Rappelabele toezeggingen Financiën (Februari 2013 rappel)



Dit is het rappel tot 02-01-13.

 




Toezegging Beslag op kredietruimte (30.322) (T00415)

De staatssecretaris zegt toe om het beslag op kredietruimte te gaan monitoren en de Kamer hierover verslag uit te brengen.


Kerngegevens

Nummer T00415
Oorspronkelijke nummer tz_FIN_2007_31
Status voldaan
Datum toezegging 25 september 2007
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Kamerstukken Versterking fiscale rechtshandhaving (30.322)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2007-2008, nr. 1

Blz. 34

De heer Essers (CDA): Dat punt is nu net in discussie in het kader van de herziening van het faillisements- en insolventierecht. Wij wachten op het advies van de commissie-Kortmann en wij vinden dat wij dit onderwerp in het kader van die discussie moeten bespreken. Om de regering uit te nodigen de maatregelen rond het beslag van de kredietruimte op te schorten tot dit debat heeft plaatsgevonden, dien ik een motie in die is ondertekend door alle woordvoerders in dit debat. (motie 30322, F)

Blz. 37

Staatssecretaris De Jager: De ingediende motie zou raken aan de kern van het systeem van de betaalrekening en is dus helaas daarom niet mogelijk. Ik wil een klemmend beroep op alle indieners doen om dat punt wel toe te staan in de wet, in ruil voor een toezegging van mijn kant dat wij het monitoren en dat ik eventueel in uw Kamer verslag kom doen over of dit wel of niet tot problemen leidt. […] Ik kan u de toezegging doen dat wij dat zeer nauw zullen monitoren. Als u dat wenst, willen wij het graag invoeren in 2008, gelet op het nieuwe betalingssysteem, het nieuwe inningssysteem van de Belastingdienst. Ik kan u toezeggen dat wij daar 1. kleine vorderingen op gaan innen en dat wij dat 2. gaan monitoren, zodat wij met u kunnen afstemmen wat de gevolgen daarvan zijn. Wij kunnen ook beginnen met het incasseren van de relatief wat kleinere bedragen en dat vervolgens uitbreiden indien de eerste golf van incasso’s goed verloopt en dit met u bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie doelmatigheidsbepaling (31.205/31.206) (T00429)

De staatssecretaris zegt toe dat de doelmatigheidsbepaling inzake artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) na een redelijke termijn wordt geëvalueerd. De Kamer wordt hierover geïnformeerd. De commissie heeft op 18 mei 2010 de minister van Financiën verzocht in 2011 een specifiekere evaluatie van de AWR aan te bieden die tevens inzicht biedt in de financiële opbrengst van de maatregel.


Kerngegevens

Nummer T00429
Oorspronkelijke nummer tz_FIN_2008_16
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2007
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2008 (31.206)
Belastingplan 2008 (31.205)


Uit de stukken

Handelingen I 2007-2008, nr. 15 – 637

Staatssecretaris De Jager: Ik ben blij dat ik de leden van de Eerste Kamer zover heb gekregen dat zij zich, net als de Tweede Kamer, achter het voorstel scharen om artikel 64 AWR weer in behandeling te nemen. De heer Biermans vroeg mij in dit verband om de toezegging dat de doelmatigheidsbepaling na een redelijke termijn wordt geëvalueerd. Ik kan hem dat toezeggen en ook dat ik de Eerste Kamer daarover te zijner tijd zal informeren. Ik heb er in ieder geval alle vertrouwen in dat het zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst naar tevredenheid zal verlopen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gepercipieerde pakkans bij fiscaal adviseurs (32.128) (T01173)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Biermans, toe een nadere analyse toe te passen om te achterhalen waarom de gepercipieerde pakkans bij adviseurs zo laag is.


Kerngegevens

Nummer T01173
Status voldaan
Datum toezegging 22 december 2009
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Belastingdienst
fiscaal adviseurs
Kamerstukken Belastingplan 2010 (32.128)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 14 – blz. 484

De heer Biermans (VVD): De leden van de VVD-fractie hebben er kennis van genomen dat de tevredenheid van de belastingbetalers – het woord klanten krijg ik niet uit mijn mond – weer is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Het gemiddelde rapportcijfer is een 6,7. […]

Een andere vraag die de rapportage oproept, is wat de verklaring is van het feit dat de gepercipieerde pakkans bij fiscaal adviseurs met 57% zo laag is. Wat betekent dit? Is dit verontrustend en, zo ja, wat gaat de staatssecretaris daaraan doen?

Handelingen I 2009-2010, nr. 14 – blz. 504

Staatssecretaris De Jager: Hoe kan het dat de gepercipieerde pakkans bij adviseurs zo laag is? Dat is inderdaad een opvallend gegeven. Burgers en bedrijven denken er anders over. Het antwoord op deze vraag is eigenlijk dat ik het zelf ook niet weet. Het vergt nadere analyse. Ik heb de Belastingdienst gevraagd om met de adviseurs om tafel te gaan zitten om dit te bespreken. Wij willen meer grip op dit cijfer, meer achtergrond rond dit cijfer krijgen. Ze zijn absoluut een belangrijke schakel tussen de Belastingdienst en ondernemers, zeker voor het mkb. Daar betrekken wij ze dan ook duidelijk bij, bijvoorbeeld als het gaat om horizontaal toezicht. Ik ben daarom heel benieuwd hoe dit cijfer tot stand is gekomen. Dat gaan wij ook met ze bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoering Code Banken (32.500) (T01248)

De minister-president, minister van Algemene Zaken, zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Noten en Kox, toe de uitvoering van de Code Banken scherp in de gaten te houden en maatregelen te nemen indien de resultaten niet bevallen.


Kerngegevens

Nummer T01248
Status voldaan
Datum toezegging 7 december 2010
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
drs. H.C.P. Noten (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Code Banken
rapportage
uitvoering
Kamerstukken Miljoenennota 2011 (32.500)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 10 - blz. 5

De heer Noten (PvdA): Tot slot. Dit kabinet gebruikt grote woorden voor klein beleid. Dit kabinet kiest voor de vrijheid om 130 km/u op de snelweg te rijden. Het kiest voor de vrijheid om te roken in het café. Het kiest voor de vrijheid van banken om de zelf opgelegde code naast zich neer te leggen. Het kiest voor de vrijheid om winst te maken in de zorg, voor de vrijheid om zoveel mogelijk te consumeren, voor de vrijheid om energie te verspillen en voor de vrijheid om te vervuilen. Tot slot, dit kabinet vindt dat sommige mensen een beetje minder vrij zijn dan anderen.

(...)

Handelingen I 2010-2011, nr. 10 - blz. 10

De heer Kox (SP): Hoe het anders kan? Dat gaven wij al aan in ons verkiezingsprogramma Een beter Nederland voor minder geld. Daarin betalen de grootverdieners, de vermogenden, de banken, de grote bedrijven voor de crisis die ze zelf mee hebben veroorzaakt. En daarin beschermen we degenen met het minste geld, de minste mogelijkheden en de minste schuld aan het ontsporen van de economie. Dat lijkt ons verstandig. Maar deze regering maakt andere keuzes en dat mag ook. Dat betekent echter wel dat de banken nog steeds, ook volgens de commissie- Brugmans, de beloofde zelfregulering ontduiken. Van een bankenbelasting komt, alle drukdoenerij van onze minister van Financiën ten spijt, nog steeds niets, ook al sprak vrijwel elke partij erover voor de afgelopen Kamerverkiezingen. Economisch en maatschappelijk uiterst schadelijke bonussen blijven uitbetaald worden, de topsalarissen blijven top.

(...)

Handelingen I 2010-2011, nr. 10 - blz. 53

Minister Rutte: Een aantal leden heeft vragen gesteld over de Code Banken en meer in het bijzonder de commissie-Burgmans. Deze heeft afgelopen donderdag een zogenaamde voorrapportage uitgebracht over de uitkomst van de Code Banken. Ik ken de heer Burgmans goed, het is mijn oude baas. Hij schrijft in het rapport: er is nog veel werk aan de winkel. Als hij dat zegt, is er nog heel veel werk aan de winkel. Het staat er heel fraai. Het is wat mij betreft nu nog te vroeg om een oordeel te vellen over de Code Banken. De banken moeten een kans krijgen om verantwoording af te leggen over de naleving. In 2011 is er een eerste volledige rapportage over het boekjaar 2010 van de Monitoring Commissie. Wij houden die code en de uitvoering ervan scherp in de gaten; dat kan ik de Kamer verzekeren. Als het ons niet bevalt, zullen wij maatregelen treffen, bijvoorbeeld als de naleving onder de maat is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Om misbruik van het fiscaal systeem op de BES-eilanden te voorkomen en daarover te rapporteren (32.189/32.190/32.276) (T01261)

De staatssecretaris van financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Doek (CDA), Ten Hoeve (OSF), Ten Horn (SP) en Laurier (GroenLinks), toe dat de belastingdienst structureel gaat monitoren op enig misbruik van het fiscale systeem op de BES-eilanden. Verder zegt de staatssecretaris toe dat hierover in het belastingplan 2013 gerapporteerd zal worden. Daarnaast zegt de staatssecretaris toe dat reparatievoorstellen tussentijds ingediend zullen gaan worden als blijkt dat het fiscale systeem op de BES-eilanden niet werkt zoals verwacht. Deze zullen worden voorgelegd aan de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01261
Status deels voldaan
Datum toezegging 14 december 2010
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
drs. H. ten Hoeve (OSF)
dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Caribisch Nederland
fiscaal stelsel
Kamerstukken Invoeringswet fiscaal stelsel BES (32.276)
Douane- en Accijnswet BES (32.190)
Belastingwet BES (32.189)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 6

Doek (CDA):

Met betrekking tot de vestigingsplaatsfictie is onze fractie het met de regering eens dat de voorwaarden die aan lichamen worden gesteld om niet als gevestigd in Nederland te worden beschouwd, een voldoende barrière opwerpen voor het type offshorevennootschappen dat uitsluitend om fiscale redenen gevestigd zou worden op een van de BES-eilanden. Gezien de internationale gevoeligheid, waarbij ook Nederland sterk is betrokken, is het echter van het grootste belang dat de staatssecretaris de ontwikkelingen op dit vlak nauwgezet in de gaten houdt. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij dit gaat aanpakken?

