Rappelabele toezeggingen minister voor Wonen en Rijksdienst (2012-2017) (Vooruitblik juli 2015 tot januari 2016)



Dit is het rappel vanaf 02-07-15 tot 02-01-16.

 




Toezegging Evaluatie en aanpassing verhuurderheffing (33.819) (T01831)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Duivesteijn (PvdA), Van Boxtel (D66) en Kuiper (CU), toe de werking van de verhuurderheffing al na twee jaar fundamenteel te evalueren en, indien de effecten negatief zijn, deze effecten zo veel mogelijk te beperken door eventuele verlaging van het tarief van de heffing per 2017 of door verdere opties ten aanzien van de voeding van een investeringsfonds.


Kerngegevens

Nummer T01831
Status voldaan
Datum toezegging 17 december 2013
Deadline 1 juni 2016
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
A. Th. Duivesteijn (PvdA)
prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanpassingen
evaluaties
verhuurderheffing
Kamerstukken Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (33.819)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 51

De heer Kuiper (ChristenUnie): Mijn slotopmerking is dat wat onze fracties betreft zorgvuldige monitoring belangrijk zal zijn. De vinger moet aan de pols blijven en zo nodig moet er ook in de toekomst een evaluatiemoment zijn met de mogelijkheid van een nieuwe weging en bijsturing in de maatvoering en de hoogte, wanneer wij daartoe op dat moment besluiten. Die weg willen onze fracties bewandelen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 64-65

De heer Duivesteijn (PvdA): Alles overziend vinden wij het belangrijk als we samen met het kabinet zouden kunnen kijken welke volgende stappen gezet kunnen worden, in het bijzonder over de wijze waarop je met de verhuurderheffing omgaat. Wij overwegen om op een drietal punten moties in te dienen, maar we zullen eerst de antwoorden van de minister voor Wonen en Rijksdienst afwachten. Afhankelijk daarvan beoordelen we of het zinvol is om met moties te komen. De eerste motie zou de toevoeging van een horizonbepaling betreffen, waarmee de werking van de verhuurderheffing wordt begrensd tot en met 31 december 2016. Daarbij verzoeken we de minister om de in de wet opgenomen evaluatiebepaling zodanig in te vullen dat de effecten van de verhuurderheffing voor die tijd gedegen en omvattend zijn geëvalueerd. De evaluatie kan dan als basis voor vervolgstappen dienen. Het is eigenlijk een pleidooi om iets meer tijd te nemen en een moment te creëren waarop we als het ware werken aan de volgende fase.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 67

De heer Van Boxtel (D66): Ik vond de voorgenomen evaluatie na drie jaar in de wet te lang duren, omdat ik op een heleboel onderwerpen hetzelfde type zorgen heb als anderen hier hebben verwoord. Onttrekken wij niet te veel? Valt er niet te veel stil? Komen er ook zaken op gang die wij noodzakelijk vinden? Ik vraag de minister dan ook of het niet verstandig is om die evaluatie naar voren te halen: niet pas in 2017, maar al vroeg in 2016, zodat wij hier gericht kunnen spreken over de effecten.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 77-79

Minister Blok: Ik kom toe aan een zeer wezenlijk punt. Zeer terecht hebben de heren Kuiper, Van Boxtel en zeker ook de heer Duivesteijn mij uitgebreid ondervraagd over hoe de regering weet dat deze maatregelen, met name die forse heffing, in de praktijk gaan uitwerken zoals bedoeld, dat ze op te brengen zijn, dat ze er niet toe leiden dat er niet meer geïnvesteerd wordt in nieuwbouw, stadsvernieuwing, onderhoud en woningisolatie en dat er geen corporaties massaal failliet gaan. Hoe weten we dat, hoe volgen we dat en hoe zorgt de regering ervoor dat, mocht zich onverhoopt zo'n effect voordoen, er wordt ingegrepen, of dat nu is op de investeringscapaciteit, de betaalbaarheid of op de financiële soliditeit van woningcorporaties? In de Tweede Kamer heb ik in reactie op een amendement toegezegd dat er na drie jaar een evaluatie komt. Ik ben het zeer met deze Kamerleden eens dat zo'n evaluatie zeer doorwrocht en gedegen moet zijn, met een open mind van het kabinet. Het kabinet moet niet op voorhand zeggen dat niets kan worden veranderd omdat nu eenmaal die wet is aangenomen en er is gezegd dat het goed zou zijn. Nee, de insteek van het kabinet moet zijn en zal dus ook zijn dat bij zo'n evaluatie echt naar alle onderdelen wordt gekeken, zoals naar de financiële aspecten, op macroniveau, maar zeker ook op het niveau van woningcorporaties. Er wordt gekeken naar de effecten op de betaalbaarheid, maar inderdaad ook naar de effecten die het heeft voor het vermogen van woningcorporaties om te blijven bouwen, om ervoor te zorgen dat steden worden vernieuwd en om ervoor te zorgen dat in krimpgebieden de voorraad tegelijkertijd kwalitatief op peil blijft, maar zich ook aanpast bij een mindere woningvraag. Natuurlijk wordt ook gekeken naar de administratieve lasten, voor zowel verhuurders als huurders.

Als de Eerste Kamer zegt dat zij een evaluatie na drie jaar, zoals die in de Tweede Kamer is aangeboden, graag nog eerder zou zien, dan is dat zeker met mij bespreekbaar. De Eerste Kamer zal zich dan realiseren dat de ervaringen wat korter zijn, maar ik begrijp het heel goed wanneer zij zegt: dit is ingrijpend, we willen ook echt korter op de bal zitten.

Hoe ben ik van plan om om te gaan met zo'n evaluatie? Ik wil echt benadrukken dat, als uit de evaluatie blijkt dat er ongewenste effecten zijn, op welk niveau dan ook, het kabinet bereid is om de maatregelen aan te passen, ook als een tariefsaanpassing van de verhuurderheffing nodig is. Als de Kamer het op prijs stelt, wil ik graag op papier schetsen hoe ik dat precies voor mij zie. Ik kan mij namelijk voorstellen dat er straks fractieberaad is over een belangrijk wetsvoorstel als dit. Voor mij staat echter voorop dat die evaluatie heel hard en serieus wordt, met het commitment van het kabinet om, als dat nodig is, aanpassingen te doen, inclusief een tariefsaanpassing van de heffing.

(...)

