Dit wetsvoorstel vervangt de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet Bpr) uit 1972. De Wet Bpr wordt vervangen door een volwaardige pensioenwet voor (vrije) beroepsgenoten met daarin naast de verplichtstellingsbepalingen ook alle algemene, materiële en toezichtbepalingen die betrekking hebben op verplichtgestelde beroepspensioenregelingen. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW).
Het wetsvoorstel beoogt te voorzien in een moderne wet met heldere en eenvoudige procedures, met name door het opstellen van een toetsingskader voor de verplichtstelling zoals ook bij de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet bpf 2000) (27.073) bestaat, en een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 12 april 2005 aangenomen door de Tweede Kamer. De fractie van de VVD stemde tegen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 4 oktober 2005 zonder stemming aangenomen. VVD en D66 is daarbij aantekening verleend.
De wet is opgenomen in Staatsblad 526 van 1 november 2005.
De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 723 van 29 december 2005.
De Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 16 november 2005 een brief ontvangen van de minister met een reactie op de brieven van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Notarieel Pensioenfonds (NPF) (EK 29.841, E).
ingediend
19 maart 2004titel
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
De artikelen treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld
3
-
-
12 april 2005
stemming (aangenomen, tegen: VVD) Handelingen TK 2004/2005, nr. 71, blz: 4372 -
5 april 2005
behandeling Handelingen TK 2004/2005, nr. 68, blz: 4286-4302