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 7

Ten Hoeve (OSF):

De opbrengstbelasting en de vastgoedbelasting zijn waarschijnlijk in de omstandigheden van de drie kleine eilanden op zich een goede oplossing om de reële bedrijvigheid op een controleerbare manier te belasten en zelfs om allerhande andere bedrijven, financiële instellingen en stichtingen die aan de kwalificatie-eisen voldoen en die qua werkgelegenheid niet al te veel opleveren toch iets aan de overheid te laten bijdragen. Maar meer dan de vastgoedbelasting is het daarbij natuurlijk vooral cruciaal hoe de 5% opbrengstbelasting gaat uitpakken. Als het juist is wat Tax Justice ons voorhoudt, namelijk dat bij het doen van uitkeringen makkelijk deze belasting ontdoken kan worden, bijvoorbeeld door die uitkeringen in de vorm van leningen te verstrekken, dan zouden wij inderdaad een echt belastingparadijs creëren. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Kan hij zulk misbruik voorkomen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 9

Ten Horn (SP):

Gaat de koninkrijksregering in de Staat van het Koninkrijk rapporteren in welke mate alle landen binnen ons Koninkrijk aan deze uitgangspunten voldoen? Gaat zij ook in op de vraag of de landen daarbij mogelijk in elkaars vaarwater zitten in keuzes voor fiscale regelingen die bijvoorbeeld het vestigingsklimaat beïnvloeden? Gaan Curaçao en Sint-Maarten overigens voor 31 december aan de eis van een sluitende begroting voldoen? Kan de staatssecretaris de zorgen wegnemen dat we met deze fiscale BES-wetgeving in de buurt komen van een belastingparadijs, zoals collega Ten Hoeve ook al vroeg? Deze zorgen werden op het blog van het internationale Tax Justice Network nogmaals onder de aandacht gebracht.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 9

Laurier (GroenLinks):

In de tweede plaats leeft bij mijn fractie de vraag welk belastingklimaat op de BES-eilanden wordt gecreëerd. Op dat punt spreekt het Tax Justice Network, waarin een reeks gerenommeerde instellingen zijn verenigd, zijn zorg uit. De vraag wordt opgeworpen of binnen de grenzen van het land Nederland een belastingparadijsje wordt gecreëerd. De verdediging langs enerzijds de lijn van postbusbedrijven met tenminste drie medewerkers en een commercieel eigendom ter waarde van $50.000 en anderzijds de opbrengstbelasting die bepaalt dat 5% over de dividenden moet worden betaald, wordt in de ogen van dit netwerk te zwak geacht. Door middel van leningen zou bijvoorbeeld te gemakkelijk geld kunnen worden weggesluisd. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Ik sluit me ook aan bij de vraag van de heer Doek naar hoe dit soort ontwikkelingen in feite in de peiling wordt gehouden.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 14

Staatssecretaris Weekers:

Dan heeft mevrouw Ten Horn de vraag gesteld of de BES-eilanden een belastingparadijs zijn. Trouwens ook de heer Laurier heeft er een vraag over gesteld, waarbij verwezen is naar het Tax Justice Network. Het antwoord op de vraag of er op genoemde eilanden sprake is van een belastingparadijs is volmondig nee. Ik heb zojuist al even anekdotisch verwezen naar de brief die wij heden nog hebben gekregen. Wij maken met de BES-wetten een nieuw modern en eenvoudig stelsel binnen het Koninkrijk. Het is waar dat er geen traditionele winstbelasting in is opgenomen. Ik begrijp wat dat betreft ook zeer wat de gevoeligheden daarover zijn. Het is echter zeker geen belastingparadijsachtig stelsel. Ten eerste is als alternatief voor de afwezigheid van de traditionele winstbelasting een robuuste vastgoedbelasting en opbrengstbelasting ontworpen. Ten tweede is cruciaal dat de BES-eilanden in zeer ruime mate aan internationale informatievoorziening over belastingzaken meedoen. Ten slotte heeft de vestigingsplaatsfictie tot gevolg dat het fiscale stelsel voor de BES-eilanden enkel aantrekkelijk is voor reële bedrijven. Bedrijven zonder economische binding met de BES-eilanden worden actief ontmoedigd zich op de BES-eilanden te vestigen. Daarmee zit men naar mijn mening internationaal onmiddellijk aan de goede kant van de streep.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 20

Doek (CDA):

Ter zake van de vestigingsplaats van lichamen wacht ik met de staatssecretaris af waartoe dit leidt. Uiteindelijk is mij ook wel bekend dat ongetwijfeld zal worden geprobeerd om hiervan toch gebruik te maken, op een wijze die wij misschien "misbruik" zouden noemen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 20

Ten Hoeve (OSF):

Mijn tweede punt betreft de kwestie van het belastingparadijs. Ik help de staatssecretaris hopen dat dit helemaal niet gebeurt. Als er leningen worden verstrekt, zoals werd genoemd, zou ik me kunnen voorstellen dat weliswaar niet de eindafrekening wordt ontgaan, maar betaling wel een heel eind kan worden opgeschoven. Dan zou dat misschien toch heel aantrekkelijk kunnen zijn. Ook de heer Doek heeft gevraagd om dit te blijven monitoren. Ik denk dat er wel op moet worden gelet wat hierbij gebeurt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 21

Laurier (GroenLinks):

Ik ga verder met het belastingparadijs, om het zo maar even te noemen. De staatssecretaris zegde toe dat de vinger aan de pols zou worden gehouden en dat het gemonitord zou worden. Dat vinden wij heel belangrijk. Het is nu een beetje een welles-nietesspel over de vraag of de verdedigingslijnen voldoende zijn. Misschien kan de staatssecretaris in tweede termijn nog iets zeggen over de wijze van monitoren. Ziet hij in de verslaggeving ook een rol voor de Eerste Kamer?

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 23

Staatssecretaris Weekers:

De heer Doek, de heer Laurier en anderen hebben gewezen op de vestigingsplaats van lichamen. Zij zeiden: zorg ervoor dat er geen paradijselijke situatie ontstaat! Wij zijn ervan overtuigd dat er geen paradijselijke situatie ontstaat, maar wij zullen de vinger aan de pols houden. Het is niet de bedoeling dat deze situatie zal ontstaan. De heer Laurier vroeg hoe wij dat gaan monitoren. De belastingdienst aldaar zal dat structureel in de gaten houden. Mochten er vanuit de fiscale rechtspraktijk bepaalde signalen komen, dan ontvang ik die graag. Ik wil daarover rapporteren bij het belastingplan 2013. Dat lijkt mij een goed moment om hierop terug te komen. Mochten wij tussentijds zien dat zaken niet lopen zoals wij nu verwachten, dan zal ik uiteraard onmiddellijk reparatievoorstellen doen. Die zal ik dan expliciet aan de Kamer voorleggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie bedrijfsopvolgingsregeling op korte termijn (32.504/32.505/32.401) (T01326)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Essers en Ten Hoeve, toe dat de regering de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet op korte termijn zal evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01326
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
drs. H. ten Hoeve (OSF)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bedrijfsopvolgingsregelingen
schenk- en erfbelasting
Successiewet 1956
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 16

De heer Essers (CDA):

Wij zijn verheugd dat hij de vereenvoudiging van het belastingstelsel hoog in het vaandel heeft staan. Wij kunnen in dit verband volledig de veronderstelling van de staatssecretaris in de memorie van antwoord beamen dat de huidige bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet in de praktijk zeer lastig uitvoerbaar is. Wij moedigen de staatssecretaris dan ook aan om zijn aanbod in de memorie van antwoord, om deze regeling desgewenst eenvoudiger te maken, door te zetten. Hij zal daarbij de CDA-fractie aan zijn zijde vinden. Maar ook de huidige bedrijfsopvolgings- en doorschuivingsregelingen in de inkomstenbelasting blinken bepaald niet uit door consistentie en helderheid. Er is echt behoefte aan een integrale, coherente regeling hiervan.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 25

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik ben blij dat de faciliteiten voor de mkb-beleggingen niet doorgaan, want die zouden voor heel ingewikkelde regelgeving hebben gezorgd. Daar is vorig jaar al uitgebreid voor gewaarschuwd. In dit verband verbaast mij ook niet dat de Bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet uitvoeringsproblemen geeft, want ook die is te ingewikkeld gemaakt en ook daarvoor had ik vorig jaar al gewaarschuwd. Wat zal de staatssecretaris tegen dit laatste doen? Heeft hij daarvoor plannen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 5

Staatssecretaris Weekers:

Er zijn vragen gesteld door de heren Ten Hoeve en Biermans over de regeling voor bedrijfsopvolging in de erf- en schenkbelasting. De heer Essers heeft gevraagd om daarbij ook de inkomstenbelasting te betrekken. De aangepaste bedrijfsopvolgingsregeling is pas net van kracht. De evaluatie zal over twee jaar plaatsvinden. Ik zou het daar naartoe kunnen verplaatsen om die hele discussie te voeren. Als hier in de Kamer een gevoelen heerst dat dit toch echt veel sneller zou moeten worden aangepakt, dat dit eerder tegen het licht zou moeten worden gehouden, dan ben ik daar uiteraard van harte toe bereid. Er is ook terecht gewezen op het punt dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel op het laatste moment heeft geamendeerd, waardoor het nog wat complexer is geworden. Als de Eerste Kamer zegt dat het gewoon kan worden meegenomen in de evaluatie over twee jaar, dan doe ik dat.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 5-6

De heer Essers (CDA):

Ik kan bevestigen dat wij heel veel geluiden uit de praktijk vernemen dat dit echt op grote problemen stuit. Dus hoe eerder hoe beter, zou ik zeggen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 6

Staatssecretaris Weekers:

Dan zeg ik graag toe dat ik hier sneller naar zal kijken en dat ik daar niet nog twee jaar mee wacht.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 39

De heer Essers (CDA):

Ik ben blij met de toezegging dat de bedrijfsopvolgingsregeling, met name die in de Successiewet, schenk- en erfbelasting, op de kortst mogelijke termijn opnieuw wordt bekeken en dat wij daarop niet twee jaar hoeven te wachten. Daaruit blijkt dat deze staatssecretaris vatbaar is voor geluiden uit de praktijk. Bovendien blijkt daaruit dat amendementen die op het allerlaatste moment door de Tweede Kamer worden aangenomen, nogal eens tot grote problemen aanleiding geven omdat er niet echt een goede gedachtewisseling over heeft plaatsgevonden. Dat is bij dit amendement, waarmee beoogd wordt om de regeling voor de bedrijfsopvolging in de Successiewet op de schop te gooien, ook het geval.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 43

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik was erg blij met de toezegging van de staatssecretaris op een vraag van de heer Essers. De staatssecretaris zegt dat hij onmiddellijk begint met de evaluatie en met het kijken naar eventuele wijzigingen in de bedrijfsopvolgingsregeling. Het komt mij inderdaad voor dat dit vrij urgent is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitstel integrale Vpb-heffing woningcorporaties (32.504/32.505/32.401) (T01329)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Biermans, Essers en Leijnse, toe dat de regering de integrale Vpb-heffing op de woning-corporaties een jaar uit stelt. Verder heeft de staatssecretaris de Kamer een nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven toegezegd. De staatssecretaris zal in relatie tot deze nota artikel 2 en artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting tegen het licht houden.


Kerngegevens

Nummer T01329
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen vennootschapsbelasting
zorg-woningbouwcorporaties
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 9

De heer Leijnse (PvdA):

Laat ik beginnen met een thema dat in deze Kamer eerder veel aandacht heeft gekregen:de integrale Vpb-heffing op de woningcorporaties. Deze heffing is in 2008 ingevoerd, maar niet dan nadat deze Kamer in een door mij medeondertekende motie van geachte afgevaardigde de heer Essers enige bedenkingen tot uitdrukking had gebracht over de mogelijk negatieve effecten ervan op de positie van de woningcorporaties. Wellicht indachtig die motie heeft de Inspecteur der Belastingen in een aantal gevallen vrijstelling van de heffing verleend waar het corporaties betrof die geheel of grotendeels woningen verschaffen aan ouderen en zorgbehoeftigen. Het lijkt in het kader van het ouderen- en zorgbeleid verstandig de investeringscapaciteit van deze corporaties niet door belastingheffing te beperken. In die zin kan men de door de inspecteur verleende vrijstellingen dus ook politiek billijken. De minister heeft echter eind 2009 anders beschikt. Hij meent dat het beroep op de vrijstellingsbepaling in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet kan worden gehonoreerd. De dertien zorgcorporaties die het betreft, zijn daardoor met terugwerkende kracht alsnog onder de Vpb-heffing gebracht. Daarbij gebruikt de minister als argument dat voor het verlenen van de vrijstelling de betreffende corporaties allereerst lichamen van algemeen nut moeten zijn. Waarom de minister de zorgcorporaties op voorhand niet als zodanig beschouwt, blijft vaag. Dit volgt niet uit de letter van de wet, noch uit de geest. De minister had hier dus ook voor een andere wetsinterpretatie kunnen kiezen en de inspecteur kunnen volgen. Die noodzaak klemt temeer omdat een voorgenomen wijziging van het financieringsregime van de zorgcorporaties het eveneens moeilijker zal maken voldoende investeringscapaciteit op te bouwen. Mijn fractie meent dan ook dat de regering er verstandig aan zou doen het beleidsbesluit van 8 december 2009 in te trekken en de vrijstellingsmogelijkheid voor zorgcorporaties in stand te laten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 15-16

De heer Essers (CDA):

