Rappelabele toezeggingen Economische Zaken (2012-2017) (Totaaloverzicht 2013)



 




Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942) (T00489)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring van jaarlijkse fluctuaties van het jaarlijks tarief (29.048) (T00923)

De minister van Economische zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek, toe de fluctuaties van het jaarlijkse tarief voor warmtelevering te monitoren. Als zich flinke fluctuaties voordoen als gevolg van de toepassing van het jaarrekeningrecht, zal de minister bezien wat zij daaraan kan doen.


Kerngegevens

Nummer T00923
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen jaarrekeningen
Warmtewet
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1088

(...)

Minister Van der Hoeven: De heer Doek vroeg om een goede monitoring van fluctuaties in het jaarlijkse tarief door de NMa in verband met het jaarrekeningrecht. Een jaarlijkse afwijking zou in het tarief gemitigeerd moeten worden. Ik vind de monitoring van de fluctuaties van het jaarlijkse tarief een goed idee en ik zal met de NMa bekijken hoe wij dit het beste kunnen doen. Als zich flinke fluctuaties voordoen als gevolg van onverkorte toepassing van het jaarrekeningrecht, moet ik inderdaad op dat moment bezien wat ik daarmee kan doen. Ik kom daar dan op terug.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Doek (CDA): Ik dank de minister voor haar toezegging [..] over de monitoring van de vaststelling van de redelijke prijs en de maximumprijs en de invloed van het jaarrekeningrecht daarop.


Brondocumenten


Historie

  • 2 oktober 2013
    nieuwe status: afgevoerd
    Voortgang:
  • 5 februari 2012
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Economische Zaken (2012-2017)
  • 5 februari 2012
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
  • 17 november 2011
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Deze toezegging tzt - mits aangenomen in de Tweede Kamer - te betrekken bij behandeling van wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen (32839).
    documenten:
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Economische Zaken (EZ)
  • 30 maart 2011
    nieuwe deadline: 1 juli 2011
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 30 juni over de Warmtewet is besloten om de Warmtewet op een aantal punten te wijzigingen alvorens deze inwerking te laten treden. Het voorstel tot wijziging ligt momenteel bij de Raad van State. Dit voorstel omvat onder andere een vereenvoudiging van het tariefstelsel door het schrappen van de redelijke prijs, waardoor zorgen over mogelijke fluctuaties hierin niet meer aan de orde lijken. Een en ander hangt vanzelfsprekend wel af van de behandeling van het voorstel tot wetswijziging in de Tweede en de Eerste Kamer. Het voorstel tot wetswijziging zal nadat advies van de Raad van State is ontvangen, aan de Kamers worden verstuurd.

    Tweede onderdeel van het tariefstelsel is de maximumprijs. Die wordt jaarlijks door de NMa vastgesteld op basis van bepalingen in het Warmtebesluit. Het Warmtebesluit zal gezamenlijk met het voorstel tot wetswijziging aan de Kamers worden verstuurd.
  • 27 september 2010
    nieuwe deadline: 1 juli 2011
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: In het Algemeen Overleg van 30 juni 2010 is besloten om het tariefstelsel te vereenvoudigen en daarbij één tarief, het maximumtarief, als belangrijkste uitgangspunt te gaan te hanteren. Dit wordt nu uitgewerkt in het wijzigingswetsvoorstel.
  • 10 februari 2009
    toezegging gedaan






Toezegging Monitoring onderscheid tussen beleidsregels en uitvoeringsregels in de praktijk (29.048) (T00924)

De minister van Economische zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten, toe, in de monitoring en evaluatie de kwestie “beleidsregels” en “uitvoeringsregels” te betrekken, zoals is geregeld in artikel 5 van het wetsvoorstel. De minister heeft per brief van 4 juli 2008 de Kamer laten weten dat beleidsregels een politieke keuze zijn en dat de NMa verantwoordelijk is voor uitvoeringsregels. Mocht blijken dat dit onderscheid in praktijk niet opgaat, dan zal deze kwestie aan de orde worden gesteld en eventueel worden opgelost met een wetswijziging.


Kerngegevens

Nummer T00924
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
monitoring
uitvoeringsregelingen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1088

(...)

De heer Reuten (SP): In haar brief van 4 juli 2008 aan de Tweede Kamer schrijft de minister dat zij in de toekomst een strikter onderscheid wil maken tussen beleidsregels en uitvoeringsregels en dat zij die beleidsregels naar zich wil toetrekken. In de interpretatie van de minister van artikel 5 wordt het maken van de beleidsregels opgedragen aan de NMa. Het is niet het wetsvoorstel van de minister, maar dat van de initiatiefnemers. Zegt de minister dat dit artikel, in vervolg op haar brief van 4 juli, in de toekomst gewijzigd moet worden omdat zij de beleidsregels naar zich toe gaat trekken?

Minister Van der Hoeven: Ik begrijp wat de heer Reuten bedoelt. Misschien zit zijn bezwaar in het woord "beleidsregels″.

De heer Reuten (SP): Het is uw woord, uw term.

Minister Van der Hoeven: Het staat ook in het wetsvoorstel. Van de beleidsregels heb ik inderdaad gezegd dat er toezicht op gehouden moet worden. Als er politieke keuzen gemaakt worden, dan zijn die niet aan de NMa, maar aan de politiek. Zo simpel is dat.

Misschien wreekt zich hier ook wel dat er in de afgelopen periode binnen het relatiestatuut een aantal zaken veranderd is, vooral tussen het ministerie van Economische

Zaken en de NMa. Maar om nu daarom te zeggen dat er een nieuwe nota van wijziging moet komen? Met alle respect, het is de vraag of de heer Reuten dat de indieners moet aandoen.

De heer Reuten (SP): Nee, dat vraag ik helemaal niet. Ik vraag of de minister deze wet in de toekomst op dit punt zou willen wijzigen - zoals wel vaker een wet gewijzigd wordt - als consequentie van haar beleidsverandering. In de brief van 4 juli heeft de minister het niet over toezicht op beleidsregels, maar schrijft zij dat de beleidsregels door de minister gemaakt moeten worden. Het gaat niet om toezicht op door anderen te maken beleidsregels.

Minister Van der Hoeven: Ik begrijp wat de heer Reuten bedoelt. Het lijkt mij verstandig om dit, net als een paar andere dingen, mee te nemen in de monitoring en de evaluatie. Mocht blijken dat er zich problemen voordoen, dan kunnen wij daar in zijn totaliteit op terugkomen. Ik ben het ermee eens dat de zaken op een gegeven moment met elkaar in overeenstemming moet worden gebracht. Op dit moment schuurt het een beetje; dat moet ik de heer Reuten nageven. Laten wij dit meenemen in de monitoring en de evaluatie. Als er dan iets gewijzigd moet worden, kunnen wij het aan de orde stellen.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Reuten (SP): Mevrouw de voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de minister voor hun adequate beantwoording van mijn vragen in eerste termijn. Ik dank de minister voor haar toezegging over de evaluatie van het wetsvoorstel, met name van de in artikel 5 aangegeven delegatie van beleidsregels aan de NMa, dan wel zo nodig een eerdere wijziging van de voorliggende wet op dit punt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stroomlijning consumentenbepalingen (29.048) (T00925)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek, toe contact op te nemen met de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Justitie inzake de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen in het algemeen, en inzake de warmtewet in het bijzonder. De minister zal de Kamer over de uitkomst van dit overleg informeren.


Kerngegevens

Nummer T00925
Status voldaan
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen consumenten
informatie
informatieverstrekking
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1089

(...)

Minister Van der Hoeven: Er is een groot aantal overige vragen gesteld; daar wil ik nu op ingaan. Ik begin bij de opmerking van de heer Doek om voor de aanneming van de warmtewet en van wetsvoorstel 31374 snel te komen met de aanpassing van artikel 3, lid 3 van de warmtewet. Het is niet goed om zonder noodzaak af te wijken van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek; daar heeft hij gelijk in. Het is wel zo dat de formulering van artikel 3, lid 3 van de voorgestelde warmtewet aansluit bij de nieuwe overeenkomstige bepalingen uit de Elektriciteits- en de Gaswet zodat de voorgestelde bijzondere bepaling consistent is; althans binnen de energiewetgeving. Ik zal in ieder geval na aanneming van dit wetsvoorstel contact opnemen met mijn ambtgenoot van Justitie om te bezien of stroomlijning wenselijk is tussen de hier aan de orde gestelde bepalingen onderling en met het Burgerlijk Wetboek. Ik zal de Kamer daarover informeren.

De heer Doek (CDA): Ik heb gevraagd om niet alleen over de stroomlijning van deze bepaling overleg te hebben met het ministerie van Justitie. De minister van Economische Zaken is met name belast met de bescherming van consumenten. Dat is een onderdeel van haar werk; kijk maar naar de website. Langzamerhand is de consumentenbescherming een lappendeken geworden van diverse bepalingen. Dat is ook niet in het belang van de consumenten en van het bedrijfsleven dat ermee moet werken. Onze fractie zou

graag zien dat de minister van Economische Zaken op korte termijn met de minister van Justitie gaat bekijken in hoeverre de diverse bepalingen gestroomlijnd kunnen worden. Bovendien zijn de wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek op dit terrein ook nog niet zo oud, terwijl daar toen goed over is nagedacht. De zorg is dat er een hele potpourri van bepalingen ontstaat, niet alleen op het gebied van energie, maar ook op andere gebieden; zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken.

Minister Van der Hoeven: Deze vraag reikt verder dan ik de vraag in eerste instantie had opgevat. Ik heb mij beperkt tot de relatie met de warmtewet. Dat heb ik toegezegd; dat zal ik zeker doen. De bredere vraag van de heer Doek neem ik mee. Ik zal die uiteraard met mijn staatssecretaris bespreken en vervolgens met de minister van Justitie. Beide trajecten houden wel duidelijk verband met elkaar, maar het ene traject is wat beperkter dan het andere.

De heer Doek (CDA): Het is fijn dat de minister dit zal bespreken met haar ambtgenoot van Justitie en met de staatssecretaris. Zou zij deze Kamer daarover zo snel mogelijk kunnen informeren?

Minister Van der Hoeven: Uiteraard.

De heer Doek (CDA): Dank u wel.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1092

De heer Doek (CDA): Ik dank de minister voor haar toezegging met betrekking tot de stroomlijning van diverse consumentenbepalingen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie reikwijdte van de wet (29.048) (T00926)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van den Berg toe om ook de reikwijdte van de wet te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T00926
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden G. van den Berg (SGP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
Warmtewet
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen en Samsom Warmtewet (29.048)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1066

(...)

De heer Van den Berg (SGP): Gelet op de door ons geschetste problematiek, achten onze fracties het wenselijk om de reikwijdte van de warmtewet, meer in het bijzonder de toepassing daarvan op grootverbruikers, tijdens de evaluatie van de warmtewet uitdrukkelijk aan de orde te stellen. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister en de indieners.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 - 1089

Minister Van der Hoeven: Op de suggestie van de heer Van den Berg om de reikwijdte van de wet te betrekken bij de evaluatie zeg ik ja. Dat zal ik doen. Ik zal ook van het begin af aan bekijken of dit eventueel tot problemen leidt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanpak CO2-reductie (31.700) (T00941)

De minister-president zegt de Kamer naar aanleiding van de motie-Werner c.s. toe om terug te komen op de uitvoering van het derde onderdeel van de motie, betreffende het terugsluizen van de veilingopbrengsten naar burgers en bedrijfsleven.


Kerngegevens

Nummer T00941
Status afgevoerd
Datum toezegging 4 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Algemene Zaken
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Algemene Zaken
Kamerleden drs. F.J.M. Werner (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen emissierechten
Kamerstukken Miljoenennota 2009 (31.700)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 6 - blz. 338

(...)

Minister Balkenende: Ik kom bij de tweede motie. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat dit een onderwerp is waarover het debat nog volop gaande is, in het kabinet en internationaal. In de motie wordt de regering verzocht, zo spoedig mogelijk helderheid te geven op basis van welke criteria welke sectoren tijdelijk uitgezonderd worden van veilen, er zorg voor te dragen dat het een nationale veiling betreft en er zorg voor te dragen dat de opbrengst teruggesluisd wordt naar burgers en bedrijven. Wij omarmen de eerste twee verzoeken. Over het derde verzoek is in dit stadium nog geen uitspraak te doen. Wij zijn het wat betreft het eerste verzoek eens over het gelijke speelveld in relatie tot het uitsluiten van sectoren. De veiling van emissierechten in Nederland is een Nederlandse veiling. De opbrengst kan dus door de Nederlandse overheid worden besteed. De discussie over het terugsluizen van de opbrengst naar burgers en bedrijven speelt nog in het kabinet. Er valt uiteraard te spreken over het zoveel mogelijk terugsluizen, maar ik wil het er eerst nog in het kabinet over hebben. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over, maar ik zeg erbij dat wij nog kabinetsberaad nodig hebben over het derde verzoek.

De heer Werner (CDA): Voorzitter. Ik neem daar kennis van. Ik wil ook nog binnen de fractie en met de mede-indieners bekijken hoe wij denken over de zienswijze van de minister-president. Ik neem mee dat de eerste twee verzoeken geen probleem zijn voor het kabinet. Dat betreft staand beleid. Over de criteria wordt nog gesproken. Wat betreft het derde punt moeten wij wellicht allebei onze eigen verantwoordelijkheid nemen, want het is wel de bedoeling dat wij op dit punt een politieke uitspraak doen over waar wij staan. Ik neem de opmerkingen van de minister-president mee. Ik zal er over spreken met de mede-indieners. Dan zien wij volgende week wel waar wij staan.

Minister Balkenende: Akkoord. Het eerste punt is overigens onderdeel van het huidige EU-klimaatenergiepakket. Dat is een technische uitleg. Over het laatste punt volgt een nadere discussie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie werking beheerplan (31.038) (T01004)

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Schuurman (ChristenUnie) toe, dat bij de totstandkoming van de nieuwe integrale natuurwetgeving wordt nagegaan of de werking van beheerplannen verder kan en moet worden geoptimaliseerd.


Kerngegevens

Nummer T01004
Status voldaan
Datum toezegging 22 december 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden prof.dr.ir. E. Schuurman (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen beheerplannen
lastendruk
natuur
Kamerstukken Wijziging Natuurbeschermingswet 1998 inzake regulering van bestaand gebruik (31.038)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 16

Blz. 848

(...)

De heer Schuurman (ChristenUnie)

Overzicht bevordert inzicht in mogelijke cumulatieve effecten. Verstoring of ontwrichting van de natuur moet voorkomen worden. Is het daarom niet wenselijk om een streng proces van de beheerplannen voorlopig te accepteren en deze pas definitief te maken na verloop van een aantal jaren? Als inderdaad na zes jaar – de houdbaarheid van beheerplannen – blijkt dat het echt onwerkbaar is, kan het proces altijd nog worden aangepast. Voor natuurbescherming kunnen wij beter vooraf ingrijpen dan achteraf repareren. Dat is ook nog eens goedkoper.

Handelingen I 2008-2009, nr. 17

Blz. 881

(...)

Minister Verburg:

Tegen de heer Schuurman zeg ik wel dat wij bij de totstandkoming van de nieuwe integrale natuurwet goed zullen kijken of de werking van het beheerplan verder moet en kan worden geoptimaliseerd. Ook anderen hebben er een opmerking over gemaakt. Wij zijn voluit bezig met de bundeling van die drie natuurwetten. Wij zullen kijken welke verbeteringen daarin mogelijk zijn, zodat zij effectief zijn zonder onnodig meer regels en administratieve lastendruk te veroorzaken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging jacht in natuurgebieden(31.038) (T01006)

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Koffeman (PvdD) toe, dat bij de integratie van natuurwetgeving de jacht in natuurgebieden aan de orde komt, evenals de haalbaarheid en wenselijkheid van een wetswijziging die ziet op de introductie van andere roofvogels dan havik en slechtvalk ten behoeve van jacht, beheer en schadebestrijding.


Kerngegevens

Nummer T01006
Status voldaan
Datum toezegging 22 december 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen integratie natuurwetgeving
jacht
Kamerstukken Wijziging Natuurbeschermingswet 1998 inzake regulering van bestaand gebruik (31.038)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 17

Blz. 888

(...)

De heer Koffeman (PvdD):

Nu valt het mij toch op dat de minister zich zorgen maakt over vogels die zouden kunnen schrikken als kinderen in hun handen klappen wanneer zij met hun ouders in het bos lopen. Dat is een argument voor de minister om geen meldingsplicht te willen, anders zou die er ook moeten zijn voor de ouders met die kinderen. Maar als jagers dieren doodschieten met geweren zonder knaldempers, hoeft dat volgens de minister weer niet in alle gevallen een significante verstoring op te leveren. Daar zit toch een tegenstrijdigheid in? Of zie ik dat nu verkeerd?

Minister Verburg:

Zodra er sprake is van een significante verstoring moet er een passende beoordeling plaatsvinden en moet er ook een vergunning worden verleend.

De heer Koffeman (PvdD):

Maar zijn er omstandigheden denkbaar dat jagers een bos ingaan om voor hun plezier

dieren dood te schieten? Ik heb het niet over de noodzakelijke jacht. Kan de minister zich voorstellen dat er situaties zijn waaruit geen signficante verstoring voortvloeit?

Minister Verburg:

Ik kan mij heel veel voorstellen, maar wij hebben daar spelregels voor opgesteld die ook

gehandhaafd moeten worden. Ik wil niet in dit soort casuïstiek treden, want dan zijn wij op tweede kerstdag nog bezig. De voorwaarden zijn helder en spelregels moeten er ook zijn.

Blz 889

(...)

De heer Koffeman (PvdD):

Wij hebben het over consistentie van beleid. Een van de spelregels die wij in dit land hebben afgesproken en waarop de minister zich terecht beroept, is dat er in dit land niet wordt gejaagd in natuurgebieden. Per definitie niet. De minister wil die spelregels echter veranderen in die zin dat er straks wel mag worden gejaagd in natuurgebieden. Ik vraag haar waarom zij dat wil, want er is geen enkele noodzaak voor, terwijl er wel een significante verstoring uit voortvloeit. Als ik die vraag stel, antwoordt de minister mij dat zij hier niet in casuïstiek wil vervallen omdat wij dan op tweede kerstdag nog bezig zijn. Dat mag zo zijn, aar waarom laat zij het niet gewoon zoals het is? Wij hebben afgesproken dat er niet in natuurgebieden wordt gejaagd.

Minister Verburg:

Dit komt bij de behandeling van de geïntegreerde natuurwetgeving aan de orde. Daarbij

zullen voorstellen worden gedaan over het al dan niet vaststellen van regelgeving rond beheer. De heer Schaap heeft gisteren gezegd dat beheersen onderdeel vormt van beheren. In een land met zo veel ambities moeten wij ook heel zorgvuldig kijken welke soorten onze bescherming nodig hebben en waar het nodig is om op te treden – te beheersen – opdat bepaalde soorten vreedzaam kunnen samen leven en niet te lijden hebben van een te sterke dominantie van predatoren, waardoor de soort ook weer wordt bedreigd. Die situatie zullen wij in kaart moeten brengen. Er zijn voldoende voorbeelden van beschermen waar nodig en van beheersen, eveneens waar nodig. Dat vraagt een balans binnen de verantwoordelijkheden die de zorgplicht ons oplegt. Wij zullen dat gewetensvol doen. De heer Koffeman heeft ook gesproken over het uitbreiden van de soorten roofvogels voor de jacht. Hij vindt dat niet nodig. Hij beschouwt dit ook als plezierjacht. Onder verwijzing naar de memorie van antwoord, waarin staat dat de regering de verdringing van inheemse soorten gering acht, vraagt hij waarop dit is gebaseerd. Nu mogen de jacht, het beheer en de schadebestrijding alleen met de havik en de slechtvalk worden uitgeoefend. Voor het weren van bepaalde schadesoorten op en rond bijvoorbeeld vliegvelden kan de inzet ook van andere roofvogels effectiever zijn. Ik denk in dit verband aan de woestijnbuizerd. Doordat er slechts een beperkt aantal vergunninghouders bestaat en de valkeniers ten koste van alles willen voorkomen dat de dieren ontsnappen, is de kans op verdringing van inheemse soorten klein. In het licht van de aangekondigde integratie van de natuurwetgeving zal ik de haalbaarheid en de wenselijkheid van deze wetswijziging

nader bestuderen. Daarbij wordt ook het risico van kruising en verdringing van inheemse soorten meegewogen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatiecriteria pilot slimme meter (31.320 / 31.374) (T01051)

De minister van Economische Zaken zegt de Kamer toe in de proefperiode/pilots aandacht te besteden aan de op blz. 1387 van de Handelingen van de Eerste Kamer van 24 maart 2009 genoemde punten, alsmede blz. 1425 van de Handelingen van 7 april 2009. Alvorens tot uitrol wordt overgegaan zal aan de daar genoemde criteria worden voldaan. In de AmvB wordt opgenomen aan welke eisen de meter moet voldoen.


Kerngegevens

Nummer T01051
Status voldaan
Datum toezegging 24 maart 2009
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. S.J. van Driel (PvdA)
prof. mr. dr. E.M. Kneppers-Heijnert (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
dr. A.G. Schouw (D66)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Kamerstukken Verbetering werking elektriciteits- en gasmarkt (31.374)
Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie (31.320)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 26 – blz. 1355

(...)

Minister Van der Hoeven

Er zijn ook vragen gesteld over de straling. De heer Reuten vroeg of de Gezondheidsraad om advies kan worden gevraagd over de mogelijke stralingseffecten van de slimme meters. Hij vroeg ook om wetten en regels aan te passen. Ik weet dat er consumenten zijn die aangeven gezondheidsproblemen te ondervinden door de straling van installaties voor mobiele communicatie. Ik heb signalen gekregen dat er bij dezelfde mensen ook zorgen zijn over de installatie van een slimme meter in huis. De communicatietechnologie die wordt toegepast voor het communiceren met de slimme meter is een keuze van de netbeheerder. Er zijn verschillende alternatieven. Een van die alternatieven, waarvan naar verwachting veel gebruik zal worden gemaakt, is communicatie via het vaste elektriciteitsnet, dat er al is. Ook het vaste telefonie- en kabelnetwerk is er al.

Mobiele technieken als GPRS kunnen worden toegepast. Over het laatste is eerder een publiek debat geweest in het kader van de installatie van antennes voor mobiele communicatie. Vorige week is het jaarverslag van de Gezondheidsraad gepubliceerd. Daaruit blijkt dat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat voor schade voor de gezondheid die wordt veroorzaakt door draadloze netwerken. Er is geen schade aangetoond op de korte termijn en geen schade op de lange termijn.

De heer Reuten (SP): Dit ligt bij de Gezondheidsraad toch iets anders. Volgens de raad is er geen oorzakelijk verband te leggen tussen straling en de klachten. De raad stelt echter niet dat deze klachten niet bestaan en stelt ook niet dat de klachten niet door straling zouden kunnen worden veroorzaakt.

Minister Van der Hoeven: Uit het jaarverslag van de Gezondheidsraad blijkt dat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat voor gezondheidsschade van draadloze netwerken. Dit geldt voor zowel de korte als de lange termijn. Ik heb echter al gezegd dat ik tijdens de pilot dit aspect in ieder geval zal volgen. Ik zal dit onderwerp daarin expliciet meenemen.

Blz. 1387

Minister van der Hoeven:

Mevrouw Kneppers vroeg, evenals de heer Reuten, hoe het staat met de financierbaarheid van de meter. Waar halen de netbeheerders het geld daarvoor vandaan? Wij hebben er via de Wet onafhankelijk netbeheer en het Besluit financieel beheer voor gezorgd dat er in de vermogenspositie van de netbeheerders ruimte is om de investeringen te kunnen doen. Zij

hebben ook een buffer kunnen opbouwen, mede overigens dankzij de hoogte van de huidige tarieven. Voor de komende twee jaar moet dit echt voldoende ruimte bieden voor investeringen in de meterinfrastructuur, vooral ook omdat het voorlopig beperkt is tot nieuwbouw. Dat is immers in de Europese richtlijn aangegeven. In de komende jaren beperken wij ons daartoe. Dat probleem is er dus niet. Ik zal overigens, zoals ik al aangaf, de evaluatie gebruiken om de kostenontwikkeling en de financierbaarheid samen met de NMa te toetsen. Daarna komt uiteindelijk het beslismoment, zeg ik in de richting van de heer Schouw. Overigens hebben deze investeringen nog geen invloed op de hoogte van de tarieven. Het uiteindelijke rendement op de investeringen dat nodig is, heeft wel invloed op de tarieven. Daarop krijgen wij pas zicht als inderdaad op relatief grote schaal praktijkervaring is opgedaan.

