Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Totaaloverzicht 2013)



 




Toezegging Participatie en zeggenschap huurders via andere werkvormen en methoden (30.856) (T00863)

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Meindertsma, toe dat zij apart met de Woonbond overleg wil plegen over nieuwe werkmethoden voor de vormgeving van participatie en zeggenschap van huurders en bewoners. Tevens zal zij nagaan of het de moeite waard is om een aantal huurdersorganisaties pilots te laten doen.


Kerngegevens

Nummer T00863
Status voldaan
Datum toezegging 23 september 2008
Deadline 1 januari 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen, Wijken en Integratie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden M.C. Meindertsma (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen huurders
zeggenschap
Kamerstukken Verbetering positie en zeggenschap huurders (30.856)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 1 - blz. 14

(...) 

Blz. 17

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Wij worstelen, zoals u merkt, met het dilemma dat enerzijds aan huurdersorganisaties wettelijk meer formele invloed toegekend wordt en wij anderzijds in de praktijk van alledag constateren dat de huurdersorganisaties net als de raden van toezicht van corporaties vergrijzen, weinig multicultureel zijn samengesteld en steeds moeilijker vrijwilligers kunnen vinden voor de bestuursbanen.

(...) Hoewel wij positief gestemd zijn over de verschillende initiatieven die reeds genomen worden, moet er naar ons oordeel nog versnelling aangebracht worden. Wij zouden daarvoor een ernstig beroep willen doen op de minister om deze problematiek niet te onderschatten en samen met de Woonbond, maar zeker ook met instanties als Forum en de SEV, gemeenten en corporaties, ondersteund door onderwijs en wetenschap, zichtbaar te investeren in een zoektocht naar nieuwe werkmethoden en instrumenten om huurders/bewoners meer en beter te betrekken bij de vormgeving en het beleid rond de eigen woning, straat en wijk en daarover beide Kamers te informeren en met voorstellen te komen tot verbetering. Het is nooit verkeerd om in die zoektocht ook buitenlandse ervaringen te betrekken.

(...)

Blz. 18

Juist omdat wij als PvdA-fractie de positie en zeggenschap van de huurder daadwerkelijk willen verbeteren en ook zouden willen streven naar nieuw vormen van eigenaar- en aandeelhouderschap, is niet alleen een wettelijke verankering noodzakelijk zoals in deze overlegwet vastgelegd is en nu aangevuld wordt, maar is het ook nodig om nieuwe participatie- en zeggenschapsvormen te ontwikkelen en die mogelijk op termijn wettelijk te verankeren. Als daar niet fors op ingezet wordt, dan dreigt er een spagaat te ontstaan van toenemende formele zeggenschap en afnemende legitimatie door geringe en eenzijdige deelname van de huurderspopulatie aan de formele organisatie. Dat vergroot de kloof tussen de instituties en de samenleving, want ook een huurdersorganisatie is dan een institutie. Wij hopen en verwachten dat de minister onze zorgen deelt en zich als minister voor Wonen, Wijken en Integratie als eerste verantwoordelijk voelt om aan dit urgente vraagstuk te gaan werken en om dit onderdeel te laten uitmaken van de belangrijkste prestaties voor 2009, zoals in de systematiek begroting past. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Blz. 37

Minister Vogelaar

Voor het bereiken van allochtonen werkt de Woonbond vrij intensief samen met FORUM, het expertisecentrum voor minderheden. Met woonateliers probeert men mensen op een andere manier bij de activiteiten te betrekken. Wat mij betreft is dit een belangrijk aandachtspunt en ik ben dan ook bereid om toe te zeggen dat ik apart met de Woonbond overleg wil plegen over de vraag of wij nog andere initiatieven kunnen nemen.

Mevrouw Meindertsma noemde SEF, maar ik weet dat er in Amsterdam ook een zeer actieve club is die met bewonersparticipatie bezig is. Ik wil mij nu niet binden aan SEF, maar wel nagaan of het de moeite waard is om een aantal huurdersorganisaties pilots te laten doen. Dat zeg ik graag toe.

Blz. 38

Mevrouw Meindertsma (PvdA)

De minister heeft toegezegd dat zij nog eens uitdrukkelijk zal kijken naar de wijze waarop participatie en zeggenschap ook via andere werkvormen en methoden beklemtoond kunnen worden. Wij zijn daar blij mee. Bij komende debatten hopen wij daar verslag van te krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toekomstvisie op het Koninkrijk (31.568) (T01030)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie zeggen de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van nagenoeg alle woordvoerders aan het beleidsdebat, toe dat de regering in de aan de Tweede Kamer toegezegde toekomstvisie op het Koninkrijk aandacht zal besteden aan: (1) de agenda van het Koninkrijk, (2) een eventuele bredere Statuutswijziging, (3) het democratisch deficit, (4) de onderlinge relaties tussen de landen tegen de achtergrond van het aflopen van samenwerkingsprogramma’s, (5) het spanningsveld tussen autonomie en de waarborgfunctie en de reikwijdte van de waarborgfunctie, (6) de waarden in het Koninkrijk, (7) de interculturele dimensie, (8) het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren in het Koninkrijk en (8) de kwaliteit van de rechtsorde en het bestuur. Dit krijgt in eerste instantie vorm door een wetenschappelijk essaybundel en symposia in de landen van het Koninkrijk. Ook zal de regering een aparte notitie over de reikwijdte van de waarborgfunctie presenteren (toegezegd aan de Tweede Kamer). Bij de discussie, die komende jaar plaatsvindt, zal tevens de commissie NAAZ van de Eerste Kamer worden betrokken.


Kerngegevens

Nummer T01030
Status voldaan
Datum toezegging 19 mei 2009
Deadline 25 december 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden generaal-majoor der Mariniers (b.d.) F.E. van Kappen (VVD)
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen toekomstvisie Koninkrijk
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 32

Blz. 1457

(...) 

De heer Van Kappen (VVD):

Ik zie voorts vol spanning uit naar de door de staatssecretaris op 10 maart jongstleden tijdens een algemeen overleg met de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken van de Tweede Kamer toegezegde bredere visie op het Koninkrijk waarin specifiek aandacht zal worden besteed aan de waarborgfunctie. In dit verband wijs ik de staatssecretaris op de met algemene stemmen in deze Kamer aangenomen motie van het lid Schuurman c.s. van 14 februari 2006.

Blz. 1479

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Met de Antillen, Curaçao en Sint Maarten hebben wij afgesproken dat de wijziging van het Statuut zich zal beperken tot het hoogst noodzakelijke. Wij zijn bezig met een ingewikkeld proces, namelijk met het opheffen van een land en het opbouwen van twee nieuwe landen, terwijl drie eilanden onderdeel van Nederland worden. Een discussie over het Statuut is zeker zinnig. In dat kader kijken wij ook naar de motie van de heer Schuurman maar die loopt nog te veel door het traject heen. Dat zullen wij dus op een later moment doen. Ik kom er zo nog uitgebreider op terug als ik kom te spreken over de toekomst van het Koninkrijk.

Blz. 1482

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik was aangekomen bij de visie op het Koninkrijk. Ik wil in het komend jaar een discussie voeren over de vraag hoe wij naar het Koninkrijk en naar de toekomst moeten kijken. Daar komt wat mij betreft ook het Statuut bij kijken. Hoe wil ik dat oppakken; hoe wil ik er in eerste instantie aan beginnen? Wij zijn nog druk bezig met het staatkundige traject, dat ook veel van ons vergt. Collega Hirsch Ballin heeft mij er al herhaaldelijk op gewezen dat het niet door elkaar moet lopen. Toch vind ik het van belang dat we dat doen, dat we ook naar de toekomst kijken, zoals mevrouw Van Bijsterveld terecht zei. Ik wil daaraan eigenlijk invulling geven door in eerste instantie verschillende wetenschappers een essaybundel te laten schrijven, en daarnaast een serie symposia te organiseren in Nederland, maar ook op Aruba en de Nederlandse Antillen. Zowel de motie van de heer Schuurman over de herijking van het Koninkrijk en de relaties binnen het Koninkrijk en de daarvoor benodigde wijziging in het Statuut, als de motie van de heer Remkes over de waarborgfunctie – hier maak ik apart een notitie over – zal onderdeel van dat traject moeten zijn.

Natuurlijk realiseer ik mij dat de Kamers ook zelf nog de commissie-Brooks aan het werk hebben, als uitvloeisel van het POK over het democratisch deficit. Dat zou best ook interessant kunnen zijn om te betrekken bij die discussie over de toekomst. De vaste commissie voor NAAZ van beide Kamers zal dan ook zeker worden uitgenodigd om hieraan deel te nemen, om op een gezamenlijke, meer fundamentele wijze te kijken naar de manier waarop we in de toekomst de samenwerking in het Koninkrijk willen vormgeven. Ik meen dat dit heel goed aansluit bij datgene wat mevrouw Van Bijsterveld naar voren bracht; die visie op het Koninkrijk is inderdaad van groot belang. We zijn nu heel intensief met die staatkundige wijzigingen bezig. Ik heb wel altijd gezegd, we wijzigen de staatkunde niet omdat we het zo leuk vinden om de staatkunde te wijzigen, maar omdat het wat moet betekenen voor de bevolking. Het geld moet daadwerkelijk terechtkomen bij mensen die het ook nodig hebben, maar het is wel degelijk van belang om daar ook wat overheen te kijken en te kijken naar welke verwachtingen je hebt van de toekomst. Dat zullen we erbij betrekken. Ook vind ik dat we erbij moeten betrekken de vraag wat het aflopen van de samenwerkingsprogramma’s betekent voor de relatie tussen de landen. Het gaat dan niet alleen om de spanningsvelden tussen waarborgfunctie en autonomie, maar ook om de interculturele dimensie. Ik vind dat juist het element van de waarden die we hebben binnen het Koninkrijk te weinig naar voren komt. Ik ken het rapport “Naar een Salsa op klompen”, ik heb het zelfs in ontvangst genomen. In het kader van deze hele operatie zouden wij met elkaar, ook met het oog op de toekomst, deze waarden goed in ogenschouw moeten nemen. Bovendien wil ik kijken naar een soort agenda voor het Koninkrijk, waarbij ook die bredere Statuutswijziging betrokken zou kunnen worden. Ik denk dat dit voor nu voldoende reactie is op het punt dat door mevrouw Van Bijsterveld is ingebracht.

Blz. 1483

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Zoals u weet, heb ik inderdaad een notitie toegezegd over die waarborgfunctie en de reikwijdte.

Blz. 1490

De heer Van Kappen (VVD):

Dat betekent dat wij, als wij gaan praten over de normen binnen het Koninkrijk, op zoek zijn naar wat de normen zijn die wij binnen het Koninkrijk met zijn allen hanteren. Wat moeten wij nu eigenlijk waarborgen? Waar begint die waarborgfunctie en waar houdt die op? Ik heb begrepen dat wij dat allemaal kunnen vinden in de brede notitie over het Koninkrijk die eraan komt. Daar zijn wij ontzettend blij mee en daar kijken wij vol belangstelling naar uit.

Blz. 1494

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik begin bij de vragen van de heer Van Kappen. Hij begon zijn bijdrage in tweede termijn met de opmerking dat hij op zoek was naar de grenzen voor de autonomie en de waarborgfunctie. Daaraan koppelde hij direct, zoals ik overigens ook altijd doe, financieel toezicht, behoorlijk bestuur en rechtshandhaving. Wij zijn het er helemaal over eens dat dit de punten zijn waarnaar wij kijken. In de notitie die ik heb toegezegd, zullen wij die vraag in brede zin beantwoorden als het gaat om de waarborg voor de toekomst. In reactie op wat mevrouw Van Bijsterveld en mevrouw Linthorst zeiden, zal ik daarop nog terugkomen

Blz. 1491

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Wij zien dat het hervormingsproces vooral wordt bediscussieerd in termen van de mate van zelfstandigheid van de samenstellende delen en de grenzen daarvan. Het gaat vooral om de positie van de eilanden. Dat is begrijpelijk en ook belangrijk. Ook vandaag in het debat is dat een paar keer naar voren gekomen, met name in het kader van het spanningsveld tussen autonomie en de waarborgfunctie van het Koninkrijk.

