Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Rappel februari 2012)



Dit is het rappel tot 02-01-12.

 




Toezegging Verdere liberalisering pacht (30.448) (T00484)

Aan het einde van deze kabinetsperiode zal bezien worden of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is ten aanzien van de losse bedrijfsgebouwen.


Kerngegevens

Nummer T00484
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_14
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen liberalisering
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 783

Minister Hirsch Ballin: De losse bedrijfsgebouwen zijn niet buiten het dwingend pachtregime gebracht. De geliberaliseerde pacht volgens artikel 397 geldt alleen voor los land. Artikel 313, tweede lid, dat bepaalt dat de bepalingen voor los land ook gelden voor de pacht van gebouwen, is niet van toepassing. Ik stel daarbij voorop dat het huidige artikel 70f van de Pachtwet, waarvan artikel 397 materieel een prolongatie vormt, ook is beperkt tot los land. In dit wetsvoorstel worden knelpunten uit de praktijk opgelost, in ieder geval die om een snelle oplossing vroegen. De gevolgen van de toepassing van geliberaliseerde pacht op de gebouwen als bedoeld in artikel 313, tweede lid, zijn nog niet goed bekeken. Het is mogelijk dat dit zeer uiteenlopende gebouwen betreft. Ik zou niet bij voorbaat durven beweren dat artikel 397 op alle typen gebouwen die in de agrarische bedrijfsvoering een rol kunnen spelen – dus niet alleen kassen, stallen of stallen voor de intensieve veehouderij, maar mogelijk ook loodsen, silo’s, moderne windmolens – van toepassing zou moeten zijn. Bovendien kunnen dergelijke gebouwen deel uitmaken van een complex dat gezamenlijk een hoeve vormt in de zin van artikel 313, eerste lid. Voor een hoeve gelden weer bijzondere bepalingen, zoals de duur van de overeenkomst in artikel 325, vijfde lid. Maar de bezwaren tegen een te verregaande uitbreiding betekenen niet dat wij op dit punt helemaal niets willen doen. Dat geldt ook niet voor de toekomst. Mijn collega en ik willen hierover graag in overleg met de praktijk. Als het mogelijk is om een goed afgegrensde categorie gebouwen te formuleren die ook onder de geliberaliseerde pacht kan worden gebracht en als daarvoor in de praktijk draagvlak bestaat, kan dit een volgende stap vormen in de herziening van het pachtrecht. Dit is een concrete toepassing van de stapsgewijze benadering: in overleg, maar een regeling vermijden waarvan naderhand blijkt dat die ons in ongewenste situaties brengt.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Heeft de minister een tijdpad voor ogen? Ik ben blij dat de minister dit nu met ons bespreekt en bereid is om met de praktijk te onderzoeken of een categorie afgegrensde gebouwen ook onder de regeling van artikel 397 zou kunnen komen te vallen. Ik moet er echter wel zicht op hebben of het vier, vijf of honderd jaar duurt.

Minister Hirsch Ballin: De eerste van de genoemde alternatieven lijkt mij beter dan de laatste, al was het maar omdat er dan enig risico bestaat dat er archiefonderzoek nodig zal zijn voor de opvolgers die deze toezegging gestand gaan doen. Ik denk dat er wel enige jaren ervaring met de nieuwe wetgeving nodig is om de balans op te maken in overleg met de praktijk. Ik zeg graag toe dat wij daarover veel eerder in contact zullen treden met de vertegenwoordigers van de praktijk. Deze regeling moet eerst gaan werken. Het gaat altijd om regelingen waarmee je enige jaren ervaring moet hebben om de toepassing te kunnen monitoren. Het lijkt mij goed om daarover ook het gevoelen van de praktijk te vragen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik ben het met de minister eens dat honderd jaar wat extreem is. Ik begrijp dat er ervaring moet worden opgedaan en dat er niet kan worden gezegd dat wij over een jaar even gaan kijken hoe het werkt. Dat zal de minister mij ook niet horen zeggen. Ik wil alleen zicht hebben op de termijn waaraan de minister denkt.