De heer Van Boxtel (D66): Ik heb in de eerste termijn aangegeven dat ik, zoals vele anderen hier in huis, best zorgen heb over wat deze wet kan gaan doen. Als de minister nu zegt, in antwoord op het verzoek dat ik heb gedaan in eerste termijn, dat de evaluatie een jaar naar voren kan worden gehaald, dan vind ik dat heel wezenlijk. Ik lig er niet wakker van of het dan januari of februari 2016 is, maar het moet wel echt begin 2016 zijn. Dan hebben wij alle effecten – ik heb de minister dat echt horen zeggen – in beeld: beleidsmatig, kwantitatief, wat betreft huur en koop. Het gaat dan om het hele woningbeeld. Ik zou haast zeggen: voeg er die visie bij, dan hebben wij het verhaal compleet. Dan kunnen wij een full-fledged afweging maken. De vraag of de heffing naar nul kan, vind ik irreëel. Ik heb zelfs de heer Duivesteijn horen zeggen: ik ben voor een heffing. Wat betreft de vraag of de heffing kan worden gemitigeerd waar deze schade doet: begrijp ik goed dat het kabinet zegt dat het bereid is om dan ook mogelijke financiële consequenties te aanvaarden? Ik stel daar onmiddellijk de volgende vraag bij. Dit wetsvoorstel heeft tot nu toe een open eind. Een horizonbepaling nu zou wetswijziging vragen. De minister zegt echter: materieel moet u mijn toezegging zo verstaan dat de evaluatie dat is. Hoe verhoudt zich dat tot het financiële commitment ten opzichte van Brussel?

Minister Blok: De heer Van Boxtel ging inderdaad bij uitstek in op het grote belang van een goede evaluatie. Ik ben bereid om na twee jaar al zo'n evaluatie te verrichten met de op dat moment beschikbare gegevens. Dan hebben wij het over begin 2016 als de wet per 1 januari aanstaande ingaat.

De tweede vraag ging over de financiële consequenties. Mochten de effecten onverhoopt zeer negatief zijn, dan is het kabinet inderdaad bereid om de hoogte van de heffing aan te passen. Ik gaf al aan dat wij dan vervolgens elders op de begroting op zoek gaan naar compensatie, zodat de begroting per saldo sluit, of dat nu voor Brussel is of voor ons hier in Nederland.

De heer Kuiper (ChristenUnie): De minister doet een heel belangrijke toezegging. Wij hebben daar inderdaad om gevraagd. De minister geeft aan dat de evaluatie over een breed vlak gaat en dat hij bereid is om het beleid aan te passen. Hij zei ook dat het op papier komt. Ik vind het belangrijk dat wij dat kunnen bestuderen en dus inderdaad op schrift krijgen.

(...)

Minister Blok: Ik heb aangegeven dat het kabinet bereid is om, wanneer zich zeer schadelijke effecten voordoen, het tarief van de heffing aan te passen en elders binnen de begroting compensatie te zoeken.

(...)

Kamerstukken I 2013/14, 33 819, I, p. 2

Verder ben ik voornemens om reeds met twee volle jaren ervaring met de verhuurderheffing, een fundamentele evaluatie uit te voeren van de heffing die dan begin 2016 gereed is ten behoeve van beleidsconclusies. Hierbij zal ik de evaluatiebepaling zodanig invullen, dat de effecten van de verhuurderheffing op het sociale deel van de huurmarkt gedegen, kwantitatief en omvattend worden geëvalueerd. Daarbij zal ik bijzondere aandacht schenken aan de feitelijke investeringen, de financiële positie en investeringsmogelijkheden van verhuurders, de mogelijkheden om operationele kosten te beheersen en woningen te verkopen, de beschikbaarheid van betaalbare woningen, de ontwikkelingen in het huurbeleid, eventuele anticipatie-effecten, en de toename van het gebruik van de huurtoeslag, allen in vergelijking met de meeste recente jaren voor de invoering van de verhuurderheffing (2011 en 2012 zijnde de benchmark);

Als uit de fundamentele evaluatie blijkt dat afwijkingen ten opzichte van de benchmark worden veroorzaakt door de verhuurderheffing, dan ben ik bereid tot de noodzakelijke en tijdige aanpassing van wet- en regelgeving om de ongewenste effecten zo veel mogelijk te beperken. Daaronder is ook begrepen eventuele verlaging van het tarief van de heffing met

ingang van 2017 en verdere opties ten aanzien van de voeding van een investeringsfonds.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 83-84

De heer Kuiper (ChristenUnie): Wij hebben de brief ontvangen. Wij zijn de minister erkentelijk dat die hier nu ligt. Wij hebben in onze bijdrage ook gevraagd om een stevige evaluatie. Die wordt hier nu toegezegd, maar ik heb nog wel behoefte aan een aantal verduidelijkingen. Wij hebben hier immers een serieuze wet op tafel liggen met een bepaalde bedoeling. Een van de bedoelingen van die wet is dat die structureel zal werken. Naar de mening van onze fractie is de heffing legitiem. Die moet als instrument over een reeks jaren behouden blijven. Wij zijn dus beslist niet voor een horizonbepaling, want dat zou betekenen dat je nu wetgeving maakt die weer stopt. Wij vinden dat het instrument moet blijven, ook om aan de corporaties duidelijk te maken dat die heffing een bepaalde functie heeft voor hun functioneren. Ik hecht eraan dat de minister dat nog eens goed toelicht.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 86

De heer Duivesteijn (PvdA): Ik kan de brief niet anders lezen dan dat de minister nu voor het eerst heel nadrukkelijk heeft aangegeven dat hij bereid is het tarief van de heffing bij te stellen, indien daarvoor aanleiding is. Wij hebben in de afgelopen dagen heel vaak op meerdere plekken met elkaar gesprekken gevoerd om heel scherp in beeld te krijgen wat nodig is voor de evaluatie. Wij zouden het nog belangrijk vinden dat er meer aandacht wordt gegeven aan de positie van de huurders zelf. Ik noem de manier waarop de evaluatie op dit moment is omschreven. Ook noem ik dat de evaluatie een jaar naar voren is gehaald. Ik ben de heer Van Boxtel er buitengewoon dankbaar voor dat hij die suggestie heeft gedaan. Verder noem ik dat de minister heel nadrukkelijk heeft aangegeven dat, als afwijkingen ten opzichte van de benchmark worden veroorzaakt door de verhuurderheffing, hij bereid is te komen met noodzakelijke en tijdige aanpassingen om ongewenste effecten zo veel mogelijk te beperken. Dat geeft ons in ieder geval de overtuiging dat wij de mogelijkheid hebben om binnen niet al te lange tijd – het gaat toch over een overzichtelijke periode – te voelen of het verantwoord is om langs deze lijn door te gaan dan wel of die moet worden bijgesteld.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijkheden voor investeringsfonds (33.819) (T01833)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Duivesteijn (PvdA), Essers (CDA), Kuiper (ChristenUnie), Ruers (SP) en De Boer (GroenLinks), toe dat het kabinet vanaf 1 januari 2014 de ervaringen met de investeringsaftrek bedoeld voor gerichte investeringen actief zal volgen, en tegelijk de mogelijkheden zal onderzoeken voor het instellen van een investeringsfonds gericht op de woningmarkt, mochten de ervaringen met de investeringsaftrek aanleiding geven om tot een dergelijke herziening van het instrumentarium te komen.