[…]

Dit brengt mij bij de opmerkingen van de heer Schouw over deze proefperiode. Wat zijn de evaluatiemomenten daarin? De bottomline is, als gezegd, dat de baten hoger moeten zijn dan de lasten. Indicatoren zijn de volgende:

  • technische betrouwbaarheid: werkt het allemaal naar behoren?
  • beveiliging: zijn maatregelen tegen hacken genomen?
  • privacy: is die voldoende gewaarborgd?
  • installatiecapaciteit: zijn er voldoende handjes, voldoende gekwalificeerd personeel?
  • beschikbaarheid van voldoende meters die voldoen aan de gestelde eisen;
  • kostenefficiency: zijn op basis van de vastgestelde eisen voldoende meters beschikbaar tegen lage kosten? Daarbij moet aannemelijk zijn dat de kosten van meters door de technologische vooruitgang niet zullen stijgen. Ook moet de invoering van de meters kostenefficiënt verlopen.

Daarnaast is er uiteraard de consumentenbarometer:

  • tevredenheid van de eindgebruiker over de plaatsing;
  • juistheid van de informatie;
  • afhandeling van de klachten.

Vandaag heb ik daaraan nog toegevoegd dat ik ook het aspect van de straling in de monitoring zal meenemen. Ik wil dit best nog eens op schrift zetten, maar door de manier waarop ik dit nu zeg, ligt het vast in de Handelingen van deze Kamer. Meer dan wat ik nu gezegd heb, ga ik niet op papier zetten.

Handelingen I 2008-2009, nr. 28, blz. 1425

Minister Van der Hoeven: Dit betekent dat de novelle nu gemaakt wordt en dat ik de Europese Commissie laat weten – ik zit met die implementatietermijn in mijn maag – wat precies de reden is dat wij niet kunnen voldoen aan de implementatietermijn en hoe wij denken op korte termijn wel te kunnen voldoen aan de implementatietermijn.

De novelle heeft betrekking op zowel 31320 als 31374. Ik denk dat ik hiermee de vragen over het wetsvoorstel over energie-efficiency en de Europese richtlijn beantwoord heb. Ik heb ook aangegeven wat de consequenties van de novelle zijn voor het wetsvoorstel marktmodel. Dat wetsvoorstel gaat over andere zaken, over erna, over de tweede fase in die uitrol, als de uitrol grootschaliger wordt, en over de eisen die dan worden gesteld aan de meetinrichting, de slimheid en het leveranciersmodel. Laat ik beginnen met die grootschalige uitrol: wij nemen daar nu geen besluit over. Pas als blijkt dat hetgeen ik verplicht moet doen op grond van het vorige wetsvoorstel een positief effect heeft, gaan wij over tot volledige uitrol. Daar zit een weegmoment in. De richtlijn noemt als uitzondering voor reguliere vervanging dat het technisch onmogelijk is of nietkostenefficiënt. Die cost efficiency zal ik uiteraard breed interpreteren. Bovendien maak ik een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Ik neem een termijn van in ieder geval twee jaar voordat ik op dat punt een beslissing neem. Dat wordt dus op zijn vroegst 2011. De NMa evalueert alles wat er gebeurt in de periode tot 2011 en rapporteert daarover aan mij. Ik zal de betrokken belanghebbenden breed bij de evaluatie betrekken, zowel de afnemersorganisaties en de Consumentenbond als de netwerkbedrijven en de leveranciers. Als de uitkomsten positief zijn, dan neem ik een beslissing over de brede uitrol. Pas daarna stel ik de AMvB op die de brede uitrol regelt. Als de uitkomsten negatief zijn en de uitrol bij

vervanging niet-kostenefficiënt blijkt, dan beperk ik mij tot hetgeen de Europese richtlijn mij verplicht. De vraag is wat het criterium is om over te gaan tot die grootschalige uitrol. In elk geval mogen er geen onredelijke nadelen zijn van de introductie van de slimme meter. Wij houden dus een consumentenbarometer bij. Wij willen echt op de hoogte zijn van die tevredenheid; over plaatsing, juistheid van de informatie, afhandeling klachten, enzovoort. Het energiebesparingspotentieel moet voldoende zijn. Ik voeg daarom het criterium ″energiebesparingspotentieel″ toe, zoals gevraagd is door de heer Schouw en mevrouw Kneppers. Uiteraard moet de levering van de energie ongestoord zijn en moet de rekening kloppen en dat soort dingen. Moet dat van de richtlijn? Nee. Ik voeg dat echter wel toe. Dat is de tweede fase vanuit mijn ambitie om een structurele bijdrage te leveren aan een duurzaam en efficiënte energiehuishouding. Overigens zitten Commissie, Europees Parlement en de Raad inmiddels op een vergelijkbare lijn wat die slimme meters betreft.

In het derde pakket staat dat 30% van de eindafnemers tegen 2020 moet beschikken over een bidirectionele, elektronische meter voor elektriciteit. Ik kan de heer Van den Berg dan niet meer tegemoetkomen, maar dan spreken wij over 2020. Een uitzondering is alleen toegestaan op basis van een economische analyse van kosten en baten. Ik maak graag een paar opmerkingen over de  meetinrichting. Daarbij gaat het om slimheid, betaalbaarheid en privacy. Bij elk van deze drie onderwerpen sta ik graag wat langer stil. De slimheid van de meter: hoe slim mag een meter zijn en hoe slim moet een meter zijn? Dat leggen wij vast in die AMvB waarover ik net sprak. Om te voldoen aan de EU-richtlijn kunnen de eisen heel beperkt zijn. Het gaat om een meter die tweewegcommunicatie mogelijk maakt. Dan hoeft de meterman niet steeds fysiek langs te komen. Ook is de meter in staat om informatie te leveren over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk gebruik. De meter moet dat kunnen registreren en weergeven. Bij de uitrol geldt dat de installatiekosten in verhouding tot de meterkosten hoog zijn. Het is dan ook gewenst om de functionaliteiten uit te breiden. Daarbij komt dat de Tweede Kamer een aantal eisen heeft gesteld op het punt van de minimale functionaliteit. Het resultaat daarvan is dat additionele eisen die in de AMvB gesteld worden, betrekking hebben op registreren en weergeven van de geleverde elektriciteit uit zonnepanelen (micro-wkk), op afstand aan- en uitschakelen, dimmen, fraudedetectie, registratie van spanningsonderbrekingen en een standaard data-uitgang die buiten de display of de meter ook lokale toepassingen faciliteert zoals aansluiting op een in home display PC of ADSL-modem. Verder moet het kunnen weergeven in eurowaarden, dus het gebruik uitgedrukt in geld in plaats van kilowattuur. Deze eisen zijn te beschouwen als een kop op de Europese eisen, maar zij zijn wel onderdeel van een breed gewenste functionaliteit. Ik herinner mij uit het vorige debat dat een aantal leden de slimme meter nog lang niet slim genoeg vond. Dit deel van het wetsvoorstel maakt het mogelijk om het dashboard van de heer Schouw te regelen, maar ook de echt slimme meter van de heer Van Driel. Overigens wordt de AMvB breed voorgehangen. Op die manier wordt voorkomen dat er ongelukken of vereiste functionaliteiten over het hoofd worden gezien, of onnodige eisen worden gesteld. Ik betrek TNO, maar dat heb ik al eerder toegezegd, bij de definitieve formulering van de AMvB. Ik kom op de betaalbaarheid. Ik heb al afgesproken met de Tweede Kamer dat die slimme meter de consument niet meer mag kosten dan wat er nu maandelijks betaald wordt aan meterhuur, door ons allemaal. Gezamenlijke netbeheerders hebben gezegd dat meer functionaliteiten op de meter ook meer kost. Als de uitrol te lang duurt en te sterk individueel wordt bepaald, dan heeft dat consequenties voor de kosten. Ik zal er in elk geval voor zorgen dat in de ministeriële regeling een tariefplafond wordt opgelegd voor de meterhuur. Uiteraard is ook de kostenontwikkeling van de meter een belangrijk toetsingscriterium bij de evaluatie. Als iemand geen slimme meter wil, dan houdt hij zijn domme meter.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Volgend actieprogramma Nitraatrichtlijn (31.945) (T01117)

De minister van LNV zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Benedictus (CDA), toe dat zij ten behoeve van een volgend actieprogramma (Nitraatrichtlijn) zal nagaan hoe meer maatwerk op bedrijfsniveau is te realiseren.


Kerngegevens

Nummer T01117
Status voldaan
Datum toezegging 24 november 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. G. Benedictus (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen actieprogramma's
gebruiksnormen
maatwerk
Kamerstukken Differentiatie fosfaatgebruiksnorm (31.945)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 10 – blz. 256

Benedictus (CDA): (…) De overheid zet inderdaad in op een breed innovatiebeleid. De CDAfractie waardeert het zeer dat dit in het komende actieplan staat, maar dat is wel topdown georganiseerd. Zij ziet graag dat in de komende periode wordt gekeken hoe de sector gestimuleerd kan worden om ruimte te creëren, zodat in het volgende actieplan meer ruimte voor maatwerk zit en op bedrijfsniveau actie kan worden ondernomen. Wij vragen de minister om samen met de sector stappen te zetten om de voorlopers te stimuleren door het afwijken van de generieke gebruiksnormen toe te staan, mits de oppervlaktewaterkwaliteit dat toestaat. In het voorliggende actieplan heeft de minister immers de mogelijkheid tot actualisatie, een ander woord voor aanpassing, van gebruiksnormen. Die ruimte is er.

Handelingen I 2009-2010, nr. 10 – blz. 283

Minister Verburg: (…) Ik ben graag bereid om te kijken hoe we in een volgend actieprogramma nog meer maatwerk met een minimum aan administratieve lasten kunnen realiseren. Dat is natuurlijk de crux. Een boer is geen boekhouder en dat moeten we ook niet van hem willen maken. Maar het moet wel kunnen, we moeten wel de vinger aan de pols kunnen houden en het Planbureau voor de Leefomgeving moet het wel jaarlijks ook kunnen monitoren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over uitkomsten consultatie (31.531) (T01207)

De Minister van EZ, mevrouw van der Hoeven, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher, toe de Kamer in de tweede helft van juli 2010 te informeren over de uitkomsten van een consultatie over de haalbaarheid van een gedragscode en over de eventuele extra mogelijkheden in het civiele recht om de negatieve gevolgen van inkoopmacht in te dammen.


Kerngegevens

Nummer T01207
Status voldaan
Datum toezegging 8 juni 2010
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bagatel
gedragscodes
inkoopmacht
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen, Aptroot en Vos Versterking van de positie van leveranciers uit het MKB (31.531)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 31 - blz. 1319

De heer Asscher (VVD): (...) Een tweede vraag voor de minister is hoe ver het staat met de invoering van een gedragscode die moet bewerkstelligen dat de nadelen die het mkb thans ondervindt van inkoopmachten kunnen worden opgelost. Hoe ver is het overleg met de brancheorganisaties? Welke brancheorganisaties zijn daarbij betrokken en wordt er ook vooruitgang geboekt in dat overleg? Ziet de minister hier een betere oplossing in dan het onderhavige wetsvoorstel? (...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 31 - blz. 1336

Minister Van der Hoeven: (...) Voor dit type problemen in de bilaterale relatie biedt de Mededingingswet geen oplossing. Wij onderzoeken dus de haalbaarheid van de gedragscode naar Brits voorbeeld. Wij onderzoeken ook de eventuele extra mogelijkheden om de negatieve gevolgen van inkoopmacht in het civiele recht te beperken en in te dammen. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd dat men daarover wordt geïnformeerd in de tweede helft van juli 2010. Die informatie stuur ik uiteraard ook naar de Eerste Kamer. De heer Asscher vroeg naar de stand van zaken. Het is mijns inziens van belang dat we een aantal spelregels van het zakendoen gezamenlijk formuleren. Dat kan gebeuren in zo’n gedragscode. (...)

Ik zei al dat ik in de tweede helft van juli kom met de uitkomsten van deze consultatie. Dan zal worden bericht over de haalbaarheid van de gedragscode en over de eventuele extra mogelijkheden

in het civiele recht om de negatieve gevolgen van inkoopmacht in te dammen.

Mevrouw Sylvester (PvdA): Ook de fractie van de PvdA heeft met belangstelling kennisgenomen van de

inspanningen van de regering voor de gedragscode. Het is ons opgevallen dat in de beantwoording van de regering de bewindsvrouw zich met name laat inspireren door de gedragscode van de Engelse supermarkten. Kan zij ons zeggen welke lessen daaruit zijn geleerd en wat zij van de ervaringen in Engelse supermarkten meeneemt naar de Nederlandse situatie?

Minister Van der Hoeven: (...)Dat zijn de zaken waarmee ik in juli naar de Kamer kom nadat de consultatieronde is afgelopen; ik heb dat al gezegd.

(...) Ik kom hierop in juli zeer zeker terug.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wetsvoorstel (31.531) (T01208)

De Minister van Economische zaken, mevrouw van der Hoeven, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher, toe het wetsvoorstel, wanneer aanvaard, snel en niet pas na drie jaar te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01208
Status voldaan
Datum toezegging 8 juni 2010
Deadline 1 januari 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bagatel
leveranciers
MKB
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Ten Hoopen, Aptroot en Vos Versterking van de positie van leveranciers uit het MKB (31.531)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 31 - blz. 1337

De heer Asscher (VVD): (...) Dat brengt mij tot de vraag hoe verder te gaan. Ik richt mij tot de minister en de initiatiefnemers, maar tot de minister in haar functie. Minister, dank voor uw openhartige en bijzonder interessante uiteenzetting van uw visie op dit wetsvoorstel. Ik vraag u om een toezegging over de onzekerheden die rond dit wetsvoorstel circuleren en die u zo mooi geschetst hebt. Kunt u een evaluatie toezeggen van dit wetsvoorstel over een periode van niet langer dan drie jaar? Dat is sneller dan gebruikelijk, maar ik vind dat uit dit debat voldoende onzekerheden zijn gebleken om gezamenlijk – initiatiefnemers of hun opvolgers, minister of haar opvolger, en deze Kamer, die dan ook alweer van samenstelling veranderd is – functioneel te bekijken wat de resultaten zijn, of er sprake is van beïnvloeding van de interstatelijke handel en of er negatieve consequenties voor de consument zijn.

Handelingen I 2009-2010, nr. 31 - blz. 1337

Minister Van der Hoeven: Zodra dit wetsvoorstel door de Kamer wordt aangenomen, neem ik dat mee naar het kabinet en zullen wij ons beraden wat wij ermee gaan doen. Wat de evaluatie betreft: stel dat het voorstel wordt aanvaard, dan zal een evaluatie snel moeten plaatsvinden en niet pas na drie jaar. Ik vind dat je  wetgeving die je als regering niet goed vindt, geen drie jaar moet laten bestaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De regering zal de Kamer rapporteren hoe groene en blauwe diensten concreet en uitvoerbaar gemaakt kunnen worden(32.500 XIV en F) (T01270)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Eigeman (PvdA), Laurier (GroenLinks), Smaling (SP) en Tiesinga (CDA), toe dat de regering aan de Kamer zal rapporteren hoe groene en blauwe diensten concreet en uitvoerbaar gemaakt kunnen worden. De regering zal hierover afzonderlijk rapporteren op het moment op het moment dat de pilots ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een paar stappen verder zijn.


Kerngegevens

Nummer T01270
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. J.H. Eigeman (PvdA)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
prof. dr. ir. E.M.A. Smaling (SP)
Mr.ir.ing. H.L. Tiesinga msc. (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ecodiensten
ecosystemen
groene en blauwe diensten
Kamerstukken Begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2011 (32.500 XIV)
Begrotingsstaat Diergezondheidsfonds 2011 (32.500 F)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 4-5

De heer Tiesinga (CDA):

Als laatste de financiering van het natuurbeleid. Het natuurbeleid kost veel geld en vergt een solide financiële onderbouwing. Onderzoeken tonen aan dat er ook veel opbrengsten zijn. Eén van de problemen is dat de kosten en opbrengsten veelal niet bij dezelfde partij terechtkomen. De financiering behelst, voor zover nodig, de aankoop, inrichting en beheer van natuurgebieden. De CDA-fractie gaat ervan uit dat de rijksoverheid ook in financiële zin verantwoordelijk is voor de herijkte ehs. De Wet inrichting landelijk gebied, de Wilg, moet als decentralisatie-instrument daarvoor op zijn effectiviteit herbeoordeeld worden. Hoe denkt de staatssecretaris daarover? Wij vragen de staatssecretaris tevens het in het buitenland gebruikte systeem van ecosysteemdiensten te ontwikkelen en te introduceren. Mogelijk kan dit via een pilot.

Zo wordt natuurproductie maatschappelijk financieel gewaardeerd. De financiering kan afgestemd worden met een verschuivend Europees budget van financiering van landbouwproductie naar plattelandsbeleid, van de eerste naar de tweede pijler.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 7-8

De heer Eigeman (PvdA):

Uit de bijdrage die Paul Opdam, hoogleraar aan de Wageningen University, voorheen Landbouwuniversiteit Wageningen, op de expertbijeenkomst heeft geleverd, bleek dat Nederland niet echt vooroploopt in het denken over ecodiensten. In zijn korte schets werd duidelijk dat die benadering heel passend is, juist in een bestuurlijk klimaat waarin maatschappelijke en inhoudelijke verbinding belangrijke waarden zijn. Dat is typisch Nederlands, zou je denken, hoewel je daar de laatste anderhalf jaar wel eens over twijfelt, maar ik blijf het typisch Nederlands noemen, zeker als je de vertaling ziet in een integrale benadering van natuur en landschap – de zogenaamde groenblauwe dooradering – vanuit aspecten als bedrijvigheid, water, voedsel en wonen & leven. Wat voor opbrengst is over en weer te genereren? Dit is eigenlijk het oude denken in de polder in een modern jasje. Breng die werkwijze weer tot leven, decentraal. Is de staatssecretaris bereid om eens na te gaan wat die benadering kan opleveren? Is hij vooral ook bereid om daarbij van onderop te werk te gaan, bijvoorbeeld door regionaal te experimenteren en wellicht te faciliteren, bijvoorbeeld vanuit de middelen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, wat prima aansluit bij het pleidooi voor een pilot op dit gebied dat collega Tiesinga hield? Misschien bestaat de kans ook om nog iets te doen in combinatie met programma's als Leren voor Duurzame Ontwikkeling en de vernieuwing van het instrumentarium op het gebied van natuur- en milieueducatie en -communicatie, ook wel duurzaamheidseducatie genoemd. Misschien is zo een nieuwe vorm van duurzaamheidseducatie te bevorderen. Educatie en communicatie maken deel uit van een wijze van sturen op processen die het mensen mogelijk maken om zelf duurzame oplossingen te genereren: duurzame ontwikkeling door participatie. Welke bijdrage in geld en kennis kunnen de verschillende veldorganisaties, maar vooral ook maatschappelijke initiatieven verwachten?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 9

De heer Smaling (SP):

Ik kom op mijn eerste onderwerp: natuur als breed begrip. "Natuur" neemt vele gedaantes aan. Deskundigen spraken vorige week tijdens een in deze Kamer georganiseerde expertmeeting over functionele, vitale en beleefde natuur. Waar de één geniet van "dé duinen" of "hét bos", let de ander veel meer op diversiteit van soorten. Zo was het de meer algemene natuurliefhebber Remco Campert altijd een gruwel, te worden rondgeleid door de tuin van Jan Wolkers, die elk kevertje en bloemetje, hoe klein ook, voorzag van gedetailleerd lyrisch commentaar. Natuur kan gekoppeld worden aan uiteenlopende begrippen als recreatie, bestuiving, waterberging, woongenot en biodiversiteit. Het gaat hier om ecosysteemdiensten – mijn collega's hebben die al genoemd – zoals ze ook in het Millennium Ecosystem Assessment zijn gehanteerd. Ik contrasteer hier recreatie en biodiversiteit, twee van de belangrijkste ecosysteemdiensten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 16

De heer Laurier (GroenLinks):

Uit het IBO komt naar voren dat er voldoende redenen zijn om het natuurbeleid tegen het licht te houden. Wij hebben de afgelopen weken een expertmeeting gehad en daaruit kwamen eigenlijk drie oplossingsrichtingen voort. De eerste was de benadering van ecosysteemdiensten; waarden zichtbaar maken die ecosystemen voortbrengen. Daarmee wordt duidelijk dat investeringen in natuur waarden voortbrengen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 6, blz. 52

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb nog één punt ten aanzien van de groene en blauwe diensten, de ecodiensten. Hier wordt al jaren over gepraat, maar het uur U is een keer genaderd. Ik weet niet of het tot een pilot moet komen. We hebben immers al een aantal pilots voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die met name de vraag adresseren hoe je dit moet invullen en hoe het niet bij woorden blijft. We willen groene en blauwe diensten en daar willen we voor betalen. Hoe kunnen we het concreet en uitvoerbaar maken? Daar wil ik de Kamer graag afzonderlijk over rapporteren op het moment dat we met die pilots ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een paar stappen verder zijn. Ik wil u die toezegging doen. De heer Eigeman, de heer Tiesinga en ook anderen hebben daar gisteren ook om gevraagd.



Historie







Toezegging De regering zal de Kamer informeren over de mogelijkheden om procedures en vergunningverlening aan te laten sluiten bij de milieueffectrapportage (32.500 XIV en F) (T01272)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Tiesinga (CDA), toe dat de regering de Kamer zal informeren over de mogelijkheden om procedures en vergunningverlening aan te laten sluiten bij de milieueffectrapportage.


Kerngegevens

Nummer T01272
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr.ir.ing. H.L. Tiesinga msc. (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Habitattoets
milieu-effectrapportage
Nb-wet
vergunningverlening
Kamerstukken Begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2011 (32.500 XIV)
Begrotingsstaat Diergezondheidsfonds 2011 (32.500 F)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 4

De heer Tiesinga (CDA):

Met betrekking tot de vergunningverlening in het kader van de Nb-wet constateren we dat de zogenoemde habitattoets in de Europese richtlijn als zodanig niet wordt voorgeschreven. Er moet gestreefd worden naar een integrale afweging waarbij procedures en vergunningverlening bij één bevoegd gezag zijn belegd en het is aan te bevelen de procedures, voor zover van toepassing, aan te laten sluiten op de wettelijk voorgeschreven milieueffectrapportage en de daarop volgende wettelijke besluitvormingsprocedure. Is de staatssecretaris dat met ons eens?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 6, blz. 51

Staatssecretaris Bleeker:

Ik ben ingegaan op het punt van de wetgeving.  De heer Tiesinga suggereerde om aan te sluiten bij de wettelijk voorgeschreven milieueffectrapportage. Ik zal nader bekijken of dit mogelijkheden biedt.



Historie







Toezegging De Kamer krijgt afzonderlijke voorstellen toegezonden waarin ro-instrumenten en de natuurwetgeving worden geïntegreerd (32.500 XIV en F) (T01273)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Eigenman (PvdA), Schaap (VVD) en Smaling (SP), toe dat de Kamer afzonderlijke voorstellen toegezonden krijgt waarin ro-instrumenten en de natuurwetgeving worden geïntegreerd. Daarnaast zal de regering als de herijking van de EHS klaar is, de Kamer schetsen op welke wijze de herijkte ecologische hoofdstructuur op de nationale ruimtelijke kaart ingetekend wordt.