Minister Hirsch Ballin: Misschien is de duur van een kabinetsperiode daarvoor een goede termijn. Bij leven en welzijn van politiek en bewindslieden bedraagt die termijn vier jaren. Wij kunnen dan ook een toezegging doen die wij niet aan opvolgers hoeven door te geven, namelijk dat wij bij het opmaken van de balans van deze kabinetsperiode ook betrekken hoe deze regeling in de praktijk heeft gewerkt. Dit zeg ik in de verwachting dat de datum van inwerkingtreding na de behandeling van vanmiddag niet al te ver weg ligt. De Kamer kan dit onderwerp aantreffen als onderdeel van een programma voor een komende periode.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik juich toe dat de minister toezegt dat er aan het einde van deze kabinetsperiode voldoende ervaring moet zijn opgedaan en dat dan kan worden gekeken of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is. Dat is een mooie toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten amendement-Slob (30.448) (T00485)

Ook de effecten van het amendement-Slob (vervallen leeftijdsgrens 65) zullen betrokken worden bij de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T00485
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_15
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2003-2010)
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen leeftijdsgrens
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 787 e.v.

Blz. 787

Minister Verburg: De collega van Justitie heeft zojuist al iets gezegd over de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, het voeding houden met de praktijk en de noodzaak van een evaluatie. Een periode van twee tot drie jaar is daarvoor te kort. Deze Kamer heeft daarover met de heer Hirsch Ballin al een periode van vier jaar afgesproken. Ik kan daarmee leven. Het lijkt mij wel nodig om in de praktijk af te wachten hoe het wetsvoorstel landt. Er moet ook voldoende ervaring mee worden opgedaan, wil er daarna kunnen worden gekomen tot een goede evaluatie en een beoordeling of verdergaande liberalisering is gewenst en zo ja, hoe dat moet gebeuren. Het effect van het schrappen van de grens van 65 jaar wordt daarin meegenomen.

(…)

Blz. 788

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mevrouw de voorzitter. Dank aan de beide ministers voor de uitgebreide beantwoording van de door ons gestelde vragen. In eerste termijn heb ik gerefereerd aan de opmerking over de fundamentele herziening waarover gesproken werd. Ik heb gezegd dat het misschien verstandig was om te kijken naar de leeftijd van 65 jaar en het aantal jonge agrariërs dat daarmee misschien geen pachtgronden kan krijgen. Ik heb ook gevraagd hoe ervaring kan worden opgedaan met de geliberaliseerde pacht op grond van artikel 397 in het licht van kassen en dergelijke. Dat zijn mijn vragen 1, 3 en 4. Het verheugt mij buitengewoon dat de minister van Justitie heeft toegezegd dat hij voorziet dat de ervaring in de komende vier jaar, dus in deze kabinetsperiode, gebruikt zal worden om te kijken of een verdergaande liberalisering kan plaatsvinden. Ik ga ervan uit – ik heb het de minister van Landbouw eigenlijk ook horen zeggen – dat alles goed bekeken zal worden, dat er over vier jaar een evaluatie komt en dat wij alles goed op een rij kunnen zetten. Daarmee ben ik buitengewoon blij, vooral ook omdat er enig zicht in de tijd is. Het is niet een toezegging die in de lucht blijft hangen, waarvan wij maar hopen dat het ooit gebeurt. Wij weten werkelijk dat er iets zal gebeuren. Nogmaals dank daarvoor.