Kerngegevens

Nummer T01833
Status voldaan
Datum toezegging 17 december 2013
Deadline 1 juni 2016
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
A. Th. Duivesteijn (PvdA)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
mr.dr. R.F. Ruers (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen investeringsfonds
verhuurderheffing
Kamerstukken Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (33.819)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 40

De heer Essers (CDA): Zowel wat betreft het creëren van een additioneel investeringsfonds als wat betreft het opnemen van een horizonbepaling in de wet zullen we, afhankelijk van de beantwoording door de minister, in tweede termijn moties indienen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 62

De heer Duivesteijn (PvdA): Als we de verhuurderheffing een tweeledige doelstelling zouden geven, waarbij een deel ervan in de sector blijft, blijft er financiering voor bijzondere investeringen in de Nederlandse woningvoorraad. Naar analogie van het Stadsvernieuwingsfonds kan er een nationaal investeringsfonds voor de woon- en leefomgeving worden opgericht. Jaarlijks zou aan de hand van een kwaliteitskaart voor het wonen kunnen worden bezien wat de verhouding is tussen de voeding van het fonds en de afdracht aan de rijkskas.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 65

De heer Duivesteijn (PvdA): De tweede motie zou gaan over het feit dat in de eerste jaren een nadelig verschil zal ontstaan tussen de te derven extra huurinkomsten en de op te brengen verhuurderheffing, wat van invloed kan zijn op noodzakelijke investeringen in de Nederlandse woningvoorraad. De heffing zou naar onze overtuiging een tweeledig doel moeten dienen, te weten de rijksfinanciën en de voeding van een nationaal investeringsfonds voor woningen en leefomgeving. We willen graag dat dit in de wet wordt vormgegeven.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 71-72

De heer Kuiper (ChristenUnie): In verband met die heffingsvermindering is ook het woord "investeringsfonds" gevallen, dus het gaat wel om wat meer. Zou de minister daarop kunnen ingaan? Ik proef wel sympathie voor de gedachte dat je dat instrument gebruikt om in de toekomst datgene wat door meerdere fracties wordt gevraagd – om een deel van het geld dat je met de verhuurderheffing afroomt, weer in de sector terug te stoppen – op die manier vorm te geven.

Minister Blok: Wij hebben eigenlijk om een heel pragmatische reden voor de heffingsvermindering gekozen. Er staat een zekere tijdsdruk op de wet. In deze Kamer en ook in de Tweede Kamer leeft de wens om in die heffing toch een aantal investeringsimpulsen aan te brengen. Dat kwam duidelijk naar voren in vorige debatten. De snelste manier om dat te realiseren is door een heffingsvermindering. Wij hebben aan de ene kant de heffing verhoogd met 70 miljoen per jaar en aan de andere kant creëren wij de mogelijkheid voor een vermindering tot een gelijk bedrag in enkele specifieke gebieden. Natuurlijk is het ook denkbaar dat je die 70 miljoen en mogelijk ook andere bronnen in een fonds stort. Dat vraagt wel een aanpassing van de wet. Puur vanwege de spoed hebben wij voor deze wijze gekozen.

De heer Ruers (SP): Als ik het goed zie, is de heffing van de 70 miljoen in het huidige systeem een verschuiving binnen de sector. Het geld wordt opgebracht door de sector en verschuift van zwakke naar sterkere regio's. De minister zei daarna iets interessants, namelijk dat het ook denkbaar is om de heffing in een apart fonds te stoppen. Betekent dit dat de minister bereid is om een bepaald bedrag in een investeringsfonds te stoppen, zoals de heer Duivesteijn opperde?

Minister Blok: Bijvoorbeeld de 70 miljoen die nu extra geheven wordt, wordt teruggegeven via heffingsvermindering. Het is heel goed mogelijk om dit niet via een heffingsvermindering, maar via een fondsconstructie te doen. Dat kon echter niet zo snel in de uitwerking.

De heer Essers (CDA): De minister zegt dat hij hier niet aan toe is gekomen vanwege de tijdsdruk, maar dat een fondsconstructie heel goed denkbaar zou zijn geweest als hij meer tijd had gehad. Er zijn dus geen principiële bezwaren tegen een fondsconstructie.

Minister Blok: Nee hoor.

De heer Essers (CDA): Dan kunnen wij de discussie dus beperken tot de omvang van het fonds.

Minister Blok: Dat is vaak de realiteit in de politiek, dat het uiteindelijk gaat om de vraag wie het gaat betalen.

De heer Essers (CDA): Wie gaat het betalen?

Minister Blok: Nogmaals, er is nu geld gereserveerd in de vorm van de opslag die via de heffingsvermindering wordt uitgekeerd. Dat is een potentiële bron.

De heer Essers (CDA): Het gaat om de vraag of u bereid bent om meer dan die 70 miljoen per jaar in het fonds te stoppen.

Minister Blok: Dit roept onmiddellijk de vraag op waar dit geld vandaan komt. Zoals u weet, heeft de overheid geen geld. Die heeft alleen maar schulden. De politieke vraag is dus waar je de middelen vandaan haalt.

De heer Essers (CDA): Het antwoord is dus dat u er niet toe bereid bent.

De voorzitter: Mijnheer Essers, dit is uw laatste korte interruptie op dit punt.

De heer Essers (CDA): Ja. De minister zegt dat hij geen rekening mag houden met inverdieneffecten en dat hij geen andere middelen heeft. Ik constateer dat er dus geen extra geld is om in zo'n fonds te stoppen.

Minister Blok: Ik schets nu de mogelijkheden binnen het budget dat wij binnen deze wet hebben. Ik heb niet zomaar even geld in mijn achterzak. Dat zal de heer Essers niet verrassen.

De heer Duivesteijn (PvdA): Ik wil hier even op doorredeneren. Ik heb vrij indringend aan de orde gesteld dat het in feite om het zelfregulerend principe van het woonstelsel gaat. Het geld dat in de sector aanwezig is, zou in beginsel aangewend kunnen of moeten worden voor het herstel van de woningvoorraad. Dat zou kunnen door fondsvorming, maar dit betekent ook dat de heffing zelf een tweeledig doel krijgt. Het is niet alleen voor de staatskas, maar er moet ook jaarlijks worden afgewogen of er meer geld nodig is ten behoeve van interventies die gepleegd worden. Als het slechts gaat over de 70 miljoen die vervolgens weer door de verhuurders zelf betaald wordt, is dat wel de meest magere interpretatie die ik mij kan voorstellen.

Minister Blok: De dubbele doelstelling is er nu in feite. De heffing is hoger door de opslag die beschikbaar komt door de heffingsvermindering. Daarom heb ik gezegd dat ik mij kan voorstellen dat wij de thermometer nog eens grondig in de ervaringen met de verhuurderheffing steken. Daarna kunnen wij bekijken of dit de efficiëntste manier van heffingsvermindering was en of wij niet beter kunnen overstappen op een fondsconstructie. Vervolgens krijg je de politieke vraag hoe je het fonds naast de 70 miljoen opvult.

