer Engels (D66): De minister zal in zijn beschouwing dus aandacht besteden aan hoofdstuk 7 en de door mijn genoemde elementen. Dat lijkt mij een heel goede aanzet. Dan wordt het toch nog een mooie avond.

Minister Plasterk: Ja. Als de motie in die zin wordt bijgesteld, laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 33, item 4 - blz. 18

De heer Engels (D66): Voorzitter. De minister heeft op dit punt in het debat de toezegging gedaan dat hij in de voorbereiding van de beschouwing die hij zal uitbrengen over een aantal constitutionele aspecten uit de visienota, ook nadrukkelijk aandacht zal besteden aan de door mij geadresseerde problematiek van de actualiteit van Hoofdstuk 7. Mijn fractie vindt dat voorshands voldoende om de minister die ruimte te laten. Ik wil daarom graag de motie aanhouden.


Brondocumenten


Historie