Blz 1495

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik kom bij mevrouw Van Bijsterveld. Collega Hirsch Ballin en ik hebben in ieder geval geprobeerd om aan te geven hoe wij in het traject staan en hoe wij ernaar kijken. Hoewel het een hoofdlijnendebat is, hebben wij geprobeerd uw concrete vragen zo veel mogelijk te beantwoorden. Ik ben blij dat u daar verheugd over bent. U haalde nog eens de spanning aan tussen autonomie en waarborgfunctie. Ik denk dat dit spanningsveld zal blijven bestaan; dat zei u ook. Het is van belang om samen goed na te denken over de toekomst. Dat wil ik doen in de door mij al toegezegde notitie in de richting van de Tweede Kamer: hoe zit het met die waarborgfunctie en hoe zit het sowieso met het Koninkrijk in de toekomst?

Blz. 1492

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik hoop dat de concrete vragen uiteindelijk zullen leiden tot het schetsen van het vergezicht. Gaat de staatssecretaris de vragen behandelen wat wij willen met het Koninkrijk, waar wij naartoe gaan en welke minimumvoorwaarden gelden als zij straks symposia gaat organiseren? Ik zou het zeer op prijs stellen als de minimumvoorwaarden niet alleen betrekking zouden hebben op de onderwerpen waarover wij afspraken hebben, namelijk goed bestuur, financiën en rechtshandhaving, maar ook op de meer morele aspecten van het Koninkrijk. De betrokkenheid bij het Koninkrijk is minimaal; niet alleen aan de overzijde maar ook in Nederland. Die betrokkenheid zal niet vanzelf ontstaan. Wij zullen daar hard aan moeten werken.

Blz. 1496-1497

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Linthorst, vergezichten zijn altijd lastig. U zei zelf al: ik heb er zelf ook mee geworsteld hoe ik dat zou doen. Onze bedoeling was juist om nu aan te geven hoe wij staan in het staatkundig traject en mijn bedoeling is inderdaad om nu te gaan werken aan het punt dat u ook voor ogen staat; hoe gaan we nu, vanuit wat we nu hebben in het Koninkrijk, met elkaar om? Daar zitten die twee kanten in, de autonomie en de waarborgen. Ik heb niet voor niets gezegd in weliswaar niet zo’n groot vergezicht, dat ik op het Isla-terrein een andere koers ben gaan varen dan in het verleden. Dat heeft voor een deel te maken met hoe ik nu kijk naar de verhouding tussen de landen en tussen de eilanden. In die brede visie zullen de door u genoemde punten aan de orde worden gesteld. Het gaat wel degelijk ook om morele aspecten. Voor mij gaat het ook om waarden, die we binnen het Koninkrijk hoog willen houden. Dat heb ik ook in eerste termijn gezegd. Dan moeten we ook juist de rijkdom van die interculturele kant met elkaar durven bespreken, naast de kritische kanten die u terecht aanhaalde. Misschien bent u dan nu een beetje teleurgesteld, maar als we die notitie af hebben, hoop ik dat we met elkaar een goed debat kunnen voeren en ook kunnen zeggen hoe we de komende jaren met elkaar omgaan in het Koninkrijk. Daar hoort dan wat mij betreft die Statuutswijziging bij.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Om mijn dag toch nog een beetje goed te maken: komt dan in die notitie ook een beschrijving van wat nu wel en niet tot de waarborgfunctie hoort? Er zijn twee kanten aan. De ene kant betreft de vraag wat onder die waarborgfunctie valt. Dit zou wat mijn fractie betreft verder moeten gaan dan alleen het op orde hebben van de financiële huishouding en de rechtshandhaving. De andere kant betreft de vraag hoe je ervoor zorgt dat je die waarborgfunctie ook effectief kunt inzetten. Het gaat mij vooral om het eerste punt. Gaan we die discussie dan ook aan?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja, wat mij betreft hoort dat erbij. Toen het aan de orde kwam in de Tweede Kamer hebben wij dat ook nadrukkelijk met elkaar besproken. Je moet dus naar het geheel kijken.

Blz. 1493

Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):

Tijdens het interruptiedebatje met de minister gaf de staatssecretaris non-verbaal aan dat de vraag over artikel 55 van het Statuut wordt meegenomen. Ik verzoek de staatssecretaris de vraag over het zelfbeschikkingsrecht in dat kader ook mee te nemen.

Blz. 1497

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Op haar vraag of ik bij de visie op het Koninkrijk ook het zelfbeschikkingsrecht zal betrekken, kan ik antwoorden dat ik dat zal doen.

Blz. 1499

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik zou wel graag van de minister – het had ook van de staatssecretaris gekund – antwoord krijgen op de vraag of het, als er voorlopig niet gekozen is voor een nieuw Statuut, niet verstandig is om op dit punt voorlichting te vragen aan de Raad van State. Dat betreft met name de vraag hoe naast het heel zware middel van artikel 43, lid 2, de waarborgfunctie in de huidige en in de nieuwe situatie concreet vorm kan krijgen.

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op die vraag is tweeledig: wij zullen in de notitie ingaan op die vraag en

de Raad van State heeft op dit punt reeds voorlichting gegeven. Dat was misschien niet in een van de opvallendste passages, maar bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Statuut heeft de Raad van State van het Koninkrijk voorlichting gegeven. Daarbij heeft de Raad van State van het Koninkrijk opgemerkt dat het goed zou zijn om bij de realisering van de Statuutsbepaling waarvan mevrouw Linthorst het belang terecht onderstreept,

niet te blijven hangen in de situatie die heel lang heeft bestaan. In die situatie werd ofwel gezegd dat dit een landsverantwoordelijkheid of autonome verantwoordelijkheid is en dat toepassing van artikel 43, tweede lid, een ultimum remedium is – met de boodschap die in het verleden wel eens is gegeven, maar van ons hebt u daarover andere teksten gekregen, ook in de recente antwoorden op Kamervragen – ofwel er werd gezegd dat er moest worden ingegrepen. In het laatste geval is het meteen heel zwaar en is er een doorkruising van de gewone bevoegdheden. In die voorlichting is ingegaan op deze situatie en is gesteld dat daar iets tussenin moet zitten, zodat het niet gaat om een keuze tussen ″het valt allemaal misschien niet mee, maar het is niet ernstig genoeg om in te grijpen″ en ″het is zo ernstig dat de gewone bevoegdhedenverdeling moet worden doorkruist″. Ik denk dat mevrouw Linthorst precies vraagt naar de mogelijkheid om daartussenin iets te doen. Een van de mogelijkheden is een rijkswet ex artikel 14, juncto artikel 43, tweede lid, van het Statuut. Dat is aan de orde geweest in de voorlichting die eind 2004 is gegeven door de Raad van State van het Koninkrijk. Die zullen wij uiteraard betrekken bij de voorbereiding van de studie waarvan collega Bijleveld al melding maakte.



Historie







Toezegging Evaluatie nieuwe staatkundige structuur (31.568) (T01031)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen/opmerkingen van de leden Van Kappen (VVD), mevrouw Ten Horn (SP) en Laurier (GroenLinks), toe dat nieuwe staatkundige structuur in werking zal worden geëvalueerd na ommekomst van 5 jaar, waarbij met name ook zal worden gekeken naar de integratie van de BES in het Nederlandse staatsbestel


Kerngegevens

Nummer T01031
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 mei 2009
Deadline 31 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
generaal-majoor der Mariniers (b.d.) F.E. van Kappen (VVD)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Caribisch Nederland
evaluaties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 32

Blz. 1457

(...)

De heer Van Kappen (VVD):

De Grondwet, inclusief artikel 1, is volledig op de BES-burgers van toepassing. Inzake hun rechten en plichten kan alleen worden gedifferentieerd voor zover er geen sprake is van ongelijke behandeling. Daar is hier dus geen sprake van, integendeel. De regering denkt dit op te lossen door een afwijkingsartikel op te nemen in het Statuut. Maar is het niet merkwaardig dat voor een deel van Nederland de Grondwet op onderdelen buiten werking wordt gesteld door een artikel in het Statuut? Horen regelingen voor de BES-eilanden in de nieuwe situatie eigenlijk nog wel thuis in het Statuut? Mijn fractie is van mening dat deze constructie eigenlijk niet kan en hoogstens een tijdelijke oplossing kan bieden. Uiteindelijk is naar onze mening, hoe lastig dan ook, een grondwetswijziging noodzakelijk. Ik krijg graag de mening van de bewindslieden over dit punt

Blz. 1462

Mevrouw Ten Horn (SP):

In de Slotverklaring is overeengekomen dat er speciale aandacht besteed zal worden aan het inlopen van achterstanden bij de heffing en inning van belastingen. Hoe staat het er op de verschillende eilanden op dit punt voor? Wanneer zal integratie van landsbelastingen van de BES-eilanden met de Nederlandse wetgeving gaan plaatsvinden? Hoever is het met het Nederlands onderzoek naar het toekomstig fiscale stelsel voor de BES-eilanden? Begrijpen wij het goed dat de systematiek van de Wet financiële verhoudingen BES (WfvBES) sterk overeenkomt met de heffing van gemeentebelastingen? Is dat de reden waarom in de Besluitenlijst BES van 13 januari jongstleden staat dat op de BES-eilanden met name de winstbelasting verder verlaagd of afgeschaft zal worden? Is dat omdat winstbelasting onder het rijksbelastingregime valt of is er een andere aanleiding? Op welke termijn wordt bezien hoe het regime van rijksbelastingen op de BES-eilanden vorm moet krijgen?

Blz. 1467

De heer Laurier (GroenLinks):

De BES-eilanden worden onderdeel van het land Nederland. Wie de publieke discussie volgt, zegt dat het vooral gemeenten lijken te worden, bijzondere gemeenten, maar dat is toch niet helemaal juist. Het worden openbare lichamen […] Ik kan mij voorstellen dat in een overgangsfase wordt gekozen voor openbare lichamen. Maar hoe ziet het kabinet die toestand op een wat langere termijn? Zullen de eilanden dan nog steeds openbare lichamen zijn of zullen ze toch meer ingroeien in onze normale bestuurlijke verhoudingen? In feite geldt die vraag ook voor de wetten die zullen gelden in de overgangsfase. Voor een deel wordt Antilliaans recht omgezet in Nederlands recht, maar hoe ziet die situatie er op termijn uit? Mijn fractie zou het op prijs stellen als er vanuit het kabinet wat meer helderheid over werd gegeven. Is er sprake van een overgangsperiode, hoe lang is die, aan welke termijnen wordt gedacht en welk eindbeeld bestaat daarbij?

Blz. 1487-1488

Minister Hirsch Ballin:

In antwoord op de vragen die zijn gesteld door mevrouw Ten Horn, de heer Laurier en de heer Van Kappen zeg ik toe dat wij de nieuwe staatkundige structuur in werking zullen evalueren na ommekomst van vijf jaren. Wij zullen dan ook nagaan of de verankering van Bonaire, Saba en Sint Eustatius voldoende is. Uiterlijk dan zullen wij ook tot een conclusie moeten zijn gekomen over de toekomstige relatie tot het EU-recht en andere wetgeving die in het Europese deel van Nederland van kracht is.



Historie







Toezegging Beperking dubbelbenoemingen (30.585) (T01153)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hendrikx, toe dat het streven is het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk te houden en dat het niet in de rede ligt het maximale aantal van tien dubbelbenoemingen voortdurend vol te maken.


Kerngegevens

Nummer T01153
Status openstaand
Datum toezegging 13 april 2010
Deadline 1 januari 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. J.A.M. Hendrikx (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen dubbelbenoemingen
Raad van State
Kamerstukken Herstructurering van de Raad van State (30.585)


Uit de stukken

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1051

De heer Hendrikx (CDA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij al aandacht gevraagd voor de ratio achter het maximum aantal dubbelbenoemingen. Is de minister met ons van mening dat er naar ware te streven om het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk te houden? Is de Raad van State van oordeel dat in de praktijk te streven ware naar de maximale benutting van de ruimte voor dubbelbenoemingen tot het aantal van tien? Wij blijven dit onderdeel van het wetsontwerp kwetsbaar vinden. Is de minister van oordeel dat het van wijsheid zou getuigen om het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk te houden? De veronderstelde meerwaarde, kruisbestuiving, moet toch ook op andere wijze kunnen worden georganiseerd?