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Volgens mij hebben wij een term voor dit soort toezeggingen, iets met sigaren en dozen. Ik begrijp dat de minister nu zegt: ik wil wel nadenken over een andere vormgeving van die 70 miljoen; niet als heffingskorting maar om in een fonds te stoppen. Hij zegt dat blijkbaar om tegemoet te komen aan mensen die om een fonds vragen. Wat is volgens de minister de werkelijk andere functie van zo'n fonds? Ik neem aan dat degenen die om een fonds gevraagd hebben, dat niet doen omdat een fonds nu eenmaal leuker klinkt dan een heffingskorting. Wat verandert er wezenlijk aan de regeling als die 70 miljoen niet als heffingskorting wordt uitbetaald maar in een fonds wordt gestort, anders dan het tevreden stellen van mensen die blijkbaar een fonds willen?

Minister Blok: Ik kan me voorstellen dat als je voor een fonds kiest – we zijn nu hardop aan het nadenken, want ik sta hier met een wetsvoorstel dat om pragmatische reden is ingevuld zoals het is ingevuld – de uitkering niet plaatsvindt in de vorm van een heffingsvermindering maar ook aan een ander doel gekoppeld kan zijn. Daarover moet je het dan ook met elkaar eens worden, maar dat geeft wel iets meer speelruimte dan als het puur als heffingsvermindering wordt toegepast.

De voorzitter: Ik geef de heer Ruers nog even kort gelegenheid om een vraag te stellen, maar daarna bied ik de minister gelegenheid om zijn eigen betoog te vervolgen.

De heer Ruers (SP): Dank u, mevrouw de voorzitter. Ik heb een heel korte vraag. Waarom zou het fonds niet 1,7 miljard kunnen zijn? Dan zijn we eruit.

Minister Blok: Een fonds kan 1,7 miljard zijn als wij 1,7 miljard bij elkaar kunnen schrappen in deze financieel lastige tijd.

(...)

Kamerstukken I 2013/14, 33 819, I, p. 2

Het kabinet zal vanaf 1 januari 2014 de ervaringen met de investeringsaftrek bedoeld voor gerichte investeringen actief volgen, en tegelijk de mogelijkheden onderzoeken voor het instellen van een investeringsfonds gericht op de woningmarkt, mochten de ervaringen met de investeringsaftrek aanleiding geven om tot een dergelijke herziening van het instrumentarium te komen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 81

De heer Essers (CDA): Volgens ons kan er alleen sprake zijn van een verhuurderheffing als deze samengaat met de invoering van een nationaal investeringsfonds, waarin een substantieel deel van de beoogde opbrengst ervan wordt ondergebracht. Dat fonds zou moeten worden benut om investeringen als zodanig te stimuleren en te financieren. Met een substantieel deel bedoelen wij niet die 70 miljoen die in deze wet zijn voorzien, maar echt ettelijke honderden miljoenen euro's. Dat laten we over aan de minister, in zijn antwoord, maar dat is wel wat wij verstaan onder een nationaal investeringsfonds. Wat ons betreft is dat ook een heel belangrijke voorwaarde om überhaupt met deze wet te kunnen instemmen. We hebben daarover een motie voorbereid, die ik graag zou willen indienen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 84

De heer Kuiper (ChristenUnie): Verder wordt er in de brief gesproken over een investeringsfonds. Dat is belangrijk, maar de vraag is hoe dat fonds wordt gevuld. Daar is zo-even ook al naar gevraagd. Die vraag herhaal ik namens onze fracties, want wij vinden niet dat dat weer een extra last moet leggen op de rijksbegroting. Een van de redenen waarom deze maatregel hier ligt, is ook de financiële situatie van de rijksoverheid.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 85

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Over het investeringsfonds geeft hij in zijn mondelinge antwoord aan dat hij de heffingskorting van 70 miljoen zou kunnen herlabelen, maar in zijn brief komt dat niet meer voor en staat alleen dat mogelijk na de evaluatie besloten wordt tot instelling van een investeringsfonds. Ik constateer dat de minister geen horizonbepaling en geen substantieel investeringsfonds toezegt.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 87

De heer Duivesteijn (PvdA): Over het investeringsfonds staat een en ander in de brief. De minister heeft aangegeven dat hij bereid is om naast de Wet verhuurderheffing een wettelijk kader te creëren voor een investeringsfonds. Dat investeringsfonds zal inderdaad op den duur gevuld moeten worden. Ik deel de opvatting dat het een veel groter deel zou moeten zijn dan we op dit moment hebben. Nu is het te marginaal. Daarom ben ik blij dat de minister bereid is te kijken naar verdere opties ten aanzien van het voeden van een investeringsfonds.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 14, item 11 - blz. 89-91

De heer Ruers (SP): Ik heb de brief van de minister hier voor mij en citeer die even, want anders snappen wij het misschien niet. Daarin staat: "Het kabinet zal vanaf 1 januari 2014 de ervaringen met de investeringsaftrek bedoeld voor gerichte investeringen actief volgen, en tegelijk de mogelijkheden onderzoeken voor het instellen van een investeringsfonds gericht op de woningmarkt, mochten de ervaringen met de investeringsaftrek aanleiding geven om tot een dergelijke herziening van het instrumentarium te komen." Ik hoorde van de heer Duivesteijn dat hij tevreden was met de toezegging van de minister – maar toen ging hij draaien – omdat er een investeringsfonds komt. Komt dat er nu? Hoeveel honderd miljoen komt daar volgend jaar en het jaar daarna in?

Minister Blok: Zoals ik in mijn eerste termijn heb aangegeven en dus ook in de brief schrijf, hebben wij om heel praktische redenen gekozen voor de heffingsvermindering. Die kon snel ingevoerd worden. Ik gaf echter ook aan dat het technisch heel goed mogelijk is om deze bedragen of, als je elders nog bedragen weet te vinden, andere bedragen in een fondsconstructie vorm te geven. Ik zei verder dat je dan de uitkering op een andere manier kunt laten plaatsvinden. Een logische vraag bij de evaluatie lijkt mij inderdaad: is zo'n heffingsvermindering in de praktijk goed werkbaar of wil je uiteindelijk toch naar een fondsconstructie, omdat je dan op een andere manier kunt uitkeren? Dat lijkt mij een heel logisch onderdeel van zo'n evaluatie met open mind, zoals ik die voor mij zie.

De heer Ruers (SP): Mijn vraag was of er per 1 januari komend jaar een investeringsfonds is. Zo ja, hoeveel honderd miljoen komt daar dan volgend jaar en het jaar daarna in?

Minister Blok: 1 januari komend jaar kan ik niet halen. Wij zitten al vlak voor de kerst.

De heer Ruers (SP): Nou goed, twee maanden later mag ook.

Minister Blok: Nee, ik heb gezegd dat voor de heffingsvermindering is gekozen omdat dat de snelst in te voeren manier was. Ik heb verder aangegeven dat ik geen enkel principieel bezwaar heb tegen een fonds, maar dat ik goed wil bekijken op welke wijze de heffingsvermindering in de praktijk werkt. Dat zal ik delen met de Kamer. Dan wil ik bezien of de fondsconstructie wellicht toch een betere constructie is. Ik denk niet dat daar nu een groot politiek verschil van inzicht over zou moeten zijn.