Blz. 791

Minister Hirsch Ballin: In het kader van de behandeling van de toegezegde brief over de beoordeling van de werking zou dit aan de orde kunnen komen. Ik zeg mevrouw Broekers-Knol graag toe dat wij hierbij zullen ingaan op de gevolgen voor de betekenis en werking van het amendement-Slob. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Opvolging aanwijzingen (29.704) (T00488)

De minister van Justitie zegt de Kamer toe bij de eerstvolgende wijziging van de Politiewet te verduidelijken hoe de bepalingen inzake de opvolging van ontvangen aanwijzingen uitgelegd dienen te worden. In een aanvullende bepaling zal worden geëxpliciteerd dat voor het in overeenstemming brengen met de aanwijzing van de stukken geen nadere besluitvorming in het college vereist is


Kerngegevens

Nummer T00488
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_18
Status voldaan
Datum toezegging 24 april 2007
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. J.J.L. Pastoor (CDA)
mr. I.Y. Tan (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanwijzingen
politie
Kamerstukken Wijziging Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau, alsmede de opheffing van de Raad Korps landelijke politiediensten (29.704)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 27 – 852

Blz. 864

Minister Hirsch Ballin: (…) Ik neem de tekst van artikel 43g er even bij. De laatste zin ervan luidt: de aanwijzingen worden schriftelijk en na overleg met de korpsbeheerder gegeven. Aan overleg dus geen gebrek. De korpsbeheerder brengt, voor zover nodig, de stukken als bedoeld in artikel 31, eerste lid in overeenstemming met de aanwijzingen. (…) Laat ik er geen doekjes om winden dat de bepalingen niet in duidelijkheid uitblinken. Je kunt er tweeërlei uitleg aan geven. De ene is dat de korpsbeheerder uit de wet opmaakt dat hij of zij na ontvangst van een aanwijzing de stukken daarmee in overeenstemming moet brengen en die nogmaals aan het regionaal college voorlegt. Het regionaal college kan zich realiseren dat het eigenlijk geen vrijheid heeft en moet doen wat uit de aanpassing van de stukken voortvloeit, wetende dat de korpsbeheerder, en uiteraard ook omdat het een gezelschap is van mensen die allemaal gewend zijn aan het naleven van de wet, die aanwijzing heeft gekregen. Die benadering kan ik mij voorstellen. Ook kan ik mij de benadering voorstellen dat de korpsbeheerder in een dergelijke situatie de taak heeft om de aanwijzing die hij of zij van de ministers heeft gekregen, om te zetten in een aanpassing van de tekst van het beleidsplan en verder niets. Ik moet erkennen dat de huidige wettekst beide interpretaties toelaat. Beide interpretaties hebben tot gevolg dat de stukken uiteindelijk met de aanwijzing overeenstemmen. (…) Ik wil er echter ook geen doekjes om winden na de voorafgaande discussie, waarin mij is gebleken dat de wet zelf deze twee mogelijke benaderingen toelaat en dus de vraag overeind laat die de heer Pastoor ook vanmiddag indringend heeft gesteld. Dan lijkt het ons ook maar beter om bij de eerstkomende gelegenheid de desbetreffende bepalingen in die zin te verduidelijken dat er een juridisch helder antwoord wordt gegeven op de vraag welke van de twee alternatieven van toepassing is. Dat zeggen wij graag toe.

Mevrouw Tan (PvdA): Ik ben blij met deze toezegging  van de minister. Waarom zouden wij immers niet iets corrigeren waarop wij stuiten? In hoeverre is het dan ook mogelijk te overwegen om een model te kiezen waarbij de korpsbeheerder bij de aanwijzing door het  Rijk een verlengde bevoegdheid krijgt namens het Rijk van de ministeriële doorzettingsmacht voor het regionaal college? Dit ligt in het verlengde van mijn vraag over de bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Nu is dit alleen toegespitst op de situatie van een aanwijzing.

Minister Hirsch Ballin: Bij de uitwerking van de toezegging die ik net heb gedaan zullen wij graag In een aanvullende bepaling zal worden geëxpliciteerd dat voor het in overeenstemming brengen met de aanwijzing van de stukken geen nadere besluitvorming in het college vereist is. De verantwoordelijkheid ligt dan ook in politieke zin duidelijk bij degenen die de aanwijzing hebben gegeven. De korpsbeheerder zet dat in tekst om en kan dan vervolgens niet door de andere leden van het regionaal college verwijtend worden aangekeken. Die verantwoordelijkheid ligt dan bij de ministers. De suggestie van mevrouw Tan voor de uitwerking van de toezegging acht ik dan ook een heel bruikbare. Er zal zich waarschijnlijk binnen afzienbare tijd een gelegenheid voordoen waarbij correcties in de Politiewet moeten worden aangebracht. Wanneer wij dit bij die gelegenheid meenemen, is naar mijn mening ook volledig recht gedaan aan datgene wat de heer Pastoor tot uitdrukking heeft gebracht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Formulering artikel 288 lid 2 onder b (29.942) (T00489)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerst mogelijke gelegenheid bezien of het mogelijk is artikel 288 lid 2 onder b minder dwingend te formuleren.