Een ander punt betreft de behandeling van woningcorporaties, in het bijzonder de corporaties die zich toeleggen op ouderenhuisvesting. De heer Leijnse heeft daaraan een aantal woorden gewijd. In het kader van de behandeling van het Belastingplan 2008 heeft de Eerste Kamer unaniem de motie-Essers aangenomen die onder andere inhield dat de fiscale behandeling van woningbouwcorporaties ten principale dient te worden vastgelegd in een wet op de maatschappelijke onderneming. De verwachting was toen dat die wet er in 2008 zou komen. Inmiddels is het wetsvoorstel door de regering ingetrokken. De integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningbouwcorporaties is sinds 2007 niet meer ten principale ter discussie gesteld. In het verlengde hiervan speelt op dit moment de problematiek van een kleine groep – ongeveer 20 – woningbouwcorporaties die zich toelegt op ouderenhuisvesting. Op grond van een beleidswijziging dreigt voor deze groep de vrijstelling van vennootschapsbelasting, vastgelegd in artikel 5, lid 1, onderdeel c, sub twee, Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met ingang van 1 januari 2011 te vervallen. Naar verwachting zal het niet meer van toepassing zijn van deze vrijstelling de getroffen woningbouwcorporaties nopen tot een forse reductie van de herontwikkeling en nieuwbouw ten behoeve van de ouderenhuisvesting. Daarbij dient te worden bedacht dat de winst die deze corporaties maken tijdens een projectperiode dient te worden gereserveerd om toekomstige herinvesteringen mogelijk te maken. Het belasten van deze "winsten" met vennootschapsbelasting brengt deze herinvesteringen in gevaar. Er lijkt ook geen goede reden te bestaan voor het intrekken van deze vrijstelling in een periode waarin er veel behoefte is aan nieuwbouw voor ouderen en het nu net de trend is om wonen en zorg van elkaar te scheiden. Daar komt bij dat de argumentatie om de vrijstelling in te trekken in strijd lijkt te zijn met de wettekst. De door de staatssecretaris gestelde eis dat behalve huisvesting ook zorg moet worden verleend, komt immers niet voor in artikel 5, lid 1, onderdeel c, sub 2, Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het argument dat geen sprake zou zijn van een instelling van weldadigheid of van algemeen nut lijkt ook niet te worden gesteund door de jurisprudentie. Ik mag in dit verband ook nog expliciet verwijzen naar HR 6 november 1957, BNB 1958/50 en, van recenter datum, Hof Den Bosch 24 januari 2008, V-N 2008/35.18, tegen welke uitspraak de staatssecretaris niet in cassatie is gegaan.

Niet voor niets heeft de wetgever in het verleden een subjectieve vrijstelling in de wet opgenomen voor het verlenen van huisvesting aan "bejaarden, gebrekkigen of wezen". Dat is de terminologie die in de wet staat; ietwat gedateerd. Omvat dit niet per definitie specialistische huisvesting die extra voorzieningen meebrengt en daardoor veel duurder is dan gewone huisvesting? De ouderenhuisvesters verstrekken die huisvesting tegen zodanig lage prijzen, dat er geen enkele concurrentie van beleggers en commerciële partijen lijkt plaats te vinden. Is dit niet een principieel verschil met verhuur van reguliere woonruimte? Het verstrekken van gespecialiseerde huisvesting aan bejaarden en behoeftigen onder de gemelde voorwaarden dient naar onze mening dan ook wel degelijk de behartiging van een algemeen belang. Dat geldt temeer nu deze huisvesting in een behoorlijk aantal gevallen plaatsvindt op medische indicatie. De stelling in het besluit van 8 december 2009 dat instellingen die zich nagenoeg uitsluitend bezig houden met de verhuur van bejaardenwoningen nimmer onder de vrijstelling kunnen vallen, lijkt dan ook te absoluut en te ongenuanceerd; daardoor zou de vrijstelling feitelijk een dode letter worden. Wij roepen de staatssecretaris dan ook op om dit beleidsbesluit vooralsnog niet uit te voeren, maar op korte termijn hierover in overleg te treden met de sector. Dit past ook binnen doel en strekking van de reeds genoemde motie-Essers, waarin wordt uitgegaan van een standstill van de huidige situatie totdat er een algehele evaluatie van de belastingplicht van woningcorporaties plaatsvindt. Wij vernemen overigens graag van de staatssecretaris binnen welke termijn wij deze overall evaluatie tegemoet kunnen zien.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 31

De heer Biermans (VVD):

Ouderenhuisvesting valt als het aan de staatssecretaris ligt niet langer onder een vrijstelling voor de Vpb. De motivatie van de staatssecretaris is dat een zorgcorporatie met louter verhuur van vastgoed geen lichaam van algemeen nut is. Ik ga niet helemaal in op dit thema, want enkele andere woordvoerders hebben dat al uitstekend gedaan. Ik beperk me tot de volgende vragen. Ziet de staatssecretaris het wel goed? Zou het niet zo zijn dat ouderenhuisvesting zonder de inzet van die lichamen überhaupt niet gerealiseerd wordt? En zou dat niet de reden moeten zijn waarom die lichamen wél onder een vrijstelling zouden moeten vallen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 17-18

Staatssecretaris Weekers:

Dan kom ik bij de zorg-woco’s. De vrijstelling van artikel 5, lid 1, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting is een archaïsche bepaling, die dateert uit 1956. Dat kun je alleen al zien aan de woorden die daarin zijn gekozen en die niet meer de woorden van vandaag zijn. In dat opzicht begrijp ik de verwondering bij een aantal leden van deze Kamer. De wetgever had destijds hierbij bejaardenhuizen voor ogen, die op dat moment een nieuw fenomeen waren. In de tussentijd hebben zich op het gebied van wonen en zorg de nodige maatschappelijke ontwikkelingen voorgedaan, zonder dat die bepaling is aangepast. Ook heeft zich de ontwikkeling voorgedaan dat de woningcorporaties vanaf 2008 integraal belastingplichtig zijn geworden. De reden hiervoor was dat woningcorporaties professionele organisaties zijn geworden, die vaak ook door schaalvergroting en samenwerking krachtige spelers op de woningmarkt als geheel zijn geworden. Door die belastingplicht is ook een gelijk speelveld ontstaan met andere belastingplichtigen die woningen verhuren. In Europees perspectief is dat ook van belang, want met de integrale belastingplicht is eventueel verboden staatssteun weggenomen.

Dan kom ik nu te spreken op de vrijstelling van de zorg-woco’s. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2009 een beleidsbesluit uitgebracht, waarin is opgenomen dat het louter verhuren van bejaardenwoningen niet onder de vrijstelling valt, omdat daarmee geen algemeen belang wordt gediend. Kennelijk kijkt uw Kamer anders aan tegen de invulling van het begrip  "algemeen nut" en de jurisprudentie lijkt op dit punt ook niet eenduidig. We hebben een uitspraak van het hof in Den Bosch en we hebben een uitspraak van het hof in Leeuwarden van afgelopen zomer. Daarin staat eigenlijk, kort samengevat: als er sprake is van verhuur van woningen, dan kun je niet zeggen dat dit een algemeen belang is, ook niet als de verhuur plaatsvindt aan een sociale categorie en dus sociale verhuur is. Dit moet als particulier belang worden beschouwd. Tegen die uitspraak is cassatie aangetekend.

Het is hier door meerdere fracties nogal indringend aan de orde gesteld en ik ben persoonlijk ook maar in dat artikel 5 gedoken. Dat roept inderdaad de nodige vragen op, dus ik heb daar nog eens heel goed over nagedacht. Onder mijn ambtsvoorganger zijn de gevolgen van dat beleidsbesluit voor de vennootschapsbelastingplicht voor de zorg-woco’s, die voorheen waren vrijgesteld, voor de duur van een jaar uitgesteld, waardoor het beleidsbesluit feitelijk per 1 januari 2011 in werking gaat treden. Ik denk dat het goed is om de status quo vooralsnog te handhaven, zeker gelet op de argumenten die hier uitgewisseld zijn.

De vraag die gesteld moet worden, is of dat artikel 5, dat in de jaren vijftig is geformuleerd, nog voldoet aan de wensen van deze tijd. In het regeerakkoord staat ook – en volgens mij leeft dat breed – dat we wonen en zorg moeten scheiden. Als het gaat om zorg, dan weten we met zijn allen een bepaalde mate van solidariteit te organiseren, maar bij het wonen zeggen we toch: als mensen het zelf kunnen betalen, moeten ze dat uiteindelijk ook doen. Voor hen die dat niet kunnen, hebben we uiteindelijk de huursubsidie. Ik zie dus raakvlakken met het dossier van scheiden van wonen en zorg. Ik zie echter ook raakvlakken met een dossier waarvan ik weet dat het de heer Essers nogal aangelegen is, namelijk de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is niet alleen door de heer Essers, maar ook door mij in mijn vorige hoedanigheid als Kamerlid aangegrepen. Bepaalde sectoren zijn niet te classificeren als overheidsbedrijf, maar kennen wel bepaalde vrijstellingen en begeven zich op een markt waar sprake is van concurrentie. Dan moeten we die vrijstelling nog eens heel goed tegen het licht houden. Ik kom heel snel met een nota daarover. Ik stel mij voor dat we rondom die thema’s ook dat artikel 5 nog eens heel goed tegen het licht houden en dat ik vooralsnog de gevolgen van dat beleidsbesluit bevries en de vrijstelling voor de zogenaamde zorg-woco’s nog voor de duur van een jaar handhaaf.

Ik wil er wel op wijzen dat het begrip "algemeen nut" in de vennootschapsbelasting een complex begrip is, dat in artikel 5 Vpb ook weer anders omschreven is dan in andere belastingwetten. Ik wijs er ook op dat dit uitstralingseffecten zou kunnen hebben naar andere wetgeving, zoals de erf- en schenkbelasting en dat hier elementen van staatssteun spelen, waardoor de beleidsvrijheid wordt ingeperkt. Ik denk echter dat er reden genoeg is om een en ander ten principale in een apart debat met de Kamer te bespreken.

De heer Essers heeft nog gevraagd wanneer er een overall evaluatie van de woningbouwcorporaties komt. Dat is nu nog te vroeg. Ik zou er toch wel een paar jaar extra voor willen uittrekken om die zaak te gaan evalueren.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 38

De heer Leijnse (PvdA):

Ten aanzien van de zorgcorporaties heeft de staatssecretaris de ruiterlijke toezegging gedaan dat het anders moet. Hij heeft de vrijstelling integrale Vpb-heffing voorshands gehandhaafd in 2011 en hij wil ook in 2011 tot een andere overweging komen van de wijsheid van het beleidsbesluit van eind 2009.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 40

De heer Essers (CDA):

De staatssecretaris gaat voor de zorgcorporaties een standstill gedurende een jaar in acht nemen. Het onderdeel van het beleidsbesluit om woonzorgcorporaties niet meer vrij te stellen van de vennootschapsbelasting is dus voor een jaar van de baan. Dat jaar zal worden benut om nog eens goed te kijken naar de belastingplicht van maatschappelijke ondernemingen en overheidsbedrijven. Ik ben blij met de toezegging dat er op korte termijn een nota komt. Wij hebben voortdurend gediscussieerd over artikel 5. De staatssecretaris zegt terecht dat dat een archaïsche bepaling is. Dat geldt ook voor de bepaling van artikel 2 die ziet op de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is echt niet meer van deze tijd. Het feit dat een overheid ook diensten kan verlenen, komt helemaal niet voor in die tekst.Ik wijs in dit verband ook op art. 5 Vpb want wat in die wet staat, is ongelooflijk. Wij hebben het tot dusver voortdurend gehad over wat er staat onder onderdeel c., ten tweede: het verschaffen van een onderkomen aan bejaarden, gebrekkigen of wezen. Als dat wordt gekoppeld aan het debat dat wij hiervoor voerden, dan blijkt daaruit het tijdsgewricht waarin die bepaling tot stand is gekomen: eind 1945. Het wordt nog erger in onderdeel c., ten derde. Daarin staat: het verschaffen van passende bezigheid aan onmaatschappelijke of onvolwaardige personen. Het is toch een schande dat dat nog in de Wet vennootschapsbelasting staat? Het is echt de hoogste tijd, maar daarover zijn wij het eens, dat die bepaling en de belastingheffing van overheidsbedrijven en maatschappelijke organisaties opnieuw worden bekeken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 45

De heer Biermans (VVD):

Wij zijn tevreden over de reactie van de staatssecretaris inzake de zorgcorporaties. Hij garandeert dat de vrijstelling nog een jaar blijft. In die tijd zal hij die vrijstelling bezien in het grotere geheel van vrijstellingen van belaste lichamen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 47

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga verder met de zorgcorporaties. Ikzelf durfde de archaïsche woorden uit artikel 5 niet meer in de mond te nemen, omdat ze totaal niet meer passen in deze tijd. Ik zal daarom niet alleen artikel 5 tegen het licht houden, maar ook artikel 2. Dat kan in relatie tot de langverwachte nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wettelijke maatregelen bij onvoldoende naleving productontwikkelingsproces (32.036) (T01368)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Knip (VVD), toe dat de regering extra wettelijke maatregelen zal treffen, indien de naleving van een goed werkend productontwikkelingsproces, zoals in de codes van banken en verzekeraars opgenomen, onvoldoende is. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de begripsvorming.