Ik was bij de beantwoording van de vragen van de heer Kuiper.

De heer Duivesteijn (PvdA): Ik denk niet dat het een groot verschil is, maar volgens mij is het wel relevant om daar duidelijk over te zijn naar elkaar toe. Wij hebben in onze bijdrage heel nadrukkelijk gesproken over het feit dat de verhuurderheffing een tweeledig doel zou moeten dienen in de toekomst. Het eerste doel is de staatskas. Het tweede doel is de zelfregulerende volkshuisvesting. Verder dacht ik begrepen te hebben – en dat vind ik erg belangrijk, anders dien ik daar een motie over in – dat de minister de bereidheid heeft om inderdaad een fondsconstructie te maken op basis waarvan telkens opnieuw bepaald kan worden wat de inhoud daarvan is en dat het fonds een vergelijkbare werking zal krijgen als ooit het stadsvernieuwingsfonds.

Minister Blok: In de huidige wet zit een tweeledig doel. Dat heb ik in eerste termijn reeds gezegd. De heffing wordt namelijk deels gebruikt voor investeringen. Ik heb gezegd en blijf die mening toegedaan, dat een fondsconstructie heel goed kan werken, maar dat ik om praktische redenen voor de heffingsvermindering heb gekozen. Ik zal dus heel graag op basis van de eerste ervaring met de heffingsvermindering met de Kamer bekijken of zo'n fondsconstructie die voordelen biedt. Nogmaals, ik heb geen bezwaar tegen een fondsconstructie.

De heer Duivesteijn (PvdA): Ja, maar ik wil een toezegging hierop hebben. Ik wil gewoon weten dat de minister niet alleen hiertoe bereid is, maar dat hij letterlijk wil komen tot de instelling van een dergelijk nationaal fonds. Verschillende fracties hier hebben aangegeven dat dit betekenisvol is. Dan hebben wij het nog niet over de vulling, maar over het instituut zelf en het feit dat wij dat in de toekomst betekenis gaan geven. De minister schrijft in zijn brief over de mogelijke voeding van dat fonds, maar dat moet er dan wel zijn. Dat vind ik echt een belangrijk punt.

(...)

De heer Kuiper (ChristenUnie): In de motie-Essers wordt gesproken over de instelling van een nationaal investeringsfonds per direct. Dat gaat natuurlijk wel heel snel. Ik zou zeggen – en dat was ook de strekking van mijn bijdrage – kijk nu of die heffingvermindering een instrument kan zijn zodat je dit kunt uitbouwen naar zo'n fonds. Er moet dus wel iets van een geleidelijkheid in zitten, maar het is natuurlijk belangrijk dat je nu aan die voorziening denkt. In die zin vind ik het belangrijk dat hierover duidelijkheid komt.

Minister Blok: Ik prees de heer Kuiper al eerder voor de manier waarop hij nuchtere feiten benoemt. Ik beluister in zijn woorden hetzelfde als ik aangaf. Wij starten per 1 januari met die heffingvermindering. Wij gaan daar ervaring mee opdoen. Het zou natuurlijk raar zijn om die ervaringen niet te gebruiken als wij met elkaar om de tafel zitten om te praten over de manier waarop wij zo'n fonds willen invullen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wetenschappelijke evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (33.797) (T01896)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ter Horst (PvdA), toe een wetenschappelijke evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek te laten verrichten, startend dit jaar en gericht op de beantwoording van de in het debat genoemde vragen, en de uitkomsten daarvan met de Kamer te delen.


Kerngegevens

Nummer T01896
Status voldaan
Datum toezegging 8 april 2014
Deadline 1 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden Dr. G. ter Horst (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
grootstedelijke problematiek
Kamerstukken Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (33.797)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 26, item 4, p. 6

Mevrouw Ter Horst (PvdA): Op basis van de informatie die de minister ons heeft toegezonden en de antwoorden op de vragen die wij in de afgelopen weken hebben gesteld, moeten wij vaststellen dat er geen sprake is van een werkelijk onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie van de wet. In plaats daarvan heeft de regering gekozen voor een peiling onder gemeenten over hoe om te gaan met de wet. Voor wat de praktische toepassing van de wet betreft, is teruggevallen op de evaluaties van de Huisvestingsvergunning Rotterdam, van juli 2006 tot juli 2009, en van juli 2009 tot juli 2011, die primair bestaan uit informatie over aanvragen, toekenningen en weigeringen van huisvestingsvergunningen. Daarin is bovendien niet na te gaan hoe het woningzoekenden binnen de doelgroep vergaat, die zich bij de corporaties melden. Rotterdam heeft het toewijzingsbeleid van de corporaties gemandateerd, en dat leidt blijkbaar ook tot een collectieve weigering van dit deel van de doelgroep. Ook de sociaaleconomische effecten van de wet zijn niet of nauwelijks inzichtelijk. De minister stelt letterlijk "dat er op individueel niveau geen gegevens beschikbaar zijn".

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 26, item 4, p. 7

Mevrouw Ter Horst (PvdA): Op basis van zo'n evaluatie kan er een inhoudelijke discussie plaatsvinden over de echte werking van de wet, zowel in positieve als in negatieve zin. Dat is nu niet het geval. Tegen deze achtergrond heeft de fractie dan ook moeite om in te stemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Wij zijn in ieder geval van mening dat alsnog een werkelijk onafhankelijke en wetenschappelijk verantwoorde evaluatie van de wet moet worden uitgevoerd. De fractie overweegt hierover een motie in te dienen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 26, item 6, p. 8-9

Mevrouw Ter Horst (PvdA): De minister verwijst voorts naar de Huisvestingswet als het gaat om beperkingen die nu al kunnen worden aangebracht. Dat begrijpen wij, maar naar onze beoordeling gaat de Rotterdamwet iets verder dan de beperkingen die in de Huisvestingswet staan, vooral als het gaat om het mogelijk discriminerende karakter van de voorgestelde maatregel, namelijk het discrimineren op grond van het hebben van betaald werk. Dat mogelijk discriminerende karakter maakt het absoluut noodzakelijk dat, als je bij wet in de grondrechten treedt, hetgeen mogelijk is, je dat doet op grond van het overtuigend aantonen dat je het doel bereikt dat je beoogt. Je moet kunnen aantonen dat het doel dat je beoogt met de wet, waarmee je in de grondrechten treedt, daadwerkelijk wordt bereikt. De PvdA kan dat uit de huidige evaluatie niet afleiden. De VVD-collega stelde dat ook in klip-en-klare bewoordingen. Dat is de reden dat wij hebben gevraagd om het alsnog laten uitvoeren van een dergelijke evaluatie.