Kerngegevens

Nummer T01273
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. J.H. Eigeman (PvdA)
prof. dr. ing. S. Schaap (VVD)
prof. dr. ir. E.M.A. Smaling (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen natuurwetgeving
ruimtelijke ordening
Kamerstukken Begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2011 (32.500 XIV)
Begrotingsstaat Diergezondheidsfonds 2011 (32.500 F)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 9-10

De heer Smaling (SP):

Aan de andere kant lijkt "natuur" vrijwel gelijk te staan aan de ehs en haar Europese broertje Natura 2000. Dat broertje is hardnekkiger, want de Europese Habitatrichtlijn schrijft voor dat hij moet worden ingevoerd en uitgevoerd. De richtlijn is streng, gekenmerkt door soortgerelateerde instandhoudingsdoelen, door lastige begrippen als significantie, externe werking en cumulatie, dat alles in 162 gebieden, waaronder talloze postzegels van één of een paar vierkante kilometer. Wettelijk geborgd zijn verder de Nationale Parken, meestal erg de moeite waard, en de Nationale Landschappen die een veel vagere status hebben. Zo heeft het Nationaal Landschap Noordoost-Twente bijvoorbeeld een kernkwaliteit kleinschaligheid, maar als je het de gedeputeerde vraagt, mag grootschaligheid daar ook. Alle voorbeelden die ik heb gegeven, vallen onder de verantwoordelijkheid van EL&I, maar de geschetste dynamiek vertaalt zich in de noodzaak, bestemmingsplannen aan te passen, omgevingsvergunningen te verstrekken of te weigeren, ontheffingen te verlenen, milieueffectrapportages uit te voeren en toezicht en handhaving op orde te hebben. Dat valt weer grotendeels onder I&M. Hier is duidelijk sprake van wetgevingsspaghetti; dan heb ik het nog niet eens over de verschillende bestuurslagen. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Zou het niet zinvol zijn om RO-instrumenten en natuurwetgeving enigszins te integreren? Een voorzet hiertoe werd al gedaan in de in 2008 aangenomen maar nooit uitgevoerde motie om Natura 2000-gebieden als provinciale inpassingsplannen aan te wijzen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 7

De heer Eigeman (PvdA):

Het nadenken over een nieuwe natuurwet, een meer samenhangende aanpak in de regulering van landschap, natuur en landbouw heeft een kijk nodig op wat langere termijn. Het ontbreekt nu nog aan een visie op de langere termijn. Maak in de natuurwet ruimte voor gebiedsontwikkeling waarin de integrale benadering de kans krijgt. Laat de nieuwe natuurwet meer zijn dan een nietje door de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet. Laat het een ambitieuze aanpak zijn waarin we natuur beschermen en niet meer aan alle kanten knabbelen aan Europese regels om boeren maar vooral onbeperkt de ruimte te geven. Ik heb er al eerder op gewezen dat het belangrijk is om het natuurbeleid niet al te sectoraal op te vatten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 16

De heer Schaap (VVD):

Mijn derde punt: verlaat de oorlogstelling die voortvloeit uit de harde tegenstelling van de natuur en menselijke activiteiten in het ruimtelijke domein. Erken dat Nederland in zeer grote mate een product van menselijk handelen is. Haak aan op de Kaderrichtlijn Water en typeer ons land als sterk veranderd. Bij de dynamiek van deze inrichting past een dynamisch natuurbeleid. Naast deze hoofdmoot kun je dan bijzondere gebieden aanwijzen en deze, vanwege hun echte uniciteit, wat meer conserverend beheren. Dit dwingt wel tot een kritische heroverweging van het huidige naturabeleid. In een sterk veranderd en veranderend ruimtelijk domein moet veel dynamischer worden omgegaan met de instandhoudingsdoelstellingen uit de richtlijnen. Dus terug naar Brussel; dat is toch al nodig onder de kop onhaalbaar en onbetaalbaar. Een dynamischer benadering leidt tot meer draagvlak, in plaats van de kramp waarmee het natuurbeleid nu wordt gepresenteerd. Wil de staatssecretaris de Kamer duidelijk maken hoe hij om wil gaan met het vigerende beleid voor Natura 2000? Is hij bereid beleidswijzigingen in Brussel aan te kaarten?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 6, blz. 47

Staatssecretaris Bleeker:

Ik begin met de natuurwetgeving. Onder leiding van mevrouw Schultz wordt gewerkt aan integratie van de ruimtelijke wetgeving en de natuurwetgeving. De ruimtelijke component van het natuurbeleid zal in de toekomst in één geïntegreerde wetgeving verankerd moeten worden. Ik zal de Kamer daarover op een nader moment rapporteren. Als de herijking van de ecologische hoofdstructuur achter de rug is, zal ik de Kamer schetsen op welke wijze de herijkte ecologische hoofdstructuur op de nationale ruimtelijke kaart ingetekend wordt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 6, blz. 51

Staatssecretaris Bleeker:

Zou het niet zinvol zijn om de ro-instrumenten en de natuurwetgeving te integreren? Dat gaan wij tot op zekere hoogte doen, zeg ik in de richting van de heer Smaling. Hiervoor zal de Kamer afzonderlijke voorstellen krijgen.



Historie







Toezegging De regering zal het idee van groen en boer in en rondom de stad verkennen (32.500 XIV en F) (T01274)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Tiesinga (CDA), toe dat de regering het idee van groen en boer in en rondom de stad zal verkennen.


Kerngegevens

Nummer T01274
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr.ir.ing. H.L. Tiesinga msc. (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Groen en stad
natuur en boer in de stad
urban agriculture
Kamerstukken Begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2011 (32.500 XIV)
Begrotingsstaat Diergezondheidsfonds 2011 (32.500 F)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 2, blz. 4

De heer Tiesinga (CDA):

De natuur in de stad is een ondergeschoven kindje. Wij doelen dan niet op de parken en plantsoenen, maar op natuurontwikkelingsmogelijkheden op bijvoorbeeld muren, daken, terrassen et cetera. Het harde deel van de stad kent vele natuurkansen. Zo ook staat urban agriculture internationaal sterk in de belangstelling. Voor het stedelijk groen moet veel meer aandacht zijn. Wil de staatssecretaris zich daar sterk voor maken?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21, item 6, blz. 52

Staatssecretaris Bleeker:

Er is een vraag gesteld over natuur in de stad. Natuur en boeren in de stad zijn een interessant fenomeen. Ik was op de Grüne Woche op 22 januari en daar sprak de burgemeester van Berlijn, een sociaaldemocraat van de SPD. Hij sprak met liefde en passie over "zijn boeren". Toen dacht ik: wat een verbinding. Ik heb in Nederland nog nooit een burgemeester van een grote stad met zoveel liefde en passie over zijn boeren horen spreken. Hij gaf aan hoe belangrijk de verbinding met boeren in zijn gebied was voor de voedselvoorziening enzovoort. We hebben hier in Nederland de (hele) discussie over recreatie om de stad, waar ik ook met de steden en provincies over zal praten. Ik zie bijvoorbeeld initiatieven in de buurt van Rotterdam, waar vanuit de gemeente wordt gezegd: laat de bestaande boeren vooral boeren, maar wel op een natuur- en recreatievriendelijke manier. Dat kan het draagvlak voor het boerenbedrijf en de kennis van wat er aan de hand is, vergroten. Ik wil de gedachte van groen en boer zijn in en om de stad nog eens nader verkennen. Niet op de vreselijk dure manier dat we honderden hectares kopen, daar een recreatiepark van maken en de mensen dan zeggen gelukkig te worden. Misschien kan het ook door de bestaande boeren hierin een rol te geven.



Historie







Toezegging Aanvullende maatregelen naar aanleiding van evaluatie (31.354) (T01283)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe dat als uit de evaluatie onverhoopt blijkt dat ondernemers vaak geen beroep kunnen instellen door de juridische vorm van de algemeen belangvaststelling, dat voor de regering reden kan zijn voor aanvullende maatregelen.


Kerngegevens

Nummer T01283
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 21 - blz. 39

De heer Asscher (VVD)

Een ander zwak punt van dit wetsvoorstel schuilt in het feit dat overheden zelf kunnen bepalen welke diensten en producten worden aangemerkt als diensten van algemeen belang. Dit is misschien wel het zwakste punt van dit wetsvoorstel. De minister schrijft dat deze vaststelling moet geschieden in overeenstemming met de reguliere beslissingsprocessen. In het algemeen zal dit leiden tot een zogenaamd concretiserend besluit waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld. Dit is slechts anders indien het besluit betreffende het algemeen belang deel uitmaakt van een besluit dat als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt en onlosmakelijk verbonden is met de algemene normen van dat besluit. Dan is er sprake van een avv waartegen geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter. Dit lijkt bijna een mooie cirkelredenering. Er kan sprake zijn van een avv indien het besluit onlosmakelijk verbonden is met een besluit dat als algemeen verbindend wordt aangemerkt. Wat denkt de minister van deze redenering?

De minister merkt op dat hiervan slechts bij uitzondering sprake zal zijn. Worden die uitzonderingen gemonitord? Gezien de opstelling van de lagere overheden en de VNG zal het heel goed mogelijk zijn dat zij stelselmatig hun "toevlucht" zullen nemen tot een niet voor beroep vatbare avv. Voor een ondernemer staat dan alleen de weg naar de civiele rechter open. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de consument. Is de minister bereid indien uit de evaluatie zal blijken dat een dergelijke avv op het gebied van deze wet veel vaker voorkomt, de richtlijnen voor de overheden aan te scherpen? Is de minister bereid, wettelijk voor te schrijven dat gemeenten verplicht zijn, belanghebbenden inspraak te verlenen bij het vaststellen van een algemeen belang zoals in dit wetsvoorstel is omschreven? Is de minister bereid, met de VNG een convenant te sluiten om zo min mogelijk niet voor beroep vatbare avv's uit te vaardigen op de terreinen die dit wetsvoorstel beslaat?

Handelingen I 2010-2011, nr. 21 - blz. 70

Minister Verhagen

Ik (zeg) tegen de heer Asscher dat als uit de evaluatie onverhoopt blijkt dat ondernemers vaak geen beroep kunnen instellen door de juridische vorm van de algemeen belangvaststelling, dat voor de regering reden kan zijn voor aanvullende maatregelen. Ik denk aan maatregelen die voorkomen dat overheden een ruim beroep doen op het algemeen belang, zonder dat ondernemers daar in rechte tegenop kunnen komen. Dat ondermijnt namelijk het doel van dit wetsvoorstel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verlenen van inspraak opnemen in evaluatie (31.354) (T01284)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe het verlenen van inspraak aan ondernemers door gemeenten bij de voorbereiding van besluiten over het algemeen belang, expliciet onderdeel uit te laten maken van de evaluatie en dat hij het voorzien in een wettelijke verplichting zal overwegen, indien uit de evaluatie blijkt dat de wetsuitvoering op dit punt stokt.


Kerngegevens

Nummer T01284
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
inspraak
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 39

De heer Asscher (VVD)

Is de minister bereid, wettelijk voor te schrijven dat gemeenten verplicht zijn, belanghebbenden inspraak te verlenen bij het vaststellen van een algemeen belang zoals in dit wetsvoorstel is omschreven?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 70

Minister Verhagen

Ik ga verder met de vraag van de geachte afgevaardigde Asscher over de inspraak. Elke gemeente heeft op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Voor welke onderwerpen en op welke wijze inspraak mogelijk is, wordt door elke gemeente zelf bepaald. Ik ben het met de vragensteller eens dat het voor de goede werking van dit wetsvoorstel van belang is dat ondernemers hun stem kunnen laten horen bij de voorbereiding van besluiten over het algemeen belang. Dat is de reden om in de handreiking aandacht aan dit punt te besteden. Het lijkt mij ook zinvol om met de VNG te bezien of er mogelijkheden zijn om in dezen te komen tot een uniforme en effectieve uitvoeringspraktijk. De VVD-fractie heeft voorgesteld om te voorzien in een wettelijke verplichting tot het verlenen van inspraak. Ik zie daartoe nu nog geen aanleiding, maar als blijkt dat de wetsuitvoering op dit punt stokt, is dat zeker een optie die we zullen overwegen. In ieder geval zeg ik toe om dit aspect expliciet onderdeel te laten uitmaken van de evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Keuze algemeen verbindend voorschrift opnemen in evaluatie (31.354) (T01285)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe in de evaluatie de vraag mee te nemen of overheden niet veelvuldig kiezen voor de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, waardoor ondernemers het nakijken zouden hebben.


Kerngegevens

Nummer T01285
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 39

Een ander zwak punt van dit wetsvoorstel schuilt in het feit dat overheden zelf kunnen bepalen welke diensten en producten worden aangemerkt als diensten van algemeen belang. Dit is misschien wel het zwakste punt van dit wetsvoorstel. De minister schrijft dat deze vaststelling moet geschieden in overeenstemming met de reguliere beslissingsprocessen. In het algemeen zal dit leiden tot een zogenaamd concretiserend besluit waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld. Dit is slechts anders indien het besluit betreffende het algemeen belang deel uitmaakt van een besluit dat als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt en onlosmakelijk verbonden is met de algemene normen van dat besluit. Dan is er sprake van een avv waartegen geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter. Dit lijkt bijna een mooie cirkelredenering. Er kan sprake zijn van een avv indien het besluit onlosmakelijk verbonden is met een besluit dat als algemeen verbindend wordt aangemerkt. Wat denkt de minister van deze redenering?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 70

Minister Verhagen

Ook als er sprake is van een algemeenbelangvaststelling in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, wat naar mijn verwachting overigens eerder uitzondering dan regel zal zijn, kan daartegen indirect worden opgekomen, bijvoorbeeld in het kader van een verzoek om nadeelcompensatie. Ik vind het inderdaad van belang om goed te bekijken of er in dezen lacunes zijn. De VVD-fractie heeft dit punt ook naar voren gebracht. Ik zal ervoor zorgen dat dit goed wordt gemonitord. In de evaluatie zal ook uitdrukkelijk de vraag worden meegenomen of overheden niet veelvuldig kiezen voor de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, waardoor ondernemers het nakijken zouden hebben.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hoger onderwijs betrekken bij evaluatie wet (31.354) (T01287)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe met de staatssecretaris voor OCW te bezien op welke wijze het hoger onderwijs kan worden betrokken bij de evaluatie van de wet teneinde te bekijken of de huidige en toekomstige sectorspecifieke regels in het hoger onderwijs effectief zijn om concurrentievervalsing op dit terrein tegen te gaan.


Kerngegevens

Nummer T01287
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
hoger onderwijs
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 38-39

De heer Asscher (VVD)

Een ander punt dat de VVD-fractie ten zeerste betreurt is het feit dat universiteiten niet onder deze wet gaan vallen. De minister ziet hiertoe geen aanleiding omdat sectorspecifieke regelgeving en sectorspecifiek toezicht bestaan om concurrentievervalsing te voorkomen. Mogen we deze minister in overweging geven om nog eens contact op te nemen met de minister van Buitenlandse Zaken die in zijn vorige hoedanigheid niet naliet erop te wijzen hoezeer universiteiten en hogescholen commerciële activiteiten aanbieden in concurrentie met de vrije markt zonder rekening te houden met een integrale kostprijs? Uitgangspunt bij het regulier overleg tussen OCW en de onderwijsinstellingen is dat het investeren met publieke middelen in private activiteiten toegestaan is zolang deze investeringen aantoonbaar ten goede komen aan de publieke taakstelling van die instellingen. Dat is echter geen vrijbrief om commerciële activiteiten onder de integrale kostprijs aan te bieden. Er is voor de hogeronderwijsinstellingen op dit gebied een gebrek aan toezicht en er zijn geen sancties.

Bovendien is dit een gecompliceerde sector waarbij het niet altijd geheel duidelijk is waar publieke belangen ophouden en puur commerciële activiteiten beginnen. Onze fractie is van mening dat de motie-Ten Hoopen/Vos die hierover gaat van belang is. Is de minister bereid deze motie uit te voeren? Zo ja, dan vernemen wij gaarne hoe hij te werk denkt te gaan. Zo nee, dan kan hij wellicht ook in deze Kamer een motie tegemoet zien. Wil de minister toezeggen in overleg met zijn collega van OCW te treden over de regelgeving voor het hoger onderwijs om concurrentievervalsing te voorkomen? Dit is een belangrijk punt van zorg van de VVD-fractie.

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 71

Minister Verhagen

De heer Asscher vroeg ook hoe ik aankijk tegen de uitvoering van de motie-Ten Hoopen/Vos en hoe ik die wil aanpakken. De heer Asscher heeft al aangekondigd dat ook in deze Kamer een motie tegemoet kan worden gezien als ik niet bereid ben die motie uit te voeren. De genoemde motie van de Tweede Kamer verzoekt de regering om een onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van oneerlijke concurrentie binnen het hoger onderwijs en onderzoek en de vraag naar de wenselijkheid om delen van het hoger onderwijs en onderzoek onder de wet Markt en Overheid te brengen. Dat laatste is nu duidelijk niet het geval. Mijn voorganger heeft deze motie tijdens de behandeling weliswaar ontraden, maar heeft ook toegezegd om de inhoud van de motie over te brengen aan de collega van OCW.

Ik zou daarin verder willen gaan. Ik kan de Kamer toezeggen dat ik in contact zal treden met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, die hiervoor verantwoordelijk is. Samen met hem zal ik bezien op welke wijze wij het hoger onderwijs kunnen betrekken in de evaluatie van het wetsvoorstel. Mijn inzet is daarbij, te bekijken of de huidige en toekomstige sectorspecifieke regels in het hoger onderwijs effectief zijn om concurrentievervalsing op dit terrein tegen te gaan. Op zich onderschrijf ik namelijk het belang daarvan. Dit wetsvoorstel bevat geen regels ten aanzien van het hoger onderwijs, juist om dubbele regels te voorkomen, maar de andere regels ten aanzien van het hoger onderwijs moeten dan wel effectief zijn. Ook hier geldt natuurlijk dat we vanuit dezelfde bedoeling moeten opereren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen wetsvoorstel bij rechtmatigheidscontroles gemeenten (31.354) (T01289)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Asscher (VVD), toe het meenemen van het wetsvoorstel bij de rechtmatigheidscontroles expliciet onder de aandacht te brengen in de reguliere contacten met de VNG en gemeenten en de Kamer schriftelijk te informeren over de overleggen met de VNG.


Kerngegevens

Nummer T01289
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
Mededingingswet
rechtmatigheidscontrole
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 38

De heer Asscher (VVD)

Kan de minister toezeggen dat hij er bij de VNG en gemeenten op zal aandringen dat in de reguliere rechtmatigheidcontrole, zoals uitgevoerd door de gemeentelijke en provinciale accountants, expliciet de naleving van dit wetsvoorstel vermeld zal worden en dat er een gedetailleerd verslag wordt gemaakt van alle gevallen waarin deze wet naar mening van de accountants tekort wordt gedaan?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 72

Minister Verhagen

De VVD-fractie vraagt daarnaast of ik bij de VNG en de gemeenten erop wil aandringen dat bij de reguliere rechtmatigheidscontrole expliciet de naleving van deze wet vermeld wordt en dat gedetailleerd verslag wordt gedaan van alle gevallen waarin deze wet naar de mening van de accountants tekort wordt gedaan. Er moet een normenkader in acht worden genomen bij de rechtmatigheidscontrole van gemeenten, voor zover die gerelateerd is aan het financiële beheer. Dit normenkader wordt door de gemeenten zelf opgesteld. Het wetsvoorstel Markt en overheid dat wij vandaag behandelen, kan financiële effecten voor een gemeente hebben en moet dus worden opgenomen in het normenkader. Hierdoor wordt het wetsvoorstel dus al expliciet meegenomen bij de rechtmatigheidscontroles van gemeenten. Ik ga ervan uit dat dit voldoende afgedekt is, maar ik ben bereid om dit punt nog eens expliciet onder de aandacht van de VNG en de afzonderlijke gemeenten te brengen in de reguliere contacten die wij op dit punt zullen hebben.

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 75

De heer Asscher

Daarom kan ik de minister alleen vragen of hij de Kamer nog te zijner tijd schriftelijk wil informeren over zijn overleg met staatssecretaris Zijlstra over het bekende onderwerp van het hoger onderwijs en over zijn overleg met de VNG inzake een eventuele modelverordening en de manier waarop de VNG zijn benadering accepteert.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 78

Minister Verhagen

Gemeenten moeten dus zelf bepalen of zijn bij bepaalde activiteiten gebruikmaken van de uitzondering van het algemeen belang. Dat kan inderdaad leiden tot verschillen tussen gemeenten. Daarover moeten wij op zich niet heel dramatisch doen. Een ondernemer heeft immers in meer opzichten te maken met verschillen tussen gemeenten. Het zou echter niet wenselijk zijn als gemeenten een totaal verschillende invulling zouden gaan geven aan de uitzondering van het algemeen belang. Daarom heb ik gezegd dat ik de discussie met de VNG wil aangaan over wat de heer Asscher hierover zei. Daarom wil ik hieraan ook aandacht besteden in de handreiking voor gemeenten voor de invoering en de toepassing van de gedragsregels. Dat zal ik bijvoorbeeld doen door een aantal activiteiten te noemen die logischerwijze niet of juist wel in aanmerking zouden kunnen komen voor deze uitzondering van algemeen belang. Dat zullen wij in dat kader formuleren.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 78-79

Minister Verhagen

Ik zeg de heer Asscher toe dat ik de Kamer graag schriftelijk zal informeren over de overleggen met de VNG.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bevorderen ondubbelzinnige terminologie in mededingingswetgeving (31.354) (T01290)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten (SP), toe het gebruik van ondubbelzinnige terminologie op het terrein van mededingingswetgeving te bevorderen, voor zover het in zijn vermogen ligt.


Kerngegevens

Nummer T01290
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 36-37

De heer Reuten (SP):

Mijnheer de voorzitter. In de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel zijn reeds veel kwesties tussen Kamer en regering uitgewisseld, met – wat mijn fractie betreft – vaak bevredigende antwoorden van de regering, waarvoor dank. Ik kan mij vandaag derhalve beperken tot twee, niettemin nog prangende, kwesties. De eerste kwestie betreft het ontbreken van voldoende omschrijving van de term "concurrentie" en aanverwante termen. Dit raakt de kern van dit wetsvoorstel, maar het heeft uiteraard een wijdere strekking. De tweede kwestie betreft de delegatiebepaling betreffende de werkingsduur van het wetsvoorstel die strijdig is met de motie-Jurgens dienaangaande. De eerste kwestie beslaat zes punten.

Het eerste gaat over concurrentie. Waar de mond van vol is, houdt duidelijkheid vaak te wensen over. Dat economen al meer dan 200 jaar vermijden om een definitie van de term "concurrentie" te geven, wist ik. Maar wij houden ons hier bezig met wetgeving, en voor ons ligt een aanpassing van de Mededingingswet, een wet waarin geen omschrijving van mededinging of concurrentie wordt gegeven. De regering schrijft in de memorie van antwoord dat dit komt, omdat de Mededingingswet gestoeld is op de Europese Uniemededingingsregels waarin eveneens geen definitie van concurrentie wordt gegeven. Daar zijn wij mooi niet klaar mee. Een verzuim van de EU is geen grond voor verzuim in de Nederlandse wet en wetgeving. Ik dank de regering dat zij op ons verzoek hieromtrent de handschoen opgenomen heeft in de memories van antwoord.

De regering beschouwt mededinging en concurrentie als synoniemen. Zij geeft ten opzichte van de memorie van antwoord in de nadere memorie van antwoord een gecorrigeerde definitie van concurrentie. Voor de wetsgeschiedenis neem ik aan dat uitsluitend de laatste tot op dit moment geldig is. Deze definitie van concurrentie luidt: "De strijd tussen verschillende economische actoren om een aandeel in een beperkte markt voor een bepaald goed of een bepaalde dienst." Kort gezegd is concurrentie vooralsnog dus "marktaandeelstrijd". Ik constateer dat rendement kennelijk geen factor is. Ook constateer ik dat concurrentie zich kennelijk aan één zijde van de markt afspeelt. Het valt te bezien of de ontstentenis van die beide elementen houdbaar is. Hoe dan ook vraag ik de minister om bij de eerstvolgende wijziging van de Mededingingswet, deze of een verbeterde definitie daarin op te nemen. Voorts vraag ik de minister om de naam van die wet te wijzigingen in de hedendaagse, en voor burgers meer begrijpelijke titel "Concurrentiewet".

Ten tweede de aanpalende term "gelijke concurrentieverhoudingen". Daarmee komen we bij de doelstelling van het wetsvoorstel. "Gelijke concurrentieverhoudingen" moet dan in het licht van het voorgaande betekenen: "gelijke verhoudingen in de marktaandeelstrijd". De minister zal mij, neem ik aan, straks corrigeren indien ik een zijns inziens verkeerde interpretatie geef. Ik zou het overigens zeer op prijs stellen om eventuele herzieningen van definities door de minister – hier en bij andere punten – vlak voor het antwoord van de minister op een informeel briefje te krijgen.

Ik constateer dat de regering stelt dat "gelijke concurrentieverhoudingen" niet de doelstelling van de bestaande mededingingsbepalingen in de Mededingingswet is. Ik citeer nu: "Gelijke concurrentieverhoudingen vormen wel de doelstelling van dit wetsvoorstel, maar alleen voor zover het de financiering uit de algemene middelen betreft van economische activiteiten van overheden en het ten laste van de algemene middelen toekennen van voordelen aan overheidsbedrijven." Ik citeer nogmaals: "De regering definieert 'gelijke concurrentieverhoudingen' in het kader van dit wetsvoorstel als 'concurrentieverhoudingen waarbij overheden die economische activiteiten verrichten en overheidsbedrijven ten opzichte van concurrerende private ondernemingen geen concurrentievoorsprong hebben die samenhangt met de positie als overheid respectievelijk als overheidsbedrijf'."