Kerngegevens

Nummer T01368
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 9

De heer Knip (VVD):

Een beleggingsproduct wordt niet a priori doorzichtiger door het ontwikkelingsproces alleen, en het gebrek aan transparantie van het eindproduct is nu juist het probleem gebleken. Twee weken geleden is door vooraanstaande economen in de pers gewaarschuwd voor handel door de banken in grondstoffen via "zeer gecompliceerde financiële constructies", waarbij het inzicht in de omvang van de risico's weer zeer beperkt is. Mijn fractie is benieuwd welke productontwikkelingsprocessen hieraan vooraf zijn gegaan. Tot transparantie hebben ze kennelijk niet geleid. In ieder geval is volstrekt onduidelijk welke gevolgen de vrije val van de grondstoffenprijzen van afgelopen zaterdag zal hebben.

De VVD-fractie meent dat het consumentenbelang zeer zou worden gediend door de toezichthouders eisen, misschien zelfs toelatingseisen, te laten stellen aan de door de aanbieder zelf "goedgekeurde" producten. Hierin ligt de sleutel voor meer proactieve mogelijkheden van toezicht op misschien zelfs te standaardiseren producten. Mijn fractie heeft zich afgevraagd of het toezicht niet aanmerkelijk zou worden versterkt door het scheppen van een wettelijk stelsel van scherpe definities en standaarden waaraan aan te bieden beleggingsproducten moeten voldoen voordat zij onder een bepaalde soortnaam mogen worden aangeboden. Geldend voor alle categorieën aanbieders, zou dat zowel bij bestaande als bij nieuwe producten tot veel meer transparantie voor de consumenten leiden. Hiermee zou bovendien een aanmerkelijk efficiencyvoordeel te behalen zijn, niet alleen voor de toezichthouders maar ook voor de aanbieders. De toezichthouders kunnen zich concentreren op nieuwe producten en de aanbieders weten precies welke eisen aan vorm en inhoud van hun aanbieding worden gesteld. Het grootste voordeel van algemeen geldende productdefinities en -standaarden is echter voor de beleggingsconsument: als hij gewaarschuwd wordt, weet hij ook waarvoor.

De vergelijking gaat mank – hierbij wel – maar er valt een parallel te trekken met het strak gereguleerde op de markt brengen van geneesmiddelen. Ook dat zijn goedbedoelde producten, maar daarmee nog niet zonder risico's voor degene die ze consumeert. Terzijde merk ik daarbij op dat net als bij geneesmiddelen de verantwoordelijkheid voor de klantvriendelijkheid van het aangeboden beleggingsproduct uiteraard niet overgaat op de toezichthouder. In het geval dat daarover toch twijfel mocht ontstaan, zal diens aansprakelijkheid immers al wettelijk worden beperkt. De minister heeft in de Tweede Kamer gezegd dat de bevindingen van de Monitoring Commissie voor hem een belangrijke input zijn voor eventuele wetgeving. In afwachting van deze rapportage wil hij "desgewenst", zo heeft hij gezegd, wel het gesprek aangaan ter voorbereiding van eventuele wetgeving. Bij mijn fractie leeft deze wens en zij verneemt daarom graag de visie van de minister op de hiervoor geschetste benadering.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 27

Minister De Jager:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en vragen. De heer Knip heeft vandaag zijn maidenspeech gehouden en daarom begin ik met zijn vraag over het productontwikkelingsproces. Ik bevestig klip-en-klaar dat ook ik zeer veel waarde hecht aan het productontwikkelingsproces om situaties die wij in het verleden veel hebben gezien te voorkomen. Het gaat hierbij natuurlijk niet om alle producten individueel, maar dat was ook niet de vraag, neem ik aan. De banken en verzekeraars zijn zelf aan de slag gegaan met het productontwikkelingsproces. Een goed werkend productontwikkelingsproces is een eis in de codes die de banken en verzekeraars zelf hebben opgesteld. Er zijn nu diverse monitoringcommissies aan de slag, ook van de verzekeraars. Die zien toe op de naleving van dat proces en zullen daarover openbaar rapporteren.

Als echter blijkt dat de naleving onvoldoende is, zal ik niet schromen om alsnog wettelijke maatregelen te treffen. Ik hoop natuurlijk dat de monitoringcommissies zullen constateren dat de codes van het productontwikkelingsproces voldoende worden nageleefd. Als het echter noodzakelijk is om dit anders te doen, zullen wij alsnog met wetgeving daarvoor komen. Om geen vertraging op te lopen in het proces van eerst de rapportage en het vervolgens bekijken daarvan, ben ik al samen met mijn ambtenaren een overleg met de AFM gestart om voorbereidingen te treffen om eventuele wettelijke maatregelen te nemen. Deze voorbereidingen lopen op dit moment dus reeds. Die wetgeving zou gericht zijn op het toezien op het productontwikkelingsproces om op die manier te borgen dat er uiteindelijk producten op de markt worden gebracht die voor de klant een toegevoegde waarde hebben en bovendien doen wat ze beloven. Daarbij worden de volgende vragen gesteld: welke risicoanalyses zijn toegepast in het proces?; voor welke doelgroep is dit?; heeft dit product een toegevoegde waarde? Een wettelijke verankering hiervan zou echter niet zien op het goedkeuren van de producten zelf, want dat zou een gigantische uitbreiding van de AFM en enorm hoge kosten met zich brengen. Het gaat erom dat het productontwikkelingsproces goed is en dat men precies de goede criteria langsloopt. Dit is allereerst de verantwoordelijkheid van de banken en de verzekeraars, maar het goed inrichten van het proces heeft ook mijn zeer kritische aandacht.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 30

De heer Knip (VVD):

Ik ga nog even in op het productontwikkelingsproces. Ik begrijp heel goed dat de minister zegt dat er afspraken zijn gemaakt en dat de monitoringscommissie erover gaat rapporteren; als daaruit komt dat de instellingen niet goed genoeg omgaan met die ontwikkelingsprocessen en de producten er qua transparantie niet beter uit zullen komen dan gebruikelijk was, zullen we daar zeker wat aan doen.

Ik heb uitdrukkelijk het woord "soortnaam" gebruikt, want het gaat mij erom dat iedereen weet wat aandelen en obligaties zijn. Met converteerbare obligaties zal het al wat minder zijn, maar toch zijn dat zodanig oude producten dat iedereen wel weet wat ze inhouden. In de afgelopen decennia, of voornamelijk in het laatste decennium, hebben wij enorme innovatie gezien waarbij wij kennis hebben gemaakt met allerlei verschillende producten met dezelfde naam of dezelfde producten met verschillende namen. Voor de consument wordt de transparantie daardoor niet vergroot, nog daargelaten dat veel producten zelf nauwelijks transparant zijn.

Ik heb gezegd dat het misschien goed is om in het wetgevingsproces dat volgt, wat scherper te omlijnen wat een credit default swap is, en noem maar op, want er zijn talloze termen voor. Ik heb genoteerd dat de minister zegt dat hij nu reeds overleg heeft met de AFM over de wetgeving die mogelijkerwijs noodzakelijk zal worden wanneer de POP's van de verschillende instellingen niet voldoen aan de eisen die worden gesteld. Ik vraag de minister om dan vooral te kijken naar de definiëring van producten, omdat daar een hoop helderheid te bereiken valt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 31

Minister De Jager:

De heer Knip was het eens met mijn uiteenzetting over het productontwikkelingsproces, maar vroeg wel om op de begripsvorming te letten. Ik wil daar zeker naar kijken. Dit is volgens mij wel met name vanuit een toezichtproces interessant, omdat er een soort materiële verwarring zou kunnen ontstaan. Daarmee bedoel ik dat consumenten op het verkeerde been kunnen worden gezet. Een definitie van credit default swaps is bijvoorbeeld minder interessant, maar op het punt van spaarproducten en het woord "sparen" is dit wel interessant. Daar let ook de AFM in toenemende mate op. Er zijn in het verleden innovatieve producten ontstaan met een heel sterk beleggingsrisicokarakter die als een spaarproduct werden gepresenteerd. Als de consument zo direct op het verkeerde been gezet dreigt te worden, is dit volgens mij wel een aangelegenheid voor de toezichthouder. Daar zal ik inderdaad aandacht aan besteden om te bekijken wat wij hieraan kunnen doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderscheid tussen terminologie beleggen en investeren (32.036) (T01369)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten (SP), toe dat de regering erop zal toezien dat de termen "beleggen" en "belegger" zo consequent mogelijk zullen worden gehanteerd in relatie tot de Wft, om een onderscheid te maken met de termen "investeren" en "investeerder".


Kerngegevens

Nummer T01369
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen beleggen
investeren
terminologie
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 10-11

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter, ik kom bij mijn tweede vraag. Deze raakt niet de kern van het wetsvoorstel doch wel daaraan gerelateerde kwesties alsmede de analyse van de financiële crisis. Het gaat daarbij om het onderscheid tussen investeren en beleggen. Op langere termijn is deze kwestie misschien wel belangrijker dan de eerste. Om te beginnen dank ik de minister voor zijn verduidelijking in de memorie van antwoord hieromtrent. Daarin bevestigt hij het vermoeden van mijn fractie dat overal waar in de memorie van toelichting en in de eerste en zevende nota van wijziging de term "investeerder" is gebruikt, de term "belegger" wordt bedoeld. Tot zover, bij correctie, is er eenstemmigheid tussen mijn fractie en de minister, maar ik hoop op verdere overeenstemming.

In vervolg op de zonet aangegeven verduidelijking schrijft de minister in de memorie: "'Investeerder' is een generieke term en 'belegger' is daar een species van. Oftewel, een belegger is wel altijd een investeerder maar een investeerder is niet altijd een belegger." Hier verschillen de minister en ik van inzicht en ik benadruk dat dit niet slechts om een onschuldige definitiekwestie gaat. Ik vrees dat de minister en/of zijn ambtenaren te veel en uitsluitend Engelse teksten lezen. Hetzelfde geldt overigens steeds vaker financieel journalisten. Deze genus-speciesverhouding lijkt in het Engels het geval. Daar hebben we "real investment" voor investeren en "portfolio investment" voor beleggen, maar gelukkig niet in het Nederlands, Duits en Frans. De aanschaf van, kort gezegd, productiemiddelen heeft economisch gezien een geheel andere functie dan de aanschaf van en handel in waardepapieren. En omdat Engelssprekenden steeds weer kortheidshalve de term "investeren", "investment", gebruiken, vervaagt in die taal het onderscheid: op papier en in het hoofd. Zo houden "investment banks" zich doorgaans niet bezig met het vermeende genus "investeren" doch met beleggen, toch noemen Angelsaksen deze banken niet "portfolio investment banks". Voor een staatssecretaris van belastingzaken is het onderscheid soms wellicht minder van belang, maar voor een minister van Financiën is het cruciaal. Bij de aanloop naar de financiële crisis ging het uiteindelijk allemaal om beleggingsafgeleiden van investeringen, alsmede om daarmee samenhangende verdubbelingen in de beleggingskredietsfeer.