Wat ons betreft gaat het om een onafhankelijke en wetenschappelijke evaluatie, met de volgende doelstelling. Ik heb die zojuist al aangegeven, maar de minister is daar nog niet op ingegaan. Ik herhaal het dus nog even. Wij pleiten voor een evaluatie, met als vraag hoe het woningzoekenden is vergaan aan wie een woonvergunning is geweigerd, welke effecten dat heeft gehad op de andere wijken, of de wet daadwerkelijk effect heeft gehad op de leefbaarheid van de aangewezen gebieden en hoe een en ander heeft uitgewerkt in de gebieden waar de doelgroep zich wel heeft kunnen vestigen. Dat zijn de concrete vragen die wij hebben geformuleerd. Ik vraag de minister nogmaals of hij bereid is nog dit jaar een dergelijke evaluatie te laten uitvoeren, en om, als de evaluatie er is, verzoeken die hem worden voorgelegd over het van toepassing verklaren van de wet niet te honoreren als de evaluatie negatief is uitgepakt. Iets algemener geformuleerd, verzoek ik de minister de uitkomsten van de evaluatie te betrekken bij toekomstige beslissingen ten aanzien van verzoeken van gemeenten om de wet van toepassing te verklaren.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 26, item 6, p. 10-11

Minister Blok: Mevrouw Ter Horst zei op zich de notie te delen dat onorthodoxe problemen aanleiding kunnen geven tot onorthodoxe maatregelen en dat de Huisvestingswet zelf in feite ook al een aantal inkaderingen van grondrechten bevat, maar dat de Rotterdamwet toch echt een stap verder gaat. Dat ben ik met haar eens. Zij vraagt mij om in een zwaardere, wetenschappelijk onderbouwde evaluatie in te gaan op de effecten van deze wet en om daarbij op een aantal criteria te toetsen. Ze vraagt mij ook om dat dit jaar te doen en de uitkomsten van die evaluatie te betrekken bij de verdere toepassing van de wet. Ik ben graag bereid om zo'n wetenschappelijke evaluatie te laten doen. Ik kan beloven dat ik die dit jaar start, maar ik kan niet garanderen dat ik de uitkomsten ook dit jaar heb. Daar vraag ik begrip voor, niet omdat ik zou willen vertragen, maar ik kan mij voorstellen dat juist zorgvuldigheid ertoe leidt dat de uitkomst er pas volgend jaar komt. Het kan ook niet later dan dat. Die uitkomst zal ik natuurlijk delen met de Kamer, waarbij ik zal aangeven op welke manier ik die zal verwerken in de toepassing van deze wet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Transformeren bedrijfspanden naar woonruimte (32.769 / 33.966) (T02073)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Boxtel (D66), toe haar een brief met cijfermatige informatie over het transformeren van bedrijfspanden naar woonruimte toe te zenden.


Kerngegevens

Nummer T02073
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bedrijfsruimten
woningcorporaties
woonruimten
Kamerstukken Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (33.966)
Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (32.769)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 3 - blz. 19

De heer Van Boxtel (D66): De nieuwe initiatieven komen niet alleen van de huurders. De woningcorporaties komen zelf ook met ideeën om hun kerntaak efficiënter te vervullen. Een voorbeeld is de omzetting van leegstaande kantoorpanden in woningen voor doelgroepen, zoals ouderen en studenten. Collega De Vries gaf net een mooi voorbeeld uit Oost-Groningen. Er zijn ook heel goede voorbeelden te noemen, maar er zijn natuurlijk ook veel voorbeelden te geven van plaatsen waar nog te weinig gebeurt. Mijn fractie is benieuwd hoe de minister aankijkt tegen de initiatieven om lege kantoorpanden om te bouwen naar woningen voor doelgroepen als ouderen en studenten. Vindt hij dat er voldoende tot stand komt? Zijn de initiatieven rendabel? En op welke termijn zullen er grootschalige initiatieven van de grond komen? Het blijft namelijk een merkwaardig fenomeen dat er aan de ene kant sprake is van een stagnerende woningbouwmarkt, terwijl er aan de andere kant vooral in de Randstad sprake is van een dramatische leegstand in kantoorpanden.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 5

Minister Blok: De heer Van Boxtel vroeg of er voldoende voortgang wordt gemaakt bij het transformeren van bedrijfspanden, met name kantoren, naar woonruimte. Wij hebben daarvoor indertijd speciaal een vermindering van de verhuurderheffing opgenomen. Het is inderdaad een belangrijk onderdeel van mijn beleid om dat te stimuleren, niet alleen langs de route van de verhuurderheffing. Wij hebben ook de bouwregelgeving vereenvoudigd, zodat de regelgeving die van kracht was ten tijde van de bouw van het gebouw toegepast mag worden in plaats van de nieuwe regelgeving. Wij hebben tijdelijke verhuur makkelijker gemaakt. Dat leidt inderdaad tot resultaat. Gisteren mocht ik in Delft een voormalig zusterhuis van een psychiatrische inrichting openen dat nota bene op initiatief van studenten zelf was getransformeerd naar studentenhuisvesting met gebruikmaking van de mogelijkheid van tijdelijke verhuur, waardoor het gebouw in ieder geval voor tien jaar voor studenten beschikbaar is gekomen. Dat kon gelukkig snel en dat kan ook kostendekkend. De Tweede Kamer heeft mij daarnaast gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om bij transformatie het woningwaarderingssysteem niet toe te passen om met name in de duurdere steden de bouw van kleinere appartementen in voormalige kantoren aan te moedigen. Ik zal binnenkort de mogelijkheden daartoe schetsen aan de Kamer.

De heer Van Boxtel (D66): Eén mooi voorbeeld uit Delft is prachtig, maar ik zou het graag wat meer op macroniveau vertaald zien. Wij hebben het inderdaad voor een deel gevrijwaard van de verhuurderheffing. Soms lees ik berichten in de pers, vaak in Het Financieele Dagblad, over echt enorme percentages leegstand: 30%, 35% van de bestaande kantoorruimte. Eén voorbeeld in Delft dicht dat gat niet. Ik zou het interessant vinden om te weten of de minister een beetje kan bijhouden of het echt zoden aan de dijk zet.