Overheidsbedrijven – en de betreffende activiteiten – mogen dus geen aan de overheidsstatus verbonden voorsprong hebben in de marktaandeelstrijd. Mij lijkt de consequentie daarvan te zijn dat indien het bij de betreffende overheidsbedrijven en activiteiten niet om "marktaandeelstrijd" gaat, deze buiten het oogmerk van het wetsvoorstel vallen. Gegeven de definities van de regering kan ieder ander deze conclusie trekken. Ik teken het hier slechts aan voor de wetsgeschiedenis.

Ten derde de term "concurrentievoorwaarden". In het nader voorlopig verslag suggereerde mijn fractie dat de term "concurrentievoorwaarden" minder lastig te operationaliseren is dan "concurrentieverhoudingen". In de nadere memorie van antwoord schrijft de regering, deze opvatting te delen. Ik vraag de minister daarom, bij nieuwe wetsvoorstellen de term "concurrentieverhoudingen" te verbannen en de term "concurrentievoorwaarden" te hanteren, die vervolgens zoveel mogelijk geoperationaliseerd zou moeten worden.

Ten vierde "oneerlijke concurrentie". Ook deze term figureert in de diverse stukken bij dit wetsvoorstel. Het is een term die evenmin in de Mededingingswet voorkomt. Op een vraag van mijn fractie hieromtrent liet de regering weten, dat niet gedoeld werd op "oneerlijke handelspraktijken" zoals in bijvoorbeeld wetsvoorstel 30928, Implementatie Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. De regering schrijft in de nadere memorie: "In de discussie over de markt- en overheidsproblematiek wordt vaak gesproken van 'oneerlijke concurrentie', omdat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat overheden en overheidsbedrijven een concurrentievoorsprong hebben … In die betekenis wordt 'oneerlijke concurrentie' ook in de memorie van toelichting en andere parlementaire stukken ten aanzien van dit wetsvoorstel gebruikt." Mij dunkt dat dit vaag is. Zonder afbreuk te willen doen aan dergelijke gevoelens meen ik dat althans de regering in wetgerelateerde teksten misleidende terminologie zou moeten vermijden, zeker indien deze niet nader omschreven is. Zonder zijn weerwoord straks, neem ik voetstoots aan dat deze minister die opvatting deelt.

Ten vijfde "gelijk speelveld". Het ministerie van Economische Zaken. Landbouw en Innovatie maakt veelvuldig gebruik van de term gelijk of ongelijk speelveld. Dit maakt de terminologische wirwar nog groter dan die al is. Op onze vraag hiernaar stelt de regering in de nadere memorie, ik citeer verkort weergegeven: "De term 'gelijk speelveld' is … gebruikt als metafoor. In feite wordt er hetzelfde mee bedoeld als met 'gelijke concurrentieverhoudingen' voor zover het erom gaat de mogelijke bevoordeling van overheden … weg te nemen." De filosoof Hegel wees er al op dat metaforen bij begripsmatige kwesties armoede betuigen en vermeden moeten worden. Hier wordt weer eens duidelijk waarom. De regering – en ook de Europese Commissie – stelt veelvuldig dat een gelijk speelveld nastrevenswaardig is. Een gelijk speelveld in de zin van gelijke concurrentieverhoudingen mag dan de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel zijn – zo bleek uit het voorgaande punt twee – maar daar bleek ook – de regering schreef het – dat gelijke concurrentieverhoudingen geen doelstelling van de mededingingsregels in het algemeen zijn! Dus kan een gelijk speelveld voor deze regering niet algemeen nastrevenswaardig zijn.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 72

De heer Reuten (SP):

In het nader voorlopig verslag staat: "Onder gelijk speelveld verstaan wij hier gelijke concurrentieverhoudingen." Je kunt dus niet in zijn algemeenheid zeggen dat de doelstelling van het regeringsbeleid een gelijk speelveld is. Immers, de minister zegt dat gelijke concurrentieverhoudingen niet de doelstelling van het beleid in het algemeen zijn. Je kunt er niet omheen de termen duidelijk te definiëren. Dit is namelijk inconsistent. Je kunt niet zeggen dat gelijke concurrentieverhoudingen niet de doelstelling zijn van de Mededingingswet, terwijl een gelijk speelveld dat wel is. Immers, die zijn als identiek gedefinieerd.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73

Minister Verhagen

Er wordt een nieuw element aan de Mededingingswet toegevoegd, namelijk de gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden die economische activiteiten verrichten, en private ondernemingen. Dat kun je een gelijk speelveld noemen. Het is een nieuw element, omdat het in de basis van de Mededingingswet niet zo voorkomt. Daarom is het expliciet als nieuw element opgenomen. Het is voldoende duidelijk wat wij wensen. Een extra verduidelijking vindt niet plaats. Als wij te zeer gaan afwijken van hetgeen in Europees verband gebruikelijk is – daarop is onze nationale mededingingspraktijk gebaseerd – dan maken wij het eerder onduidelijker dan duidelijker. Waar het expliciet nodig is, hebben wij het nieuwe element toegevoegd. Als wij echter van de weeromstuit alles op een andere wijze gaan formuleren dan in het Europese recht gebruikelijk, dan creëren wij meer onduidelijkheden dan duidelijkheden. Ik zie dus geen aanleiding voor een algehele herziening van de terminologie. Voor zover het in mijn vermogen ligt, zal ik het gebruik van ondubbelzinnige terminologie op het terrein van mededingingswetgeving bevorderen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tijdig voorhangen verlenging geldingsduur (31.354) (T01291)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Asscher (VVD) en Reuten (SP), toe de wetgeving voor verlenging van de geldigheidsduur tijdig dus nadat het evaluatieverslag in het parlement is behandeld maar ruim voor de afloop van de vijfjaarstermijn, voor te hangen.


Kerngegevens

Nummer T01291
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. E. Asscher (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 37

De heer Reuten (SP)

Ik bespreek nu de tweede prangende kwestie: de delegatiebepaling betreffende de werkingsduur van het wetsvoorstel, die strijdig is met de motie-Jurgens dienaangaande. Artikel IV van het wetsvoorstel stelt in lid 2 dat de aanhangige wet vijf jaar na inwerkingtreding vervalt, tenzij voorafgaand aan dit tijdstip bij Algemene Maatregel van Bestuur over de geldingsduur anders is bepaald. Lid 3 bepaalt dat in het laatste geval de voordracht voor die Algemene Maatregel van Bestuur "aan beide Kamers der Staten-Generaal" wordt "overgelegd".

Mijn fractie heeft bezwaar tegen de constructie dat de werkingsduur van een formele wet, in dit geval de continuering, geregeld kan worden bij Algemene Maatregel van Bestuur; dit bezwaar treft ook het geval van een desbetreffende voorhangbepaling. Deze constructie is volgens mijn fractie in strijd met de motie-Jurgens c.s. (21109, letter D) die door de Kamer met algemene stemmen werd aanvaard. Nu kunnen we hier gaan twisten over de specifieke analogie met twee precedenten die het ministerie aanvoert – ik acht die niet sterk – maar mogelijke precedenten doen uiteindelijk niet af aan het oordeel over de strijdigheid van het onderhavige voorstel met de motie-Jurgens.

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 38

De heer Asscher (VVD)

Tevens is door een amendement de duur van het wetsvoorstel beperkt tot vijf jaar. Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het ongewenst is dat er een hiaat valt na die periode van vijf jaar? De regering had de volgende doelstellingen geformuleerd. Ten eerste: het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden die ondernemingsactiviteiten verrichten en ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken enerzijds, en particuliere ondernemingen anderzijds. Ten tweede: het bevorderen van transparantie bij het gaan verrichten van ondernemingsactiviteiten door overheden. Kan de minister toezeggen dat hij zich er sterk voor zal maken om er tijdig voor te zorgen dat de geformuleerde doelstellingen geëffectueerd blijven door tijdige wetgeving aan het parlement voor te stellen, zodanig dat er geen hiaat ontstaat tussen de voorliggende wet – indien deze wordt aangenomen – en nieuwe wetgeving om de doelstelling van een gelijk speelveld en transparantie tussen overheid en bedrijfsleven te bevorderen?

Handelingen I 2010/11, nr. 5 - blz. 73

Minister Verhagen

Onder andere de VVD-fractie heeft gewezen op het risico van een hiaat doordat de wet na vijf jaar vervalt. Mij is gevraagd om mij in te zetten voor tijdelijke wetgeving. Ik ben het uiteraard eens met de algemene optie dat een hiaat zeer ongewenst zou zijn. Als wij zeggen dat dit wetsvoorstel ertoe dient om concurrentievervalsing door overheden te voorkomen, dan kan dat geen tijdelijke zaak zijn. Er is voorzien in een evaluatie na drie jaar, ook om voldoende de tijd te hebben voor besluitvorming over verlenging van de geldigheidsduur van de gedragsregels. De wettelijke mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur de geldigheidsduur te verlengen, helpt ook om een hiaat na vijf jaar te voorkomen. Voor die AMvB geldt een voorhangverplichting.

Ook de SP-fractie heeft aandacht gevraagd voor die horizonbepaling. Ik kom daar nog op terug, maar zeg nu al toe dat de wetgeving voor verlenging van de geldigheidsduur tijdig zal worden voorgehangen, dus nadat het evaluatieverslag in het parlement is behandeld, maar ruim voor de afloop van de vijfjaarstermijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken drietal aspecten bij evaluatie (31.354) (T01293)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Essers (CDA), toe de rechtsbescherming van particuliere ondernemers, de fiscale positie van overheidsbedrijven en de problematiek rondom de indirecte overheidsbedrijven, bij de evaluatie van de wet te betrekken. 


Kerngegevens

Nummer T01293
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 39-40

De heer Essers (CDA)

De leden van mijn fractie, en dus ook van de ChristenUnie en de SGP, hebben enigszins gemengde gevoelens bij dit wetsvoorstel. Aan de ene kant zijn zij verheugd dat na zo veel jaren van relatieve stilstand op dit terrein met dit wetsvoorstel concrete vooruitgang wordt geboekt met het streven naar een level playing field tussen overheidsbedrijven en particuliere bedrijven. Aan de andere kant zijn wij van mening dat dit wetsvoorstel nog pas een eerste stap in de goede richting is. Van een eindsituatie is naar onze mening derhalve nog geen sprake. In vergelijking tot het oorspronkelijke wetsvoorstel Markt en overheid is in het onderhavige wetsvoorstel de nadruk veel sterker komen te liggen op de bestuurlijke autonomie van overheidsorganisaties. Een overheidsorganisatie kan in eerste instantie zelf bepalen of sprake is van een publiek belang. De NMa en de civiele rechter lijken deze beslissing daarom slechts marginaal te kunnen toetsen omdat de vaststelling van hetgeen in het algemeen belang is, primair als een politieke aangelegenheid wordt gezien. Daarmee lijkt de rechtsbescherming van particuliere ondernemers niet optimaal te worden gediend. Ziet de minister dit ook zo? Vindt hij dat de rechtsbescherming die dit wetsvoorstel aan ondernemers biedt, adequaat is of zijn hier in de toekomst nog verbeterslagen te maken?

Tijdens de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft de CDA-fractie bijzondere aandacht gevraagd voor de fiscale positie van overheidsbedrijven. Van een level playing field kan naar onze mening geen sprake zijn als overheidsbedrijven ter zake van hun commerciële activiteiten niet dan wel veel minder vennootschapsbelasting hoeven te betalen dan particuliere ondernemers. In veel gevallen hoeven overheidsorganisaties thans geen vennootschapsbelasting te betalen. Dat doet zich bijvoorbeeld voor als zij diensten verlenen. Dit doet uiteraard afbreuk aan het gelijke speelveld dat wordt beoogd met particuliere ondernemingen, die veelal wel vennootschapsbelasting moeten betalen. Een soortgelijke problematiek zien we op het terrein van de omzetbelasting. In het verleden heeft deze Kamer al meerdere malen aandacht gevraagd voor de fiscale aspecten van overheidsbedrijven. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de notitie Belastingplicht overheidsbedrijven van de vorige staatssecretaris van Financiën. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011, vorig jaar december, heeft de huidige staatssecretaris van Financiën toegezegd dat op korte termijn concrete beslissingen zullen worden genomen op dit al lang slepende dossier. Onze vraag aan de minister is op welke termijn wij deze beslissingen tegemoet kunnen zien en of hij alvast een tipje van de sluier kan oplichten. Wij vinden de fiscale behandeling van overheidsbedrijven immers een wezenlijk element bij de beoordeling van het onderhavige wetsvoorstel.

Een ander heikel punt vinden wij het verschil in behandeling dat in het wetsvoorstel wordt gemaakt tussen direct door overheidsorganisaties geëxploiteerde overheidsbedrijven en indirecte overheidsbedrijven, dat wil zeggen de ondernemingen met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, zoals bv's, waarin een publiekrechtelijk rechtspersoon in staat is om het beleid te bepalen dan wel de ondernemingen in de vorm van een personenvennootschap, zoals een vennootschap onder firma of een maatschap, waarin een publiekrechtelijk rechtspersoon deelneemt. Voor de indirecte overheidsbedrijven is slechts de gedragsregel opgenomen dat overheidsorganisaties dergelijke bedrijven niet mogen bevoordelen. Deze bedrijven zijn dus niet verplicht om de integrale kostprijs door te berekenen aan derden. Zij zijn vrij om hun eigen ondernemingsstrategie te bepalen. Is dit niet een erg gemakkelijke ontgaansmogelijkheid voor overheidsorganisaties? Door het oprichten van een bv of personenvennootschap waarin men als overheid alle belangen houdt, kan men immers de verplichting van een integrale kostendoorberekening op relatief eenvoudige wijze voorkomen. Graag vernemen wij van de minister wat hij gaat doen als deze vorm van ontgaan zich in de praktijk regelmatig blijkt te gaan voordoen. Ook vernemen wij graag van de minister of al een concept-AMvB met nadere regels over de berekening van de integrale kostprijzen beschikbaar is. Deze zouden wij graag in onze oordeelsvorming willen betrekken, ondanks het betoog van de regering in de memorie van antwoord dat zij geen reden ziet om deze AMvB voor te hangen. Deze AMvB mag dan wel een voornamelijk technisch karakter hebben, maar met name hier geldt naar onze mening dat de "devil in the detail" kan zitten. Wij sluiten ons wat dat betreft gaarne aan bij het betoog van collega Asscher.

Ten slotte willen wij graag van de minister een toezegging dat vorenvermelde aandachtspunten zullen worden betrokken bij de in artikel III van dit wetsvoorstel aangekondigde evaluatie van deze wet binnen drie jaren na inwerkingtreding van de wet. Een tijdige evaluatie, met name op deze punten, vinden wij van groot belang, gelet ook op onze in het begin van deze inbreng uitgesproken opvatting dat dit wetsvoorstel geen eindpunt maar nog slechts een eerste stap is in de richting van een daadwerkelijk level playing field tussen overheidsbedrijven en particuliere ondernemers.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73

Minister Verhagen

De CDA-fractie vroeg de eerder genoemde aandachtspunten bij de evaluatie van de wet te betrekken. Ik hecht er net als de CDA-fractie aan om bij de evaluatie goed te bezien of de wet effectief is en of aanscherpingen wenselijk zijn. Ik ben dus ook graag bereid om de aandachtspunten van de CDA-fractie, de ChristenUnie en de SGP bij de evaluatie van de wet te betrekken.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 79

Minister Verhagen

Ik dank de heer Essers. Ik herhaal de toezeggingen die ik gedaan heb ten aanzien van de evaluatie. Het laatste element waar de heer Essers mede namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP nog op wees, was de noodzaak om niet door te slaan naar de andere kant bij overheidsbedrijven ten aanzien van de integrale kostprijs. Daar wil ik naar kijken. Het level playing field of de gelijke concurrentieverhoudingen die wij voor ogen hebben, mogen er niet toe leiden dat bedrijven bevoordeeld worden "ten opzichte van". Daar heeft de heer Essers op zich gelijk in. Ik ben een beetje aan het aarzelen over de exacte invulling. We moeten zeker stellen dat er geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt en dat er geen overheidsgeld of belastinggeld gebruikt wordt om betere voorwaarden te realiseren voor een overheidsinstelling dan voor een commercieel bedrijf. In zijn algemeenheid is de beste manier om dit zeker te stellen een doorberekening van de integrale kosten. De integrale kostprijs is dus het beste instrument om te verzekeren dat er geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt. Indien de situatie die de heer Essers schetst aantoonbaar zou voorkomen, ben ik ervan overtuigd dat de NMa niet tot het oordeel zou komen dat hierbij sprake is van het bevoordelen van de overheid ten opzichte van het bedrijfsleven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar voordeel wet voor burger (31.354) (T01294)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sylvester (PvdA), toe te onderzoeken wat het voordeel van deze wet voor de burger is.


Kerngegevens

Nummer T01294
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Mevrouw Sylvester (PvdA)

De minister zegt dat er op een aantal vlakken voordelen liggen, maar dat de directe werking in de portemonnee, zoals ik het maar even noem, gering is. Hij gaat onderzoeken hoe deze wet gaat uitwerken in de praktijk, zoals hoe vaak er naar de bestuursrechter wordt gegaan. Ik ben daar, net als hij, benieuwd naar, want dat geeft ook het nut en de zin van dit wetsvoorstel, dat hier in grote mate wordt ondersteund, aan. Is de minister bereid om te onderzoeken wat het voordeel is, wat het heeft opgeleverd, voor de burger?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Minister Verhagen

Daar ben ik uiteraard toe bereid. Dat zeg ik graag toe.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dank u wel, minister.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Europese regels in evaluatie (31.354) (T01295)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sylvester (PvdA), toe snel een evaluatie van de wet uit te voeren en daarin de verhouding tot de Europese regels mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01295
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2011
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Europese regelgeving
evaluaties
Mededingingswet
Kamerstukken Aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (31.354)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 35

Mevrouw Sylvester (PvdA)

De PvdA-fractie heeft begrepen, dat de VNG nut en noodzaak van deze wet niet inziet en er eigenlijk geen heil in ziet. Er zou volstaan kunnen worden met een gedragsregel voor de prijsbepaling inzake marktactiviteiten in de Gemeentewet. De VNG deed daartoe eerder een kant-en-klaar voorstel aan de Tweede Kamer en aan de regering, aan de minister van Economische Zaken. Het voorstel verankert de Europese gedragsregels dat de overheid in beginsel geen marktactiviteiten bevoordeelt, in de nationale wetgeving. De VNG is van mening, dat de in dit wetsvoorstel getackelde problematiek vrijwel geheel onder de werkingssfeer van de Europese regels vallen als er sprake is van staatssteun. Met name dat punt vindt de PvdA-fractie interessant. Ik zal daar straks een vraag op formuleren.

[...]

In de eerste plaats behoort het wel of niet ontplooien van activiteiten tot het autonome domein van gemeenten. Mogelijkheden daartoe zijn begrensd door jurisprudentie van de Hoge Raad en de rechtsbeginselen uit de Algemene wet bestuursrecht. Als het Rijk vormvoorschriften wil vaststellen, dan is de plaats daarvoor de Gemeentewet. Daarbij worden in het wetsvoorstel vormvoorschriften gesteld aan het nemen van besluiten door de gemeenteraad inzake het vaststellen van publieke taken. Juist voor die voorschriften is de Gemeentewet de juiste plaats. Het voorkomt ook afbakeningsproblemen met de Europese regels. De vraag is dan ook in feite, of de regering zou kunnen aangeven in hoeverre zij heeft onderzocht of een vormvoorschrift zou kunnen worden opgenomen in de Gemeentewet. Wat is het argument om dit niet in de Gemeentewet te regelen en om wel te komen met aanvullende nationale wetgeving? Wij horen graag een reactie van de regering op dit punt.

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 73-74

Mevrouw Sylvester (PvdA)

Het manco om de gedragsregel een plaats te geven in de Gemeentewet is de uitoefening van het toezicht. Er is een onafhankelijk toezichthouder nodig en die is bij de Gemeentewet lastig te regelen. Ik wil van de minister nog even scherp horen hoe het precies zit met de afbakening van de Europese regels. De minister weet immers ook zelf dat jaren van voorbereiding ervoor hebben gezorgd dat de Europese regels een bepaalde inhaalslag hebben gemaakt. In mijn inbreng heb ik al geschetst dat dit wetsvoorstel van de vorige eeuw dateert. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de eerlijke concurrentieverhoudingen, dateert uit 2002. Dat is dus al bijna tien jaar oud. De kleinere activiteiten vallen inmiddels ook onder de Europese regels. Daarmee is het punt van het toezicht geregeld. Je zou ook kunnen betogen dat de rol van de NMa in dezen strijdig zou kunnen zijn met autonomie en medebewind van gemeenten. Op dit punt krijg ik dus graag nog een reactie van de minister: hoe zit het bij de Europese regels en de door mij geschetste context met de afbakening?

Handelingen I 2010/11, nr. 21 - blz. 77

Minister Verhagen

Mevrouw Sylvester vroeg ook wat nu precies de verhouding is van dit wetsvoorstel tot de Europese regels. De Europese regels inzake staatssteun zijn van toepassing op steunmaatregelen van overheden indien die de mededinging vervalsen en de handel tussen lidstaten beïnvloeden. Daar richten de Europese regels zich op. Hiervan is volgens de Europese Commissie in elk geval geen sprake indien de staatssteun niet hoger is dan € 200.000 over drie belastingjaren. Ook beneden die grens speelt echter het probleem van concurrentievervalsing door overheden, met name op het regionale en lokale niveau. Om ook in die gevallen problemen tegen te gaan, is dus afzonderlijke nationale wetgeving nodig. Dat wordt ook expliciet zo erkend. Dat is de reden waarom wij dit wetsvoorstel hebben ingediend. Het is dus eigenlijk de aanvulling op die algemene regels.

Mevrouw Sylvester vroeg om een snelle evaluatie. Daarin zullen wij die aandachtspunten meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over uitkomsten onderzoek verificatiesysteem (32.731, B) (T01385)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zegt de Kamer in een brief van 7 september 2011, naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw & Innovatie in een brief van 29 juni 2011, toe om de Kamer te berichten over de resultaten van een onderzoek, in overleg met het bedrijfsleven en aanbestedende diensten, naar in hoeverre een systeem van verificatie voor alle aanbestedende diensten in de Nederlandse aanbestedingspraktijk zou kunnen werken.