Dit is de inleiding op mijn vraag, en mijn vraag, mijn verzoek, is kort en bondig: is de minister bereid te bevorderen dat in de teksten die door zijn ministerie afgeleverd worden, voortaan zo veel mogelijk het onderscheid tussen investeren en beleggen wordt gehanteerd? Ik zie uit naar de antwoorden van de minister.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 29

Minister De Jager:

De heer Reuten vraagt of ik kan toezeggen dat de terminologie met betrekking tot beleggen en investeren consequent wordt gehanteerd. Ik heb dat even gegoogeld; in een aantal encyclopedieënsites wordt beleggen gedefinieerd als investeren via geld of andere liquide middelen of effecten; ik wil buiten die semantische discussie blijven. De heer Reuten heeft echter een punt als hij zegt dat in de Wft in het algemeen de begrippen "beleggen" en "belegger" worden gebruikt. Ik vind inderdaad dat wij die begrippen zo consequent mogelijk moeten gebruiken. In dit geval wordt een verordening met een directe werking in het Nederlands vertaald. Door de Europese Unie kan het begrip "investor" dan vertaald worden met "investeerder". Soms kan het voordelen hebben om dat begrippenkader te gebruiken in verwijzingen in de nationale wetgeving naar die verordeningen. Ik begrijp echter de vraag: in de Wft zelf proberen wij zo veel mogelijk de begrippen "beleggen" en "belegger" te gebruiken. Ik zal er ook op toezien dat we dat zo veel mogelijk handhaven.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 30-31

De heer Reuten (SP):

Verder wil ik alleen nog ingaan op het onderscheid tussen investeren en beleggen. Waarom benadruk ik dat? Omdat ik denk dat het cruciaal is voor de analyse van het financieel-economisch systeem. De minister suggereerde dat het bij investeren en beleggen om een genus-species-verhouding zou gaan. Ik denk dat dit zonder meer fout is. Het probleem is domweg dat je in het Engels investment en investment hebt. Het vervelende is dat in het Engels, zelfs als het daar een genus-species-verhouding zou zijn, in de praktijk voor het genus de term "investment" wordt gebruikt, maar voor de species dezelfde term "investment", en dan moet je maar raden of het portfolio investment is of real investment. In de hoofden van auteurs gaat het dan door elkaar lopen. Bij een echt grote schrijver als Keynes, die over deze zaken schrijft, zie je ook dat deze begrippen in zijn hoofd door elkaar gaan lopen. De Nederlanders, de Duitsers en de Fransen zijn gezegend met het onderscheid tussen beleggen en investeren. We moeten daar heel blij mee zijn. De minister zei dat hij nog even heeft gegoogeld. Dat heb ik natuurlijk ook wel eens gedaan. Het probleem met Wikipedia is dat het Nederlandse Wikipedia iets overschrijft vanuit het Engels. Dan krijg je spraakverwarring. Hetzelfde ontstaat steeds meer in encyclopedieën, maar ik ben bijzonder blij met de toezegging dat bij het ministerie van Financiën het onderscheid, zo mogelijk, voortaan strikt gehanteerd zal worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Expliciete redengeving bij terugwerkende kracht (32.036) (T01370)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek (CDA), toe dat wanneer een wetsvoorstel bepalingen met terugwerkende kracht bevat, de redengeving daarvoor expliciet zal worden toegelicht in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01370
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen expliciete redengeving
terugwerkende kracht
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 7

De heer Doek (CDA):

In het voorlopig verslag heeft de CDA-fractie om een toelichting gevraagd op de terugwerkende kracht van een aantal artikelen van dit wetsvoorstel, die in de zevende nota van wijziging werd aangebracht. Ik dank de minister voor de uitgebreide toelichting op genoemd artikel IX in de memorie van antwoord. Gezien deze toelichting kan onze fractie leven met de terugwerkende kracht van de onderhavige bepalingen, maar fraai is het niet. De vraag blijft wel waarom de nu gegeven uitvoerige uitleg niet is opgenomen in de memorie van toelichting bij de zevende nota van wijziging. Mag ik de minister vragen hierop in te gaan en om toe te zeggen in geval van terugwerkende kracht de redengeving daarvoor expliciet en uitvoerig toe te lichten in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel?

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 28

Minister De Jager:

De heer Doek heeft ook nog gevraagd naar de terugwerkende kracht. Terecht is het van belang om daar aandacht aan te besteden. Ik zeg hierbij in ieder geval toe dat in het geval van terugwerkende kracht de redengeving daarvoor voortaan expliciet zal worden toegelicht in een memorie van toelichting.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Consistentie gepresenteerde cijfers (32.131) (T01401)

Staatssecretaris Weekers zegt toe in het vervolg extra kritisch te zijn op de consistentie van de gepresenteerde cijfers.


Kerngegevens

Nummer T01401
Status afgevoerd
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budgettaire berekeningen
CBP-ramingen
consistentie
gepresenteerde cijfers
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 11, blz. 40

De heer Reuten (SP):

Fiscaliteit gaat nu eenmaal over cijfers en om mijn punt duidelijk te maken laat ik tabel 4 uit de memorie van toelichting, voorzien van enkele toevoegingen, uitdelen. Ik overhandig de Voorzitter hierbij een exemplaar voor de Handelingen.

De voorzitter:

De rondgedeelde tabel zal worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering en maakt onderdeel uit van de beraadslaging.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 56

Staatssecretaris Weekers:

De berekeningen die de heer Reuten heeft rondgedeeld, zijn af te leiden uit tabel 4, maar deze tabel was voornamelijk bedoeld om de indicatieve spreiding van de loonkosteneffecten weer te geven en niet om de budgettaire effecten in beeld te brengen. Voor de budgettaire effecten is tabel 5 in de memorie van toelichting bedoeld. Die staat onder tabel 4. Tabel 4 is meer als informatie per categorie toegevoegd en dat leidt nu helaas tot enige verwarring.

De achtergrond hiervan is dat de budgettaire berekeningen van dit wetsvoorstel gebaseerd zijn op CPB-ramingen van 2010, waaruit geen gedetailleerde gegevens per bedrijf te halen waren. Gezien de verwarring die nu terecht leeft bij de heer Reuten is dat niet gelukt. Ik betreur dat zeer, dat zeg ik ruimhartig tegen de heer Reuten. Terugkijkend op dit geheel ben ik ervan overtuigd dat het beter was geweest dat met name de kolom gemiddelde mutatie van tabel 4 niet was opgenomen. Hierin is overigens niet een streep getrokken noch een getotaliseerd bedrag genoemd. Deze tabel heeft meer verwarring gezaaid dan begrip geoogst. De tabel had ten doel een indicatie te verschaffen aan de Kamer over de spreiding van de lasten over de werkgevers en dus niet een totaalbeeld. Ik zeg de heer Reuten toe dat ik in het vervolg extra kritisch zal zijn op de consistentie van de gepresenteerde cijfers. Het is heel vervelend om het gevoel te hebben dat je als gevolg van een verkeerde presentatie van een kolom op het verkeerde been bent gezet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In kaart brengen loonkosteneffecten (32.131) (T01402)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij, voorafgaande aan de invoering en samen met het Centraal Planbureau, bij de actualisering van de lastenplaatjes en budgettaire plaatjes de loonkosteneffecten gedetailleerd in kaart zal brengen op basis van nieuwe gegevens. Daarbij zal specifiek worden gekeken naar het onderscheid tussen mkb en grootbedrijf, en overheid en markt.


Kerngegevens

Nummer T01402
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen budgettaire plaatjes
lastenplaatjes
Loonkosteneffecten
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 11, blz. 40-41

De heer Reuten (SP):

Op basis van de tabel die het kabinet verstrekte in de memorie van toelichting valt vrij eenvoudig te berekenen dat de loonkostendaling voor private bedrijven gemiddeld 0,4% is, maar dat het mkb het met een gemiddelde daling van 0,1% moet doen, terwijl het grootbedrijf 0,6% in het voordeel is. Zie hiervoor de regels zeven tot negen van de uitgereikte tabel. Door dit wetsvoorstel ontstaat er dus een blijvend loonkostenverschil van 0,5% ten gunste van het grootbedrijf, samen 670 mln. op basis van 2008. Het mkb treft zo een blijvend concurrentienadeel ten opzichte van het grootbedrijf. Bij een aanbesteding die voornamelijk op prijs is gebaseerd, kan 0,5% de doorslag geven.

Aanvankelijk dacht ik dat dit een ongewild foutje van de regering was en daarom vroeg ik in het verslag naar mogelijke flankerende maatregelen die deze discrepantie teniet zouden kunnen doen. Tot mijn verbazing schrijft de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag van de Eerste Kamer: "De loonkostenmutaties die optreden als gevolg van het wetsvoorstel worden door het kabinet als evenwichtig beschouwd." Voorts meldt hij: "De door de leden van de fractie van de SP gevraagde flankerende maatregelen worden door het kabinet afgeraden."

Bij de term "evenwicht" moeten we altijd oppassen. In het onderhavige geval slaat de weegschaal door ten nadele van het mkb. Dat het kabinet deze politieke keuze maakt, werd in de Tweede Kamer niet als zodanig duidelijk. Maar nu wij dit wel weten, hoor ik straks graag van de VVD- en CDA-woordvoerders of zij deze "evenwichtigheid" aan hun achterban willen gaan uitleggen. Liever zie ik natuurlijk dat zij de SP-fractie steunen. Ik daag de staatssecretaris uit om hier straks openlijk te erkennen dat het mkb een blijvend concurrentienadeel wordt toegebracht. Liever heb ik nog dat hij de Kamer toezegt dat hij dit nadeel gaat repareren.

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 57

Staatssecretaris Weekers:

Ik zeg de heer Reuten tevens toe dat we, voorafgaande aan de invoering en samen met het Centraal Planbureau, bij de actualisering van de lastenplaatjes en budgettaire plaatjes de loonkosteneffecten gedetailleerd in kaart zullen brengen op basis van nieuwe gegevens. Daarbij zal specifiek worden gekeken naar het onderscheid tussen mkb en grootbedrijf, en overheid en markt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aparte paragraaf in Belastingplan 2013, repareren onvoorziene gevolgen wetsvoorstel (32.131) (T01405)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij in het Belastingplan 2013, dat behandeld zal worden in het najaar van 2012, een aparte paragraaf zal wijden aan de gevolgen van dit wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01405
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. L.F. Asscher (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Belastingplan 2013
belastingplichtige
finetuning
onvoorziene gevolgen
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 11, blz. 42

De heer Asscher (VVD):

Kan de staatssecretaris ons de garantie geven dat dit wetsvoorstel geen onvoorziene nadelige gevolgen heeft voor individuele belastingplichtigen of voor groepen van belastingplichtigen? En als er onverhoopt onvoorziene gevolgen optreden, wil hij dan toezeggen dat hij deze gevolgen zal repareren?

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 58

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb al toegezegd dat wij in het Belastingplan 2013, dat behandeld zal worden in het najaar van 2012, een aparte paragraaf zullen wijden aan de gevolgen van dit wetsvoorstel. Daar zullen wij een en ander nog even finetunen, zodat ook gekeken kan worden hoe het zit met de aansluiting.

Mochten er dan aan de hand van de meest actuele gegevens nog vragen zijn of discussies ontstaan, dan is dat het beste moment om die discussie met elkaar te voeren. Dan hebben wij namelijk het brede pallet van de lasten voor zowel burgers als bedrijven op tafel liggen.