Kerngegevens

Nummer T00489
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_19
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr.drs. E.C.M. Wagemakers (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 961

Minister Hirsch Ballin:

(…)

artikel 288, tweede lid, onder b imperatief is geformuleerd. Volgens die bepaling moet een schuldenaar de toegang tot de schuldsaneringsregeling worden geweigerd als hij het minnelijke traject heeft doorlopen, maar wanneer dit niet is uitgevoerd door een persoon of instelling voor schuldbemiddeling zoals erkend in de Wet op het consumentenkrediet. Ik had in de memorie van antwoord gesuggereerd dat dit wellicht oplosbaar is via Recofarichtlijnen. De vraag was of dit wel een verantwoorde suggestie is. Laat ik die suggestie maar meteen wat relativeren. Ik ga de Recofa niet vragen om dat te vinden, maar het is natuurlijk denkbaar dat de Recofa dit zelf vindt. Er is terecht gewezen op het feit dat ik niet blij was met dit amendement. Dat neemt niet weg dat er vervolgens een zinvolle toepassing aan moet worden gegeven. Ik denk niet dat het heel vaak zal voorkomen. Wij hebben inmiddels, zoals vanmiddag ook vanuit de Kamer werd opgemerkt, een hoge graad van professionalisering bereikt in de schuldbemiddeling. Dat betekent dat de nu imperatief geformuleerde norm van artikel 288, tweede lid, onder b, in de regel geen problemen zal opleveren. Als zich de toch wat uitzonderlijke situatie voordoet dat sprake is van niet-erkende hulpverlening bij de schuldsanering, dan is het niet uitgesloten dat daarvoor ook praktische oplossingen worden gevonden. Ik denk dat dit is wat ik hierover kan zeggen zonder uit mijn rol te vallen.

(…)

Op dit punt denk ik dat wij het beste kunnen constateren dat deze bepaling zorg en aandacht verdient in de evaluatie van de toepassing van de wet. Zodra blijkt dat er zich op dit punt problemen voordoen die de rechtspraak niet op een verantwoorde manier kan oplossen, moet wellicht tot reparatie worden overgegaan.

De heer Wagemakers (CDA):

(…)

Is het denkbaar dat het wordt meegenomen met een nog in procedure zijnde veegwet?

(…)

Minister Hirsch Ballin:

(…)

Het lijkt mij een goede gedachte om te kijken of wij dit een plaats kunnen geven in een veegwet.

(…)

Gelet op de geschiedenis van dit amendement lijkt het mij verstandig om het probleem eerst te bespreken in een overleg dat zich daartoe leent. Ik heb net al gezegd dat ik niet denk dat het heel frequent zal voorkomen. Ik zou graag op dit punt minstens één in de praktijk gebleken probleem hebben voordat ik tot een definitieve conclusie kom. Aan de andere kant wil ik niet graag dat de praktijk met onopgeloste problemen blijft zitten. Ik zeg graag toe dat ik aan dit punt bij de eerste de beste gelegenheid aandacht zal besteden en nogmaals zal proberen om de Tweede Kamer tot andere gedachten te brengen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring en evaluatie wsnp (29.942) (T00491)

De minister van Justitie zegt toe dat de WNSP voortdurend gemonitord zal worden en over drie jaar een meer algemene evaluatie zal plaatsvinden.