Kerngegevens

Nummer T01385
Status voldaan
Datum toezegging 7 september 2011
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen Aanbestedingspaspoort
Aanbestedingswet
Small Business Act
Kamerstukken EU-mededeling: Evaluatie van de “Small Business Act” voor Europa COM(2011)78 (32.731)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2010/11, 32731, B, p. 3:

Zoals ik in mijn brief van 23 mei 2011 heb aangegeven, hebben de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel en het daarbij behorende aanvullend beleid een vergelijkbaar effect als het aanbestedingspaspoort. Beide leiden tot een vergelijkbare lastenreductie voor ondernemers die inschrijven op een aanbestedingsprocedure. Op basis van het wetsvoorstel kan een ondernemer bij een aanbesteding volstaan met een eigen verklaring en mogen alleen aan de winnaar of de geselecteerde ondernemer bewijsstukken gevraagd worden. Deze bewijsstukken kan de ondernemer registreren in de centrale database met bedrijfsgegevens (bedrijvenregister) van TenderNed, zodat hij deze voor alle aanbestedingen waar hij op in wenst te schrijven kan gebruiken. Als de aanbestedende dienst naar bewijsstukken vraagt, kan de ondernemer de gegevens uit de database direct koppelen aan een inschrijving. Op deze manier hoeft de ondernemer niet voor iedere aanbesteding opnieuw alle bewijsstukken bij elkaar te zoeken. Bij het Haagse aanbestedingspaspoort worden bepaalde standaarddocumenten die verband houden met uitsluitingsgronden en een aantal certificaten eenmalig aangeleverd bij aanvraag van het paspoort. De gemeente Den Haag verifieert de documenten bij de aanvraag. Andere bewijsstukken die verband houden met de geschiktheidseisen maken hier op dit moment geen onderdeel van uit. Op basis van het aanbestedingspaspoort kunnen ondernemingen zich gedurende een bepaalde termijn telkens inschrijven op een aanbestedingsprocedure bij de gemeente Den Haag, zonder dat deze standaarddocumenten opnieuw hoeven te worden aangeleverd. Dit verschilt van de in het wetsvoorstel voorgestelde maatregelen, die niet voorzien in jaarlijkse verificatie. De in het wetsvoorstel aangekondigde maatregelen hebben betrekking op alle in de aanbestedingsstukken gevraagde uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen. Daarmee heeft het wetsvoorstel een breder bereik dan het aanbestedingspaspoort. Voorts komt uit het overleg, dat ik tot nu toe met het bedrijfsleven en de aanbestedende diensten heb gevoerd, naar voren dat een systeem van verificatie voor alle aanbestedende diensten alleen tot een op het wetsvoorstel aanvullende lastenreductie leidt, indien ook een jaarlijkse verificatie van de geschiktheidseisen zou plaatsvinden. De lasten die samenhangen met een dergelijk omvangrijk landelijk systeem van verificatie - zoals het periodiek aanleveren en beoordelen van de bewijsstukken - moeten in verhouding staan tot

de te verwachten baten van een dergelijk systeem. Indien de verificatie niet mede ziet op geschiktheidseisen, wegen de lasten van een landelijke uitrol van een systeem van verificatie niet op tegen de te verwachten baten. Daarom onderzoek ik, in overleg met het bedrijfsleven en aanbestedende diensten, in hoeverre een dergelijk systeem van verificatie in de Nederlandse aanbestedingspraktijk zou kunnen werken. Ik maak daarbij graag gebruik van de ervaringen die in Den Haag zijn opgedaan bij de verificatie van de uitsluitingsgronden. Zodra het onderzoek hierover is afgerond, zal ik u berichten over de resultaten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reikwijdte nadere invulling begrip 'redelijke vergoeding' (31.412) (T01514)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Bröcker, Reuten en Vos toe dat de bij amendement (Kamerstukken II 2010/11, 31412, nr. 42) toegevoegde nadere invulling van het begrip redelijke vergoeding slechts geldt voor aanbieders van hoge opstelpunten ter ondersteuning van radio-omroepzendernetwerken en dus geen algemene werking heeft.


Kerngegevens

Nummer T01514
Status afgevoerd
Datum toezegging 8 mei 2012
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen telecommunicatie
vergoedingen
Kamerstukken Wijziging Telecommunicatiewet inzake Nota frequentiebeleid 2005 (31.412)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 28-29

Het debat in de senaat richtte zich met name op het artikel over de hoge antenne-opstelpunten. Het is daarbij duidelijk dat op verzoek van de Tweede Kamer artikel 3.24 over de vergoeding van het medegebruik op hoge antenne-opstelpunten is ingebracht. De belangrijkste bedoeling van dit artikel is om de competitie tussen aanbieders van etheromroepdistributiediensten te bevorderen. De betreffende bepalingen geven hiertoe een nadere invulling van het in de Telecommunicatiewet gehanteerde begrip "redelijke vergoeding" voor medegebruik door aanbieders van hoge antenne-opstelpunten voor radio-omroep. Volgens deze bepalingen is slechts sprake van een redelijke vergoeding als die efficiënt, transparant en niet-discriminatoir is en de kosten van de werkelijk afgenomen capaciteit weerspiegelt. Uit de toelichting op die bepalingen blijkt dat het de bedoeling is om een daadwerkelijk efficiënte vergoeding af te bakenen. Die vergoeding moet dan weer een weerspiegeling zijn van alleen die kosten die efficiënt zijn en die met concreet medegebruik op het eventuele opstelpunt gemoeid zijn. Hiermee wordt dus het begrip "redelijke vergoeding" sterker ingeperkt, met competitieve tarieven tot gevolg, waardoor de concurrentie bevorderd zou moeten worden.

Uit de inbreng van de Eerste Kamer vandaag leid ik af dat dit niet alleen op steun in de Tweede Kamer kan rekenen, maar tevens een meerderheid in deze Kamer vertegenwoordigt. Desalniettemin zijn er tal van vragen over gesteld. De heer Reuten, de heer Bröcker en mevrouw Vos vroegen met name of deze gewijzigde opstelling van de Tweede Kamer met betrekking tot het begrip "redelijke vergoeding" de deur openzet op tal van andere terreinen. Wordt met de nu gekozen formulering de deur opengezet, of is het zo dat het begrip "redelijke vergoeding" alleen nader wordt ingevuld voor de radio-omroepdistributie? Ik kan daar vrij helder over zijn. Het laatste is inderdaad het geval. Deze regeling geldt alleen op grond van artikel 3.24van het wetsvoorstel en dus alleen voor aanbieders van hoge opstelpunten ter ondersteuning van radio-omroepzendernetwerken. Het geldt dus alleen voor deze markt en heeft geen algemene werking. Met name de heer Reuten vroeg mij om dit hier expliciet ten behoeve van de wetsgeschiedenis te onderstrepen, en dat doe ik bij dezen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bezigen van Nederlandse termen in plaats van Engelse (31.412) (T01515)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Reuten toe dat hij het woord benchmarking zal vervangen door het woord prijsvergelijking en de term "bottom-up" door de term "van onderaf".


Kerngegevens

Nummer T01515
Status afgevoerd
Datum toezegging 8 mei 2012
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen telecommunicatie
terminologie
Kamerstukken Wijziging Telecommunicatiewet inzake Nota frequentiebeleid 2005 (31.412)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 29

"De heer Reuten verzoekt om Nederlandse termen in plaats van Engelse te bezigen. Ook op dit punt kom ik hem graag tegemoet. Het woord benchmarking zal ik vervangen door het woord prijsvergelijking en de term "bottom-up" door de term "van onderaf", zij het dat volgens mij in het Nederlandse spraakgebruik de term "bottom-upbenadering" meer ingang heeft gevonden dan de term "benadering van onderaf". Maar bij dezen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet doen handhaven tot 31 december 2012 van het element betreffende de omkering van bewijslast, het rechtsvermoeden, als bedoeld in artikel 11.7a Telecommunicatiewet en in de tussentijd in Europees verband kijken naar een gebruiksvriendelijke invulling van de omkering (32.549/32.403) (T01529)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Franken, toe om het element betreffende de omkering van bewijslast, het rechtsvermoeden, als bedoeld in artikel 11.7a Telecommunicatiewet, niet te doen handhaven tot 31 december 2012 en om in de tussentijd in Europees verband te kijken naar een gebruiksvriendelijke invulling van de omkering. Na 31 december 2012 wordt hoe dan ook gehandhaafd, toegepast, etc.


Kerngegevens

Nummer T01529
Status voldaan
Datum toezegging 8 mei 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bewijslast
rechtsvermoeden
telecommunicatie
Kamerstukken Implementatie van herziene telecommunicatierichtlijnen (32.549)
Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (32.403)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 39

Minister Verhagen:

Ik kom nu op de motie. De heer Noten probeert mij wat te stimuleren, en dat waardeer ik. Er zitten elementen in de motie die buitengewoon goed zijn, zoals actieve ondersteuning van de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle "do not track"-standaard. Daar ben ik meer dan toe bereid. Wij zullen dat absoluut doen. Ik ben ook bereid om, zoals in de motie wordt gevraagd, overleg te faciliteren tussen de toezichthouder en de sector.

De cookiebepaling als zodanig probeer ik in elk geval in werking te laten treden, omdat daar het grote probleem zit in relatie tot de Europese richtlijn. De heer Noten zegt

terecht dat het probleem zit in de omkering van de bewijslast. De cookiebepaling regelt dat er toestemming moet zijn verkregen voordat een cookie mag worden geplaatst. Dat is de implementatie van artikel 5, lid 3 van de Bijzondere privacyrichtlijn. Die moeten wij hoe dan ook zekerstellen. Die inperking moet dan in elk geval in de motie, want anders handelen naar mijn mening in strijd met de Europese regelgeving. Wij mogen er niet één onderdeel uithalen, maar dat geldt niet voor het omkeren van de bewijslast, daar heeft de heer Noten gelijk in. Wij zouden het toezicht op de handhaving van de omkering van de bewijslast tot 31 december kunnen uitstellen. In de tussentijd kan dan meer duidelijkheid worden verkregen over Europese initiatieven ter zake. Dan kunnen wij ook het initiatief van het World Wide Web Consortium, waar de heer Bröcker naar verwees, daarin verwerken. Ik hoop dat ik daarmee tegemoetkom aan de intentie van de heer Franken en de suggestie van de heer Noten, zodat wij er op die manier uitkomen.

De heer Reuten (SP):

Ik moet toch bezwaar maken. Ik ben katholiek opgevoed, maar dit is mij toch net wat te katholiek. Als je een wet hebt, moet je ten minste de pretentie hebben om die te handhaven. Het spijt mij. Het is van tweeën één. Als het artikel wordt uitgesteld en er dus niet wordt gehandhaafd, zeg ik oké. Maar hier voel ik me niet lekker bij.

De heer Noten (PvdA):

Het gaat volgens mij echt om fundamenteel iets anders. Als je een wet aanneemt, moet je de bedoeling hebbenom hem te handhaven. Gelijktijdig is het echter zo dat je rekening moet houden met mogelijkheden van partijen om de wet ook te volgen. Als je alleen een wet aanneemt en verder niet geïnteresseerd bent in de mate waarin anderen hem kunnen volgen, ben je op een volstrekt onredelijke en onfatsoenlijke wijze bezig. Het gaat me er niet om dat de wet niet gevolgd wordt; hij moet gevolgd worden. Waar het me om gaat, is dat dit gebeurt op een wijze die voor partijen redelijk is. Met "partijen" bedoel ik niet

alleen aanbieders van diensten maar ook gebruikers van diensten. Het gaat me er dus om dat je probeert om een zodanige setting te creëren dat er een zo werkbaar mogelijke oplossing wordt gevonden. Dat is volgens mij ook de opgave van een wetgever.

De heer Franken (CDA):

Protestanten zijn meer opgevoed in schriftuitleg. Aan de katholieke kant kwam dat pas op een latere leeftijd op, heb ik begrepen. Ik ben daarin dus van jongs af aan geschoold, en ik zeg dat ik eigenlijk de lezing die de heer Noten gaf, onderschrijf. Wij moeten een wet hebben – ik zeg zelfs: daarmee is de richtlijn geïmplementeerd – maar dan moet het ook nog werken. Dat werken kunnen wij niet een-twee-drie ten aanzien van dit extra punt realiseren. Daar draait het om. De heer Reuten hoeft dus niet ongerust te zijn.

Minister Verhagen:

Als ik het goed samenvat, betekent dit het volgende. De cookiebepaling die regelt dat er toestemming moet zijn verkregen voordat een cookie wordt geplaatst of gelezen, de pure implementatie van artikel 5, derde lid van de Bijzondere privacyrichtlijn, wordt ook gewoon vanaf dag één gehandhaafd, geïmplementeerd, toegepast et cetera. Tot 31 december bekijken wij hoe de Europese discussie verloopt met betrekking tot het overleg met de toezichthouders en de sector om op die manier duidelijkheid te krijgen over de reikwijdte van de cookiebepaling. Daarvoor geven wij dus tot 31 december de tijd, maar de zaak kan

gewoon per 15 mei, als deze Kamer het wetsvoorstel dan aanvaardt, in werking treden.

De heer Van Boxtel (D66):

De rechtgeaarde agnost mengt zich nu ook nog in het debat. Ik luister echt heel goed naar de minister. Ik vind dit ook een mooie landing van de ingewikkeldheid van dit debat. Maar dan reken ik er wel echt op dat dit ook een fatale datum is. Als het een excuus is om weer te glijden en het weer te gaan verlengen, is dat voor mij niet aanvaardbaar.

Minister Verhagen:

Dit betekent dat tot 31 december de gelegenheid wordt gegeven om in Europees verband tot een werkbare oplossing te komen inzake de omkering van de bewijslast. Indien dat niet lukt voor 31 december, wordt de omkering van de bewijslast hoe dan ook gehandhaafd, toegepast etc.

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 48:

Minister Verhagen:

(...)

Ik ben blij dat de heer Noten vond dat mijn antwoord afdoende was. Hij verwees daarbij naar de exacte formulering van de cookiebepaling in relatie tot de motie-Franken. Daarin verzoekt de heer Franken de regering "om actieve ondersteuning te verlenen aan de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle Do Not Track standaard en om in dat licht artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet per 31 december 2012 in werking te laten treden". Dat is in het geval de wet die wij hebben ingediend, wordt aanvaard en in werking treedt. In het licht van hetgeen in dit debat gewisseld is – het element van de handhaving en de omkering van de bewijslast – zal er niet worden gehandhaafd tot 31 december 2012. Dat was de formulering waarnaar verwezen werd. Ik kan daarmee instemmen. Daarmee wordt recht gedaan aan de bedoeling. Tegelijkertijd is dat niet in strijd met de Europese regels. In de tussentijd zal op Europees vlak en in overleg met de betrokkenen gekeken worden naar mogelijkheden om tot een gebruiksvriendelijke invulling van die omkering te komen zodat de handhaving niet op de problemen stuit waarvoor gevreesd wordt. Ik hoop dat ik daarmee tegemoet gekomen ben aan de wensen op dit punt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 29 - blz. 3:

De heer Franken (CDA):

Voorzitter. De leden van de CDA-fractie constateren met instemming dat de regering actieve ondersteuning zal verlenen aan de Europese Unie bij het ontwikkelen van een betekenisvolle "do not track"-standaard die naar mag worden verwacht binnen zeer afzienbare tijd zal kunnen worden toegepast. Ook constateren de leden van de CDAfractie met instemming dat de regering in dat licht, naar de minister uitdrukkelijk heeft verklaard, het element betreffende de omkering van de bewijslast, het rechtsvermoeden, als bedoeld in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet, tot 31 december 2012 niet zal doen handhaven. Met die toezegging is het doel van de motie, het Europese overleg en de technische voorbereiding nog een periode tot 31 december 2012 te geven, in ieder geval in materiële zin bereikt. Dit is een reden voor de CDA-fractie om deze toch wel heel mooie motie in te trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet in werking laten treden artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet en voorbereiden wetsvoorstel (32.549/32.403) (T01531)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de fracties van VVD en CDA in het nader voorlopig verslag en vragen van het lid Bröcker bij de plenaire behandeling op 8 mei 2012, in de nadere memorie van antwoord en bij de plenaire behandeling, toe om artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet, niet in werking te laten treden en een wetsvoorstel voor te bereiden om artikel 5.4 aan te passen.


Kerngegevens

Nummer T01531
Status voldaan
Datum toezegging 8 mei 2012
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen graafrechten
telecommunicatie
Kamerstukken Implementatie van herziene telecommunicatierichtlijnen (32.549)
Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (32.403)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32549, F, p. 5-6 (nader voorlopig verslag):

Termijn instemmingsbesluit graafwerkzaamheden

De leden van de VVD-fractie zijn de regering erkentelijk voor haar toezegging om de tekst van artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet aan te passen en daarmee te voorkomen dat een langere termijn zal worden genomen om het instemmingsbesluit te nemen dan thans gebruikelijk is. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering dan ook om artikel 5.4, tweede lid Telecommunicatiewet pas in werking te laten treden bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de Telecommunicatiewet wordt aangepast. Zo worden mogelijke problemen in de tussenliggende periode voorkomen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering thans toezegt bij een eerstvolgende wijziging van de wet de tekst van artikel 5.4, tweede lid, Telecommunicatiewet aan te passen, teneinde te voorkomen dat in de praktijk langer zal worden gedaan over het instemmingsbesluit dan op dit moment aan de orde is. Hoewel die toezegging inhoudelijk tegemoet komt aan de door de leden van de CDA-fractie geuite kritiek, ontstaat wel een periode van grote onzekerheid voor de praktijk, omdat niet duidelijk is wanneer de regering die toezegging gestand zal doen. Het is zeer onwenselijk dat een bepaling in werking treedt waarvan de wetgever eigenlijk toegeeft dat die niet correct is, maar het herstel daarvan onbestemd is en lang kan duren.

De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij de door de leden van de CDA-fractie gemaakte opmerkingen met betrekking tot de termijn voor het nemen van een instemmingsbesluit voor graafwerkzaamheden.

Kamerstukken I 2011/12, 32549, G, p. 10 (nadere memorie van antwoord):

De leden van de fractie van de VVD verzoeken de regering om artikel 5.4, tweede lid, pas in werking te laten treden bij de eerstvolgende gelegenheid waarbij de Telecommunicatiewet wordt aangepast om zo mogelijke problemen in de tussenliggende periode te voorkomen. De leden van de fractie van het CDA merken op dat het zeer onwenselijk is dat een

bepaling in werking treedt waarvan de wetgever eigenlijk toegeeft dat die niet correct is, maar het herstel daarvan onbestemd is en lang kan duren. Het is juist dat het enige tijd zal duren voordat artikel 5.4, tweede lid, is aangepast. Zoals beide fracties aangeven kan bij inwerkingtreding van de thans voorgestelde bepaling onduidelijkheid optreden omtrent de termijn waarbinnen een instemmingsbesluit moet worden genomen. Om deze onduidelijkheid en de daaruit voortvloeiende onzekerheid weg te nemen is de regering bereid het voorgestelde artikel 5.4, tweede lid, niet in werking te laten treden.

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 19:

De heer Bröcker (VVD):

(...)

Ik wil nog kort iets zeggen over graafrechten. De VVD is verheugd over de toezegging van de minister dat de bepaling met betrekking tot graafrechten nog niet in werking treedt. De VVD is de minister ook zeer erkentelijk voor het feit dat hij heeft toegezegd dat het punt van de graafrechten bij een volgende wijziging van de Telecommunicatiewet zal worden gecorrigeerd. Ik ben er eigenlijk wel een beetje benieuwd naar hoe praktisch deze toezegging is in de ontstane politieke context. Hoe kan die worden waargemaakt?

Handelingen I 2011-2012, nr. 28 - blz. 43:

Minister Verhagen:

(...)

Ondanks het feit dat senator Franken tevreden was over de nadere memorie van antwoord in relatie tot de graafrechten, had de heer Bröcker daar nog enige vragen over. Hij vroeg met name hoe ik mijn toezegging in de ontstane politieke context, in demissionaire status, kon waarmaken. Als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel spoedig aanneemt, zal het Koninklijk Besluit waarbij de wijziging in de Telecomwet in werking zal treden, door de huidige regering worden vastgesteld. Ik zal ervoor zorg dragen dat de bewuste bepaling niet in werking treedt. Momenteel wordt op het departement van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een wetsvoorstel voorbereid om artikel 5.4 aan te passen. Omdat dit geen politiek omstreden wijziging betreft, vertrouw ik erop dat ook mijn opvolger de voorgestelde wijziging zal overnemen. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook in de nieuwe samenstelling op brede ondersteuning kan rekenen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsbrief vervolgstappen convenant onbedwelmd ritueel slachten (31.571) (T01555)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Schrijver en Vos, toe de Kamer een voortgangsbrief te sturen wanneer de AMvB en de ministeriële regeling, die voortvloeien uit het convenant onbedwelmde rituele slacht, zijn geformuleerd, waarbij de staatssecretaris ervan uitgaat dat deze uiterlijk 1 januari 2013 gereed zullen zijn. In deze voortgangsbrief zal de staatssecretaris aangeven hoe de regering verder gevaren is op, en wat de vervolgstappen zijn ten aanzien van, de nadere duiding, taken, procedures en verantwoordelijkheden van de wetenschappelijk adviescommissie, de etikettering, de behoefteverklaring en de verbetering van de situatie voordat de dieren in het slachthuis komen.


Kerngegevens

Nummer T01555
Status voldaan
Datum toezegging 12 juni 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
convenanten
ministeriële regelingen
onbedwelmd
ritueel slachten
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Thieme over het invoeren van een verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten (31.571)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 32, item 5 - blz. 23-48

De heer Schrijver (PvdA):

Artikel 2, lid 2 van het convenant vermeldt dat de staatssecretaris zich zal inspannen om te komen tot regelgeving waarin de normen, bedoeld in lid 1 zijn vastgelegd. Wij vragen de staatssecretaris wat de achtergrond van deze inspanningsverplichting is.

(...)

Staatssecretaris Bleker:

Waarom is in het convenant een inspanningsverplichting opgenomen ten aanzien van de regelgeving? U kunt ervan op aan dat ik mijn arbeid zal verrichten voor zowel de ministeriële regeling als de Algemene Maatregel van Bestuur. Ik zal doen wat van mij verlangd wordt overeenkomstig het convenant. Ik verwacht op 1 januari 2013 de regelgeving op orde te hebben. Ik kan mij tot het uiterste inspannen, maar in een parlementair stelsel kan er altijd een blokkade komen van de zijde van het parlement. De afspraak die ik met de partners heb gemaakt, is dat ik alles uit de kast haal om op 1 januari 2013 de regelgeving op orde te hebben.

(...)

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt nu in feite dat de wetenschappelijke adviescommissie heel uitdrukkelijk gaat over de wetenschappelijke kant hiervan. Zij moet beoordelen wat een bepaalde maatregel qua dierenwelzijn gaat betekenen. De afweging over het convenant vindt elders plaats. Dat lijkt mij helder. In het convenant staat echter toch dat de convenantpartijen gezamenlijk bepalen welke onderzoeksvragen worden voorgelegd en welke wetenschappers of instituten worden gevraagd om die te beantwoorden. De staatssecretaris stelt na overleg met de overige convenantpartijen een wetenschappelijke adviescommissie in. De convenantpartijen kunnen desgewenst een deskundige voordragen om plaats te nemen in de wetenschappelijke adviescommissie. Als je dit alles leest, roept het toch een ander beeld op. Ik kan het niet anders lezen dan dat de convenantpartijen wel degelijk een heel uitdrukkelijke rol spelen bij wat er onderzocht wordt, wie dit onderzoekt, wie er in de

commissie zit en welke deskundigen worden voorgedragen. Ik vind dit een heel onduidelijk onderdeel van het convenant. De staatssecretaris geeft daar nu een andere interpretatie aan. Ik hecht eraan om dit held er op schrift te krijgen. Kan de staatssecretaris in dezen zelf meer duidelijkheid creëren?

Staatssecretaris Bleker:

Ik kan mij het volgende voorstellen. De komende maanden gaan wij aan de slag met de uitwerking van het convenant. Daar hoort ook de nadere duiding van de instelling, de taken, de procedures en de verantwoordelijkheden van de wetenschappelijke adviescommissie bij. Zodra ik met voorstellen kom over nadere regelgeving, ben ik voornemens om ook te rapporteren over de verdere voortgang zowel op het punt van de handhaving als op het punt van de wetenschappelijke adviescommissie.

(...)

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Is het zo dat enkele slachthuizen over een aantal zaken rond de behoefteverklaring en de aanscherping van transporteisen en verblijfseisen in slachthuizen op dit moment geen afspraken willen maken? Wat is de achtergrond van wat hier is gebeurd en wat kunnen wij verwachten als die vooruitgang er wel komt? Kan hij in de brief die hij net heeft toegezegd, duidelijk maken wanneer er volgende stappen worden gezet rond de etikettering, de behoefteverklaring en verbetering van de situatie voordat dieren in het slachthuis komen?

Staatssecretaris Bleker:

Als de AMvB en de ministeriële regeling zijn geformuleerd, komt er een voortgangsbrief over hoe we op al die punten verder zijn gevaren en aan welke vervolgstappen we nu werken. Daarbij kan een punt als transport verder aan de orde komen, hoewel ik wel moet zeggen dat het verschil tussen het transport van in de reguliere industriële slachterijen geslachte dieren en dieren die van de religieuze slachtplaatsen komen, niet het

onderscheidende punt is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzet bijzondere opsporingsbevoegdheden visstroperij (32.574) (T01557)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schouwenaar, toe in overleg te treden met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete invulling van bijzondere opsporingsbevoegdheden bij visstroperij.


Kerngegevens

Nummer T01557
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. J.M. Schouwenaar (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen opsporingsbevoegdheden
overleg
Veiligheid en Justitie
visstroperij
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 24, item 3 - blz. 13

De heer Schouwenaar (VVD):

Mijn fractie is het eens met de vergroting van de opsporingsmogelijkheden als gevolg van overbrenging naar de WED. Maar het is mijn fractie ook gebleken dat de pro cedures om te komen tot concrete inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden omslachtig en tijdrovend zijn. Enkele weken geleden besteedde RTL4 daar aandacht aan. Door die omslachtige en tijdrovende procedures worden er veel fouten gemaakt. Onbedoeld, dat wel,maar het komt de opsporing niet ten goede. Is de staatssecretaris bereid tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie om te bezien of hierin verbetering te bereiken valt?