De heer Asscher van de VVD-fractie heeft gevraagd of ik kan toezeggen dat ik onvoorziene gevolgen voor individuele belastingplichtigen of groepen belastingplichtigen zal repareren als die onverhoopt optreden. Het doel van het wetsvoorstel was, de administratieve lasten voor bedrijven te verlichten. Voor individuele belastingplichtigen of groepen belastingplichtigen was neutraliteit het uitgangspunt. Als straks blijkt dat het anders uitpakt dan voorzien, ben ik natuurlijk bereid om daar verder naar te kijken. Dat past binnen hetzelfde wat ik zojuist heb toegezegd; wij gaan hier nog eens verder naar kijken in de finetuning in de zomer en het najaar van 2012. Nadat het is ingevoerd, zullen wij vervolgens ook de lasten en lastenontwikkeling voor het bedrijfsleven goed evalueren om te bezien of uitkomt wat wordt voorgespiegeld en of er geen rare dingen uitkomen.


Brondocumenten


Historie

  • 3 april 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
    documenten:
  • 9 oktober 2012
    nieuwe deadline: 1 januari 2013
    nieuwe status: deels voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: De commissie heeft op 25 sept. 2012 besloten de staatsseceretaris per brief op de hoogte te stellen dat de commissie de lastenplaatjes van de ULB bij de behandeling van het Belastingplan 2013 zal betrekken. Deze brief is op 4 okt. jl. verzonden.
    documenten:
  • 24 mei 2011
    toezegging gedaan






Toezegging Bespreking van mogelijkheden omtrent bail-in constructies (33.059) (T01527)

De Minister van Financiën, de heer mr.drs. J.C. de Jager, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe in 2012 de mogelijkheden omtrent bail-in debt in enigerlei vorm te bespreken, hetzij bij de Miljoenennota, hetzij op een ander moment. 


Kerngegevens

Nummer T01527
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bail-in debt
financieel toezicht
financiële instrumenten
Kamerstukken Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen (33.059)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4, blz. 12.

De heer Backer (D66):

(...)

"In de oratie is ook over een ander aspect gesproken. Ik wil dat de minister voorleggen. In de conceptrichtlijn zit een bail-in mogelijkheid: een gedwongen permanente afschrijving van kapitaalverschaffers in het geval van een deconfiture. Dit is veel te ingewikkeld om nu in detail te bespreken; het komt in de oratie aan de orde. Er is hierover ook een discussion paper verschenen van het DG Interne markt. Graag zou ik van de minister de toezegging krijgen dat hij dit onderwerp behandelt in een notitie aan de Kamer. Daarbij kan hij zeer goed gebruikmaken van het genoemde discussion paper. Over een jaar of twee jaar zijn wij waarschijnlijk in tijdnood als wij dit onderwerp gaan bespreken. Graag zou ik dus zien dat de minister dit onderwerp voor ons uiteenzet, zodat wij het tijdig kunnen bespreken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 27

De heer Backer (D66):

"Ik heb de indruk dat de minister de richtlijn nu besproken heeft. In een bijzin sprak hij over de bail-in. Ik heb een vraag gesteld over een notitie over dat onderwerp. Het is namelijk een ingewikkelde systematiek die wij tijdig willen bespreken. Kan de minister daar nog op ingaan?"

Minister De Jager:

"Ja, bail-in debt is een interessant en lonkend perspectief. Hiervan bestaan meerdere vormen, bijvoorbeeld ook hybride kapitaal. Het perspectief van hybride kapitaal dat in tijden van crisis kan worden omgezet in kapitaal van de hoogste kwaliteit en dat tijden daarvoor nog als vreemd vermogen of als iets tussen deze twee kan dienen, is heel interessant. Bail-in debt verkleint ook het risico dat er een beroep op de Staat moet worden gedaan door een betreffende instelling. Er zitten echter ook nadelen aan. Het kan soms heel duur zijn. Juist in tijden van onzekerheid is het bijna onmogelijk of heel moeilijk om het geld hiervoor op te halen. In tijden van grotere luxe en rust is het veel makkelijker om dit soort instrumenten te verkrijgen. Als het goed weer is, is het dus verstandig om je zo te beschermen tegen de komst van slecht weer.

Bij de volgende FM-wetsvoorstellen zal ik de Eerste Kamer hierover op de hoogte stellen middels een notitie. Ook kan ik het doen tijdens de behandeling van de Miljoenennota. Wij moeten even bekijken wat hiervoor een mooi moment is. Het komt hier dan wellicht aan de orde tijdens de algemene financiële beschouwingen. Het moet een natuurlijk moment zijn, zodat ook de Eerste Kamer daarover met mij van gedachten kan wisselen. Ik vind het dus een interessant en lonkend perspectief. Dat is mijn eerste reactie. Wij moeten voor de Nederlandse situatie goed bekijken wat mogelijk is. Ik zeg echter toe dat ik hierop terugkom."

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 32

De heer Backer (D66):

(...)

Dank voor de toezegging om dit jaar de bail-in in enigerlei vorm te bespreken, hetzij bij de Miljoenennota, hetzij op een ander moment. Daarmee is de kwestie van het vooruitlopen op de richtlijn voor mijn fractie opgelost.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nederlandse inzet Europese coördinatie bankenbelasting (33.121) (T01578)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Sent, toe om mogelijkheden aan te grijpen om tot verdere Europese coördinatie van een bankenbelasting te komen en zich hiervoor sterk te maken als dat ook in het belang is van Nederland en de Nederlandse financiële sector.


Kerngegevens

Nummer T01578
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bankenbelastingen
coördinatie
Europa
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 84

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de staatssecretaris ons enig zicht geven op de initiatieven die Nederland neemt om tot een gecoördineerde Europese bankenbelasting te komen, als dat het alternatief is waarvoor wij een voorkeur hebben?

Staatssecretaris Weekers:

[...] Maar als mevrouw Sent ons vraagt om mogelijkheden aan te grijpen die wij zien om verder te coördineren en als dat ook in het belang is van Nederland en de Nederlandse financiële sector, zullen wij dat niet nalaten. Ik sluit niet uit dat in de toekomst een bankenbelasting op basis van coördinatie weer op de agenda opduikt. Wij zullen ons daar dan sterk voor maken. Precieze data of tijdpaden in dezen zijn in elk geval niet te geven.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 86

Mevrouw Sent (PvdA):

[...]

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat hij zoveel mogelijk mogelijkheden zal benutten om tot coördinatie in Europa te komen. Dat steunen wij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief bankenaandelenheffing (33.121) (T01581)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Reuten, toe in een brief in te gaan op de argumenten met betrekking tot een bankenaandelenheffing.


Kerngegevens

Nummer T01581
Status voldaan
Datum toezegging 2 juli 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aandelenheffing
bankenbelastingen
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 35 – blz. 40-41

De heer Reuten (SP):

[...]

In het voorlopig verslag vroeg de SP-fractie daarom de opvatting van het kabinet over het heffen van de bankenbelasting in de vorm van bankaandelen, dus uitbreiding van het aandelenkapitaal naar rato van de belastingheffing. Dit heeft de volgende effecten: 1. de kredietnemers worden niet getroffen; 2. deze vorm van belastingheffing gaat niet ten koste van de kapitaalversterking van banken omdat er onder andere geen effect op de winst is (vergelijk scenario 2 van DNB); 3. de overheid kan al dan niet besluiten deze aandelen te verkopen; verkoop heeft uiteraard geen effect op de kapitaalversterking; 4. door de zogenoemde verwatering, dat wil zeggen méér aandelen die delen in dezelfde toekomstige winst, komt het effect van de belasting als beprijzing precies terecht bij degenen die dat zouden moeten dragen.

De staatssecretaris voert in de memorie van antwoord een aantal bezwaren aan waarvoor ik alle waardering heb, maar die mijns inziens vooral het gehalte hebben van terecht gesignaleerde problemen die nadere bestudering vergen. Ik noem de volgende vijf bezwaren, waarbij het woord "maar" steeds mijn repliek inluidt.

Ten eerste zou het een ongewenst precedent scheppen. Maar de bankenbelasting is een specifieke belasting voor een specifieke sector.

Ten tweede gaat het tevens om banken waarvan de aandelen niet beursgenoteerd zijn. Je kunt dan denken aan coöperatieve banken. Maar dat neemt niet weg dat er een onderhandse waardebepaling kan komen en dat deze aandelen ook onderhands verkocht kunnen worden. Het gaat bijvoorbeeld voor een pensioenfonds als belegger om aanzienlijke volumes, 600 mln. of een deel daarvan.

Ten derde zou de waarde van aandelen sterk kunnen fluctueren waardoor de waarde van de belastinginkomsten sterk zou fluctueren. Dat is juist. Maar de Belastingdienst zou de aandelen vrijwel onmiddellijk kunnen verkopen. Bij incourante aandelen kunnen daarover met institutionele beleggers tijdig afspraken gemaakt worden.

Ten vierde zou bij deze belastingvorm afwenteling op anderen dan aandeelhouders niet uitgesloten zijn, omdat aandeelhouders ter compensatie van de verwatering bij het bankbestuur alsnog een hoger rendement zouden kunnen vragen met effect op het eigen vermogen van de bank, en met effect op de kredietverlening. Maar de heffing in aandelen heeft bij een constante dividendsom door verwatering uiteraard een initieel koersdalend effect. Bij die gedaalde koers zal in een zogenaamde efficiënte markt het rendement constant zijn. Het potentieel verlies zit dan in de gedaalde koers. In iedere omstandigheid van koersdaling kunnen aandeelhouders hogere dividenden afdwingen, dit gaat echter tegelijkertijd ten koste van verdere koersdaling. Die afweging is er altijd voor aandeelhouders en heeft niet specifiek van doen met deze belasting.

Ten vijfde zal bij volledige afwenteling op de aandeelhouders die hiervoor niet gecompenseerd worden – de staatssecretaris gaat hier dus mee in de redenering van de SP-fractie – de heffing in aandelen nog, zo stelt de staatssecretaris, gevolgen hebben voor de kapitaalversterking van banken doordat de daling van de aandelenwaarde van de bank het moeilijker zou maken op private wijze de kapitaalbuffers te versterken. De staatssecretaris redeneert in deze laatste verdedigingslinie vanuit de bestaande aandeelhouders en niet vanuit de markt als geheel. Uiteraard is het zo dat bij een gedaalde koers de uitgifte van ieder extra nominaal aandeel minder kapitaal oplevert. Waar het hier echter om gaat, is de hoeveelheid extra kapitaal die opgehaald wordt ongeacht het aantal extra nominale aandelen dat daarvoor moet worden uitgegeven.

Ik zie graag dat de staatssecretaris morgen beknopt op deze repliek reageert ter verduidelijking van de wederzijdse standpunten. Vervolgens stel ik het op prijs als de staatssecretaris in een brief of een korte notitie de voor- en nadelen van een bankenaandelenheffing nader uiteen zou zetten. Dit is van belang omdat deze belastingvorm de belangrijkste problemen van het wetsvoorstel, met name het effect op de kredietverlening, lijkt te kunnen ondervangen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 85

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De laatste vraag die gisteren gesteld is, is van de heer Reuten. Hij heeft gevraagd of de bankenbelasting niet in de vorm van aandelen kan worden geheven. Gelukkig heeft hij daarbij aangegeven dat het geen voorstel voor nu is, maar misschien voor later. Ik ben daar wel blij mee. Anders zouden wij dit voorstel moeten ophouden voor een alternatief. Op het eerste gezicht lijkt het een aardig creatief voorstel, dat misschien over drie jaar bij de evaluatie kan worden betrokken. Als je een bankenbelasting gaat heffen door middel van het opeisen van aandelen, ben je eigenlijk bezig om stukje bij beetje het bankwezen verder te nationaliseren om als overheid een steeds groter deel van het eigendom te verwerven. Ik kan mij dat goed voorstellen vanuit de ideologie die de heer Reuten aanhangt, maar het zal hem niet verbazen dat het kabinet niet voor die benadering kiest. Daarmee rond ik mijn eerste termijn af.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 91

De heer Reuten (SP):

Ik heb nog een korte vraag. Kan de staatssecretaris in verband met de evaluatie die hij zojuist noemde in een brief ingaan op de argumenten over de bankenaandelenheffing, als de ambtenaren weer tijd hebben?