(…)

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1066

Minister Hirsch Ballin: De heer Hendrikx heeft gevraagd of ik met hem van mening ben dat het streven moet zijn dat het aantal dubbelbenoemingen zo beperkt mogelijk wordt gehouden. Het antwoord op die vraag is ja. Ik heb dat zonet al toegelicht. Daarom het maximum en daarom hetgeen ik zei over mijn verwachtingen van andere manieren waarop die uitwisseling van deskundigheid en ervaringen kan plaatsvinden.

De heer Hendrikx (CDA): Is de minister ook bereid om de vraag te beantwoorden of het van bestuurlijke wijsheid zou getuigen als de Raad van State die ruimte van tien niet maximaal zou benutten?

Minister Hirsch Ballin: Dat is sterk gerelateerd aan de ervaringen die ermee worden opgedaan. Het is echt bedoeld als een maximum en daarmee ligt het in de rede om niet te proberen dat tiental voortdurend vol te maken. Dat zou ook onwenselijk zijn, omdat je dan bij de vervulling van een vacature moet bedenken of je jezelf niet hebt klemgezet. Ik zie mogelijkheden om daarin nog terughoudender te zijn dan het wettelijk maximum toelaat. Bovendien geldt wat ik net ook in mijn antwoorden op vragen van andere leden van de Kamer heb gezegd: het is heel goed denkbaar dat in de praktijk die uitwisseling van kennis en ervaring op een andere manier plaatsvindt, zoals de heer Kox al suggereerde.


Brondocumenten


Historie

  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 3 april 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
  • 13 april 2010
    nieuwe status: openstaand
  • 13 april 2010
    toezegging gedaan






Toezegging Invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal vijf jaar na inwerkingtreding van de WolBes worden geëvalueerd (31.954) (T01154)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden van de CDA-fractie (i.c. Doek), toe dat de invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zal worden geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01154
Status voldaan
Datum toezegging 27 april 2010
Deadline 31 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Nota naar aanleiding van het verslag
Categorie evaluatie
Onderwerpen dualisme
evaluaties
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Kamerstukken Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31.954)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2009/10, 31954 B, blz. 4

Leden CDA-fractie (i.c. Doek):

De vormgeving van de openbare lichamen is in nauw overleg met de diverse bestuurscolleges en gebaseerd op de uitgangspuntennotitie van 31 januari 2008 tot stand gekomen. De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze uitgangspunten. Zij achten het juist dat de Gemeentewet uitgangspunt is en menen dat de diverse bepalingen die erop gericht zijn om een zo’n onafhankelijk mogelijk bestuur te waarborgen, ook voor andere afgeleide organen van het openbaar lichaam geëigend zijn tegen de achtergrond van de zeer bescheiden omvang van de drie eilanden. Genoemde leden houden enige reserve met betrekking tot het invoeren van het dualisme, mede tegen de toch niet altijd positieve ervaringen in Nederland op dit punt. In dat kader vragen zij de regering om de dualisering uitdrukkelijk te betrekken bij de evaluatie. Deze leden achten de onverenigbaarheid van functies zoals bij amendement-Remkes c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 19.) voor ambtenaren van Bonaire geregeld juist.

Kamerstukken I 2009/10, 31954 C, blz. 4

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

Op verzoek van de leden van de CDA-fractie kan ik toezeggen dat de invoering van het dualisme in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zal worden geëvalueerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kernenbeleid onderdeel van evaluatie (32.242) (T01199)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor, toe dat het kernenbeleid van de nieuwe gemeente en de gevolgen hiervan voor de inwoners onderdeel zal vormen van de voor 2013 beoogde evaluatie van de herindeling Súdwest Fryslân.


Kerngegevens

Nummer T01199
Status voldaan
Datum toezegging 11 juni 2010
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kernenbeleid
Súdwest Fryslân
Kamerstukken Samenvoeging gemeenten Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel en Wymbritseradiel (32.242)


Uit de stukken

Kamerstukken II 2009/10, 31840/32242/32246, C, p. 10:

In de Tweede Kamer is de motie-Heijnen c.s. (Kamerstukken II 2009/2010, nr. 11) over een evaluatie van de herindeling in 2013 aangenomen. Is de regering bereid om bij deze evaluatie ook nadrukkelijk de gevolgen voor de vele kernen en hun inwoners in beeld te brengen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het kernenbeleid van de nieuwe gemeente en de gevolgen hiervan voor de inwoners zal onderdeel vormen van de beoogde evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Koninklijk Besluit vervallen rijkswet financieel toezicht zal voorgehangen worden bij de Eerste Kamer (32.026 (R1888)) (T01220)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ten Horn (SP), toe om een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voor te hangen bij de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01220
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
financieel toezicht
voorhangbepalingen
Kamerstukken Uitvoering Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (34.269)
Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (32.026 (R1888))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1585

Ten Horn (SP):

Wij vragen de regering verder of zij ter uitvoering van de motie-Van Bochove/Leerdam voornemens is om de voordracht voor het KB zoals bedoeld in artikel 35 van deze wet, tevens bij deze Kamer voor te hangen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Ten Horn vroeg: zal de regering een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voorhangen bij de Eerste Kamer? De motie-Van Bochove/Leerdam waarnaar mevrouw Ten Horn verwijst, voorziet in het voorhangen van het bedoelde besluit bij de Staten-Generaal en bij de Staten van Curaçao en Sint-Maarten. Ik lees dit zo dat het besluit ook zal worden voorgehangen bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aan het idee van een Koninkrijkssecretariaat wordt aandacht besteed in de door de regering toegezegde toekomstvisie op het Koninkrijk (T01030) (31.568) (T01221)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe om het idee van een koninkrijkssecretariaat mee te nemen in de eerder toegezegde toekomstvisie op het Koninkrijk (T01030).


Kerngegevens

Nummer T01221
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 25 december 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Koninkrijkssecretariaat
toekomstvisie Koninkrijk
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1567

Van Bijsterveld (CDA):

In de eerste plaats noem ik de veel besproken en door de staatssecretaris in het vooruitzicht gestelde toekomstvisie. Wij wijzen nog eens op het idee om een koninkrijkssecretariaat in te stellen. Zie daarvoor het rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA onder de naam ″Naar een Salsa op klompen″.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1596

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Van Bijsterveld en de heren Engels en Ten Hoeve vroegen aandacht voor een koninkrijkssecretariaat. Ik kan me voorstellen dat nog niet iedereen mijn brief van gisteren heeft gelezen – hij was trouwens maar zeven kantjes, mevrouw Ten Horn – maar daarin staat dat een eerste concept van de toekomstvisie begin 2011 wordt voltooid. De leden van de Eerste en Tweede Kamer zullen daar actief bij worden betrokken. In die toekomstvisie

zal ik aandacht besteden aan het idee van een koninkrijkssecretariaat.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Eerste Kamer zal tweemaal per jaar geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak inzake de AMvRB 'Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten' (32.213 (R1903) (T01222)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Laurier (GroenLinks), toe de voortgangsrapportages over de uitvoering van de plannen van aanpak inzake de AMvRB 'Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten' tweemaal per jaar aan de Eerste Kamer te doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01222
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 juni 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Curaçao
landstaken
motie-Leerdam
plannen van aanpak
Sint Maarten
uitvoering
waarborging
Kamerstukken Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (32.213 (R1903))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1579

Laurier (GroenLinks):

In de eerste plaats voorziet de algemene maatregel van rijksbestuur die een uitvloeisel is van de motie-Leerdam, erin dat er op basis van plannen van aanpak op genoemde punten wordt gewerkt aan de verdere organisatorische opbouw van de nieuwe autonome landen. De volledige status van autonoom land wordt pas bereikt als de plannen van aanpak zijn gerealiseerd. De AMvRB geldt in principe voor twee jaar maar kan telkens met twee jaar worden verlengd. Voor zowel intrekking als verlenging van de algemene maatregel is een besluit nodig, en dat besluit wordt voorgehangen bij het parlement. Op dat punt is het natuurlijk van belang dat wij hier en aan de overkant kunnen beoordelen of het punt bereikt is of juist niet, zodat het besluit kan worden ingetrokken dan wel verlengd. Mijn fractie is niet helemaal duidelijk hoe in de tussentijd de Kamers zullen worden geïnformeerd om dat oordeel te kunnen vellen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De heer Laurier vroeg hoe beide Kamers worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak. In de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Kamer twee keer per jaar te informeren over die voortgang, gebaseerd op rapportages van de

voortgangscommissie. Als gevolg van de motie-Leerdam moet het ontwerp-KB over het al dan niet verlengen van de werkingsduur van de regeling aan beide Kamers worden voorgelegd. Het ligt dus in de rede dat ik de voortgangsrapportages ook aan de Eerste Kamer doe toekomen. Dat is bij dezen toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijkheden voor vereenvoudiging BES-wetgeving worden meegenomen bij toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (31.568) (T01224)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur, die zal plaatsvinden vijf jaar na inwerktreding (T01031), ook de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de BES-wetgeving te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01224
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES-wetgeving
evaluaties
vereenvoudigingen
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1568

Van Bijsterveld (CDA):

Voor de BES-eilanden zijn inmiddels de nodige wetsvoorstellen aangenomen. Deze voorstellen en de voorstellen die nog gedaan zullen worden, kenmerken zich door een enorme omvang en complexiteit. Uitgaande van de logica van de staatkundige hervorming en met het Nederlandse stelsel van wetgeving in gedachten, komen wij bijna  vanzelfsprekend bij dit type regelgeving uit. Voor zover wij nu kunnen overzien, zit deze regelgeving goed in elkaar. Bij het zien van de voorstellen rijst bij de CDA-fractie echter de wat meer principiële vraag of dit soort regelgeving wel de meest vruchtbare is. Al met al is het namelijk een vrij complexe manier van vooral juridische sturing. De CDA-fractie heeft geen pasklaar antwoord hierop. Wellicht is het goed om in het kader van de toekomstvisie te denken aan mogelijke alternatieven voor deze sturing. Is de regering bereid om over alternatieven na te denken?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1596

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik verwacht dat in de toekomst de complexiteit van de BES-wetgeving zal verminderen. Geleidelijk zal de Nederlandse wetgeving worden ingevoerd. Er zullen weliswaar altijd afwijkingen van Nederlandse wetgeving nodig zijn – de specifieke vraag van besturen op de eilanden – maar ook die zullen minder worden al naar gelang de verschillen met het Europese deel van Nederland kleiner worden. De komende vijf jaar zal een periode van legislatieve rust in acht worden genomen, zoals wij hebben afgesproken. Daarna zullen wij datgene wat wij hebben uitgewerkt van de nieuwe staatkundige structuur evalueren. Dan kan worden bezien of de huidige wetgeving voor de BES kan worden vereenvoudigd. De regering is bereid om dat te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Eerste Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek dat Aruba doet naar de wenselijkheid van aansluiting bij diverse consensusrijkswetten (31.568) (T01225)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie), toe dat de Eerste Kamer geïnformeerd zal worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek dat Aruba doet naar de wenselijkheid van aansluiting bij diverse consensusrijkswetten die tot stand zijn gekomen en tot stand komen in het kader van de nieuwe staatkundige structuur van het Koninkrijk.