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 24-25

Staatssecretaris Bleker:

Op de handhaving ben ik grotendeels al ingegaan. De NVWA-inzet is in de orde van grootte zoals ik net formuleerde. De heer Schouwenaar heeft gezegd: het helemaal uitbannen van stroperij kan niet, het gaat om een effectievere inzet van bestaande toezichtsapparaten. Hij heeft mij in dat verband gevraagd of ik bereid ben tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete inzet van bijzonder opsporingsbevoegdheden.

Ik ben van plan om dat te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Initiatieven horeca aanduiding herkomst vis (32.574) (T01558)

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Sylvester, toe initiatieven van de horeca om te komen tot een systeem van aanduiding van herkomst van vis te faciliteren en de Kamer te informeren over deze initiatieven.


Kerngegevens

Nummer T01558
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen etikettering
herkomst vis
horeca
keurmerken
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 24, item 3 - blz. 12 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De betekenis van de horeca bij een effectieve en adequate bestrijding van de visstroperij is mijn derde punt. Het standpunt van de regering is dat zij, indien de sector zelf overgaat tot aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld gericht op voorlichting van de consument al dan niet naar aanleiding van een convenant, dit initiatief zal aanmoedigen. Is de regering bereid om te bezien of een dergelijk sectorinitiatief kan worden ondersteund? Verwacht de regering op de korte termijn initiatieven uit de sector? Graag een reactie. Wat is de

staatssecretaris voornemens te doen mochten de initiatieven uit de sector uitblijven? Het is immers van belang om de keten sluitend te krijgen. Er gaat een preventieve werking van uit als gestroopte vismoeilijk kan worden afgezet. Bovendien heeft de consument er recht op om te weten waar de vis vandaan komt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 24-29

Staatssecretaris Bleker:

Over de horeca bestaan twee beelden in de Kamer. Mevrouw Sylvester zegt aan de ene kant: de overheid moet stimuleren dat horecagelegenheden actief aan cliëntenmelden dat zij geen vis op het menu hebben staan die door stroperij is binnengekomen. Zij wil dat horecagelegenheden zich hieraan verbinden en pleit voor een soortregistratieplicht. Wij zijn niet voor zo'n registratieplicht. Het gaat om 15.000 bedrijven. Aan de andere kant zegt de heer Schouwenaar dat de overheid dit niet moet willen regelen. Ik denk dat er een tussenweg is en dat de horeca die van goeden wille is en de consument, aan de ene kant, en de leverancier en de visserman of -vrouw, aan de andere kant, zelf via ketenafspraken een en ander kunnen realiseren. Als er enige ondersteuning door de overheidnodig is om zo'n afspraak tot stand te brengen, ben ik bereid om dat te doen. Het gaat dan meer om het organiseren en ondersteunen van de keten dan andersom.

(...)

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dan kom ik nu op de horeca. Er is gesproken over extra registratieplicht. Ik hecht eraan om dit vanaf het begin nog even bij de kop te pakken. Wij zijn hier vanmiddag bij elkaar om te praten over de wijze waarop wij de visstroperij in de toekomst via de weg van handhaving zouden kunnen bestrijden. Ik heb aangegeven dat ik het van belang vind dat wij daarbij ook nadenken over de afzetkant. Visstroperij is lucratief. De collega van de PVVfractie zei dat het soms om 1000 kilo per nacht gaat, als je er als visstroper even op uittrekt. Op het moment datje de afzetkant niet erbij betrekt, wordt de vis lucratief afgezet. Eigenlijk praten w ij over maatregelen aan de voorkant, terwijl wij aan de achterkant zeggen: de horeca, dat wil zeggen de restaurants, en de viswinkels moeten het zelf maar weten, want anders komt er te veel registratieplicht. De staatssecretaris heeft gezegd dat er eigenlijk afspraken gemaakt zouden moeten worden in de keten, dat het moet worden opgelost in de keten. Wat gaat hij doen als die initiatieven uitblijven? Aan de ene kant wenst de staatssecretaris de visstroperij te beperken, maar aan deandere kant legt hij de verantwoordelijkheid voor de afzet kant volledig bij de sector. Dat lijkt mij geen goede manier van werken. Ik krijg het gevoel dat het mandje lek is en dat het, ook als dit wetsvoorstel wordt aangenomen,lek blijft.

(...) 

Staatssecretaris Bleker:

Dan is er ook gesproken over de keten en de restaurants. Je moet uitgaan van het principe dat de horecagoed bekend wil staan en dat bedrijven er baat bij hebben om zich te afficheren met keurmerken. Daarbij past het ook dat je gezonde, schone, eerlijk gevangen vis hebt en geen vis die op illegale wijze aan wal is gebracht. Ik verwacht dat de horeca en de andere ketenpartijen ook bereid zijn om, voor zover dat punt nog ontbreekt, dat in hun eigen keurmerk en ketenafspraken te verwoorden. Ik zal dat ook aanbrengen als een punt:

dit is aan de orde geweest, dit is een nieuw wetsvoorstel, ik hecht eraan om u erop te wijzen om hier aandacht aan te besteden. Als men zegt dat men de verschillende partijen om de tafel wil hebben om daarover afspraken te maken, ben ik ook bereid om dat te faciliteren, maar dat is het dan ook. Verplichten is naar mijn mening vaak niet nodig maar ligt ook niet op onze weg. Wij hebben de wet om te handhaven, de strafmaat, de opsporing. Vervolgens is deze manier van ondersteunen en faciliteren waartoe ik bereid ben. Volgens mij heb ik dan het midden tussen mevrouw Sylvester namens vele fracties en de heer Schouwenaar. 

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik ben blij met de toezegging die van de kant van de regering komt, omdat ik die niet alleen voor deze wijziging van de Visserijwet als het gaat om de bestrijding van visstroperij van belang vind, maar ook in verband met dierenwelzijn. Wilt u zo vriendelijk zijn om de Kamer erover te informeren hoe de horeca zelf initiatieven neemt om bekend te maken, met keurmerken of iets dergelijks, waarde vis vandaan komt?

Staatssecretaris Bleker:

Akkoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanscherping strafverzwaring Wet Natuur (32.574) (T01559)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanle iding van een vraag van het lid Koffeman, toe te bezien of te zijner tijd in de Wet Natuur de strafverzwaring voor overtredingen die krachtens de Flora - en faunawet zijn verboden kan worden aangescherpt en of het beleid op dit punt kan worden verbreed.


Kerngegevens

Nummer T01559
Status voldaan
Datum toezegging 26 juni 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen roofvogels
strafverzwaring
Wet Natuur
Kamerstukken Bestrijding van de visstroperij en het vervallen van de akte (32.574)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 34, item 9 - blz. 26-29

Staatssecretaris Bleker:

Bij de visserijstroperij is de primaire inbreuk op de rechtsorde dat je het recht van een ander inperkt. De tweede inbreuk is dat je iets doet wat uit oogpunt van algemeen ecologisch belang niet verantwoord is. In het algemeen is het bij het bepalen van de strafmaat zo dat je kijkt naar de inbreuk op de rechtsode. Die is in dit geval tweeledig. Dat is het argument.

De heer Koffeman (PvdD):

Bij de vervolging van roofvogels is die inbreuk niet tweeledig, maar toch hebben wij met elkaar besloten om dit te laten vallen onder de Wet op de economische delicten, met heel forse straffen. Mijn vraag is, waarom de staatssecretaris vissen in dat opzicht anders behandelt dan roofvogels. Bij roofvogels is er geen sprake van inbreuk op de zakelijke rechten van wie dan ook, of van tweeledigheid. De staatssecretaris veronderstelt dat dit

dus een geringere strafmaat zou moeten vergen, maar dat is niet het geval.

(...)

Staatssecretaris Bleker:

Ik kom bij de roofvogels. Adviseurs uit diverse kringen hebben mij een verklaringaangereikt – ik weet niet zeker of het de juiste is – voor waarom het doden van roofvogels in de Wet op de economische delicten staat. Het staat er waarschijnlijk in, omdat er in het verleden economische belangen en motieven waren om roofvogels aan hun eind te helpen, bijvoorbeeld agrarische belangen of dat soort zaken. Ik wijs in dat kader op twee a lgemene

zaken. Voor de bepaling van de strafmaat voor een bepaald misdrijf of een bepaalde overtreding hebben wij in Nederland een bepaalde systematiek. Het betreft de inbreuk op de rechtsorde. Het gaat hier om een inbreuk op het eigendom van een ander. Daarnaast kan sprake zijn van een bepaalde inbreuk, omdat je geen formeel recht hebt om iets te doen. Er kan ook nog sprake zijn van de inbreuk op een bepaald, bijvoorbeeld ecologisch,

belang. Die drie zaken tellen op bij het bepalen van de strafmaat, te meer als ook nog sprake is van een economisch motief, in die zin dat de dader er financieel gewin bij kan hebben. Dat is de optelsom van factoren die uiteindelijk de strafmaat bepaalt. De heer Koffeman en ik kunnen een uitgebreide discussie met elkaar voeren, maar volgens mij vraagt hij zich af, omdat het doden van roofvogels verboden is krachtens de Wet op de economische delicten, maar ook krachtens de Flora- en faunawet, of op dat soort vergrijpen wel een voldoende zware straf rust. De Wet Natuur ligt bij de Raad van State. Daarin is een strafverzwaring opgenomen voor overtredingen die krachtens de Flora- en faunawet zijn verboden. Ik ben bereid om te zijner tijd te bezien, ik dan wel mijn opvolger, of ook in de Wet Natuur een en ander kan worden aangescherpt. Dit soort overtredingen die misschien op dit moment geen economisch motief meer hebben, is toch niet acceptabel, gelet op het flora- en faunabeleid. In de Wet Natuur is overigens al sprake van een bepaalde aanzet. Ik ben bereid te bezien of het beleid op dit punt kan worden verbreed. Over de intenties zijn wij het volgens mij niet oneens. Dat heb je soms met de PVV.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen aspecten in evaluatie en zenden brief (32.440) (T01606)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ester, Franken, de Lange, Reuten en Vlietstra, toe om de volgende aspecten mee te nemen bij de evaluatie over twee jaar en een brief te sturen aan de Kamer waarin dit wordt bevestigd:

·        of het aandeel van mkb'ers en zzp'ers / de toegankelijkheid voor wat betreft het mkb is toegenomen over twee jaar, alsmede in het kader hiervan het doen van een nulmeting om te weten wat het percentage nu is, zodat over twee jaar beoordeeld kan worden of er inderdaad sprake is van een stijging (Reuten / De Lange / Vlietstra / Ester);

·        of voldoende zeker is gesteld dat het vermoeden van de onjuiste invulling van het proportionaliteitsbeginsel op hanteerbare wijze kan worden bewezen (Franken);

·        of de gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken, namelijk dat het in het ene geval verplicht is en in het andere geval wenselijk maar niet verplicht, in de praktijk daadwerkelijk goed werkbaar is (Reuten);

·        (de toepassing van milieu)duurzaamheid, de sociale gunningscriteria, innovatieve toepassingen, een opwaartse trend voor milieu- en duurzaamheidscriteria, sociale criteria, jonge innovatieve ondernemers, de toepassingen, de transparantie en de elementen uit het onderzoek van de parlementaire onderzoekscommissie voor zover die van toepassing zouden zijn, of de nieuwe wet heeft geleid tot de beoogde uniformering van aanbesteding (Ester);

·        of een grijze dan wel zwarte lijst wenselijk zou zijn, gelet op de praktijk tot dan toe, teneinde zo nodig de wet aan te kunnen passen (Franken);

·        of artikel 2.81, tweede lid een bredere toepassing zou moeten krijgen (Reuten, NB op 30 oktober 2012 is de gewijzigde motie-Reuten c.s. (32440, M) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om bij de eerstvolgende relevante herziening van de wet artikel 2.81, tweede lid zodanig in de wet te plaatsen dat het van toepassing is op het gehele terrein van de wet en niet slechts op werken boven de Europese drempel, alsmede om alsdan in of aan dit artikel toe te voegen dat opdrachtgevers gehouden zijn om de genoemde niet-naleving van de overeenkomst te melden bij de Inspectie SZW).


Kerngegevens

Nummer T01606
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
prof. mr. H. Franken (CDA)
Prof.dr. C.A. de Lange (Fractie-De Lange)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen aanbestedingen
evaluaties
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 27-28

Minister Verhagen:

(..) De senatoren Reuten en De Lange vroegen met betrekking tot de wens om meer mkb'ers en zzp'ers toe te laten tot de opdrachten, wat ten opzichte van de huidige situatie de kwantitatieve doelstellingen zijn, hoe veel extra opdrachten er richting mkb en zzp zouden moeten gaan, wil het wetsvoorstel zijn effect op dit punt gerealiseerd hebben. Twee jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt de wet geëvalueerd. Dan zal dus ook worden bezien of het aandeel van mkb'ers en zzp'ers is toegenomen. Dat is het expliciete element dat wordt meegenomen in de evaluatie. Het tweede is dat in het debat met de Tweede Kamer een motie-Ziengs is aangenomen die een kwantitatieve doelstelling op dit punt formuleert, namelijk een richtpercentage van 30% van de aanbestedingen die naar het

mkb zouden moeten gaan. Met andere woorden, indien uit de evaluatie blijkt dat die 30% niet wordt gehaald, hebben wij een probleem. Dus als u vraagt wat de kwantitatieve doelstelling is, antwoord ik dat dit 30% is, conform de motie-Ziengs.Verhagen

De heer Reuten (SP):

Maar als 30% uw doelstelling is, vind ik dat toch heel weinig ambitieus. Want de omzet van het mkb in Nederland over 2011, op grond van cijfers van EIM mkb, bedroeg 38%. Dus dan duikt u hiermee onder het gemiddelde niveau van het mkb.

Minister Verhagen:

De Tweede Kamer vraagt bij motie-Ziengs ...

De heer Reuten (SP):

Ik vroeg wat uw doelstelling was.

Minister Verhagen:

Mijn doelstelling is een toename. Ik heb dan ook gezegd dat ik bij de evaluatie zal bezien of het percentage mkb'ers en zzp'ers die in aanmerking komen voor een overheidsopdracht, is toegenomen ten opzichte van de huidige situatie.

(..)

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

De minister heeft al eerder in de schriftelijke gedachtewisseling toegezegd dat bij de evaluatie heel nadrukkelijk zal worden bekeken of het aandeel van het mkb, met name

van kleine mkb'ers en zzp'ers, als gevolg van de invoering van de wet is toegenomen over twee jaar. Het lijkt mij wel verstandig om dan nu ook even een nulmeting te houden

om te weten wat het percentage nu is, zodat je over twee jaar kunt beoordelen of er inderdaad sprake is van een stijging. Dat antwoord hoeft de minister mij niet nu te geven, maar het lijkt mij wel handig om dat te hebben, want dan weten wij over twee jaar ook waarover wij praten.

Minister Verhagen:

Dat ben ik volledig met u eens.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 30-31

Minister Verhagen:

(..) De heer Franken vroeg of het geen aanbeveling zou verdienen om voorbeelden van bedingen betreffende een zeer zware garantie, een hoge boetebepaling, een groot

referentieproject etc. al direct als een onjuiste invulling van het proportionaliteitsbeginsel te benoemen of die als voorbeelden aan te merken vanwaaruit een vermoeden van een onjuiste invulling zou kunnen worden afgeleid. Contractsvoorwaarden zijn onderdeel van het proportionaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt verder uitgewerkt in de Gids Proportionaliteit. In die gids wordt ook ingegaan op de contractsvoorwaarden. Hij bevat enkele voorschriften voor en voorbeelden van specifieke contractsvoorwaarden. Dat zijn voorwaarden waar de ondernemers in de praktijk het meest tegen aanlopen. Ik denk dat dit het merendeel van de problemen die de heer Franken aankaart, zal verhelpen. Eigenlijk stelt de heer Franken concreet een grijze lijst van contractvoorwaarden voor. Een

grijze lijst is echter niet generiek vast te stellen. Dat is het probleem dat ik hierbij zie. Wat in de ene branche gebruikelijk en proportioneel is, kan in de andere branche volstrekt disproportioneel zijn. Je kunt niet eenduidig zeggen: dit kan niet. Wat bij de een kan, kan bij de ander totaal niet of zou disproportioneel zijn. Ik ben er dus geen voorstander van om het zo vast te leggen. Als een ondernemer via de nota van inlichtingen kenbaar maakt of aan de commissie van aanbestedingsexperts aangeeft dat hij vindt dat er disproportionele eisen worden gesteld, dan moet wel serieus gekeken worden of dat vermoeden van

die ondernemer op feiten berust. Ik zal dit punt expliciet meenemen bij de evaluatie. Ik denk niet dat het nodig is om het nu al zo dicht te timmeren en ik zie er ook nadelen aan, maar ik ben uiteraard wel bereid om in de evaluatie mee te nemen of op deze wijze voldoende zeker is gesteld dat het vermoeden van de onjuiste invulling op hanteerbare wijze kan worden bewezen.

De heer Franken (CDA):

Dit betreft de grijze lijst. Dat kan ik volgen. Ik ben blij dat de minister toezegt om dit bij een evaluatie expliciet mee te nemen.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 32-33

Minister Verhagen:

(..) De heer Reuten wijst erop dat het Aanbestedingsreglement Werken ook over aanbestedingen voor diensten en leveringen gaat en dat een delegatiebepaling daarvoor

zou ontbreken. In het Aanbestedingsreglement Werken is stapsgewijs opgenomen hoe de procedures moeten verlopen. Het Aanbestedingsreglement Werken is, inderdaad, primair gericht op aanbesteden voor werken. Daarnaast zijn, conform de motie-Schouten (32440, stuk nr. 55), aan werken gerelateerde leveringen en diensten ook in het ARW opgenomen. Het Aanbestedingsreglement Werken is echter alleen voor werken aangewezen, dus niet voor gerelateerde leveringen en diensten. Alleen in gevallen waar het werken betreft, moet het ARW verplicht worden gevolgd. In alle andere gevallen is een aanbestedende dienst vrij om het Aanbestedingsreglement Werken te gebruiken. Conform de motie wordt het wel wenselijk geacht dat het ARW wordt gebruikt bij werkgerelateerde leveringen en diensten maar is dat niet verplicht. Indien men het wel gebruikt, is er dus geen delegatiebepaling die de toepassing van het Aanbestedingsreglement Werken verplicht. Dat is nou juist zo geregeld omdat het niet verplicht is. Het is wel verplicht voor werken maar niet voor gerelateerde leveringen en diensten. De gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken, dat het in ene geval verplicht is en in het andere geval wenselijk maar niet verplicht, staat de goede toepassing ervan in de praktijk niet in de weg. Er is geen aanwijzing dat deze combinatie tot problemen zal leiden. De heer Reuten veronderstelde dit wel in zijn inbreng. Ik zeg de geachte afgevaardigde toe dat ik ook dit

element bij de evaluatie expliciet zal bezien. Ik zal nagaan of de gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken in de praktijk daadwerkelijk goed werkbaar is. Mocht de heer Reuten gelijk hebben, hetgeen ik ten zeerste betwijfel, met alle respect voor de geachte senator, dan zal ik dit probleem aanpakken. Ik heb er echter geen enkele aanwijzing voor. Integendeel.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 40-41:

Minister Verhagen:

(..) De heer Ester vraagt of ik een aantal toezeggingen wil doen met betrekking tot de evaluatie. Hij vraagt om daarbij met name mee te nemen de toegankelijkheid van het

mkb, de toepassing van milieuduurzaamheid, de sociale gunningscriteria, innovatieve toepassingen, een opwaartse trend voor milieu- en duurzaamheidscriteria, sociale

criteria en nog een aantal andere zaken. Ik hecht er veel belang aan dat wij de wet na twee jaar breed evalueren. Dat is ook waarom wij artikel 4.29 in de wet hebben opgenomen. Op grond daarvan onderzoeken wij de juiste doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Daarbij besteden wij bijzondere aandacht aan de toegang

van het mkb. Dat was een van de doelstellingen van de wetgeving. Ik ben ook graag bereid om de andere door de heer Ester genoemde aspecten mee te nemen in de evaluatie.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen, maar is hij ook nog bereid hierover een kort briefje te sturen, waarin staat dat deze elementen in die evaluatie komen? Er zijn namelijk heel veel aspecten de revue gepasseerd.

Minister Verhagen:

Volgens mij staat dit alles ook in de Handelingen, maar als de heer Ester hecht aan een apart briefje, dan is dat geen probleem.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 48

De heer Ester (ChristenUnie):

(..) Wij gaan ervan uit dat de vragen van mijn fractie over de zorgpunten die ik zojuist formuleerde, grondig in de evaluatie aan de orde komen. Het is immers een traject

met een omvang van 60 miljard per jaar; dat moet je grondig evalueren. De minister heeft daarover een concrete toezegging gedaan: we krijgen een brief van zijn hand waarin die vragen worden besproken. Daar zijn we zeer content mee. De minister gaf al aan dat hij verwacht niet veel langer dan nog één of twee weken in dienst te zijn, dus ik heb een korte poging ondernomen om hem ter wille te zijn en de vragen nog even op een rijtje te zetten.

De eerste vraag is leidend. Heeft de wet geleid tot meer transparantie, gelijkheid en proportionaliteit? We vinden ook dat maatschappelijke vragen in de evaluatie betrokken moeten worden, zoals de toegankelijkheid voor het mkb, in het bijzonder voor jonge mkb-bedrijven. Is er een opwaartse trend waarneembaar in aanbestedingstrajecten waarin duurzaamheid en sociale gunningscriteria een rol spelen? Leidt de nieuwe Aanbestedingswet tot het ontsluiten van echt innovatieve toepassingen en nieuwe kennis? Is er door codificering van procedures ook sprake van een substantiële professionalisering van aanbestedingstrajecten? Ook zouden wij graag zien dat de minister de vraag meeneemt hoe de aanbesteding van overheidsopdrachten zich verhoudt tot het zeker stellen en borgen van het publieke belang binnen de context van marktwerking. Heeft de Aanbestedingswet ertoe geleid dat de specialesectorbedrijven waarover we gediscussieerd hebben, op overtuigende wijze gebruikmaken van de Gids Proportionaliteit in hun eigen aanbestedingstrajecten? De minister heeft toegezegd om bij de evaluatie de conclusies van de Parlementaire onderzoekscommissie privatisering/verzelfstandiging overheidsdiensten te betrekken, die door de senaat is ingesteld en die volgende week rapporteert. We zien de brief tegemoet.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 51

Minister Verhagen:

(..) Dan kom ik bij de vragen van de heer Ester met betrekking tot de evaluatie. Ik neem al zijn zorgpunten mee, ten aanzien van jonge innovatieve ondernemers, de toepassingen, de duurzaamheid, de transparantie en de elementen van de parlementaire onderzoekscommissie voor zover die van toepassing zouden zijn. Dat heb ik hem toegezegd en zeg ik hem nogmaals toe. Hij krijgt een aparte brief, die ik aan de voorzitter zal sturen, waarbij wij al die elementen nog eens opsommen, zodat het iedereen helder is waarop de evaluatie zich richt.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 50-51

Minister Verhagen:

(..) In eerste termijn heeft de heer Franken gevraagd of een zwarte lijst wel zou kunnen, in plaats van een grijze lijst, als het zo evident is dat een en ander eigenlijk niet in lijn is met de proportionaliteit. De vraag was of ik dat als absolute ondergrens zou willen opnemen. Ik ben daar op dit moment geen voorstander van, want het opnemen van een zwarte lijst vereist een wetswijziging. Het staat nu niet in de wet; de huidige delegatiegrondslag laat geen ruimte om dat te doen, ook niet in de AMvB of in de gids. Ik zeg wel toe dat ik bij de evaluatie zal bezien of een grijze dan wel zwarte lijst wenselijk zou zijn, gelet op de praktijk tot dan toe. Dan kunnen wij zo nodig de wet aanpassen.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 52

Minister Verhagen:

(..) Dan kom ik bij de motie van de heer Reuten, met daarin de heel aardige vondst om aan te sluiten bij artikel 2.81, omdat daar al werd gerefereerd aan de arbeidsvoorwaarden. Ik ben bereid om bij de evaluatie over twee jaar te bezien of artikel 2.81, tweede lid een bredere toepassing verdient dan nu sec de uitleg. Het was zeer creatief om daarbij aan te sluiten, maar de heer Reuten gaf zelf al aan dat dit zou moeten worden uitgebreid ten opzichte van de precieze tekst van het wetsvoorstel. Op zichzelf ben ik dus bereid om bij de evaluatie over twee jaar te bekijken of artikel 2.81, tweede lid een bredere toepassing zou moeten krijgen. Dat neem ik dan ook mee in de brief die ik naar aanleiding van het verzoek van de ChristenUnie aan de Kamer zal sturen. Ik zie echter niets in het contractueel vastleggen van boetes, waar het tweede deel van de motie op toeziet. Als de motie blijft zoals zij nu luidt, ontraad ik de motie dus. Anders neem ik het eerste deel mee in de evaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen gecombineerde werking ARW in persbericht (32.440) (T01607)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Reuten en Van Boxtel, toe om de gecombineerde werking van het ARW mee te nemen in het persbericht van het ministerie, in het geval het wetsvoorstel wordt aangenomen.