Kerngegevens

Nummer T00491
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_20
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 mei 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
schuldsanering
Kamerstukken Herziening schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (29.942)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 956

Blz. 962

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Voorzitter. Ik wil de minister niet afkappen, maar ik heb ten aanzien van artikel 288, derde lid, en de discretionaire bevoegdheid die de rechter heeft maar één vraag gesteld, namelijk of hij bereid is om te bevorderen dat er een evaluatie plaatsvindt over drie jaar van deze wijzigingen van de WSNP. Dat was het, meer niet.

Minister Hirsch Ballin: Goed. Dan hoef ik ter verdediging van deze bepaling ook niets meer te zeggen. Dank daarvoor. Dan gaat de sympathie zelfs nog verder dan wat ik net aanhaalde. Ik wilde de evaluatie tot het laatst bewaren, omdat wij dat meestal doen, maar de wet zal bij voortduring worden gemonitord en dat zal ook leiden tot een moment waarop wij uitdrukkelijk tot een evaluatie kunnen komen. Ik zal dus straks met enige toelichting op de te volgen procedure een bevestigend antwoord geven op de vraag die zojuist werd herhaald.

(…)

Ik wil graag een toezegging doen om dat scherp in het oog te houden. Jaarlijks wordt de Monitor WSNP aan de Tweede Kamer gestuurd. Dat is in februari van dit jaar voor de tweede maal gebeurd. Ik zal de monitor vanaf de eerstvolgende uitgave graag ook aan uw Kamer sturen. Het is mijn bedoeling om in de eerstvolgende monitor ook de gedwongen schuldregeling aan een onderzoek te onderwerpen. Zodra dit wetsvoorstel,  nadat het door deze Kamer is aanvaard, wet is geworden, zal dat in het oog worden gehouden. De rechterlijke macht heeft ons laten weten nog steeds positief tegenover het wetsvoorstel te staan. Wel heeft men ons gevraagd om een iets langere  voorbereidingstijd voor de inwerkingtreding. Het verzoek is om, gezien de gang van zaken, dat niet te doen onmiddellijk nadat deze wet het Staatsblad bereikt heeft, maar per 1 januari 2008. Ik wil dat doen en dit betekent dat in de eerstvolgende monitor nog niet kan worden teruggekeken op de toepassing van de gewijzigde wet. Ik zal deze  Kamer dus graag jaarlijks op de hoogte houden en over drie jaar de balans meer in algemene zin opmaken, zodat dan ook geconstateerd kan worden hoe wij de dan  eventueel resterende tijd moeten overbruggen tot de nieuwe insolventiewet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Opt-out voor automatisch gebruik persoonsgegevens (30.897) (T00496)

De minister van Justitie zegt toe bij de evaluatie van de Wet Bescherming Persoonsgegevens aandacht te zullen geven aan de introductie van een mogelijke ‘opt-out’ voor het gebruik van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden op de standaardformulieren.


Kerngegevens

Nummer T00496
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_25
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 januari 2009
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen persoonsgegevens
Kamerstukken Aanpassing Vreemdelingenwet 2000 inzake de verplichting passagiersgegevens door te geven (30.897)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1092

Blz. 1100

De heer Kox (SP): In de wet gaat het erom dat de vervoerder de gegevens moet hebben omdat de overheid deze kan vorderen. Is het dan een erg domme suggestie om op het formulier waarop deze gegevens bij vertrek moeten worden vermeld, een hokje te zetten waarin mensen kunnen aanvinken dat zij niet willen dat deze voor commerciële activiteiten worden gebruikt? Dat is toch vrij normaal? Als ikzelf gegevens moet verstrekken omdat de regels van het land zo zijn, vind ik dat best, maar als daar later ook nog allerlei leuke aanbiedingen aan worden verbonden, vind ik het niks.