Kerngegevens

Nummer T01225
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Aruba
consensusrijkswetten
onderzoek
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1585-1586

Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie)

Aruba is, anders dan bij de wetsvoorstellen in het eerste blok dat wij vandaag behandelen, geen partij bij deze wetsvoorstellen. Wij vinden het echter zeer wenselijk om Aruba bij de rijkswetten over de politie en het Openbaar Ministerie te betrekken, gelet op de in koninkrijksverband vereiste harmonisatie in het opsporingsbeleid, de  samenwerkingsafspraken en de naleving hiervan. Wij zijn erover verheugd dat de staatssecretaris blijkens de beantwoording op onze schriftelijke vragen dit belang onderschrijft. Zij heeft gememoreerd aan hetgeen samen met de minister-president van Aruba – ik ben daarom blij dat de minister-president van Aruba ook bij dit blok van de wetsvoorstellen in de zaal is – in een gezamenlijke agenda is verklaard. Dat is namelijk dat het in het belang van een goede samenwerking binnen het Koninkrijk wenselijk is dat Aruba zo veel mogelijk aansluiting heeft bij de consensusrijkswetten die tot stand komen in het kader van het staatkundig proces van de Nederlandse Antillen. Zij stellen vervolgens dat deze aansluiting het best kan worden bereikt na de transitiedatum via een  consensusrijkswet tot wijziging van de consensusrijkswetten en dat Aruba momenteel de wenselijkheid van aansluiting bij diverse rijkswetten onderzoekt. Kan de staatssecretaris inmiddels iets over de stand van dat onderzoek zeggen? Is zij bereid om deze Kamer te informeren over de voortgang en het resultaat van dit onderzoek?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36, blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Lagerwerf vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de aansluiting van Aruba bij de rijkswetten. De regering van Aruba heeft aangegeven zich te willen aansluiten bij de regelingen die betrekking hebben op het openbaar ministerie, de politie en de rechtshandhaving in het algemeen. Dat vind ik belangrijk. Gezegd is dat dit traject wordt opgepakt nadat het is afgerond. Je kunt niet alles tegelijk doen. Voor Aruba geldt niet het financieel toezicht en het land heeft ook aangegeven zich niet bij een dergelijke regeling te willen voegen. Aruba heeft natuurlijk ook geen schuldsanering gehad. Het land heeft op eigen kracht de positie bereikt waarin het nu verkeert.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36, blz. 1607

Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie)

Het enige punt waarop ik wil terugkomen, zowel bij de staatssecretaris als bij de minister, is datgene wat ik gevraagd heb over de positie van Aruba. De staatssecretaris heeft het met name gehad over de rijkswet financieel toezicht – als ik mij het goed herinner; ik was namelijk enigszins overvallen omdat ik dacht dat dit nog de eerste termijn was – terwijl mijn insteek met name was gericht op de criminaliteitsbestrijding en de rechtshandhaving: de rijkswetten politie en OM. Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd of zij kan toezeggen dat de uitkomsten van het onderzoek periodiek ter kennis worden gebracht van de Kamer. Daar heb ik nog geen antwoord op gekregen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36, blz. 1610

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Lagerwerf sprak over de resultaten van het periodiek onderzoek. Wij zullen de Kamer die ter kennisname sturen. Ik weet niet zeker of ik daarop wel of niet had geantwoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2010
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging De regering zegt toe terughoudend te zijn met opstellen beleidsbesluiten voor de BES-eilanden (32.189/32.190/32.276) (T01257)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Doek (CDA), toe om terughoudend om te gaan met beleidsbesluiten voor de BES-eilanden, zeker als daarmee op wetgeving vooruit gelopen wordt en als daarmee een structurele afwijking van het voorgestelde fiscale stelsel wordt beoogd. Een fundamentele wijziging zal geregeld worden bij wet.


Kerngegevens

Nummer T01257
Status openstaand
Datum toezegging 14 december 2010
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Caribisch Nederland
fiscaal stelsel
Kamerstukken Invoeringswet fiscaal stelsel BES (32.276)
Douane- en Accijnswet BES (32.190)
Belastingwet BES (32.189)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 6

Doek (CDA):

Ik wil kort iets aan de orde stellen wat ons in deze Kamer altijd erg interesseert, namelijk regelgeving bij ministeriële regeling. Onze fractie heeft gelezen dat de staatssecretaris de mogelijkheid om de eventuele overgangsproblematiek middels ministeriële regelgeving op te vangen, ziet als een aflopende zaak in de tijd. Dat lijkt ook logisch. Tevens geeft de regering in haar antwoord aan dit in geval van een structurele afwijking van bijvoorbeeld de Belastingwet BES altijd te doen door wetswijziging en daartoe een wetsvoorstel in te dienen. Mede omdat een en ander niet eenduidig in de wet is geregeld, zoals wel in artikel 22 van de IBES, gaat onze fractie ervan uit dat een en ander nu goed verankerd is in de wetsgeschiedenis. Als het echt om structurele afwijkingen gaat, doen wij het dus gewoon per wet. Wij dringen er wel op aan om in een dergelijke situatie waarbij het bij ministeriële regeling gebeurt, uiterst terughoudend te zijn met op wetgeving vooruitlopende beleidsbesluiten. Ook daarvan houden wij niet zo in deze Kamer. Op dit punt vragen wij een duidelijke toezegging en uitleg van de staatssecretaris.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 11

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga in het eerste blok "algemeen" in op de vraag van de heer Doek. De CDA-fractie vraagt om in het kader van de overgang naar het nieuwe stelsel terughoudendheid te betrachten. De heer Doek vraagt eigenlijk om terughoudend om te gaan met beleidsbesluiten, zeker als je daarmee op wetgeving vooruitloopt en als daarmee dus een structurele afwijking van het voorgestelde fiscale stelsel wordt beoogd. Ik kan dit natuurlijk snel toezeggen. Wij spreken vandaag over een nieuw fiscaal stelsel voor de BES-eilanden. Dit stelsel staat ons voor ogen. De heer Doek moet er ook op kunnen vertrouwen dat dit wordt neergezet. Waarom heb ik mij de mogelijkheid voorbehouden om bij beleidsbesluit zaken aan te passen? Dit gebeurt juist opdat ik niet hoef te wachten en dus snel in actie kan komen als er onbedoelde effecten optreden. Als ik voornemens ben om een fundamentele aanpassing te plegen in het fiscale recht van de BES-eilanden, spreekt het natuurlijk voor zich dat ik dan de Koninklijke weg ga. Als dit echter te lang duurt en dit intussen tot ongelukken op de BES-eilanden leidt, zal men het mij niet euvel duiden dat ik daar dan wel op vooruit moet lopen. Het is een hele omslag van het oude naar het nieuwe stelsel. Niet voor niets hebben wij vandaag nog een brief gekregen met enkele zorgen daarin. Ik begrijp best dat mensen zich zorgen maken over een verandering. Je kunt immers niet alles voorzien. Als zich straks echt vervelende en niet voorziene zaken aandienen, heb je in elk geval een gereedschapskist nodig om snel in te kunnen ingrijpen. Mocht dit leiden tot structurele aanpassingen, zullen wij natuurlijk snel met wetgeving komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending Raadsdocumenten (32.317) (T01384)

De Minister van Justitie, tevens Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dhr. E.M.H. Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Strik en Kox, toe dat hij de Kamer, gerelateerd aan de politieke besluitvormingsmomenten voor de bewindspersonen in de JBZ-Raad, de relevante Raadsdocumenten toe zal zenden met betrekking tot door de commissie voor behandeling geselecteerde dossiers. Hij zal alleen openbare documenten toezenden. Deze zullen los van de geannoteerde agenda worden verzonden.


Kerngegevens

Nummer T01384
Status afgevoerd
Datum toezegging 15 juni 2010
Deadline 1 juli 2010
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen politieke besluitvorming
Raadsdocumenten
Kamerstukken JBZ-Raad (32.317)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2009-2010, 32317, J, p. 8:

Minister Hirsch Ballin: Gerelateerd aan de politieke besluitvormingsmomenten voor de bewindspersonen verschaf ik u de bijbehorende documenten. Daarbij richt het zich op de besluitvorming in de Raad en niet op de ambtelijke werkgroepen, het Coreper en dergelijke. Ik teken hierbij aan dat de verstrekking van de documenten lang niet altijd zal kunnen voorafgaan of parallel zal plaatsvinden aan de geannoteerde agenda.

(...)

Kamerstukken I 2009-2010, 32317, P:

Minister Hirsch Ballin: Naar aanleiding van het mondeling overleg van 15 juni jl. schets ik u in deze brief op welke wijze invulling zal worden gegeven aan mijn toezegging om de Eerste Kamer ten aanzien van prioritaire dossiers aanvullende documenten toe te sturen. De documenten waarom het gaat:

(...)

–zijn openbare documenten;

–zullen in enkelvoud in geprinte vorm aan de Eerste Kamer worden gezonden;

–zullen los van de geannoteerde agenda van de Raad aan de Eerste Kamer worden gezonden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Herziening Paspoortwet (33.011) (T01390)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Donner, zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Holdijk (SGP), Huijbregts-Schiedon (VVD) en Klever (PVV), toe dat het voorstel tot wijziging van de Paspoortwet, dat tevens moet voorzien in een meer definitieve regeling van het heffen van rechten voor de identiteitskaart, in de eerste helft van 2012 bij de Tweede Kamer wordt ingediend.


Kerngegevens

Nummer T01390
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Drs. R.J. Klever (PVV)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen identiteitskaarten
Paspoortwet
Kamerstukken Heffing rechten voor Nederlandse identiteitskaart (33.011)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 4, blz. 16:

Mevrouw Klever (PVV): De uitspraak van de Hoge Raad kan aanleiding geven tot vragen van een meer fundamentele aard. Er is wat onze fractie betreft echter geen zwaarwegende reden om die discussie op dit moment te voeren. Een meer fundamentele discussie over de onderliggende principes hoort volgens ons plaats te vinden bij de behandeling van de wijziging van de Paspoortwet, zoals deze door de minister is aangekondigd in de memorie van toelichting. Graag vernemen wij van de minister wat de planning is met betrekking tot deze wet.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 4, blz. 21:

De heer Holdijk (SGP): Het betreft dan de beschouwing over de aard van het document. Nu heeft de regering op pag. 3 van de memorie van toelichting laten weten dat zij de status van de Nederlandse ID-kaart als in de Paspoortwet geregeld reisdocument wil veranderen, en de ID-kaart wil beperken tot puur een ID-kaart. Te zijner tijd zou dan een definitieve regeling voor het heffen van rechten voor de ID-kaart worden voorzien en kan de nu voorgestelde wet weer vervallen.

Op een vraag mijnerzijds in het verslag waarom thans niet tevens wordt voorzien in een zodanige wijziging van de Paspoortwet is het antwoord in feite dat deze procedure te lang zou duren en dat een tijdelijke oplossing voor het ontstane probleem op zo kort mogelijke termijn gewenst is.

Ik betreur deze gang van zaken ten zeerste. De uitspraak van de Hoge Raad alsmede de conclusie van de advocaat-generaal hadden aanleiding moeten geven tot een onverwijlde aanpassing van de Paspoortwet. Daarmee was namelijk meer recht gedaan aan de discussie die de rechtszaak heeft opgeroepen en had de wetgever veel helderder dan nu het geval is, conclusies uit deze discussie kunnen trekken. Kortom, ik vind het onderhavige voorstel niet het goede voorstel op het goede moment. Ik ben benieuwd naar de reactie van de regering, met name op de vraag wanneer wij een meer fundamentele discussie over deze kwestie, die voluit aan de orde is, kunnen voeren.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 6, blz. 34:

Minister Donner: Ik ben het eens met de heer Holdijk, die vindt dat je dit hoort te zien in het kader van het bredere vraagstuk van de reisdocumenten. Natuurlijk zal dat ook daar aan de orde moeten komen en ik zal zeker, gelet op deze discussie, om te komen tot een meer samenhangende regeling bevorderen dat de Paspoortwet zo snel mogelijk in deze Kamer komt. Deze regeling moet daarin definitief een basis vinden.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 6, blz. 38:

Minister Donner: Ik beluister bij sommigen het gevoel dat we dit niet duurzaam moeten regelen bij zo'n afzonderlijk wetje. Ik deel dat gevoel. Daarom denk ik dat het juist is om de zaak behoorlijk te regelen en in den brede te overwegen bij de herziening van de Paspoortwet, vanuit verschillende optiek.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 6, blz. 42:

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):Voorzitter. De VVD-fractie vindt het voorliggende wetsvoorstel niet in tegenspraak met het arrest van de Hoge Raad. In de uitgebreide beantwoording door de minister is voor ons nog eens bevestigd dat het hier een reparatie betreft. De fundamentele discussie over de werking van de identiteitskaart vindt plaats bij de aanpassing van de Paspoortwet. Het kan aan mij gelegen hebben, maar ik heb niet helemaal goed meegekregen hoe de planning ervoor staat en wanneer dat zal gebeuren. Wij willen namelijk aandringen op spoed bij de indiening van dat wetsvoorstel.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 6, blz. 43:

De heer Holdijk (SGP): In feite heb ik ook in eerste instantie al een soort voorbeschouwing gegeven over de vraag hoe een meer definitieve oplossing van de wetgever eruit zou kunnen zien,dus niet zou moeten zien. Het gaat concreet om de vraag wanneer wij de wijziging van de Paspoortwet zoals die in de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel, en al eerder, is aangekondigd, bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.