Minister Blok: De heer Van Boxtel zal mij vergeven dat ik nog een beetje nageniet van studenten die zelf het initiatief hebben genomen om zo'n gebouw te transformeren, maar ik ben het ook met hem eens dat dat statistisch een steekproef is. Ik kan nu allerlei mooie voorbeelden noemen uit Nieuwegein, Den Haag of andere plaatsen waar het goed loopt. Ik heb in ieder geval niet uit het hoofd een beeld van de totale aantallen in Nederland, maar ik zeg graag toe dat wanneer ik dat boven tafel kan krijgen, ik dat met de Kamer deel. Wij hebben een aanjaagteam dat gemeenten bijstaat om die transformatie beter mogelijk te maken, dus er is ongetwijfeld meer cijfermatige informatie beschikbaar dan ik nu uit het hoofd kan leveren. Die krijgt de Kamer schriftelijk van mij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Analyse financiële positie woningcorporaties (32.769 / 33.966) (T02075)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Boxtel (D66), toe een nadere analyse van de financiële positie van de woningcorporaties naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02075
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 juni 2016
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen analyse
financiële positie
woningcorporaties
Kamerstukken Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (33.966)
Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (32.769)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 3 - blz. 19

De heer Van Boxtel (D66): Ik kom op de reserves van de woningcorporaties. Het is begrijpelijk dat woningcorporaties een financiële buffer nodig hebben om ten tijde van nood niet te hoeven terugvallen op een waarborgfonds of overheidssteun. Het kan echter niet de bedoeling zijn dat de woningcorporaties een heel groot vermogen opbouwen terwijl dat geld eigenlijk geïnvesteerd zou moeten worden ten behoeve van hun kerntaak. Mijn fractie wil graag van de minister vernemen hoe het gesteld is met de financiële reserves van de corporaties. Zijn die nu toegenomen of geslonken ten gevolge van de verhuurderheffing? En wat betekent dit voor de huurders? Ik heb een maand geleden een bericht gezien —ik geloof in de ESB — dat de reserves van de corporaties enorm gestegen zijn. Het zou merkwaardig zijn als dat klopt. Misschien kan de minister dit bericht verifiëren, omdat wij hier nog geen anderhalf jaar geleden rondom de verhuurderheffing de dramatische vertoning hebben gehad alsof bijna alle corporaties in Nederland naar het rijk der verdoemden zouden worden verwezen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 14

Minister Blok: De heer Van Boxtel vroeg hoe de financiële positie van de corporaties zich heeft ontwikkeld en verwees naar cijfers die daarover recentelijk zijn gepubliceerd. Het Centraal Fonds heeft inderdaad in de cijfers over 2013 laten zien dat de solvabiliteit, het weerstandsvermogen van de corporatiesector als geheel, zich positief ontwikkelt; positiever dan bij de ramingen die ik aan deze Kamer heb laten zien toen we het debat over de verhuurdersheffing voerden. Toen was er de zorg dat de corporatiesector financieel in de problemen zou komen en geen ruimte meer zou hebben om te investeren. Ik heb naar aanleiding van deze cijfers gezegd dat die er naar mijn overtuiging toe leiden dat corporaties de ruimte hebben om, met name in de bestaande voorraad waar een grote isolatieslag te slaan is, toch weer wat steviger te investeren.

De heer Van Boxtel (D66): Ik zou die gegevens, door de minister geverifieerd, heel graag krijgen. Ik ben gewoon echt benieuwd naar de exacte omvang van de solvabiliteitsreserve. Ik weet dat een deel van dat geld vast zit. Er is echter ook een flexibel deel. Het zal dus echt interessant zijn om de komende jaren bij schaarse rijksbegrotingsmiddelen te bekijken of die bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de woningmarkt, met name in de sociale huur — terug naar de kerntaak — ook echt geleverd wordt. Dat geldt zowel voor nieuwbouw als voor onderhoud, ook onder de titel duurzaam onderhoud. Willen we dat een beetje kunnen volgen, dan is het echt van belang dat we die cijfers kennen. We zijn de Tweede Kamer niet, maar gelet op het feit dat wij hier zo'n zwaar debat over de verhuurdersheffing en de impact daarvan hebben gehad, denk ik dat het ook voor de Eerste Kamer buitengemeen belangrijk is om daar macro zicht op de hebben. Niet iedere corporatie zal evenveel solvabiliteit hebben; ik wil best nuanceren. Het beeld wijkt echter echt af van wat wij anderhalf jaar geleden dachten. Dat vind ik wel een beetje een gekke constatering.

Minister Blok: Ik deel met de heer Van Boxtel dat het in ieder geval positief is dat de cijfers zich beter ontwikkelen dan toen leek. De cijfers waarnaar ik verwijs zijn openbare cijfers van het Centraal Fonds. Ik ben graag bereid om een nadere analyse met de Eerste Kamer te delen over hoe die verschillen zijn opgebouwd. Er zit een component huurontwikkeling en een component rente in. Die zal ik graag met de Kamer delen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hiaten door regio-indeling (32.769 / 33.966) (T02076)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor (CDA), toe snel een beslissing te nemen voor regio's waar een ontheffing nodig is wanneer een niet-dominante corporatie daar toch wil gaan bouwen.


Kerngegevens

Nummer T02076
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen ontheffingen
regio-indeling
woningcorporaties
Kamerstukken Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (33.966)
Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (32.769)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 3 - blz. 2-3

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): We kunnen in theorie van alles bedenken, maar dat betekent niet dat de werkelijkheid zich daarnaar voegt. In het voorstel wordt vastgelegd dat corporaties zich moeten terugtrekken op het gebied waar ze de meeste woningen hebben. Ik noem enkele gevolgen daarvan. Het zou betekenen dat Amersfoort de twee corporaties zou kwijtraken waar het zijn woningbouwopgave mee realiseert, namelijk De Alliantie en Portaal, want die zitten in andere gemeenten, in andere gebieden forser in de aantallen. Amersfoort in last. Ik noem nog een voorbeeld met dank aan het lijfblad van Aedes. Als corporatie Wooncompagnie in de kop van Noord-Holland zich beperken zou tot het noordelijk deel, dan is er in delen van de regio Waterland geen corporatie meer actief. Andersom geldt hetzelfde. Als regio Purmerend het kerngebied zou worden, dan heeft het noorden een probleem, aangezien het daar in grote delen de enige sociale verhuurder is.

In onze ogen kan dit niet de bedoeling zijn. Nu kennen we de mogelijkheden van het aanwijzen van woningmarktregio's en de rol van gemeenten daarin. Maar dat kost tijd en het kan toch niet zo zijn dat de wetgever, dan wel de wetgeving, dusdanig belemmerend gaat werken, dat de volkshuisvesting in niet onaanzienlijke delen van ons land op zijn gat komt te liggen. Wij vragen de minister of hij dit probleem herkent en, zo ja, wat hij hieraan gaat doen of welke praktische oplossing hij hiervoor aan kan dragen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 8

Minister Blok: Mevrouw De Vries vroeg of de regio-indeling zou kunnen leiden tot hiaten. Zij noemde het voorbeeld van Amersfoort, waar niet één dominante corporatie is, en Noord-Holland, waar in een deel van de provincie geen echt dominantie corporatie is. De procedure die ik volg, is dat ik eerst de gemeenten uitnodig om met voorstellen te komen voor de woningmarkt in regio's. Ook hier geldt dat als die er niet komen, ik uiteindelijk een knoop zal doorhakken. Onderdeel daarvan is — dat staat ook zo in de wet — dat voor het geval er in een gebied onvoldoende toegelaten instellingen of onvoldoende kapitaalkrachtige toegelaten instellingen zijn om een nieuwe opgave te kunnen bouwen, er een ontheffingsmogelijkheid is die een toegelaten instelling kan aanvragen. Er is dus een maatwerkartikel om te voorkomen dat er eigenlijk niet meer gebouwd kan worden.