Minister Hirsch Ballin: Ik begrijp het gevoelen van de heer Kox buitengewoon goed. Dit is een van de zaken die wij onder ogen moeten zien bij de evaluatie van het systeem van de Wet bescherming persoonsgegevens. Tot nu toe is er geen wettelijke verplichting om in standaardcontracten -- want daarover hebben we het nu -- dit soort alternatieven aan te bieden. Dat is een uitvloeisel van de systematiek van de bescherming van persoonsgegevens waarvoor in Nederland is gekozen. Het gaat wat buiten het onderwerp van dit debat om, maar ik neem de vraag van de heer Kox zeer serieus: hebben wij hiermee niet te maken met een van de onevenwichtigheden in ons systeem van bescherming van persoonsgegevens? Inderdaad kan enerzijds de vraag worden gesteld of er niet te veel beperkingen zijn in het gebruik van persoonsgegevens voor zeer goed aanwijsbare doeleinden van algemeen belang, zoals het voorkomen van slachtoffers van huiselijk geweld en vele andere vormen van criminaliteit, terwijl anderzijds door de in de wet gekozen benadering wellicht te weinig beperkingen gelden. Dit zijn allemaal vragen die ik in de schriftelijke voorbereiding niet heb behandeld. Maar ik neem deze vraag serieus en ik zal hem betrekken bij de herijking van de vraag of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer adequaat is geregeld. Het is belangrijk om dit op een evenwichtige en realistische manier te doen.


Brondocumenten


Historie

  • 15 mei 2012
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: Aan de orde is geweest bij de schriftelijke behandeling van wetsvoorstel 31841 in het voorlopig verslag (p.2) en de memorie van antwoord (p. 2-4)
    documenten:
    • -   
      Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen
      toezegging T01152 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor BZK/AZ op 3 april 2012
      toezegging T01134 voor kennisgeving aangenomen op 8 mei 2012 door de commissies voor IMRO en voor VenJ
      voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor V&J op 15 mei 2012
      EK, E
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.)
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie
  • 23 maart 2010
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Dit punt zal naar verwachting aan de orde komen bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens i.v.m. administratieve lasten (31 841). Het voorstel is inmiddels gereed voor
    plenaire behandeling door de Tweede Kamer, maar deze heeft het wetsvoorstel controversieel verklaard.
    documenten:
  • 29 september 2009
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Het rapport Tweede fase van de evaluatie van de Wet bescherming persoonsgegevens is door de minister van Justitie bij brief van 16 februari 2009 aan de Eerste Kamer aangeboden. (zie ook TK 31 051, nr. 4).
    Hiernaast is het rapport van de Adviescommissie veiligheid en de persoonlijke levenssfeer door de
    minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bij brief van 10 februari jl. aan de TK aangeboden (TK 28 684,nr. 199).
    In beide brieven wordt aangegeven dat er een
    inhoudelijke reactie zal volgen op de rapporten en dat deze rapporten in samenhang zullen worden bezien.
    Een kabinetsreactie op de rapporten is in voorbereiding. De toezegging wordt daarbij betrokken.
  • 20 maart 2009
    nieuwe status: openstaand
    Opmerking: De tweede fase van de evaluatie van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft kort geleden een rapport opgeleverd. Dit rapport is door de Minister van Justitie bij brief van 16 februari 2009 aan de Eerste Kamer aangeboden. (zie ook TK 31051, nr. 4).

    Eerder is verschenen het rapport van de Adviescommissie veiligheid en de persoonlijke levenssfeer. Dit rapport is door de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bij brief van 10 februari jl. aan de TK aangeboden (TK 28684, nr. 199).

    In de brief van 10 februari jl. geven de Minister van Justitie en de Minister van BZK aan voor de zomer van 2009 te reageren op het rapport (en dit in samenhang te zullen bezien met het rapport met de evaluatie van de Wbp). Ook in de brief van 16 februari jl. wordt beloofd de rapporten in samenhang te bezien en wordt aangegeven dat in het voorjaar van 2009 een inhoudelijke reactie zal worden gegeven. Een kabinetsreactie op de rapporten is in voorbereiding. De toezegging wordt daarbij betrokken.
  • 13 februari 2008
    nieuwe deadline: 1 januari 2009
    Voortgang:
    Opmerking: Thans vindt de tweede fase plaats van een evaluatie van de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze zal omstreeks september 2008 zijn afgerond. Daarnaast is de Adviescommissie veiligheid en de persoonlijke levenssfeer met haar werkzaamheden gestart. Deze zal omstreeks november 2008 rapporteren. Na ontvangst van beide rapportages zullen vanzelfsprekend de consequenties voor beleid en wetgeving worden bezien. De desbetreffende suggestie wordt daarin meegenomen.
  • 3 juli 2007
    toezegging gedaan