Ik ben mij ervan bewust dat ik in dezen niets te eisen heb. Ik ben afhankelijk van de gratie – gratie is onverdienbare genade – van de regering. De minister kan mogelijk niet persoonlijk garant staan voor een datum van indiening van een voorstel als ik zo-even bedoelde. Toch dring ik er zeer sterk op aan dat de regering zich aan een uiterste datum ergens in het eerste halfjaar van 2012 verbindt. Ik pleeg hoogstzelden concrete toezeggingen te vragen,maar in dit geval is zo'n toezegging van cruciale betekenis voor het al dan niet instemmen met het voorliggende wetsvoorstel.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 6, blz. 44:

Minister Donner: Mevrouw Huijbregts heeft in wezen ook de vraag gesteld die de heer Holdijk mij heeft gesteld. Wat de Paspoortwet betreft, was het al mijn inzet voor dit debat – waarvan het belang door dit debat alleen maar duidelijker is geworden – dat ik had gehoopt om het in ieder geval voor het eind van dit jaar in de ministerraad aan de orde te hebben. Vervolgens zal het wel afhankelijk zijn van de Raad van State, maar het betekent in alle gevallen, bij de termijnen die de Raad van State gebruikt, dat er in de eerste helft van volgend jaar bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel zal liggen om deze materie te regelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vingerafdrukken identiteitskaart (33.011) (T01391)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Donner, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat de afschaffing van de afname van vingerafdrukken ten behoeve van de identiteitskaart wordt meegenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet, dat in de eerste helft van 2012 wordt ingediend.


Kerngegevens

Nummer T01391
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen identiteitskaarten
vingerafdrukken
Kamerstukken Heffing rechten voor Nederlandse identiteitskaart (33.011)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 4, blz. 12:

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Wat hierbij overigens opvalt, is dat de gierende spoed die de regering aan de dag legt naar aanleiding van de uitspraak, alleen de financiële gevolgen van de uitspraak betreft. Waarom gaat de minister niet met dezelfde spoed te werk om een eind te maken aan de verplichte afname van vingerafdrukken ten behoeve van de identiteitskaart, nu ook de Hoge Raad heeft gezegd dat deze kaart niet in de eerste plaats gezien mag worden als reisdocument? Is het niet zo dat daarmee de grondslag van het verplicht afnemen van vingerafdrukken is weggevallen? In april heeft de minister al aangegeven dat een goede registratie en opslag van vingerafdrukken niet mogelijk is en dat vingerafdrukken geen waarde hebben in het kader van de bestrijding van de identiteitsfraude. Toen is reeds aan de orde geweest dat de afname van vingerafdrukken ten behoeve van de ID-kaart zou worden afgeschaft. Waarom wordt dat niet met spoed geregeld, bij wet of via lagere regelgeving? Gaat het deze regering dan echt alleen maar om het geld?

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 3, item 6, blz. 44:

Minister Donner: Wat de Paspoortwet betreft, was het al mijn inzet voor dit debat –waarvan het belang door dit debat alleen maar duidelijker is geworden – dat ik had gehoopt om het in ieder geval voor het eind van dit jaar in de ministerraad aan de orde te hebben. Vervolgens zal het wel afhankelijk zijn van de Raad van State, maar het betekent in alle gevallen, bij de termijnen die de Raad van State gebruikt, dat er in de eerste helft van volgend jaar bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel zal liggen om deze materie te regelen. Daarin zal ook, zeg ik in antwoord aan mevrouw De Boer, tegelijkertijd de regeling leggen met betrekking tot de vingerafdrukken op de identiteitskaart.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inbedding gelijkebehandelingsfunctie (32.467) (T01421)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schrijver (PvdA), toe te evalueren of de gelijkebehandelingsfunctie goed is ingebed bij het College voor de Rechten van de Mens.


Kerngegevens

Nummer T01421
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
gelijke behandeling
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-2 - blz. 2

De heer Schrijver (PvdA): Ik wil allereerst dus ingaan op de kwestie van de institutionele inbedding. Het is meer dan een concubinaat nu het samengaan van de Commissie Gelijke Behandeling met het beoogde college een wettelijke basis krijgt. Mijn fractie onderschrijft het uitgangspunt van de regering om niet nog eens een nieuwe instelling op dit terrein in Nederland op te richten. Wij steunen het wetsvoorstel op dit punt, mits de Commissie Gelijke Behandeling zich daadwerkelijk weet om te vormen tot een herkenbaar, een onafhankelijk en een laagdrempelig mensenrechteninstituut. Uiteraard is het zaak dat de specifieke deskundigheid op het terrein van gelijke behandeling behouden blijft. Artikel 9 en volgende van het wetsvoorstel voorzien daar ook in. Mijn vraag is of de minister bereid is toe te zeggen dat ook het verloop van deze institutionele inbedding bij de evaluatie na twee jaren nog eens grondig wordt bekeken.

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 29

Minister Donner: De heer Schrijver heeft mij gevraagd toe te zeggen dat de institutionele inbedding bij het College Gelijke Behandeling goed wordt bekeken bij de evaluatie. De evaluatie zal over de omgekeerde situatie gaan, namelijk of de gelijkebehandelingsfunctie goed is ingebed of juist scheeftrekt in het functioneren van het college. Dit punt zal zeker meewegen bij de evaluatie, net als alle vragen die nu spelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Oordeels- en de procesbevoegdheid (32.467) (T01422)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Engels (D66), De Boer (GroenLinks) en Kox (SP), toe dat bij de evaluatie over 5 jaar wordt meegenomen of het College voor de Rechten van de Mens oordeels- en de procesbevoegdheid moet krijgen.


Kerngegevens

Nummer T01422
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
oordeelsbevoegdheid
procesbevoegdheid
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-2 - blz. 5-6

De heer Engels (D66): Eenzelfde conclusie over de ongelukkige keuze van de regering kan mijn fractie trekken ten aanzien van de inrichting van de taken en bevoegdheden van het college. Wij hebben de regering gevraagd waarom op dit punt niet is gekozen voor eenduidigheid. Als reden voor het toekennen van een beoordelende bevoegdheid uitsluitend op het gebied van gelijke behandeling geeft de regering aan dat anders een overlap zou ontstaan met de taken van de bestuursrechter, de Nationale ombudsman en het College bescherming persoonsgegevens. Die overlap zou er niet zijn met betrekking tot de gelijke behandeling omdat het daarbij vrijwel uitsluitend om civiele betrekkingen zou gaan. Mijn fractie kan deze redeneerlijn maar moeilijk begrijpen. Wij menen dat de regering ook op dit punt het onderscheid tussen het gelijkheidsbeginsel en de overige grondrechten veel te groot maakt. Met betrekking tot de bestuursrechter, de Nationale ombudsman en het College bescherming persoonsgegevens nemen wij blijkbaar geen overlap van taken aan. Elk van deze instituties beoordeelt specifieke aspecten van overheidshandelen aan de hand van eigenstandige rechtmatigheidscriteria. De toetsingsbevoegdheden van deze organen zijn echter aanzienlijk ruimer dan uitsluitend grondrechtelijke normen. Ook de Commissie Gelijke Behandeling kent een eigen rechtsmacht en toetsingsnormen. Niet goed valt in te zien op welke gronden nu een beoordelende bevoegdheid van het college problematisch zou zijn. Ook voor een effectieve werking van andere grondrechten dan gelijke behandeling is het immers van belang dat burgers zich eenvoudig tot een onafhankelijke instelling kunnen richten, die de uitleg en voorlichting kan verschaffen die zij elders niet of in mindere mate krijgen. Graag vraag ik de minister met andere en vooral betere argumenten te komen om het college slechts een beperkte beoordelingsbevoegdheid toe te willen kennen.

Mijn fractie begrijpt niet goed waarom de regering een algemene procesbevoegdheid voor het college zo nadrukkelijk afhoudt. Wij vragen ons af waarom een overlap van taken niet als ernstig wordt gezien wanneer individuele burgers een klacht indienen over ongelijke behandeling. En waarom, als een overlap van taken als problematisch wordt gezien, kiezen wij om redenen van evenwichtigheid en systeemconformiteit er dan niet voor om geheel af te zien van het toekennen van een procesbevoegdheid, zo vraag ik de minister vervolgens. Ook het argument tegen een algemene procesbevoegdheid dat er al voldoende toetsingsmogelijkheden zijn bij vermeende schendingen van mensenrechten roept vraagtekens op. Ook op dit punt graag een reactie. En wat bedoelt de regering nu precies met de opmerking dat een dergelijke procesbevoegdheid tot lastige verwikkelingen kan leiden in de rechterlijke taakverdeling? In de memorie van antwoord stelt de minister dat deze lastige ontwikkelingen afhankelijk zijn van de concrete vormgeving van de procesbevoegdheid. Vervolgens lezen wij een betoog over een reeks van mogelijke complicaties, die niet altijd verband lijken te houden met de gestelde vraag. Dat wordt wel eens problematiseren genoemd, meestal in een ontwijkende context. Dat de minister principiële bezwaren heeft tegen een procesbevoegdheid die losstaat van een individuele klacht of concrete situatie kan ik op zichzelf wel begrijpen. Maar daarmee is niet overtuigend onderbouwd dat het college uitsluitend in geval van een klacht over ongelijke behandeling gebruik van de procesbevoegdheid zou kunnen maken. Graag vraag ik de minister ook op dit punt met een nadere reactie te komen.

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-2 - blz. 9

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Wat ons betreft had er nog wel een schepje boven op het college dat wordt voorgesteld gemogen. Wij vinden het een gemiste kans dat het college geen bevoegdheid krijgt om te oordelen in individuele zaken op het gebied van mensenrechten zoals het dat wel heeft in zaken over gelijke behandeling. Hetzelfde geldt voor de procesbevoegdheid. Wat ons betreft wordt bij de eerste inhoudelijke evaluatie – ik begrijp dat die na vijf jaar plaatsvindt; na twee jaar is er alleen een financiële evaluatie – expliciet bezien of er aanleiding is om de oordeels- en de procesbevoegdheid uit te breiden naar mensenrechtenzaken. Kan de minister toezeggen dat dit punt wordt meegenomen in die eerste inhoudelijke evaluatie?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-2 - blz. 11

De heer Kox (SP): De regering is er hier noch in de Tweede Kamer echt in geslaagd, uit te leggen waarom het nieuwe mensenrechteninstituut geen procesbevoegdheid wordt gegund, behoudens de al bestaande op het terrein van de gelijke behandeling. Een aantal andere landen heeft het daar functionerende mensenrechteninstituut die bevoegdheid wel gegeven, zoals Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Polen. Wellicht kan de minister nog kort zijn overwegingen in dit huis formuleren. Het argument dat de Commissie Gelijke Behandeling niet eerder van de haar al gegeven procesbevoegdheid gebruik heeft gemaakt, is nuttig maar ook enigszins beperkt. Deelt de minister die opvatting?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 29

Minister Donner: De procesbevoegdheid past wel bij de discussie over de gelijke behandeling. De procesbevoegdheid is daarbij ook voorzien ter bescherming van partijen die erbij betrokken zijn, indien ze op zouden lopen tegen belemmeringen door de wet. Die zou echter ten enenmale niet passen bij het college zoals we dat hier hebben voor de overige taken. In de eerste plaats niet omdat het college niet in individuele gevallen een oordelende bevoegdheid heeft maar in abstracto een oordeel heeft over de functie, de inhoud en de betekenis van de grondrechtensystematiek in Nederland. In tweede plaats omdat er een overlap zou ontstaan op tal van terreinen waar andere voorzieningen zijn, zoals de Ombudsman en het College bescherming persoonsgegevens. In de derde plaats omdat het alleen maar zou leiden tot een directe confrontatie tussen de wetgever en de rechter.

Als er een meningsverschil ontstaat tussen het college en de regering waar het gaat om het vaststellen van regels, dan zal zich dat vertalen in adviezen die hier bij de wetgever voor zullen liggen. Als in die situatie beide Kamers der Staten-Generaal met de regering kiezen voor een uitleg van de grondrechten die afwijkt van het advies van het college en het college dan de procesbevoegdheid zou hebben om via de rechter alsnog de eigen mening te laten beoordelen tegenover die van de wetgever, dan krijgen we het meest gevaarlijke conflict in een rechtssysteem dat er mogelijk is, namelijk dat de rechter die in ons bestel primair bedoeld is voor individuele gevallen,rechtstreeks tegenover de wetgever komt te staan. Dus ook om die reden is het onwenselijk om procesbevoegdheid te voorzien voor dit college. Uiteraard laat alles zich in de loop van de tijd weer anders beoordelen, maar ik geef u de redenering zoals die ook door mij in de Tweede Kamer is weergegeven. Nogmaals, het zou betekenen dat de rechter in dat soort gevallen dus niet een concreet conflict moet beantwoorden maar een abstract conflict. Het college heeft een adviserende en niet een beoordelende functie. Het kan alleen gaan over nieuwe regelgeving die wordt geïntroduceerd of over de weigering om regelgeving te introduceren.