Kerngegevens

Nummer T01607
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Aanbestedingsreglement Werken
ARW
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 32-33:

Minister Verhagen:

(..) De heer Reuten wijst erop dat het Aanbestedingsreglement Werken ook over aanbestedingen voor diensten en leveringen gaat en dat een delegatiebepaling daarvoor

zou ontbreken. In het Aanbestedingsreglement Werken is stapsgewijs opgenomen hoe de procedures moeten verlopen. Het Aanbestedingsreglement Werken is, inderdaad, primair gericht op aanbesteden voor werken. Daarnaast zijn, conform de motie-Schouten (32440, stuk nr. 55), aan werken gerelateerde leveringen en diensten ook in het ARW opgenomen. Het Aanbestedingsreglement Werken is echter alleen voor werken aangewezen, dus

niet voor gerelateerde leveringen en diensten. Alleen in gevallen waar het werken betreft, moet het ARW verplicht worden gevolgd. In alle andere gevallen is een aanbestedende dienst vrij om het Aanbestedingsreglement Werken te gebruiken. Conform de motie wordt het wel wenselijk geacht dat het ARW wordt gebruikt bij werkgerelateerde leveringen en diensten maar is dat niet verplicht. Indien men het wel gebruikt, is er dus geen delegatiebepaling die de toepassing van het Aanbestedingsreglement Werken verplicht. Dat is nou juist zo geregeld omdat het niet verplicht is. Het is wel verplicht voor werken maar

niet voor gerelateerde leveringen en diensten. De gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken, dat het in ene geval verplicht is en in het andere geval wenselijk maar niet verplicht, staat de goede toepassing ervan in de praktijk niet in de weg. Er is geen aanwijzing dat deze combinatie tot problemen zal leiden. De heer Reuten veronderstelde dit wel in zijn inbreng. Ik zeg de geachte afgevaardigde toe dat ik ook dit

element bij de evaluatie expliciet zal bezien. Ik zal nagaan of de gecombineerde functie van het Aanbestedingsreglement Werken in de praktijk daadwerkelijk goed werkbaar is. Mocht de heer Reuten gelijk hebben, hetgeen ik ten zeerste betwijfel, met alle respect voor de geachte senator, dan zal ik dit probleem aanpakken. Ik heb er echter geen enkele aanwijzing voor. Integendeel.

De heer Reuten (SP):

Als wij de rechten van de Tweede Kamer zouden hebben, was er een eenvoudige oplossing, namelijk het in artikel 1.22 toevoegen van de zinsnede "werken, diensten en leveringen". Klaar. Dan was er geen enkel probleem. Wij hebben echter niet de rechten die de Tweede Kamer heeft. Volgens mij heeft het voorliggende probleem gewoon te maken met de wetsgeschiedenis, want artikel 1.22 is later toegevoegd. In het ARW staat nu dus het woord "werken" en in de ondertitel de zinsnede "en aan werken gerelateerde leveringen en diensten". In de tekst zelf vind je dit echter op geen enkele manier terug. Als een naïeve aanbesteder het leest, denkt hij dat dit ook van toepassing is op diensten, terwijl je zou kunnen zeggen dat het helemaal niet van toepassing is op diensten. Zoals de minister zelf zegt, is het immers niet van toepassing op diensten maar wel op werken.

Minister Verhagen:

Het is niet verplícht.

De heer Reuten (SP):

Ja, goed. Nou ja ... Het staat bijvoorbeeld al niet in de inleiding. Als het nou eens met koeienletters in de inleiding zou worden gezet, waren we al een stuk verder. Het lijkt

mij echter het eenvoudigste als de minister nu toezegt dat er ooit een veegwetje komt waarin die specialesectordiensten hersteld worden – dat gaat om één woord – en waarin ook deze twee woorden worden toegevoegd in artikel 1.22. Dat is echt de eenvoudigste oplossing.

Minister Verhagen:

Ik voorzie geen probleem. De koeienletters maken we hier, in dit onderdeel van de wetsgeschiedenis. Nu zeggen we namelijk dat het verplicht is ten aanzien van werken

en niet verplicht maar wenselijk is ten aanzien van gerelateerde diensten en leveringen.

De heer Reuten (SP):

Maar een aanbesteder of aannemer weet toch niet wat hier gepasseerd is?

Minister Verhagen:

Ten eerste. Ik geef de heer Reuten op een briefje dat men buitengewoon goed weet wat hier wordt gewisseld. Als ik iets heb gemerkt in de twee jaar dat ik aan deze wet getrokken heb, is het wel dat men heel, heel, héél goed op de hoogte is van ieder woord dat in welk huis dan ook is gezegd is over deze Aanbestedingswet. Ten tweede. Formeel maakt de behandeling in beide Kamers onderdeel uit van de wetsgeschiedenis en wordt derhalve door een rechter of door de commissie van experts meegenomen in de beoordeling. Ten derde. De heer Reuten spreekt over een veegwet. Ik voorzie echter echt geen problemen. We praten hier al acht jaar over. Ik heb al toegezegd dat ik dit element meeneem bij de evaluatie. Mocht de heer Reuten gelijk hebben, wat ik betwijfel, dan zeg ik hem toe dat ik

dit punt meeneem bij de veranderingen die naar aanleiding van de evaluatie zullen plaatsvinden.

De heer Reuten (SP):

Natuurlijk begrijp ik heel goed dat wanneer het voor de rechter komt, deze zal meenemen wat hier gewisseld is. Echter, een aanbesteder of iemand die wil aannemen, plukt het ARW van het internet, leest het betreffende hoofdstukje en past het toe. Juist die betrokkene weet niet wat er hier is gewisseld. Daarom mijn opmerking dat we op zijn minst in de inleiding of in de hoofdstukken heel duidelijk kunnen maken dat we niet precies weten hoe het zit als het over diensten gaat.

Minister Verhagen:

Wij weten heel goed hoe het zit: men is niet verplicht om het Aanbestedingsreglement Werken toe te passen. Dat weet iedere aanbestedende dienst, dat weet MKB-Nederland en dat weet bij dezen ook iedere mkb'er in Nederland.

De heer Van Boxtel (D66):

De heer Reuten verdient wat mij betreft een compliment, want hij heeft de vinger gelegd op deze omissie. Volgens mij is die heel gemakkelijk te verhelpen. We moeten dat niet doen door formeel veegwetten te maken, maar op de volgende manier. Als deze wet het haalt – ik loop even vooruit op de stemming – geeft het ministerie zoals gebruikelijk een persbericht uit. Daar zou dit punt mooi in kunnen worden meegenomen. Dan weet heel Nederland het.

Minister Verhagen:

Naast het compliment aan de heer Reuten geef ik ook een compliment aan senator Van Boxtel. Wij zullen dit meenemen in het persbericht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer op de hoogte stellen van eventuele wijzigingen AMvB en daarin meenemen terminologie in wet ("aanbestedende dienst") versus ARW ("aanbesteder") (32.440) (T01608)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Reuten, Vlietstra en Franken toe om de Eerste Kamer op de hoogte te stellen van eventuele wijzigingen, naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de AMvB, en in deze eventuele wijziging - als dit dus een probleem mocht zijn - het punt van het verschil in terminologie in de wet ("aanbestedende dienst") en het ARW ("aanbesteder") mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01608
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Aanbestedingsbesluit
Aanbestedingsreglement Werken
ARW
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 3:

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(..) Het Aanbestedingsbesluit wordt binnenkort voorgelegd aan de Raad van State. Wij kunnen ons goed voorstellen dat ook dit adviesorgaan zal wijzen op wetstechnische tekortkomingen. De minister heeft aan de Tweede Kamer toegezegd dat, mocht het advies leiden tot aanpassingen in de gids, die opnieuw voorgelegd zullen worden aan de Tweede Kamer. Wil de minister toezeggen deze wijzigingen eveneens voor te leggen aan deze Kamer?

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 33-35:

Minister Verhagen:

(..) De heer Reuten wijst erop dat in het Aanbestedingsreglement Werken onder aanbesteden ook de specialesectorbedrijven vallen, maar dat ook daar geen delegatiebepaling voor is opgenomen. In de wet is opgenomen dat bij AMvB een richtsnoer wordt aangewezen over de wijze waarop de aanbestedende diensten overheidsopdrachten voor werken kunnen plaatsen. In dit artikellid worden alleen aanbestedende diensten genoemd. Specialesectorbedrijven vallen daar dus inderdaad niet onder. Dat betekent dat specialesectorbedrijven niet verplicht zijn om het ARW toe te passen. Ze zijn uiteraard vrij om het wél toe te passen. Deze discussie hebben we ook gevoerd naar aanleiding van de andere elementen van het amendement-Schouten/Ziengs (32440, stuk nr. 55). Ik kom daar zo meteen nog over te spreken, mede naar aanleiding van de vraag van de heer Ester.

De heer Reuten (SP):

Inderdaad staat dat in het wetsartikel. Als de minister echter het ARW leest, zal hij zien dat daarin niet de term "aanbestedende dienst" wordt gebruikt, maar de term "aanbesteder". De term "aanbesteder" is ruimer dan de term "aanbestedende dienst", namelijk inclusief de specialesectorbedrijven. Daar wringt het dus opnieuw.

Minister Verhagen:

Volgens mij is dit dezelfde discussie als die we gevoerd hebben in de Tweede Kamer naar aanleiding van het amendement. Toen heb ik duidelijk gemaakt dat de indieners van het amendement uiteraard gedacht kunnen hebben dat deze ...

De heer Reuten (SP):

Het is niet dezelfde discussie. Het is echt een andere. In de Tweede Kamer ging het om de vraag of de Gids Proportionaliteit ook van toepassing is op specialesectorbedrijven. Daar heb ik het niet over. Ik heb het nu over het volgende. In artikel 1.22 gaat het over "aanbestedende diensten" en wordt een en ander gedelegeerd naar het ARW. In het ARW wordt echter niet de term "aanbestedende dienst" gebruikt. Daaronder verstaan wij volgens de wettekst: overheden en publiekrechtelijke lichamen. In het ARW – kijk naar de definities vooraan – wordt de term "aanbesteder" gebruikt. En aanbesteder is ruimer dan aanbestedende dienst, namelijk wederom inclusief specialesectorbedrijven. Dat is dus niet consistent.

Minister Verhagen:

Ik heb dat artikel hier niet in zitten, maar ik zal nu vragen om dat artikel te brengen. Volgens mijn teksten gaat het in het wetsvoorstel over "aanbestedende diensten" en niet over "aanbesteders", zoals de heer Reuten zegt.

De heer Reuten (SP):

In het wetsvoorstel, ja, maar niet in het ARW.

Minister Verhagen:

Het wetsvoorstel is leidend voor wat we doen. Wij behandelen hier een wetsvoorstel, met alle respect. In het wetsvoorstel staat dat de aanbestedende dienst verplicht is om het Aanbestedingsreglement Werken toe te passen. Dat geldt dus niet voor de sectorgerelateerde bedrijven.

De heer Reuten (SP):

Maar waarom wordt in het ARW dan de term "aanbesteder" gebruikt, dat ruimer is dan aanbestedende dienst, en niet de term "aanbestedende dienst", zoals in het wetsvoorstel?

Minister Verhagen:

Ik baseer mij op het wetsvoorstel.

De heer Reuten (SP):

Maar de minister vaardigt ook een AMvB uit met een het ARW. Die ligt hier ook voor.

Minister Verhagen:

Die ligt hier ook voor. Daar heeft de heer Reuten gelijk in.

De heer Reuten (SP):

Die moeten consistent zijn.

Minister Verhagen:

De wet is leidend.

De heer Reuten (SP):

Fijn. Ik ben blij dat de wet leidend is. Dus wat er ook in die richtsnoeren wordt gezegd, de wet gaat altijd boven de richtsnoeren?

Minister Verhagen:

Dat is inderdaad de expliciete vraag die de heer Reuten heeft gesteld. Richtsnoeren mogen niet strijdig zijn of bovengeschikt zijn aan de wet.

De heer Reuten (SP):

Zijn wij het erover eens dat de term "aanbesteder" ruimer is dan de term "aanbestedende dienst"? Aanbesteder is namelijk inclusief specialesectorbedrijven.

Minister Verhagen:

Ik denk dat de heer Reuten formeel juridisch gelijk heeft.

De heer Reuten (SP):

Fijn. De wet telt dus. In het wetsvoorstel wordt het doen en laten van aanbestedende diensten gedelegeerd, maar vervolgens gaat het in het ARW toch over "aanbesteder". Mijn vraag is kort en bondig: vallen specialesectorbedrijven nu onder het ARW of niet?

Minister Verhagen:

Die mogen het toepassen, maar ze vallen er niet verplicht onder.

De heer Reuten (SP):

Oké, maar waarom staat er in het ARW dan niet "aanbestedende dienst"?

Minister Verhagen:

Ik heb geen idee.

De heer Reuten (SP):

Het komt van uw ministerie af en niet van mijn bureau, minister.

Minister Verhagen:

Dat is zo. Ik zeg dan ook als minister: de wet is bepalend. En u, als medewetgever, knikt daarbij instemmend.

De heer Franken (CDA):

Het zou goed zijn om de opmerking van de heer Reuten, die gaat over een uitwerking van een AMvB, hierin mee te nemen. Daar stemmen wij niet over. Wij stemmen over het wetsvoorstel. Daar heeft de minister helemaal gelijk in, maar dit is iets om in de oren te knopen en mee naar huis te nemen. Daar komen wij dan misschien nog eens op terug.

Minister Verhagen:

Dat is heel goed. Ik kan dit sowieso meenemen. Ik kom daar dadelijk nog op terug, want ook mevrouw Vos sprak over de AMvB. Zij vroeg of ik ook de Eerste Kamer erbij betrek als ik de Tweede Kamer informeer over eventueel door de Raad van State voorgestelde wijzigingen. Daar neem ik het dan bij mee. De wet hoort namelijk leidend te zijn. Richtsnoeren mogen sowieso niet strijdig of bovengeschikt zijn aan het wetsvoorstel. De suggestie van de heer Franken vind ik dus prima.

De heer Reuten (SP):

Maar ...

De voorzitter:

Mijnheer Reuten, wij blijven niet in een cirkel ronddraaien.

De heer Reuten (SP):

Dit gaat helemaal niet over politiek. Ik wil alleen benadrukken dat het wetsvoorstel en de richtsnoeren goed moeten zijn.

Minister Verhagen:

Dat ben ik volledig met u eens, mijnheer Reuten. Daar wijst de Eerste Kamer als chambre de réflexion terecht op. Daar hebt u volkomen gelijk in. Als dit dus een probleem mocht zijn, dan zal het uiteraard worden meegenomen in de wijziging die eventueel naar aanleiding van het advies over de AMvB van de Raad van State naar de Eerste Kamer wordt gestuurd.

De heer Franken (CDA):

Misschien kan er beleefdheidshalve dan een briefje komen van het ministerie over wat de minister daarmee gedaan heeft.

Minister Verhagen:

Daar kom ik zo meteen op naar aanleiding van de vraag om eventuele wijzigingen ook aan de Eerste Kamer voor te leggen, maar ik zeg het bij dezen toe: ik zal niet alleen de Tweede Kamer daarvan op de hoogte stellen, maar uiteraard ook de Eerste Kamer. Dat doe ik niet alleen beleefdheidshalve, maar ook om ervoor te zorgen dat een en ander op correcte wijze wordt afgehecht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging overleg met gemeenten over social return (32.440) (T01609)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Vlietstra en Vos, toe om met gemeenten in overleg te treden op welke wijze er een groter aandeel in het kader van social return gedaan kan worden of in hoeverre er meer dan nu sociale aanbesteding kan plaatsvinden, in lijn met de stimulering die al gedaan wordt en de voorlichting.


Kerngegevens

Nummer T01609
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
social return
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 37-38:

Minister Verhagen:

(..) Voorzitter. Mevrouw Vos heeft gevraagd waarom ik geen "pas toe of leg uit"-verplichting heb gehanteerd bij het percentage social return. Het Rijk past social return toe sinds medio 2011. Binnen het beleid geldt al een "pas toe of leg uit"-regel. Wat mevrouw Vos vraagt, bestaat al. Volgend jaar wordt dit beleid door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geëvalueerd om te bekijken of het geformuleerde beleid adequaat is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wellicht is mijn opmerking niet geheel juist geweest, maar ik doel juist op bijvoorbeeld de lagere overheden. De minister heeft gezegd dat voor andere aanbestedende diensten dan het Rijk geen streefpercentage moet worden opgenomen, omdat dit afhankelijk van de situatie et cetera aan de aanbestedende overheid moet worden overgelaten.

Minister Verhagen:

Ik heb gezegd dat het Rijk dit toepast, dat ik het goed vind als veel aanbestedende diensten, dus ook de decentrale overheden, sociaal aanbesteden en dat het Rijk voorlichting geeft over de wijze waarop dit het best kan worden gedaan, maar uiteindelijk is het een eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheid. Juist omdat er specifieke omstandigheden kunnen zijn die een andere afweging wenselijk maken, wil ik daar niet in treden. Dit element moet en kan wel in de gemeenteraad naar behoren uitgediscussieerd worden, want de raad gaat uiteindelijk over de wijze waarop de gemeente als opdrachtgever met dit soort elementen omgaat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan is de vraag waarom de Tweede Kamer een ander artikel aan het wetsvoorstel heeft toegevoegd om zo veel mogelijk maatschappelijke waarde toe te voegen of te verbinden aan de aanbesteding. Waarom is er niet gekozen voor een streefpercentage onder het beslag van het "pas toe of leg uit"-principe om daarmee de aanbestedingsprocedure zo veel mogelijk op dit sociale aspect te kunnen gebruiken?

Minister Verhagen:

Deze redenering is niet helemaal correct. In het wetsvoorstel dat ik heb ingediend, stond ook dat andere element niet. Op dit punt zeiden we wat het Rijk doet en stelden we een aantal algemene voorwaarden om de toegang, de proportionaliteit et cetera zeker te stellen. Op dit punt legden we die verplichtingen niet op. De Tweede Kamer diende echter een amendement in. Ik ga er niet over welke amendementen zij indient of niet indient. De Eerste Kamer kan mij niet vragen waarom de Tweede Kamer geen amendement heeft ingediend om voor decentrale overheden verplichtingen op te nemen rondom de social return. Het zat niet in het wetsvoorstel. De Tweede Kamer kwam met een ander element, namelijk de maatschappelijke relevantie. De Eerste Kamer kan mij niet verwijten dat de Tweede Kamer geen amendement ingediend heeft over de social return.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U hebt absoluut een punt. De vraag is echter waarom de kans niet is benut om juist op dit punt aanbestedingen te kunnen inzetten, aangezien er wel allerlei elementen worden verbonden aan het aanbesteden, zoals innovatie, duurzaamheid en sociale elementen. We hebben immers in Nederland een behoorlijk groot maatschappelijk probleem op dit gebied. Waarom zetten we aanbestedingen niet ook daarvoor in?

Minister Verhagen:

Dat is de reden waarom wij wel voorlichting geven en het wel aanmoedigen, maar het tegelijkertijd te rigide vinden om wettelijk precies te regelen waaraan een gemeente zou moeten voldoen op dit terrein. We moedigen het wel aan, we geven voorlichting hoe men dit kan doen en we stimuleren het.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Er is wel degelijk in de Tweede Kamer een motie op dit punt ingediend, evenals een amendement. Het amendement heeft het niet gehaald, maar de motie wel. Er is ook een andere motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om decentrale overheden zo ver te krijgen dat zij 30% van hun opdrachten gunnen aan het mkb. Mijn verzoek ligt in het verlengde daarvan, namelijk om decentrale overheden te bewegen, ten minste 5% in te zetten voor het bieden van mogelijkheden aan arbeidsgehandicapten en langdurig werklozen. Ik neem aan dat de minister de eerste motie wel gaat uitvoeren. Als dat niet zo is, hebben we een andere discussie. Ik vraag mij daarom af waarom mijn voorstel niet in dezelfde lijn opgepakt zou kunnen worden.

Minister Verhagen:

Ik heb al gezegd dat het Rijk het stimuleert, maar verplichten is een ander verhaal. Het feit dat dit amendement expliciet verworpen is door de Tweede Kamer, geeft eens temeer aan dat het strijdig zou zijn met de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer als ik het zou verplichten. Ik kom mevrouw Vlietstra tegemoet wat betreft betere voorlichting in het kader van stimuleren, maar kom haar niet tegemoet als het gaat om haar vraag om gemeenten tot een en ander te verplichten. Dat zou namelijk in strijd zijn met een heldere wetgevende uitspraak aan de overzijde.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

De voorlichting en ondersteuning worden al geboden. Ik vind het prima dat de minister die wil intensiveren. Ik heb hem echter gevraagd of hij er zorg voor wil dragen dat decentrale overheden dit punt in hun beleid opnemen. Ik heb daarbij expres dezelfde formulering gebruikt als de formulering om ten minste 30% van de opdrachten aan het mkb te gunnen. Waarom treedt de minister niet in overleg met de decentrale overheden om hen van de noodzaak te overtuigen dit op te nemen in hun beleid? Ik heb het niet over een verplichting die in de wet zou moeten worden genomen, noch in de AMvB, maar wel over bijvoorbeeld uitbreiding van het convenant dat de minister al heeft gesloten met de VNG. Er zijn wellicht ook andere mogelijkheden te bedenken.

Minister Verhagen:

De Eerste Kamer mag mij niet vragen om expliciet tegen de wens van de Tweede Kamer in hier iets te doen. Het amendement waarin dit letterlijk wordt gevraagd, is verworpen. Daarmee heb ik gewoon te maken. Dat is de realiteit. De Eerste Kamer kan mij staatsrechtelijk niet vragen om hier het tegenovergestelde te doen. Zij kan mij wel vragen – die toezegging doe ik – om met gemeenten in overleg te treden op welke wijze er een groter aandeel in het kader van social return gedaan kan worden of in hoeverre er meer dan nu sociale aanbesteding kan plaatsvinden, in lijn met de stimulering die we al doen en de voorlichting. Ik ben best bereid om dat toe te zeggen. Iedere stap bij deze wet heb ik gedaan met niet alleen MKB-Nederland, maar ook met de VNG, juist omdat ik hen erbij wil houden. Ik ben best bereid om met de VNG te gaan praten over de wijze waarop we het aandeel sociaal aanbesteden kunnen vergroten, ook bij decentrale overheden, maar dat is iets anders dan wanneer de Eerste Kamer mij vraagt om te doen wat in het verworpen amendement stond. Daarom keer ik mij in wezen tegen de formulering die mevrouw Vlietstra koppelde aan de motie over de 30%. Dat is het punt. Wij moeten volgens mij ergens daartussenin zien uit te komen.

De voorzitter:

Even een correctie: wij kunnen het u natuurlijk wel vragen, maar u kunt het staatsrechtelijk niet honoreren.

Minister Verhagen:

Precies. Daarin hebt u volkomen gelijk, mijnheer de voorzitter, dank u dat u mij op dit punt corrigeert.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bewaken van inhoudelijke kennis bij aanbestedende diensten (32.440) (T01610)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Schaap, toe om de vinger aan de pols te houden ten aanzien van de inhoudelijke kennis bij de aanbestedende diensten.


Kerngegevens

Nummer T01610
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden prof. dr. ing. S. Schaap (VVD)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen aanbestedende diensten
kennis
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 38:

Minister Verhagen:

(..) De heer Schaap vroeg of ik van mening ben dat de praktijk te veel is doorgeschoten naar procesbewaking. Nee, dat ben ik niet, maar ik acht zowel het proces als de inhoudelijke kennis bij de aanbestedende diensten van groot belang. De professionalisering richt zich dus ook nadrukkelijk op beide aspecten, maar wij moeten er uiteraard wel tegen waken, zo zeg ik senator Schaap toe, dat het te veel zou doorschieten naar procesbewaking. PIANOo is zich daarvan zeer bewust.