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil daar te zijner tijd met alle plezier een brief over sturen. Tegelijkertijd zeg ik nu alvast dat ik er niets in zie, maar ik wel er best een brief over sturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vermijden dubbelzinnige termen bankbalansen (33.121) (T01582)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Reuten, toe terughoudend te zullen zijn met het overnemen van jargon ten aanzien van bankbalansen dat op verschillende manieren kan worden uitgelegd. Dit geldt in het bijzonder voor de termen "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva".


Kerngegevens

Nummer T01582
Status afgevoerd
Datum toezegging 2 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen jargon
terminologie
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 35 – blz. 39

De heer Reuten (SP):

Ik voeg toe dat de term "ongedekte schulden" hoogst misleidend is. In beginsel staat er immers dekking aan de activakant van de bankbalans, tenzij een bank te grote risico's genomen heeft die verkeerd uitpakken. Dan zijn er ongedekte schulden. De term "niet-gegarandeerde inleningen" is een mogelijk alternatief. Ik vraag de staatssecretaris toe te zeggen de termen "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva", zoals gebruikt in de memorie van toelichting en volgende documenten, uit het kabinetsjargon te schrappen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 85

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De heer Reuten vroeg of ik de woorden "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva" uit het jargon wil schrappen omdat ze niet correct zijn. Denk hierbij ook aan "niet gegarandeerde inleningen" of iets dergelijks. Hij heeft om een toezegging hierover gevraagd. Ik neem de opmerking ter harte dat we terughoudend moeten zijn met het overnemen van jargon dat op verschillende manieren kan worden uitgelegd en waarmee het beestje misschien niet exact genoeg bij de naam wordt genoemd. Ik zal dus dankbaar gebruikmaken van het advies dat de heer Reuten mij heeft gegeven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie ervaringen met de term 'operationele activiteiten' inzake deelnemingsrente en overweging omstandighedencatalogus (33.287) (T01635)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Essers (CDA), toe om ervaringen uit de praktijk met de in het wetsvoorstel vervatte term 'operationele activiteiten' in het kader van de wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 te publiceren. De staatssecretaris zal in overweging nemen of een omstandighedencatalogus een goede methode is om helderheid te verschaffen. 


Kerngegevens

Nummer T01635
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen deelnemingsrente
operationele activiteiten
Kamerstukken Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (33.287)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 7-8

De heer Essers (CDA):

[...]

Ook ik vind het een gemis dat de tekst van de AMvB nog niet bekend is. Daarin zal onder meer een regeling voor reorganisaties en joint ventures worden opgenomen. Het feit dat die AMvB er nog niet is, maakt het beoordelen van de reikwijdte van de voorgestelde bepaling in concrete gevallen zeer moeilijk. Wanneer kunnen wij die AMvB tegemoet zien? Wij vragen de staatssecretaris ook om in deze AMvB zo veel mogelijk de tot dusverre onbekende term "operationele activiteiten" te concretiseren. Niemand zit te wachten op ellenlange procedures en onderhandelingen met de fiscus. Op deze manier voorkomen we onnodige onduidelijkheden en procedures na implementatie van de wetswijziging. Gaarne helderheid op deze open normen in de AMvB.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 65

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Aan het in de AMvB opnemen van een definitie van operationele activiteiten, zitten vele haken en hogen. Ik heb begrip voor de vraag van de heer Essers, maar ik kan nu niet beloven dat ik aan zijn verzoek kan voldoen. Door geen definitie op te nemen, wordt ruimte geboden om in de praktijk in uiteenlopende situaties tot een redelijke afbakening te komen. Het geven van een definitie zal ook niet goed mogelijk zijn omdat de vraag niet zozeer is of de dochter waarin de deelneming plaatsvindt operationele activiteiten verricht. De vraag is of door de verwerving of de uitbreiding van de deelneming de operationele activiteiten van de groep worden uitgebreid. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van feiten en omstandigheden van het concrete geval. Zo is de functie die de betreffende deelneming heeft voor de groep van belang. Bij twijfel of iets kan worden gekwalificeerd als een uitbreiding van de operationele activiteiten, kan dat het beste in het verkeer tussen de belastingplichtige en de inspecteur worden vastgesteld. Ik ben bereid om, als dat zinvol is, als zo meteen in de praktijk een aantal ervaringen is opgedaan die te publiceren, zodat kenbaar wordt hoe hiermee wordt omgegaan. Ik stel voor om de verdere discussie hierover te voeren als de AMvB hier voorhangt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 69

De heer Essers (CDA):

[...]

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zal worden gekeken naar ervaringen in de praktijk en dat die ook op schrift zullen worden gesteld. Ik beveel in dit kader de techniek van een omstandighedencatalogus aan. Daarmee streef je niet naar één allesomvattende definitie van operationele activiteiten maar duid je een aantal omstandigheden aan waarbinnen je het begrip kunt plaatsen. Dat geeft in de praktijk veel meer helderheid dan één definitie, die ook weer allerlei vragen zal oproepen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 73-74

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Ik zal in overweging nemen of een omstandighedencatalogus een goede methode is om helderheid te verschaffen. De heer Essers heeft ook een omstandighedencatalogus ontwikkeld voor de anbi's, zo kan ik mij herinneren. Daar werkt die prima. Ik neem dat idee dus mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aandacht voor thuiswerken in de fiscale behandeling woon-werkverkeer (33.287) (T01637)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het Lid Ester (CU), toe dat voldoende aandacht moet worden besteed aan thuiswerken in het kader van het woon-werkverkeer in in het kader van wetsvoorstel herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer. De staatssecretaris zal de achterliggende gedachte van de motie-Ester meewegen daar in een paragraaf in de toelichting bij het in te dienen wetsvoorstel aandacht aan besteden. De staatssecretaris kan het denkkader over thuiswerken echter niet zo ver oprekken dat het per saldo geld kost terwijl er geen middelen voorhanden zijn.


Kerngegevens

Nummer T01637
Status afgevoerd
Datum toezegging 9 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen thuiswerken
woon-werkverkeer
Kamerstukken Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (33.287)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 70

De heer Ester (ChristenUnie):

Ook zijn wij zeer benieuwd naar de uitwerking van de forensentaks. Mijn fractie zou het soms wat heftige debat over het belasten van de woon-werkvergoeding graag wat oprekken. Wij kunnen mensen naar werk brengen, maar gezien het feit dat zowel de arbeidsmarkt als de huizenmarkt op slot zit, is dat niet voor iedereen in gelijke mate reëel. Wij kunnen ook werk naar mensen brengen. Hier ontbreekt het faciliteren van de situatie waarin wonen en werken samenvallen: thuiswerken. Dat is goed voor mensen, goed voor werknemers, goed voor het milieu en ook goed voor overbelaste gezinnen. Voor mijn fractie is dit de ontbrekende variant in de discussie over de forensentaks. Zij is van mening dat wij op het punt van thuiswerken in brede zin veel creatiever en slimmer moeten zijn. Om die reden dien ik een motie in; niet om extra fiscale maatregelen te forceren maar om onze denkkracht aan te scherpen in dit dossier, dat vaak heel heftige maatschappelijke reacties oproept.

[motie-Ester (33 287, I)]

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Samenvattend: mijn fractie steunt het wetsvoorstel. Zij ziet het als een belangrijk breukpunt, als een afslag naar wat hopelijk het begin is van duurzame hervorming en toekomstbestendigheid van de Nederlandse economie.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 74

Staatssecretaris Weekers:

De heer Ester vraagt in zijn motie om in het kader van de herziening inzake het regime voor woon-werkverkeer ook de voor- en nadelen van het fiscaal faciliteren van thuiswerken uit te werken en mee te wegen. Ik vraag mij af hoe ik die motie moet lezen. Ik heb de heer Ester horen zeggen dat het niet zijn bedoeling is om nu specifieke nieuwe fiscale faciliteiten te ontwikkelen voor thuiswerken. Hij heeft vooral gezegd dat daaraan voldoende aandacht moet worden besteed in het kader van het woon-werkverkeer. Dat laatste kan ik hem zonder meer toezeggen. Ik heb in de stukken aangegeven dat ik meer tijd nodig had om de woon-werkmaatregel uit te werken. Dit hangt samen met het nieuwe werken. Het nieuwe werken is dat je niet klassiek op het kantoor van de baas arbeid verricht. Hier zullen wij in dat wetsvoorstel aandacht aan moeten besteden, want als mensen voor een deel thuiswerken en je aanneemt dat die elke dag fictief naar de zaak gaan, is dat geen juiste benadering. Als ik de motie zo mag verstaan, neem ik die graag over en voer ik die in het kader van het wetsvoorstel uit. Als de heer Ester mij in zijn motie oproept tot een nieuwe faciliteit speciaal voor thuiswerken, moet ik de aanneming van de motie ontraden. Binnen de werkkostenregeling bestaan wel voldoende mogelijkheden hiertoe. Die zou ik met alle plezier nader willen uitschrijven, maar het past niet bij het verder vereenvoudigen en robuust maken van de fiscaliteit om met een nadere regeling te komen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 75-76

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over mijn motie. Mag ik de reactie, de toezegging van de staatssecretaris, enigszins preciseren? De staatssecretaris zegt concreet toe dat hij in het kader van de herziening van het fiscaal regime woon-werkverkeer nadrukkelijk de voor- en nadelen van het fiscaal faciliteren van thuiswerken zal meewegen. De uitkomst daarvan hoeft niet noodzakelijkerwijs te zijn dat er nieuwe fiscale instrumenten komen. Juist in het kader van het nieuwe werken, zoals de staatssecretaris zelf al zei, is het belangrijk het denkkader wat op te rekken en de voor- en nadelen mee te wegen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zeg graag toe dat ik de achterliggende gedachte zal meewegen en dat ik daar in een paragraaf in de toelichting zeker aandacht aan zal besteden. De heer Ester vraagt om het denkkader op te rekken. Ik moet nu alvast aangeven dat ik gebonden ben aan de budgettaire randvoorwaarden die mij door de vijf partijen zijn meegegeven. De strekking en geest van de motie zal ik zeker meenemen. Mocht het zo zijn dat de heer Ester dit onvoldoende vindt, dan kunnen wij daar nog een goed debat over voeren. Ik kan de zaak echter niet zo ver oprekken dat het per saldo geld kost terwijl er geen middelen voorhanden zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Interpretatie van het begrip "assurance" in de toelichting op het amendement Plasterk c.s. (33.025) (T01641)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen/opmerkingen van de leden Knip (VVD), Postema (PvdA), Essers (CDA), Reuten (SP), Backer (D66), De Boer (GL), toe dat voor de wetsgeschiedenis in de toelichting bij het amendement Plasterk c.s. (33 025, nr. 18) onder de daar genoemde "assurance" moet worden verstaan "controlediensten gericht op het verstrekken van zekerheid over de door de gecontroleerde cliënt verstrekte informatie ten behoeve van externe gebruikers van deze informatie en de raad van commissarissen, zoals bedoeld in de genoemde verslagen". Dit zal onmiddellijk met het wetsvoorstel van kracht worden. 


Kerngegevens

Nummer T01641
Status voldaan
Datum toezegging 27 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Drs. A. Postema (PvdA)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen accountants
assurance
controlediensten
controles
Kamerstukken Wet op het accountantsberoep (33.025)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 9 – blz. 30

Minister Dijsselbloem:

Dat gezegd hebbende zou het gewenst zijn om dat te stroomlijnen, maar dat lukt op dit moment nog niet. Ik denk dat wij bij het amendement van Plasterk ervoor kunnen kiezen om een formulering of interpretatie vast te stellen van wat wel of niet is toegestaan die prima past binnen de formele tekst die in de wet is opgenomen. Als deze interpretatie de voorstellen van de Commissie en van Plasterk bij elkaar brengt en hanteerbaar is, met een heldere afbakening, waarvoor enkele voorstellen zijn gedaan, zou dat een oplossing zijn om het inhoudelijk bij elkaar te brengen.