Uiteraard zullen de vragen die nu spelen, ook aan de orde komen over vijf jaar bij de evaluatie. Dan zal ook de vraag zijn op welke wijze dit ingevuld moet worden, als daar behoefte aan bestaat.

Kamerstukken I 2011/12, 32467, C, p. 12:

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een toezegging van de regering om bij de evaluatie twee jaar na oprichting van het College expliciet mee te nemen of de procesbevoegdheid wordt gemist, en of er reden is te overwegen deze alsnog op te nemen?

De evaluatie na twee jaar is slechts bedoeld om aan de hand van de taakuitoefening te bekijken of de financiële middelen voor het College passend zijn. Bij de evaluaties die elke vijf jaar zijn voorzien zou dit – als daar aanleiding voor is – kunnen worden meegenomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Balans van grondrechten (32.467) (T01424)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe dat bij de evaluatie over vijf jaar wordt beoordeeld of de balans van grondrechten daadwerkelijk is gerealiseerd.


Kerngegevens

Nummer T01424
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen balans
College voor de Rechten van de Mens
grondrechten
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 32

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Het derde onderwerp gaat over de onderlinge verhouding van grondrechten en de balans tussen de verschillende grondrechten. Ik had zelf tijdens de behandeling het idee dat de voorbeelden die de verschillende fracties gaven, eigenlijk inhoudelijk een andere oriëntering hadden. Dat geeft al aan hoe bepaalde visies bepalend kunnen zijn voor de vraag hoe je tegen de zaak aankijkt. Ik denk daarbij aan een politieke legitimering of een maatschappelijke legitimering. Juist bij zo'n college ligt het echter wat delicater. Andere fracties hebben daar ook op gewezen. Ik heb het nu niet over de institutionele kant, maar over de inhoudelijke kant van de evenwichtige taakvervulling en de evenwichtige aandacht voor de verschillende grondrechten. Ik vraag me af hoe dat kan worden geëvalueerd. Hoe ziet de minister die evaluatie? Het lijkt me heel lastig. We vinden het bijna allemaal belangrijk, misschien vanuit een verschillend oogpunt. Bovendien is een dergelijk instituut onafhankelijk van de overheid. Hoe dicht kun je er dan bij komen? Volgens mij verwees de minister daarbij naar het Paris Principles-mechanisme, maar hiermee is er natuurlijk ook geen zicht op. Er zal altijd maar een selectie worden gedaan van de activiteiten die het wettelijk kader mogelijk maakt. Hoe kan er überhaupt een evaluatie plaatsvinden?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 36

Minister Donner: Daarmee heb ik ook het tweedepunt van mevrouw Van Bijsterveld beantwoord. Haar derde vraag gaat over de balans tussen de grondrechten. Dat zal zonder meer een punt van evaluatie zijn. Ook met het oog op de toetsing aan de Paris Principles zal dit een criterium zijn voor de toekomstige beoordeling. Op dat punt bestaat een wisselwerking. Bij de vijfjarige beoordeling van het functioneren van de instelling zal dit voor de VN van gewicht zijn. Derhalve zal bij de evaluatie over vijf jaar een punt van beoordeling zijn of die evenwichtigheid daadwerkelijk is gerealiseerd. Dit geldt, in eerlijkheid, mede vanwege de zorg die in deze Kamer is uitgesproken of deze evenwichtigheid wel is gewaarborgd. Ik denk dat ik de zorg van mevrouw Van Bijsterveld heb weggenomen dat niet het ene grondrecht, met name de gelijke behandeling, belangrijker is dan het andere. De waarborg zit vooral in het proces van de evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik inlichtingenrecht (32.467) (T01425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe dat het gebruik van het wettelijke inlichtingenrecht door het College voor de Rechten van de Mens wordt geëvalueerd.


Kerngegevens

Nummer T01425
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 mei 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen College voor de Rechten van de Mens
evaluaties
inlichtingenrecht
Kamerstukken Wet College voor de rechten van de mens (32.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 33

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):Ik ben bij mijn laatste onderwerp. We hebben gesproken over de inlichtingenplicht en het recht om inlichtingen op te vragen. Heb ik het goed begrepen dat de minister zegt dat dit recht, dat uit de huidige wet wordt getransplanteerd naar het nieuwe wetsvoorstel, uitsluitend in de relatie tot de overheid geldt en dus niet in relatie tot particulieren of maatschappelijke organisaties? Kan de minister bevestigen dat we dit zo moeten interpreteren?

(...)

Handelingen I 2011/12, nr. 7-7 - blz. 36

Minister Donner: Tot slot kom ik op haar vraag over de inlichtingenplicht. Formeel geldt die inlichtingenplicht ook voor particulieren. Dat is de consequentie van deze regelgeving. Ik heb alleen aangegeven dat het bij schending van de grondrechten vooral gaat om de verhouding met de overheid, gegeven de reikwijdte van de grondwettelijke bepalingen. Dat laat onverlet waarop de heer Engels wijst, namelijk dat in de rechtspraak soms een reflexwerking wordt verondersteld. Dan gaat het echter heel specifiek om de rechter die daarover een oordeel geeft. De bevoegdheid tot het vragen van inlichtingen strekt inderdaad verder dan de overheid alleen.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Zal het gebruik van het inlichtingenrecht op de verschillende manieren deel uitmaken van de evaluatie?

Minister Donner:Dat lijkt mij zonder meer het geval. Dit punt speelt ook wat eerder in verband met de kosten die ermee gepaard gaan. Bij de evaluatie zal de keuze die de wetgever nu heeft gemaakt breed aan de orde komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanpassing artikel 13 Grondwet (31.570) (T01442)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Swagerman (VVD), toe diens suggesties inzake horizontale werking en notificatieplicht te betrekken bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet.


Kerngegevens

Nummer T01442
Status voldaan
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. B.J. Swagerman (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 13 Grondwet
briefgeheim
notificatieplicht
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 28

De heer Swagerman (VVD): In het voorstel van de eerder genoemde commissie-Franken was verder een notificatieplicht opgenomen. Deze notificatieplicht hield in dat eenieder van wie dit recht wordt beperkt van die beperking zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld. Dit bevordert de transparantie van overheidsoptreden en volgt bovendien uit de eis van artikel 13 van het EVRM dat iedereen daadwerkelijk moet kunnen opkomen tegen een schending van zijn rechten. Kan de regering aangeven of zij voornemens is de notificatieplicht in het nog te introduceren nieuwe artikel 13 op te nemen en, zo nee, wil zij dat alsnog doen?

(...)

Tijdens het debat over het nationale mensenrechteninstituut dat we nog niet zo lang geleden voerden, kwamen de horizontale en verticale werking van grondrechten aan de orde. Kamer en minister werden het niet eens over welke grondrechten wanneer horizontale werking toekomt. Dat is niet zo gek, want ook onder rechtsgeleerden is daar lang niet altijd overeenstemming over. Het zou volgens mijn fractie wenselijk zijn dat ook het recht op vertrouwelijke communicatie horizontale werking toekomt. Het recht op vertrouwelijke communicatie als zodanig dient immers ook te kunnen worden ingeroepen tegen anderen dan de overheid, waarbij de VVD-fractie uitdrukkelijk opmerkt dat de horizontale werking niet alleen betrekking dient te hebben op de vertrouwelijkheid van communicatie, maar ook op vertrouwelijke communicatie zelf. Kan de regering toezeggen dat deze noties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel worden mee genomen en verwerkt?

(...)

Mijn fractie deelt het standpunt van het kabinet dat er geen dringende politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn die nopen tot aanpassing van de Grondwet, anders dan de aanpassing van enkele grondrechten aan de moderne tijd. Ik heb ze genoemd. Mijn fractie is er positief over gestemd dat in ieder geval artikel 13 wordt aangepast, zeker als de door mijn fractie aangegeven noties in het daartoe te formuleren wetsvoorstel worden verwerkt. Zij verzoekt de regering te bevestigen dat die noties daarin inderdaad worden opgenomen.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 38

Minister Spies: Het kabinet wil artikel 13 techniekonafhankelijk vormgeven, zodat er niet langer onduidelijkheid bestaat over wat precies wordt beschermd. De gesloten formulering en de normatieve onduidelijkheid maken voor ons het verschil in urgentie tussen enerzijds artikel 7 en anderzijds artikel 13. Ten aanzien van artikel 13 heeft de heer Swagerman opnieuw een aantal suggesties gedaan die al dan niet betrokken kunnen worden bij het verder uitwerken van het voorstel tot herziening van artikel 13. De suggesties die hij meegeeft, zullen wij vanzelfsprekend betrekken bij de verdere vormgeving van dat artikel. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij het recht borgen in de Grondwet, maar ook de wetgeving in formele zin erbij nodig hebben om tot een nadere uitwerking te komen. Ik sluit dus niet uit, zonder nu al allerlei verwachtingen te willen wekken over de precieze redactie straks van artikel 13, dat er een zekere gelaagdheid in zal ontstaan: het borgen van het recht in de Grondwet en een nadere precisering bij een wet in formele zin.

De heer Swagerman (VVD): Ik ben blij met dit antwoord van de minister. Mag ik het als een toezegging opvatten dat zij het inderdaad op die manier nog bespreekt en dat zij beziet welke weg dan moet worden gevolgd? Daar ging het mij ook om.

Minister Spies: Jazeker. Hetzelfde geldt voor de notificatieplicht, waarover de heer Swagerman vragen heeft gesteld. Ook daarop zullen wij beargumenteerd terugkomen bij de verdere discussie over de wijziging van artikel 13.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (31.570) (T01443)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe de formulering van de artikel 93 en 94 Grondwet te betrekken in een meer integrale grondwetsherziening.


Kerngegevens

Nummer T01443
Status openstaand
Datum toezegging 7 februari 2012
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen artikel 93 Grondwet
artikel 94 Grondwet
rechtstreeks werkende verdragsbepalingen
Kamerstukken Herziening Grondwet (31.570)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-3 - blz. 27

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Het derde punt is slechts van redactionele aard, maar betreft ook echt een verbetering. De woorden "eenieder (…) verbinden" en "eenieder verbindende" in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet zouden volgens mijn fractie inderdaad beter vervangen kunnen worden door "rechtstreeks (…) werken" respectievelijk "rechtstreeks werkende". De facto worden de formuleringen weliswaar al zo geïnterpreteerd, maar taalkundig is de nieuwe door de staatscommissie voorgestelde wijziging beslist een verbetering. "Onzuiverheid van taal verraadt onzuiverheid van denken", zei mijn leermeester. Ik wil niet zover gaan, maar als dit in één moeite door verbeterd kan worden, zijn wij daarvoor.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 18-5 - blz. 40

Minister Spies: Mevrouw Lokin doet een, zoals zij het zelf formuleerde, bijna redactioneel voorstel ten aanzien van de artikelen 93 en 94. Dat zal op enig moment zonder meer betrokken kunnen worden in een grondwetsherziening. Ik hecht er wel aan dat het een meer integrale grondwetsherziening kan zijn dan het kabinet nu voornemens is voor te bereiden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Opslag vingerafdrukken (31.051) (T01519)

De Minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe om de Kamer middels een brief te informeren over de opslag danwel vernietiging van vingerafdrukken die door de burger (ten overvloede) zijn afgegeven ter verkrijging van een paspoort.