De heer Schaap (VVD):

Mijn opmerkingen komen voort uit mijn eigen bestuurspraktijk, die ik bijna drie jaar geleden heb afgebroken. Ik ben daarin nogal vaak tegengekomen dat aanbestedende diensten netjes het overheidsverlangen in de trant van "laat veel over aan de markt" hebben uitgevoerd in de sfeer van: wij hoeven het niet meer in eigen huis te hebben, want wij huren wel in. Welnu, dat gaat fout. Daarom heb ik ook gezegd: houd die bestuurders erbij. Als zij denken dat de organisatie het wel doet en als de organisatie denkt dat de markt het wel doet, is op het laatst het zicht op het werk weg en wordt de directievoering helemaal uit handen gegeven. Ook voor de aannemerij is dat eigenlijk een spookverhaal, want ook op het werk moeten beide partijen problemen kunnen oplossen, niet alleen via proceduregeschillen. Wij hoeven nu niet in detail te treden, maar ik zou toch willen aanraden om dit goed in de gaten te houden, want volgens mij is het al aan het doorschieten.

Minister Verhagen:

Wij zullen zeker de vinger aan de pols houden, want ik ben het met u eens dat inhoudelijke kennis bij de aanbestedende diensten van groot belang is om op een verantwoorde wijze de aanbesteding te laten plaatsvinden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Benadrukken van noodzaak duurzaam aanbesteden in overdrachtsdossier (32.440) (T01611)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Van Boxtel, toe om in het overdrachtdossier voor nieuwe bewindslieden mee te geven dat duurzaam aanbesteden niet een zaak van mooie sier is van twee vakdepartementen die duurzaam bezig zijn, maar dat het echt bittere economische noodzaak is dat dit integraal gaat gebeuren.


Kerngegevens

Nummer T01611
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aanbesteden
duurzaamheid
ministeries
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 38:

De heer Van Boxtel (D66):

Even naar de inhoud, ik laat mij graag troosten met de geweldige cijfers van het departement van I&M RO dat daar al 98,9% of 99,8% duurzaam wordt aanbesteed. Mijn zorg is, zoals ik in eerste termijn ook heb gevraagd, hoe het staat bij alle departementen in de breedte. Volgens mij zijn er echt nog aanzienlijke verschillen. Dat ministeries als EL&I of I&M RO, waar VROM vroeger ook in zat, dat hoog in het vaandel dragen, geloof ik echt, maar ik weet bijna zeker dat heel veel andere departementen ongelofelijk achterblijven. U sleurt eraan, maar ik zou dan bijna zeggen: zorg ervoor dat in het overdrachtsdossier voor nieuwe bewindslieden echt wordt meegegeven dat het niet een zaak van mooie sier is van twee vakdepartementen die lekker duurzaam bezig zijn, maar dat het echt bittere economische noodzaak is dat wij dat integraal gaan doen.

Minister Verhagen:

Ja, ik zal dat graag doen, dus ik zeg u dat toe.

Voorts zijn in de afgelopen twee jaar in het kabinet wel stappen gezet om te komen tot centrale inkoop, waardoor juist de departementen niet meer afzonderlijk hun gang kunnen gaan. Dan geldt zowel ten aanzien van de inkoop als ten aanzien van de automatisering, de backoffice et cetera, waarvoor je één centrale krijgt. Dan is het dus ook weer gemakkelijker om alle respectievelijke departementen daartoe te dwingen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verstrekken technische specificaties koppelingen met TenderNed aan marktpartijen (32.440) (T01612)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst toe om de technische specificaties voor de koppelingen met TenderNed zo snel mogelijk naar private aanbieders te sturen.


Kerngegevens

Nummer T01612
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen koppelingen
specificaties
Tenderned
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 47:

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

(..) De minister heeft aangegeven dat TenderNed moet voorzien in koppelingen met andere systemen. Marktpartijen zouden dus technische specificaties ter beschikking krijgen nadat de inschrijfmodule operationeel is. Deze specificaties zijn nog niet verstrekt. Is de minister bereid in dezen een toezegging te doen? Wil hij zo spoedig mogelijk de technische specificaties verstrekken ter realisatie van de interfaces die nodig zijn om de marktpartijen te kunnen laten koppelen aan TenderNed?

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 51:

Minister Verhagen:

(..) Mevrouw Faber heeft gevraagd om zo snel mogelijk de technische specificaties voor de koppelingen met TenderNed aan private aanbieders te sturen. Het antwoord daarop is ja. Dan kan ik gewoon doen. Private aanbieders zijn op dit moment al aan het testen met importkoppelingen. De technische specificaties voor andere koppelingen worden zo snel mogelijk verstuurd, in ieder geval voor het eind van dit jaar, dus voor de inwerkingtreding van deze wet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eventuele tegenstrijdigheden Gids en ARW bezien en prevaleren wet opnemen in voorwoord (32.440) (T01613)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Reuten, toe om de Gids Proportionaliteit en het ARW nog eens minutieus naast elkaar te leggen om te bezien of er ergens nog tegenstrijdigheden te vinden zijn, alsmede om een voorwoord te maken voor het ARW waarin is opgenomen dat artikel 1.4 van het wetsvoorstel prevaleert boven artikel 3.4 van de gids.


Kerngegevens

Nummer T01613
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Aanbestedingsreglement Werken
ARW
Gids Proportionaliteit
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 46-47

De heer Reuten (SP):

(..) Ik dank de minister voor de toezegging dat bij strijdigheid van de richtsnoeren en de wet, de wet altijd voorrang heeft. Eigenlijk zou je dat niet hoeven te zeggen, maar het is goed dat het hier nog eens wordt vastgelegd. In het bijzonder prevaleert artikel 1.4 van het wetsvoorstel boven voorschriften 3.4a en 3.4b van de gids.

Een groot aantal zaken die ik daarstraks naar voren heb gebracht, betreft geen politieke punten, maar meer punten waarbij het wetsvoorstel wringt met de AMvB en de richtsnoeren. Dat ligt aan het wetgevingsproces. Er zit een leemte in de verhouding tussen de regering en de Tweede Kamer. Dat gaat met name over al die delegatieproblemen. Wat gebeurt er namelijk? In een vrij late fase in het proces aan de overkant kwamen er allerlei amendementen. Om de een of andere reden neemt de regering geen tijd om die amendementen te verwerken in het wetsvoorstel. Daar wringt het. Als er na indiening van amendementen tijd genomen wordt om nog eens het hele wetsvoorstel door te lopen op consistentie met die amendementen, dan is er een heleboel te herstellen. Dat is een suggestie.

Wij hebben gesproken over de status van de gids en het ARW. Ik vraag de minister om het voorwoord van de gids toch nog eens te lezen. Daarin staat: wat hier volgt, is de opvatting van de leden van de schrijfgroep; de leden van de schrijfgroep bevelen u het volgende van harte aan. Dat klinkt niet als een voorschrift. De lezer van zo'n gids wordt dan op het verkeerde been gezet. Er staat niet zoiets van: dit moet je dwingend uitvoeren, zoals besproken. Ik vraag de minister om dat voorwoord nog eens samen met de schrijfgroep door te nemen.

Het ARW is niet dwingend voor diensten en leveringen. De minister heeft toegezegd dat hij dat in het voorwoord en het communiqué zal opnemen. Het is wel een beetje lastig als je in het voorwoord van het ARW gaat stellen: hetgeen volgt, is niet dwingend voor diensten en leveringen. Maar dat moet dan maar, want zo is het.

Ik blijf problemen houden met de keuze voor het soort aanbestedingen in de gids. Wij hebben daar straks bij interruptie van gedachten over gewisseld. Ik heb daarover ook even met de heer Franken overlegd. Het gaat hierbij met name om voorschriften 3.4a en 3.4b. Als de voorschriften echt ook zouden gaan over de procedurekeuze en niet slechts over de eisen aan inschrijving en inschrijvers, dan had dat onder artikel 1.4 geplaatst moeten zijn. Dat blijft onduidelijk voor mij. Ik vraag de minister om daar nog wat over te zeggen.

Ik blijf zorgen houden over de juridisering als gevolg van dit alles. Ik vraag de minister daar binnenkort een nulmeting van te doen. Hoe gaat het nu? Wat is het huidige aantal juridische procedures? Kan hij vervolgens bijhouden hoeveel het er zijn de komende twee jaar?

Dan kom ik op de kwestie van de aanbestedende dienst en de aanbesteder in het ARW. De minister heeft toegezegd dat hij daar in zijn tweede termijn nog wat over zal zeggen; dat wacht ik af. Het lijkt mij verstandig om ergens in de AMvB op te nemen dat bij strijdigheid tussen de gids en het ARW een van de twee voorrang heeft. Dat voorkomt problemen. Vanwege de ervaring met voorgangers van het ARW zou ik zeggen dat het ARW voorrang zou moeten krijgen.

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 50-51

Minister Verhagen:

(..) De heer Reuten wijst ook op een tegenstrijdigheid tussen de Gids Proportionaliteit en het ARW. Zou niet in de AMvB bepaald moeten worden dat dan het ARW voorgaat? Welnu, het is niet mogelijk om dat in de AMvB te bepalen, want daarvoor is geen wettelijke basis geschapen in het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. Als er verschillen zijn tussen het ARW en de Gids Proportionaliteit – over één daarvan waren wij het eens, namelijk de aantallen drie tot vijf en twee tot zes – moeten die worden bijgesteld. Ik heb ook toegezegd dat het ARW op dat punt zal worden aangepast. Het wetsvoorstel biedt ook de ruimte om dat te doen. De heer Reuten zei dat er op meer plaatsen verschillen voorkomen. Wat ik hem toezeg, is dat ik de Gids Proportionaliteit en het ARW nog eens minutieus naast elkaar zal leggen. Ik zal alle pagina's doorakkeren om te bezien of er ergens nog tegenstrijdigheden zijn die ik, ondanks het voortreffelijke werk dat mijn ministerie, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft geleverd, gemist zou hebben. Die eventuele tegenstrijdigheden moeten dan worden weggenomen. Ik vind dat de heer Reuten op zichzelf genomen terecht wijst op het feit dat wij wel een logische samenhang moeten hebben in die dingen. Ik neem dit mee in de aanpassingen die ik eventueel zal doorvoeren naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Dat staat echter los van het wetsvoorstel dat voorligt. Het gaat om de AMvB en de gids, en er is op zich geen reden om de stemming op te houden, zeg ik van mijn kant. Nogmaals, artikel 1.4 van het wetsvoorstel prevaleert boven artikel 3.4 van de gids.

De heer Reuten (SP):

Kunt u ook toezeggen om in de inleiding van het ARW duidelijk te maken wat u zojuist hebt gezegd?

Minister Verhagen:

Ik wil dat best doen. Ik heb het ARW niet geschreven, en mijn ministerie heeft dat net zo min gedaan. Maar los daarvan: wij maken er een goed voorwoordje voor.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over SDE-plusregeling bij begroting EZ (33.115) (T01626)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst, toe om jaarlijks bij de begroting van Economische Zaken de volgende informatie ter beschikking te stellen aan de Kamer:

  • Overzicht van de bestedingen die worden gedaan in het kader van de SDE-plusregeling;
  • Overzicht van het eventueel achterblijven van de bestedingen bij de geraamde budgetten;
  • De hoeveelheid duurzame energie die in het afgelopen jaar is geproduceerd en die de regering in het komende jaar wil laten produceren.

Kerngegevens

Nummer T01626
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen begrotingen
duurzame energie
Kamerstukken Begrotingsstaten Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2013 (33.400 XIII)
Wet opslag duurzame energie (33.115)


Opmerking

Debat op 18 december 2012 en 16 april 2013 gevoerd.

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 89

Minister Kamp

(..)

Mevrouw Faber heeft gezegd dat zij het van belang vindt om jaarlijks een overzicht te hebben van de bestedingen die worden gedaan in het kader van de SDE-plusregeling, evenals een overzicht van het eventueel achterblijven van de bestedingen bij de geraamde budgetten. Dat is nuttige informatie voor de Kamer. Dat blijkt al uit het feit dat mevrouw Faber erom vraagt. Ik zal er dus voor zorgen dat die informatie jaarlijks bij de begroting van Economische Zaken aan de Kamer ter beschikking wordt gesteld. Ik zal de Kamer dan ook informeren over de hoeveelheid duurzame energie die in het afgelopen jaar is geproduceerd en die wij in het komende jaar willen laten produceren.

Handelingen I 2012-2013, nr. 24, item 5, blz. 84-85

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is goed om te horen dat de minister zegt dat er heel breed en op heel veel wordt ingezet. Kan hij voor deze Kamer  inzichtelijk maken hoe hij de inzet van de SDE-plusgelden  ziet voor de komende jaren tot aan 2020 en hoe hij anticipeert op innovatie op dat vlak? Voor het bedrijfsleven

 is het van groot belang dat er duidelijkheid komt over de stappen en het pad dat het kabinet bewandelt bij de inzet van deze SDE-plusgelden. Kan de minister het inzicht in die stappen verstrekken?

Minister Kamp:

Zeker. Wij hebben al aangegeven hoe wij die 16% willen bereiken en hoe volgens ons de verdeling over de verschillende vormen van duurzame energie eruit zal zien. Die informatie is al een keer bij de Kamer gekomen. Ik ben graag bereid om ieder jaar bij de begroting inzicht te

geven in de ontwikkeling. Ik kan alleen niet voorspellen wat het in 2014, 2015 of 2016 gaat worden, omdat het juist de bedoeling is dat er met innovatie allerlei nieuwe dingen  opkomen. Er kunnen dus verschuivingen plaatsvinden.  Biomassa kan bijvoorbeeld minder interessant worden  en wind op zee interessanter of er kunnen vernieuwingen  bij aardwarmte zijn, waardoor wij die beter kunnen benutten. Hoe wij uiteindelijk het SDE-plusgeld gaan besteden, hangt dus af van de resultaten van de innovatie en de voorstellen die worden gedaan. De hoofdlijn voor de periode tot 2020 heb ik al geschetst. Jaarlijks doe ik verslag aan de Kamer over de ontwikkelingen. Als ik een trend bespeur die interessant is voor de Kamer, zal ik zeker  niet nalaten om die bij de begroting aan de Kamer te melden.

Het bedrijfsleven stelt zeer op prijs dat wij een concreet doel voor 2020 hebben neergezet, dat wij daar het geld bij hebben gelegd en dat wij nu samen in SER-verband pro beren breed gedragen afspraken over het energieakkoord te maken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister kan wel degelijk op basis van alle kennis over ontwikkelingen op duurzame-energiegebied aangeven wat de verwachtingen zijn, welke vormen van duurzame energie zich zullen ontwikkelen in de komende jaren, hoe hij daarop SDE-plusgelden zal inzetten en welke innovaties hij verwacht. Daarnaast vind ik het een belangrijk  punt dat hij ook aangeeft dat hij SDE-plusgelden, die bijvoorbeeld in een beginfase hard nodig zijn, gaat afbouwen  voor bepaalde ontwikkelingen als die vrijwel rendabel  zijn. Volgens mij kan de minister net iets meer bieden dan wat hij net heeft gezegd, namelijk om het van jaar tot jaar te bekijken.

Minister Kamp:

Ik kan het niet anders zeggen dan ik het heb gezegd. Voor zover wij nu informatie hebben over hoe de mix eruit zal zien, heb ik die gegeven. Dat is doorgerekend door het Planbureau voor de Leefomgeving en het ECN. Ik kan het niet mooier maken dan dat. Ik kan van jaar tot jaar aangeven  hoe het zich in de praktijk ontwikkelt. Ik kan niet voorspellen  wat de innovatie de komende jaren zal zijn, maar als ik daarin een trend bespeur, zal ik de Kamer dat zeker laten weten. Met de hoofdlijn die wij al hebben gegeven, met de informatie van jaar tot jaar en met mijn bereidheid om trends aan te geven, informeer ik de Kamer volgens mij optimaal.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Attent zijn op lasten voor burgers en bedrijven en in de gaten houden concurrentiepositie bedrijven (33.115) (T01627)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Terpstra, toe om voortdurend attent te zijn op de lasten voor burgers en bedrijven en om de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in de gaten te houden.


Kerngegevens

Nummer T01627
Status afgevoerd
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bedrijven
burgers
concurrentiepositie
energie
lasten
Kamerstukken Wet opslag duurzame energie (33.115)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 94:

De heer Terpstra (CDA):

(..) Ik dank de minister voor de beantwoording. Het doel van mijn eerste termijn was het belang van energiebesparing te onderstrepen en te verhinderen dat lasten voor burgers en bedrijven steeds worden verhoogd alleen door er een milieu- of duurzaamheidstempel op te zetten. Het antwoord van de regering kan ik volgen. Ik wacht het wetsvoorstel energiebesparing met belangstelling en vol verwachting af. Wij verwachten van de minister dat hij de lasten voor de burgers en het bedrijfsleven in deze sector scherp in de gaten zal houden.

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 95:

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik wil de heer Terpstra graag toezeggen dat ik voortdurend attent zal zijn op de lasten voor burgers en bedrijven. Ik ben daarvan tot in al mijn vezels doordrongen. Ik heb meegemaakt hoe het met de koopkrachtplaatjes zit en ben daar twee jaar intensief mee bezig geweest. Het gaat om het besteedbare inkomen van mensen dat, in een tijd dat het economisch niet goed gaat, onder druk staat, waarop wij nog eens extra druk zetten. Ik ben zeer bereid om de aandacht die de heer Terpstra vraagt daaraan te geven.

Ik ben ook zeer bereid om de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in de gaten te houden. Ik denk dat niets zo gemakkelijk is als door veronachtzaming bedrijven het voortbestaan onmogelijk te maken. Juist in een tijd dat het economisch moeilijk gaat, is het noodzakelijk dat je je als overheid medeverantwoordelijk voelt en samen met het bedrijfsleven kijkt op welke wijze men kan overleven om straks, als het beter gaat, weer kansen te kunnen benutten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorstel voor gesprek met Kamer over energieproblematiek en relatie tussen klimaat en energie (33.115) (T01628)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst, toe om zich een keer tot de Voorzitter te wenden met een voorstel om zich samen met de Kamer te verdiepen in de materie inzake de relatie tussen klimaat en energie, de achtergronden van de diverse oplossingen die de regering ziet voor de energieproblematiek en de voor- en nadelen die aan elk van die oplossingen verbonden zijn en daarover met de Eerste Kamer door te spreken.


Kerngegevens

Nummer T01628
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen energie
klimaat
Kamerstukken Wet opslag duurzame energie (33.115)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 95-96:

Minister Kamp:

(..)

Ik ben zeer graag bereid om met mevrouw Faber en de andere leden van de Eerste Kamer een keer door te spreken over de relatie tussen klimaat en energie, de achtergronden van de diverse oplossingen die wij zien voor de energieproblematiek en de voor- en nadelen die aan elk van die oplossingen verbonden zijn. Ik zal mij een keer tot de voorzitter wenden met een voorstel om ons gezamenlijk in die materie te verdiepen, maar dat zal dan op een andere wijze zijn dan dat we hier normaal in de Kamer met elkaar communiceren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eventuele onevenwichtigheid grondprijs windmolen en hoogspanningsmast (33.115) (T01629)

De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Faber-van de Klashorst, toe om zich verder in de materie met betrekking tot de grondprijs voor de hoogspanningsmast en de windmolen te verdiepen en te bekijken hoe het met de diverse bedragen hier en daar zit, alsmede om te kijken of er sprake is van een onevenwichtigheid, van een niet-logisch verschil, en - indien dat het geval is - om de Kamer daarover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T01629
Status voldaan
Datum toezegging 18 januari 2013
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen grondprijs
hoogspanningsmast
windmolen
Kamerstukken Wet opslag duurzame energie (33.115)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 89-90:

Minister Kamp:

(..) Mevrouw Faber heeft aan de orde gesteld dat gemeenten misbruik zouden kunnen maken van de regeling. Gemeenten hadden grond oorspronkelijk voor woningbouw en bedrijfsontwikkeling bestemd, hebben die nu voor langere tijd niet nodig en willen er iets anders mee doen. De kosten die daarop drukken, zouden zij kunnen proberen weg te zetten via deze subsidieregeling. Mevrouw Faber hoeft daar niet bang voor te zijn. Bij het bepalen van de kosten waarop de SDE-plussubsidie wordt gebaseerd, gaan wij namelijk uit van gemiddelde grondkosten. Het is niet interessant welke grondkosten werkelijk zijn gemaakt en welke kosten men allemaal wil toerekenen; wij gaan uit van de gemiddelde grondkosten. Als een gemeente al grondkosten kunstmatig zou willen verhogen, heeft dat misschien invloed op de businesscase van het project zelf omdat het hele project niet doorgaat. Het heeft echter geen effect op de hoogte van de subsidie. Mijn ervaring met gemeenten is overigens niet dat zij misbruik willen maken van regelingen. Gemeenten proberen er gewoon voor te zorgen dat er zo goedkoop mogelijke bouwgrond beschikbaar is voor woningen en bedrijventerreinen. Als die grond door marktomstandigheden niet nodig is en gemeenten er een alternatieve bestemming voor zoeken, doen zij dat op een nette en transparante manier. Het idee dat gemeenten misbruik maken van regelingen, deel ik niet met mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Vaak wordt de grond niet verkocht, maar is er een overeenkomst betreffende de grondrechten. Ik heb begrepen dat je voor een windmolen per megawatt geïnstalleerd vermogen € 15.000 per jaar aan grondrechten kunt vangen. Stel je voor dat je 100 megawatt installeert. Dan praat je over een bedrag van 1,5 miljoen per jaar. Een hoogspanningsmast brengt per jaar € 200 tot € 500 op die TenneT vergoedt. Dat verschil is heel groot en ik vind dat erg opvallend.

Minister Kamp:

Wat hier gebeurt, is heel transparant. Als je een projectvoorstel doet, wordt er in de kostprijsberekening rekening gehouden met verschillende onderdelen. Wij gaan uit van een gemiddelde grondprijs. Wij weten wat de situatie in het land is, welke grond je daarvoor gebruikt en wat de waarde van die grond is. Dat varieert iets van de ene plek naar de andere. Dat willen wij niet allemaal tot uitdrukking brengen in die regeling, dus wij nemen een gemiddelde. Dat is het dan en daar blijft het bij. Op grond daarvan bepalen wij de hoogte van de subsidie. Het is een transparante opstelling. Op ieder moment dat u over onderdelen van die opstelling vragen hebt, zal ik die graag toelichten.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Het is toch wel een opvallend verschil in prijs tussen die windmolen en die hoogspanningsmast. Ik kan dat niet helemaal begrijpen.

Minister Kamp:

Ik begrijp de vergelijking tussen de hoogspanningsmast en de windmolen niet precies. Je moet energie eerst produceren en vervolgens transporteren. Je hebt eerst een energiecentrale, een windmolen of iets anders nodig en daarna moet die energie via zo'n hoogspanningsmast worden gedistribueerd. Je zet die hoogspanningsmasten op grond neer, waarvoor je een redelijke vergoeding moet betalen. Je zet die windmolens op grond neer, waarvoor je ook een redelijke vergoeding moet betalen. De kostenopbouw van al die investeringen is transparant. Wij doen er echt niet geheimzinnig over. Als er mondelinge of schriftelijke vragen van mevrouw Faber over komen, ben ik bereid om er volledig inzicht in te geven.

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 94-95:

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

(..) Over de grondrechten verschillen wij echt van mening. Het is opmerkelijk dat de grondrechtenprijs voor een hoogspanningsmast verschilt van die voor een windmolen. Het is verschil is heel groot. Je vraagt je af in hoeverre dit gemanipuleerd wordt. Ik heb daar moeite mee. Wij juichen het toe dat de grote bedrijven worden gespaard en ondersteunen dat ook. In een mondiaal speelveld moet je immers concurrerend kunnen zijn. Ik vind het wel jammer dat het mkb op achterstand wordt gezet. Het mkb is immers de banenmotor van Nederland, maar dit is een extra lastenverzwaring. Helaas kan met het huidige beleid het mkb niet gespaard worden en dat geldt ook voor de Nederlandse huishoudens.

Handelingen I 2012-2013, nr. 12, item 17, blz. 96:

Minister Kamp:

(..)Mevrouw Faber heeft twee keer nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de grondprijs voor de hoogspanningsmast en de windmolen. Ik zal mij naar aanleiding daarvan nog wat verder in de materie verdiepen en bekijken hoe het met de diverse bedragen hier en daar zit. Ik zal kijken of er sprake is van een onevenwichtigheid, van een niet-logisch verschil, en indien dat het geval is, zal ik de Kamer daarover informeren.


Brondocumenten


Historie