De voorzitter: Mevrouw De Vries, kort graag.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Ja hoor, maar dit voorkomt misschien een vraag in tweede termijn. Er is dus een mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen. Ten aanzien van de regio-indeling zei de minister dat hij na een jaar zegt: zo gaan we het doen. Als die ontheffingsmogelijkheid er is, wat voor tijd is daar dan mee gemoeid? Er zullen immers procedures voor doorlopen moeten worden. Het betekent gewoon een knip in het volkshuisvestingsbeleid.

Minister Blok: De ontheffingsmogelijkheid kan worden aangevraagd door een woningcorporatie. Ik heb sterk het vermoeden dat een paar corporaties zich al vroeg bij mij zullen melden. Formeel is dat nog niet gebeurd, maar ik spreek wel eens corporaties die zeggen dat zij zich al vroeg bij mij zullen melden en zullen vragen of zij, gezien de gebieden waarin zij in werken, een ontheffing kunnen krijgen. Daar zal ik de gemeenten in dat gebied een visie op vragen, omdat ik wil voorkomen dat gemeenten tegen elkaar uitgespeeld worden. Als zo'n ontheffing wordt aangevraagd, zie ik geen reden waarom ik daar heel lang over zou moeten delibereren. We hebben een jaar om de opbouw van die volkshuisvestingsregio's plaats te laten vinden. Volgens mij moeten we in de loop van dat jaar ook deze afweging kunnen maken.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Nog een keer heel kort. Er zijn al gemeenten die druk bezig zijn om te kijken hoe ze het voor volgend jaar allemaal moeten doen en welke opgaven er liggen. Daarbij is altijd de vraag aan de orde met welke corporatie zij dat kunnen doen. Als dat vrij snel zou kunnen, is dat een praktische oplossing. Als het echt een halfjaar of zoiets gaat duren, ontstaat er een lacune. Dan zou je een creatieve manier moeten vinden waardoor het proces veel sneller verloopt. Als de minister zegt dat hij bereid is om te bekijken of dat gaat, is er volgens mij een maatwerkoplossing.

Minister Blok: Zeker. Hoe eerder een corporatie die het betreft zich bij mij meldt, hoe sneller we daarmee aan de slag kunnen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 15

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Er is gesproken over de theorie versus de praktijk en bijvoorbeeld over situaties als in Amersfoort, waarbij woningmarktregio's dan wel corporaties zich moeten terugtrekken en er dus ineens ergens een hiaat ontstaat. Als een corporatie vraagt om een ontheffing, dan vertrouwen wij erop dat de minister die zo spoedig mogelijk afwikkelt, zodat er geen gat ontstaat waardoor een gemeente niet meer weet met wie hij zijn volkshuisvestingsbeleid moet uitvoeren.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 20

Minister Blok: Mevrouw De Vries vroeg of ik kon toezeggen dat ik snel een beslissing zal nemen voor regio's waar een ontheffing nodig is wanneer een niet-dominante corporatie daar toch wil gaan bouwen. Dat zeg ik graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toegang tot informatie woningcorporaties (32.769 / 33.966) (T02077)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Schouwenaar (VVD), toe dat hij terugkomt op de toegang tot informatie van woningcorporaties voor journalisten, marktpartijen, belangenorganisaties, bewoners en andere betrokkenen, mede in relatie tot de Wet openbaarheid van bestuur. 


Kerngegevens

Nummer T02077
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Kamerleden Mr. J.M. Schouwenaar (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen openbaarheid
woningcorporaties
Kamerstukken Novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (33.966)
Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (32.769)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 3 - blz. 5

De heer Schouwenaar (VVD): Allereerst het vergroten van de openbaarheid. Er is al veel openbaar, maar er kan nog meer openbaar gemaakt worden, actief en passief; maximaal. De WOB in de semipublieke sector. Het zou vooral preventief kunnen werken. Thorbecke zei het al: "Niets werkt zo zuiverend als het licht der openbaarheid."

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 14

Minister Blok: Ik ben het met de heer Schouwenaar eens dat openbaarheid van gegevens daarbij een heel belangrijke rol speelt. Ik prijs Aedes voor de benchmark die het heeft opgesteld. Dat vind ik een goede stap. Ik heb de hoop dat de deelname nog zal toenemen. Ik ben, mede naar aanleiding van een motie van de heer Van der Linde uit de Tweede Kamer, aan het kijken naar verdere mogelijkheden om informatie openbaar te maken. Daarbij moet ik mij natuurlijk wel binnen de rechtsregels rond vertrouwelijkheid bewegen. Het is echter ook mijn ambitie om gegevens van instellingen met een publieke taak en een staatsgarantie zo veel mogelijk openbaar te maken.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 16-17

De heer Schouwenaar (VVD): Mijn laatste punt betreft de openbaarheid. Ik ken uiteraard de motie of het amendement, dat weet ik niet, ingediend door het lid Van der Linde in de Tweede Kamer over de open data. Heel grof gezegd gaat dat over actieve openbaarheid en over de hele sector. Ik heb het ook over passieve openbaarheid en de individuele toegelaten instelling. Wil de minister ernst maken met de gevleugelde woorden van zijn collega Thorbecke? Bij openbaarheid denk ik niet aan nog meer informatie voor de toezichthouders. Dat is al goed geregeld. Het gaat over toegang tot informatie voor mensen die betrokken en geïnteresseerd zijn en die ook recht hebben op die informatie. Journalisten, marktpartijen, belangenorganisaties, bewoners et cetera. Zij zouden maximale toegang moeten krijgen wanneer zij daarom vragen. Waarom? Vanwege het preventieve effect dat van die openbaarheid uitgaat.

Corporaties zouden voortdurend openheid van zaken moeten kunnen geven, zonder zich daarbij te kunnen beroepen op een weigeringsgrond. Dat voortdurende besef van verantwoording moeten afleggen, zet een rem op onverantwoord handelen. Corporaties moeten niet te snel een beroep op een weigeringsgrond mogen doen. Zij dienen een openbaar belang. Begrippen als bedrijfsgevoeligheid of concurrentie passen niet goed bij het openbare belang. De WOB hoort bij de semipublieke sector, als middel om riskant gedrag te voorkomen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 23, item 8 - blz. 21

Minister Blok: Dan kom ik bij de door de heer Schouwenaar geformuleerde en breed gedeelde wens naar toegang tot informatie bovenop de extra informatie die in deze wet geborgd is. Ik ben bereid om te kijken of er een haakje te maken valt in de WOB naar woningcorporaties. Ik zeg dit in alle openheid, want ik kan niet garanderen dat het uitvoerbaar is. Het is een nadrukkelijke wens, dus ik zeg u graag toe dat ik erop terugkom. Los daarvan streef ik ook buiten de WOB zo veel mogelijk naar open data van de kant van woningcorporaties.


Brondocumenten


Historie