Kerngegevens

Nummer T01519
Status voldaan
Datum toezegging 17 mei 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen opslag
vingerafdrukken
Kamerstukken Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens (31.051)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 27- blz. 63

Mevrouw Strik (GroenLinks):

"De minister geeft aan dat vingerafdrukken niet zijn te gebruiken voor verificatie. Zijn de databanken opgeheven? We moesten vier vingerafdrukken afstaan voor het paspoort, twee voor op de chip en twee voor de databank. Betekent dit dan dat twee van de vier zijn vernietigd, voor zover die al zijn afgenomen?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 27- blz. 63/64

Minister Donner:

"Nee, ik denk dat dit een fout is. Overigens heb ik ook op dat punt de Tweede Kamer heel duidelijk beantwoord. Wat betreft de opgeslagen vingerafdrukken gaat het er om vier; er zitten er twee op het paspoort maar alle vier zijn opgeslagen. Die zijn nu decentraal opgeslagen bij gemeenten. Ingevolge de wet zijn ze nu opgeslagen en gemeenten kunnen zich niet zomaar aan de wet onttrekken. Die vingerafdrukken zullen allemaal vernietigd worden. Ook hierbij stuiten wij -- overigens zal de Kamer daar nog een brief over krijgen -- op de techniek. Het is juridisch eenvoudig te regelen. Het geschiedt namelijk bij ministeriële regeling en de opslagtermijnen voor de vingerafdrukken zullen worden teruggebracht tot de termijn tot de afgifte van het paspoort. Dan moeten ze worden vernietigd. Alleen, om dit in de techniek te realiseren hebben we diverse maanden nodig omdat we de systematiek zo goed gemaakt hebben dat eigenlijk niets uit de paspoortregistratie verwijderd kan worden. Het grote risico was namelijk dat gegevens verloren zouden gaan. We hebben die systematiek zo goed gemaakt, dat het heel moeilijk is om te weten wat we moeten doen om ze weer te verwijderen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Appa (33.298) (T01602)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen, toe dat de gehele Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) over zes jaar vanaf 2010 geëvalueerd wordt.


Kerngegevens

Nummer T01602
Status voldaan
Datum toezegging 11 september 2012
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
evaluaties
Kamerstukken Wet aanpassing uitkeringsduur Appa (33.298)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 38, item 6 - blz. 25

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): De uitkeringstermijn zou in de ogen van de CDA-fractie dan ook in beginsel geheel los moeten blijven van die van de gewone WW-uitkering. Als zou blijken dat er geen goede wethouders, gedeputeerden etc. meer te vinden zijn, zou er wellicht reden zijn om de regeling opnieuw te herzien. Daarom lijkt een evaluatie mij van groot belang, met name voor de politieke ambtsdragers bij de lagere rechtsgemeenschappen. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook of zij genegen is om het wetsvoorstel te evalueren en te bekijken wat de eventuele gevolgen zijn, met name ook op het niveau van de lagere rechtsgemeenschappen, bijvoorbeeld na drie jaar en twee maanden.

(...)

Handelingen I 2011-2012, nr. 38, item 8 - blz. 49-50

Minister Spies: In relatie tot een vraag van mevrouw Lokin zeg ik de Kamer graag toe dat wij de nieuwe Appa een keer goed evalueren, inclusief dit element, als de Kamer dit wetsvoorstel zou aanvaarden. Dat moeten we echter doen in een periode waarin er ook ervaringsgegevens beschikbaar zijn. Dat is dus niet eerder dan een jaar of zes na inwerkingtreding van het voorstel van 2010. Die evaluatie wordt wat mij betreft gedaan. Ik zeg dat graag toe. Die evaluatie zal veel breder zijn dan alleen de evaluatie van het al dan niet verkorten van de uitkeringsduur.

(...)

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Ik ben blij met de toezegging van de minister over een evaluatie. Voor mijn part wordt die evaluatie over zes jaar gedaan. Ik kan mij voorstellen dat er een iets langere termijn moet worden gekozen dan drie jaar en twee maanden. Ik wil wel graag van de minister horen dat die evaluatie dan ook uitdrukkelijk de politieke publieke ambtsdragers van de lagere rechtsgemeenschappen betreft, waar nu op rijksniveau nog helemaal geen zicht op is.

Minister Spies: Zeker, dat zal de hele Appa betreffen en dus ook alle ambtsdragers die onder die regeling vallen.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA): Vanaf 2010, neem ik aan.

Minister Spies: Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600) (T01603)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld, Ester, Engels en De Boer, toe dat hij binnen twee jaar met de evaluatie van de effecten van de wet zal komen, en daarbij aandacht zal besteden aan:

  • de effecten op de zorgsector;
  • het sanctieregime;
  • de kwaliteit van nieuw aangetrokken topfunctionarissen;
  • het effect op het loongebouw.

Kerngegevens

Nummer T01603
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 december 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
normering
topinkomens
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De CDA-fractie hecht aan zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. De kans bestaat dat er alweer een heel nieuwe norm aan zit te komen in het komende wetsvoorstel, voordat dit wetsvoorstel goed en wel in werking is getreden. Die norm gaat natuurlijk een stukje verder. Er is een monitoring van dit wetsvoorstel toegezegd. Maar als direct alweer een nieuw wetsvoorstel wordt aangekondigd, hoe serieus moeten wij die monitoring dan nemen? Wat betekent een en ander voor de contracten die straks onder de figuur van dit wetsvoorstel worden aangenomen? Wij zien met veel belangstelling uit naar de reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 10-11

De heer Ester (CU): Het doet mijn fractie deugd dat artikel 7.2 voorziet in een periodieke rapportage over de werking van de wet. Wij dringen erop aan dat dit een brede evaluatie zal worden van alle relevante aspecten van de wet zowel in termen van doelbereik, maar ook wat betreft sancties, handhaafbaarheid, regimedifferentiatie, sectorale uitwerking en neveneffecten. Een dergelijke brede evaluatie is van belang, gezien de maatschappelijke discussie over de salariëring van topbestuurders in de publieke sector en de gevoeligheden die daarbij in het geding zijn. Kan de minister dit aan mijn fractie toezeggen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 13

De heer Engels (D66): De D66-fractie heeft in het voorlopig verslag aangedrongen op een gedegen evaluatie van deze wet. Tot mijn genoegen heb ik vastgesteld dat ook andere fracties dit hebben gedaan, met name de fractie van de ChristenUnie. Het gaat wat mijn fractie betreft dan voornamelijk om een evaluatie van de effecten van de aangenomen amendementen. Mijn fractie meent dat dit dient te gebeuren zodra de eerste effecten zichtbaar worden. In de memorie van toelichting is aangegeven dat het adviescollege pas na vier jaar een eerste advies zal uitbrengen. Gelet op de substantiële wijzigingen die het wetsvoorstel tijdens het wetgevingstraject heeft ondergaan, dring ik er bij de minister op aan te bevorderen dat een eerste rapport al op een eerder moment, bijvoorbeeld na twee jaar kan worden aangeboden, en waarbij hoofdzakelijk de effecten van de aangenomen amendementen worden beschreven. Graag vraag ik de minister een toezegging op dit punt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 15

Mevrouw De Boer (GroenLinks): De praktijk laat zien dat in een aantal sectoren, zoals de gezondheidszorg, hoger onderwijs en woningcorporaties, bij voortduring de bovengrens wordt opgezocht van wat volgens de geldende beloningsnormen mogelijk is. Dat zal naar onze verwachting in de toekomst niet anders zijn. Dat zou kunnen betekenen dat instellingen en topfunctionarissen op zoek gaan naar vergoedingen of emolumenten die niet onder het bereik van deze wet vallen, of op zoek gaan naar uitzonderingen op de definitie van een topfunctionaris. Men zou dan ook kunnen proberen om de reële beloning alsnog hoger te krijgen. Deelt de minister deze vrees, of is de wet naar zijn oordeel zodanig dichtgetimmerd dat er geen mazen meer in het net te vinden zullen zijn? Is dit een punt dat meegenomen wordt in de evaluatie van de wet?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 31

Minister Plasterk: Mijn voorganger heeft al eerder schriftelijk toegezegd dat wij dit gaan monitoren. Daarbij zullen wij ook de effecten op de zorgsector meenemen. Ik zeg de Kamer toe dat ik binnen twee jaar met de evaluatie van de effecten van de wet zal komen. Ik knip die toezegging los van het uitvoeren van het voornemen in het regeerakkoord om met strengere wetgeving te komen, want anders gaan die dingen erg door elkaar heen lopen. Ik kan nu niet voorzien wat het tijdpad zal zijn voor de uitvoering van wat er in het regeerakkoord staat. Die toezegging staat echter sowieso.

(...)

De heer Ester (CU): De regering heeft een regeling getroffen. Die steunen wij ook. Die wordt breed gesteund in de Kamer. Het sanctiemechanisme is alleen zo zwak. Dat staat haaks op de hele conceptuele aanvliegroute. Het moet allemaal veranderen, maar aan de achterkant stelt het eigenlijk niet zo vreselijk veel voor. De minister zegt dat men zich er wel aan zal houden en dat het geen wildwestfilm is. Natuurlijk is dat zo, maar dat is het argument niet. Het gaat erom dat je, als je breed inzet, ook aan de sanctiekant breed moet inzetten. Dat lijkt mij een onevenwichtigheid in dit verhaal.

(...)

Minister Plasterk: Ik zeg toe dat, als mocht blijken dat men het sanctiebeleid een reden vindt om te denken dat men ermee kan wegkomen, wij opnieuw naar sancties zullen kijken.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Wij gaan deze wet over twee jaar evalueren. Ik zeg toe – ik begrijp de zorg – dat wij daarin de vraag zullen meenemen of het sanctieregime zodanig is dat mensen geneigd zijn om zich niet aan de wet te houden. Mocht blijken dat de verwachting van de heer Ester juist is, zullen wij natuurlijk strengere maatregelen moeten nemen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 35

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De vorige regering heeft gezegd dat het van belang is om de effecten van dit wetsvoorstel in de praktijk te meten, te analyseren en doorlopend te monitoren. Daar zijn wij het van harte mee eens. Ik heb de minister een termijn van twee jaar horen noemen. Normaal gesproken zijn wij heel blij als een analyse of evaluatie in zo een korte tijd plaats kan vinden, maar twee jaar is heel erg kort voor het meten van effecten van zaken waar wij het nu over hebben. Kun je überhaupt op deze termijn effecten meten?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Ester (CU): Voor mijn fractie zijn twee punten blijven liggen: het sanctiebeleid en de rol van het Adviescollege normeringsbeleid. Over het sanctiebeleid verschillen wij kennelijk van mening met de minister. Gezien het enorme belang van en de publieke reuring over dit onderwerp vinden wij dat de sanctiebepaling erg bleekjes en mager is. Er gaat geen sterk signaal van uit. De minister weegt dit kennelijk anders. Mijn fractie heeft nog een ander punt geadresseerd – volgens mij heeft ook de heer Engels dat gedaan – namelijk de rol en taak van het Adviescollege normeringsbeleid. De minister is in de beantwoording niet ingegaan op de generieke taken en de rol van dit college bij de evaluatie. Hij heeft wel toegezegd dat het een heel brede evaluatie wordt.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

De heer Engels (D66): Hoewel dit mijns inziens niet helemaal in goede aarde is gevallen bij de fractie van het CDA, heeft de minister toegezegd om te bekijken of wij wat sneller dan pas na de aangekondigde vier jaar een evaluatie kunnen houden. Ik incasseer die toezegging vol vreugde. Ik zal aan de afdeling voorlichting van de Tweede Kamerfractie van D66 dan ook vragen om dit heel nadrukkelijk op de website van mijn partij te zetten. Met een dergelijke toezegging van de minister – en dat al binnen één dag – kun je thuiskomen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 39

Mevrouw De Boer (GroenLinks): Wat mij opvalt, is dat de minister een wat dubbele boodschap uitzendt waar het gaat om zijn vertrouwen in de sector. Aan de ene kant wordt geconstateerd dat de zelfregulering niet werkt, dat deze wet dus nodig is, dat er een opwaartse werking van uitgaat en dat de bovengrenzen worden opgezicht. Aan de andere kant wordt in antwoord op vragen van de heer Ester gezegd: we hebben het over publieke instellingen, dus we gaan ervan uit dat ze zich allemaal heel netjes zullen gedragen en dat fraude illusoir is. Daar zit een zekere spanning in, want diverse affaires in de afgelopen tijd hebben laten zien dat publieke instellingen de bovengrens opzoeken en dat af en toe over die grens heen wordt gegaan. Het is niet denkbeeldig dat er fraude wordt gepleegd bij publieke instellingen. Wil de minister daar nog eens over nadenken en daaraan in de evaluatie aandacht besteden? Hoe wordt ermee omgegaan, wat wordt gedaan aan fraude? Kan daarbij ook aandacht worden besteed aan de vraag of het sanctiemechanisme in deze wet voldoende is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Mevrouw Van Bijsterveld vraagt ook wat je kunt meten over twee jaar. De overgangstermijn is dan nog niet eens afgelopen, laat staan de termijn waarin het daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Toch denk ik dat je dan wel iets kunt zeggen. Voor nieuwe aanstellingen voor onbeperkte tijd zal natuurlijk gelden dat zij onder het regime van de nieuwe wet voor de normering van topinkomens moeten plaatsvinden. Ook in deze Kamer is de zorg uitgesproken of dat niet betekent dat je minder goede mensen kunt aantrekken. Ik denk dat je over twee jaar, misschien niet kwantitatief, maar toch wel kwalitatief iets zult kunnen zeggen over de vraag of deze wet inderdaad beperkt om mensen te krijgen die je graag zou willen hebben. Ik denk dat dit in ieder geval een onderdeel van de evaluatie zou kunnen zijn. Over andere punten waarvan de leden hebben gevraagd om ze onderdeel van de evaluatie te laten zijn, zal ik zo dadelijk iets toezeggen. Ik denk dat ik de toezegging om dat over twee jaar te doen toch graag overeind wil houden, mij realiserend dat je de volledige impact, zeker voor bestaande gevallen, pas kunt overzien over een groter aantal jaren.