Dat kunnen we doen door de volgende tekst hier uit te spreken, zodat deze onderdeel vormt van de wetsgeschiedenis. Laat ik de tekst er meteen bij pakken. Desgewenst kan de Kamer deze in een motie vastleggen, als dat de transparantie vergroot. Zo'n tekst zou kunnen zijn dat onder de genoemde "assurance" moet worden verstaan: controlediensten gericht op het verstrekken van zekerheid over de door de gecontroleerde cliënt verstrekte informatie ten behoeve van externe gebruikers van deze informatie en de raad van commissarissen, zoals bedoeld in de genoemde verslagen. Zo'n formulering zou de interpretatie van "Plasterk" dicht brengen bij de Europese voorstellen en de discussie ter zake. Dit is ook gesuggereerd door enkele leden van deze Kamer. Wij zouden dit onmiddellijk met het wetsvoorstel van kracht kunnen laten worden.

De heer Backer (D66):

Ik wil zeker weten of ik het goed begrijp. Dit zou een kleine uitbreiding zijn van de diensten die binnen de taak van de controlewerkzaamheden toegestaan zijn.

Minister Dijsselbloem:

Correct.

De heer Backer (D66):

In de Europese voorstellen stonden, als ik het mij goed herinner, ook andere lijsten. Dat is altijd verwarrend. De gedachte bij uw uitspraak zou zijn dat dit is toegestaan en dat al het andere daarom niet is toegestaan. Dat zou dan de structuur zijn.

Minister Dijsselbloem:

Dat zou de structuur zijn.

De heer Backer (D66):

Dank u.

Minister Dijsselbloem:

Het accent ligt dus zeer sterk op de belangen van externe partijen. Externe partijen, belanghebbenden of in welke andere zin dan ook moeten ervan kunnen uitgaan dat de door een onderneming geboden informatie betrouwbaar is. Dat belang staat voorop en we nemen daar de commissarissen in mee, omdat ook zij zich er natuurlijk van moeten kunnen verzekeren dat de informatie op basis waarvan zij hun controlewerkzaamheden doen en hun verantwoordelijkheid dragen, betrouwbaar is. Mijn voorstel zou zijn om op die manier om te gaan met het amendement van de heer Plasterk.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending CPB analyse regionale verschillen rentabiliteit huursector (33.400) (T01646)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Vos (GroenLinks), toe een analyserapport van het CPB over regionale verschillen in de rentabiliteit van de huursector ook aan de Eerste Kamer aan te bieden. Daarin zullen de effecten van de verhuurderheffing op basis van de actuele huizenprijzen worden meegenomen. 


Kerngegevens

Nummer T01646
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Centraal Planbureau
verhuurderheffing
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 8 – blz. 47

Minister Dijsselbloem:

[...]

Er zijn ook vragen gesteld over de verhuurderheffing. Dat is inderdaad een inkomstenbron voor de begroting. Er ligt inmiddels misschien een wetsvoorstel in de Eerste Kamer – het is al aangenomen in de Tweede Kamer – voor een eerste tranche van de verhuurderheffing. Die is doorgerekend en dat kan prima uit. Het regeerakkoord zet er nog een kop bovenop door enerzijds verdere huurverhogingen, gradueel en afhankelijk van de inkomensgroep, en anderzijds een afroming van de huurverhogingen door een verhoging van de verhuurderheffing. De discussie is nu of alle corporaties die verhuurderheffing wel kunnen betalen. Het CPB heeft dat voor ons uitgerekend. Daar zijn wij vooralsnog op gevaren. Het CPB zegt dat het kan en dat er echt ruimte zit. Het CPB stelt zelfs dat er zoveel ruimte is dat er de komende jaren weer fors zal worden gebouwd in de huursector. Het wordt weer rendabel om huurwoningen te bouwen. Dat was de analyse van het CPB. Er zijn berichten dat dit door de verschillen per regio slecht zal uitpakken, maar daar gaat minister Blok naar kijken. Dat heeft hij de Tweede Kamer toegezegd. Ik kan mij voorstellen dat de Eerste Kamer er ook over wil worden geïnformeerd. Ik neem dat verzoek mee naar het kabinet. Er komt binnenkort een analyserapport uit. Minister Blok gaat dan kijken of en zo ja hoe wij omgaan met die regionale verschillen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik dank de minister voor de toezegging om die informatie ook naar deze Kamer te sturen. Het CPB is bij zijn positieve berekeningen uitgegaan van een groei van de huizenprijzen van 1%.Volgens mij is inmiddels duidelijk dat dit een volstrekt achterhaald cijfer is. Moet het CPB zijn huiswerk wat dit betreft niet overdoen en opnieuw kijken naar wat vandaag de dag de effecten van de verhuurderheffing zullen zijn?

Minister Dijsselbloem:

Ik herken dat zo niet, maar ik zal dat ook meenemen. Dan wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd. Ik weet dat het CPB is uitgegaan van de verhuurbaarheid en de ruimte die er is onder het huurbeschermingsbeleid. Men heeft gekeken naar de rentabiliteit in de huursector. Wij geven op een aantal punten ruimte. We verhogen de huren met een extra 1,5% per inkomensgroep. We gaan naar een ander woningwaarderingstelsel. Dat heeft verschillende effecten. Daar gaat de discussie ook over. Het CPB komt tot de conclusie dat het over heel Nederland genomen prima uitkomt, sterker nog, dat er weer kan worden geïnvesteerd in de huursector, omdat dit rendabel is. Er is wel sprake van een discussiepunt over de regionale verschillen. Daar gaan wij naar kijken.


Brondocumenten


Historie

  • 9 april 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: De commissie besloot de toezegging als voldaan te beschouwen, behoudens akkoord van de ter vergadering afwezige fractie van GroenLinks. Van deze fractie is nadien vernomen dat zij geen bezwaar heeft tegen het als voldaan beschouwen van de toezegging.
  • 3 april 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: De fractie van GroenLinks geeft nog uitsluitsel of zij toezegging T01646 voldaan acht.
    documenten:
  • 19 november 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Investeringen in energiebesparing in de bestaande bouw (33.400) (T01648)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Vos, toe de minister voor Wonen en Rijksdienst de vraag voor te leggen waarom er niet geïnvesteerd wordt in energiebesparing in de bestaande bouw. Hij geeft daarbij aan dat dit wat hem betreft niet met geld belegd hoeft te worden. 


Kerngegevens

Nummer T01648
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen duurzaamheid
energiebesparingen
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 58

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mooi, veel geld voor duurzame energie. Maar uit de berekeningen van het Planbureau blijkt dat een heel groot deel daarvan toch in de bijstook van biomassa in kolencentrales gaat zitten. De vraag blijft dus staan hoe we de daadwerkelijke omvorming naar echt duurzame energievoorzieningen gaan realiseren. Ik heb ook een vraag over het schrappen van het pakket Lenteakkoordmaatregelen. Het gaat om 155 miljoen euro. Dat had ook op een andere wijze kunnen worden ingezet. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen. Er zit onder meer een pakket in voor het stimuleren van energiebesparing in de bestaande bouw. Op dat punt ben ik het volstrekt oneens met de minister. Het is dramatisch. Het gebeurt gewoon niet. Er wordt gewoon niet geïnvesteerd in oude woningen. Dat is ook het grote probleem in de bouwsector. Minister, grijp uw kans. Ga op dat punt het beleid toch weer vormgeven en doe meer aan ondersteuning.

Minister Dijsselbloem:

Onze stelling, en die blijf ik verdedigen, is dat het niet om de rendabiliteit van dat type investeringen gaat. Je kunt het wel met geld beleggen, maar het opknappen van bijvoorbeeld corporatiewoningen of het verbeteren van de energiebesparing van die woningen is, als je het verstandig doet, een rendabele investering, voor de corporatie en daarmee ook voor de huurders. Corporaties mogen het gewoon in rekening brengen bij de huurders. Huurders krijgen een lagere energierekening. Nogmaals, als je het verstandig doet, hoeft het niet meer gesubsidieerd te worden. Ik zal minister Blok de vraag voorleggen waarom het dan toch niet gebeurt, maar het hoeft echt niet met geld te worden belegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugsluis btw-verhoging in 2013 en latere jaren in het Belastingplan 2014 (33.400) (T01655)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Terpstra, toe om bij de uitwerking voor het koopkrachtpakket in 2014, in het Belastingplan 2014 in elk geval aan te geven welk deel van de terugsluis btw-verhoging in 2013 en latere jaren niet doorgaat en voor zover er wordt teruggesluisd via bijvoorbeeld een koopkrachtpakket, op welke wijze dat wordt gedaan.


Kerngegevens

Nummer T01655
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen belastingplannen
BTW-verhoging
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 8

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. De verhoging van de btw per 1 oktober zou worden gecompenseerd via de inkomstenbelasting (ib). In het regeerakkoord is deze compensatie voor een deel gebruikt om de gevolgen van het geleidelijk afschaffen van de overdracht van de heffingskorting voor uitkeringsgerechtigden te verzachten. Daarnaast hebben de regeringspartijen besloten de ib-tarieven weer te verhogen in het kader van het niet doorgaan van de inkomensafhankelijke zorgpremie. Kan de staatssecretaris voor de algemene politieke beschouwingen op 4 december exact aangeven hoe de compensatie van de btw per 1 oktober is voorzien voor het jaar 2013?

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 60

Staatssecretaris Weekers:

De heer Terpstra vraagt naar de terugsluis van de btw-verhoging in 2013 en latere jaren. Wat betreft de terugsluis van de btw-verhoging in 2013 verwijs ik naar de stukken die vlak voor het zomerreces aan de orde zijn geweest, want de btw-verhoging, maar ook de terugsluis, is in de zomer tot wet verheven. Vlak voor de zomer zijn deze voorstellen door beide Kamers behandeld. Een en ander verloopt in elk geval via de arbeidskorting, de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de alleenstaandeouderenkorting en de ouderenkorting.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 62

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Bij lastenstijgingen en ook bij grote operaties zoals de verhoging van de btw en de energiebelasting wordt vaak opgemerkt dat men het ergens anders zal compenseren. Wij vinden dat de noodzakelijke lastenstijgingen voor de bevolking duidelijk moeten zijn. Daarom willen wij meer inzicht hebben in de manier waarop men allerlei compensatiesystemen tot stand brengt. In de volgende motie wordt het kabinet opgeroepen om eigenlijk bij elke Miljoenennota duidelijk uiteen te zetten welke belasting men verhoogt en welke compensatiemechanismen men eventueel toepast.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 70

Staatssecretaris Weekers:

[...]

In de motie-Terpstra c.s. (E) wordt de regering verzocht elk jaar in de Miljoenennota aan te geven of en op welke wijze verhogingen van de btw en energiebelastingen in de inkomstenbelasting worden gecompenseerd. Ik heb zojuist aangegeven op welke wijze de teruggave in 2013 is gerealiseerd. Dat heb ik ook uiteengezet in de stukken en in het debat dat wij vlak voor de zomer hebben gevoerd. Bij de uitwerking voor het koopkrachtpakket in 2014, zal ik in het Belastingplan 2014 in elk geval aangeven welk deel van de terugsluis niet doorgaat en voor zover er wordt teruggesluisd via bijvoorbeeld een koopkrachtpakket, op welke wijze dat wordt gedaan. Een toezegging voor elke Miljoenennota of elk belastingplan is niet nodig, want wat mij betreft wordt de btw of de energiebelasting niet verder verhoogd. Vanwege deze laatste kanttekening ontraad ik deze motie. Ik heb al gezegd dat ik daar voor 2014 expliciet aandacht aan zal schenken. Ik heb de boodschap van de heer Terpstra dus wel begrepen. Ik zal het verwerken in de stukken, als dat soepel kan.


Brondocumenten


Historie