(...)

Minister Plasterk: De heer Ester sprak over het sanctiebeleid. Het wetsvoorstel zoals het voorligt, is het wetsvoorstel zoals wij het bespreken. Ik zeg toe dat wij zullen vragen om bij de evaluatie over twee jaar ook te bekijken of het feit dat de sancties niet streng genoeg zijn, ertoe leidt dat men voortdurend de grens daarvan overschrijdt. Dat zou een reden kunnen zijn om die sancties aan te scherpen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 41

Minister Plasterk: Verder is gevraagd wat het effect is op het loongebouw. Ik zeg toe dat wij daarnaar zorgvuldig zullen kijken in de evaluatie, anders blijven wij speculeren. Ik verwacht dat dit alleen effect heeft voor een zeer kleine groep aan de bovenkant. Het is in ieder geval niet de intentie om het loongebouw in zijn geheel te comprimeren. Laten wij dit bij de evaluatie beoordelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Spreken met werknemersorganisaties (32.600) (T01604)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe de werknemersorganisaties te betrekken bij de uitvoering van de onderdelen van het regeerakkoord over maximering van salarissen.


Kerngegevens

Nummer T01604
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen normering
regeerakkoorden
topinkomens
werknemersorganisaties
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 7

De heer Koole (PvdA): Alvorens daarop in te gaan, heb ik nog een enkele opmerking en vraag over het zojuist gesloten regeerakkoord. Zoals al eerder is gememoreerd, wordt daarin gesproken over een verlaging van het maximum van de topinkomens van 130% van een ministersalaris naar 100%. Mijn fractie vindt het salaris van een minister een heel mooie bezoldiging voor dergelijke zware en verantwoordelijke functies. Ik neem aan dat de nieuwe minister het daarmee eens is. Het idee om de salarissen in de publieke en semipublieke sector niet hoger te laten zijn dan een ministersalaris, komt mijn fractie daarom sympathiek over. Die maximering van de salarissen is in het nieuwe regeerakkoord overigens niet beperkt tot de topfunctionarissen; zij geldt voor alle medewerkers. Kennelijk geldt volgens de nieuwe regering niet de uitspraak van de vorige regering in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 5 dat "toepassing van het wetsvoorstel op alle werknemers een onaanvaardbare inbreuk zou zijn op het overleg tussen sociale partners". In het regeerakkoord worden aldus, in afwijking van het advies van de commissie-Dijkstal, veranderingen voorgesteld die zowel de hoogte als de reikwijdte van de bezoldigingsmaximering betreffen.

In de Tweede Kamer is een SP-amendement om dat maximum terug te brengen tot 100% van het brutosalaris verworpen, mede door de fracties van de partijen die het regeerakkoord nu hebben omarmd. Het voorstel in het regeerakkoord kan dus moeilijk worden geïnterpreteerd als de uitkomst van een proces van "elkaar iets gunnen" van beide coalitiepartners. Kan de minister uitleggen waarom men in het regeerakkoord nu toch met dat voorstel is gekomen? En in het verlengde hiervan, hoe ziet de minister het traject van de omzetting van dit voornemen uit het regeerakkoord in een nieuw wetsvoorstel? Aan welke termijn denkt hij daarbij? Op welke wijze gaat hij de sector bij de voorbereiding van een eventueel nieuw wetsvoorstel betrekken?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 28

Minister Plasterk: Ik ben blij met de uitgesproken steun voor hetgeen in het regeerakkoord staat. Er is gevraagd wat ik daarvan vind. Ik heb het regeerakkoord onderschreven, ik ben dus ook zeker van plan het ter hand te nemen. Zoals dit dikke pak papier echter slechts een samenvatting is van wat er zit tussen de eenvoudige gedachte van een balkenendenorm en de uitvoering daarvan, zo zal er tussen wat in die ene zin in het regeerakkoord staat en de uitvoering daarvan heus nog wel het een en ander aan advies, sonderen, nadenken en raadplegen moeten plaatsvinden. Ik zeg tegen de heer Koole dat de werknemersorganisaties natuurlijk daarbij betrokken zullen worden.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 32

Minister Plasterk: Een aantal vragen van de heer Koole heb ik al beantwoord. Naarmate ik verder op de sprekerslijst kom, kom ik meer vragen tegen die ik al eerder heb gezien. Ik heb toegezegd om met werknemersorganisaties te spreken over hetgeen wij in het kader van het regeerakkoord gaan uitvoeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg over wethoudersnorm (32.600) (T01605)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Huijbregts-Schiedon (VVD), toe om in overleg te treden met de VNG over eigen maximumsalarissen van lokale overheden en de uitkomst van dat overleg per brief aan de Eerste Kamer mede te delen.


Kerngegevens

Nummer T01605
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 31 mei 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen normering
topinkomens
wethoudersnorm
Kamerstukken Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 5 - blz. 8-9

De heer Koole (PvdA): Tot slot heb ik nog enkele vragen ter verduidelijking van de doorwerking van de wet op het subnationale niveau. Lokale overheden geven immers soms ook subsidies aan instellingen die volgens deze wet als semipubliek zouden worden aangemerkt. Als er een dergelijke subsidierelatie aanwezig is, kan de betrokken lagere overheid dan nadere voorwaarden stellen over de maximumsalariëring bij de betreffende instelling of is het zo dat hier het in de wet gestelde maximum of het volgens deze wet door de minister vastgestelde sectorale maximum geldt en dat hiervan niet door de lagere overheden kan worden afgeweken? Een vergelijkbare vraag geldt voor het idee van een zogenaamde "wethoudersnorm" waarvoor in sommige plaatsen wordt gepleit. Kan een gemeente bepalen dat voor gemeentelijke ambtenaren die vallen onder de definitie van "topfunctionaris" in de wet, een maximumsalariëring geldt ter hoogte van het salaris van een wethouder in die gemeente? Het achterliggende idee bij deze vragen is of er hier sprake is van gemeentelijke autonomie en, zo ja, of de minister een ontwikkeling naar lokaal ingrijpen en lokale variatie wenselijk acht?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 29-30

Minister Plasterk: Het andere algemene punt waarover verschillende leden hebben gesproken, betreft de "wethoudernorm" of de "Brabantnorm". De vraag was in hoeverre het lokale overheden is toegestaan om eigen normen te stellen. Ik stel voorop dat als die eigen normen ruimer zijn dan die in de WNT, overheden tegen de grens van de WNT oplopen. Dan geldt vanzelfsprekend de Wet normering topinkomens. Ik aarzel eigenlijk om mij uit te spreken over de bevoegdheden van lokale overheden om verdere grenzen te stellen. Zij zullen zich moeten houden aan de wet en aan de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. De vrijheid van onderhandelen geldt natuurlijk ook voor die kant van de spiegel. Als zij zich in de rol van werkgever voornemen om niet meer dan een bepaald salaris te betalen, dan kan ik niet vanuit mijn positie overzien of zij die ruimte krijgen. Of dat rechtmatige subsidievoorwaarden zouden zijn, valt in elk geval buiten de reikwijdte van deze wet. Ik kom dus eigenlijk niet toe aan het geven van een specifiek antwoord op de vraag naar de wenselijkheid van zo'n lokale norm.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 37

De heer Koole (PvdA): Mijn volgende opmerking betreft de wethoudersnorm, de Brabantnorm. Hebben lagere overheden die bijvoorbeeld een subsidierelatie hebben met een instelling, de vrijheid om een eigen norm te stellen? Geldt dit ook ten aanzien van de eigen ambtenaren die onder de definitie van deze wet vallen? De eigen norm zal nooit hoger zijn dan het maximum dat in de wet is vastgesteld, maar kan hij wel lager zijn? Kiest de minister voor de autonomie van de gemeenten? Dat kan, dat is een heel principiële keuze. Het effect daarvan kan echter zijn dat het in de ene gemeente zus en in de andere gemeente zo is geregeld en dat ambtenaren die van de gemeente naar het Rijk gaan, met verschillende regimes te maken krijgen. Of wil de minister dit niet en streeft hij ernaar dat de vrijheid van gemeenten in het stellen van een norm voor de maximumsalariëring van ambtenaren beperkt wordt? Daarover zou ik graag duidelijkheid krijgen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 38

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD): Ik kom nog even terug op de decentrale overheden. Dit lijkt wel afgesproken met de heer Koole, maar het is puur toeval in dit geval. De minister is niet heel erg duidelijk over de eigen normen van de decentrale overheden. Ik begrijp dit best. Natuurlijk gaat men niet over de norm heen. Wat zijn echter de effecten als het de gemeenten of provincies – Brabant is daar een voorbeeld van – vrijstaat om onder de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector te gaan zitten? Ik had het daarnet even gekscherend over het wethoudersalaris. Als je het wethouderssalaris als norm neemt, kom je in Amsterdam natuurlijk op een totaal andere norm uit dan in Oosterhout. Ik vraag hier graag aandacht voor. Als de minister toch gaat praten met de VNG en waarschijnlijk ook nog weleens met het IPO over de grens van 500.000 voor gesubsidieerde instellingen, kan hij dit dan ook aan de orde stellen? Laat de Kamer even weten wat de uitkomst daarvan is. Kunnen daar verdere afspraken over gemaakt worden?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 6, item 7 - blz. 40

Minister Plasterk: Ik dank de heer Koole voor de toelichting over het punt waarover wij daarnet een discussie hebben gehad. Dan de wethoudersnorm. Wil ik de vrijheid beperken van lokale overheden om een eigen norm in te stellen of kies ik voor de autonomie van de gemeenten? Ik wil in deze Kamer toch een enigszins constitutioneel antwoord op geven en precies zijn over wat aan mij is om bij de bespreking van dit wetsvoorstel te antwoorden. Nee, ik wil niet de vrijheid van het lokaal bestuur beperken om eigen keuzes te maken. Dat zou ik ook helemaal niet mogen doen, maar daarmee is niet gezegd dat elke keuze mag. Ik kan werkelijk niet overzien of het in rechte houdbaar is wanneer men bij een gesubsidieerde instelling besluit om een bepaald maximumsalaris als voorwaarde op te leggen. Daarover zou ik advies moeten vragen. Dat kan ik niet overzien en ik weet ook niet of dat wenselijk is. Ik weet wel dat het lokaal bestuur zich voor het eigen personeel, dat volledig valt onder categorie 1, dus met maximumbetaling, er wel aan zal moeten houden. Nogmaals, ik heb niet het voornemen om dat vanaf hier te beperken, maar het kan een zekere beperking hebben. Of het wijs is om het te doen is aan het direct gekozen lokaal bestuur, dus ik wil daar niet in treden. Ik kan wel toezeggen om in overleg te treden met de VNG en te vragen hoe zij hiermee denkt om te gaan. Ik zeg toe dat ik de uitkomst van dat overleg per brief aan deze Kamer zal meedelen. Ik zie dit als een acceptabele manier om met dit onderwerp om te gaan.


Brondocumenten


Historie