Toezegging Verkennend onderzoek in de praktijk (30.164) (T00497)

De minister van Justitie zegt toe aan de Kamer te rapporteren over de toepassing van het verkennend onderzoek in de praktijk, op basis van het verslag van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie.


Kerngegevens

Nummer T00497
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_26
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen opsporing
Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (30164,  30327, G)

Bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (Kamerstukken 30 164) op 7 november 2006, heb ik uw Kamer naar aanleiding van de inbreng van het lid van uw Kamer de heer Van de Beeten toegezegd, te zullen ingaan op de vraag op welke wijze controle wordt uitgeoefend op de toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden, met name wanneer het gaat om het verzamelen van gegevens in het kader van een verkennend onderzoek. Ik zegde toe in een brief voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel politiegegevens (Kamerstukken 30 327) door Uw Kamer te zullen ingaan op de voorzieningen in dat wetsvoorstel die bijdragen aan het toezicht op de verwerking van politiegegevens en die in het strafvorderlijk kader een rol vervullen. [..] De achtergrond van de vraag is, zoals de heer Van de Beeten naar voren bracht, dat een verkennend onderzoek niet altijd zal leiden tot een opsporingsonderzoek en tot toetsing door de rechter in een strafzaak of de wijze waarop van de bevoegdheid gebruik is gemaakt heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke voorschriften. [..] Alles afwegende meen ik dat er thans geen aanleiding is te voorzien in aanvullende maatregelen op het punt van toezicht en controle. Wel kan worden opgemerkt dat op dit moment een instrument ontbreekt dat een algemeen inzicht verschaft in de manier waarop van het verkennend onderzoek gebruik wordt gemaakt. In algemene termen zou hierover verantwoording kunnen worden afgelegd. Denkbaar is dat het College van procureurs-generaal verslag doet aan de Minister van Justitie van de toepassing van het verkennend onderzoek in de praktijk. [..] Met het openbaar ministerie zal ik bespreken dat een dergelijke verslaglegging met betrekking tot verkennend onderzoeken aan de Minister van Justitie zal worden gedaan, zodat op basis daarvan dan de Staten-Generaal kan worden gerapporteerd.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1112

De minister van Justitie Hirsch Ballin: Zoals ik vermeldde in mijn brief van 25 januari ben ik bereid om de Kamer te rapporteren over de toepassing van het verkennend onderzoek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wet terroristische misdrijven (30.164) (T00509)

Minister Hirsch Ballin zegt toe de wet Terroristische Misdrijven te zullen laten monitoren en daarover jaarlijks te rapporteren. Daarnaast wordt een evaluatiemoment ingebouwd over vijf jaar.


Kerngegevens

Nummer T00509
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_5
Status afgevoerd
Datum toezegging 7 november 2006
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
terrorisme
Wet terroristische misdrijven
Kamerstukken Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 5 – 216

Blz. 217

(…)

Minister Hirsch Ballin: Daarmee kom ik bij de opmerkingen van de heer Witteveen over het opnemen van een horizonbepaling. Ik zal de kwestie niet benaderen vanuit een soort algemene leer omtrent horizonbepalingen. Het is in de regel beter als wetsvoorstellen zonder horizonbepalingen door het leven kunnen. Ik zie eigenlijk alleen aanleiding voor een horizonbepaling als het gaat om wetsvoorstellen die naar hun aard betrekking hebben op een tijdelijke situatie. Dat is hier echter niet het geval. (…) Wij zijn het aan de dynamiek van de proportionaliteit van wetgeving verschuldigd om voortdurend een oog in het zeil te houden en niet alleen op een in de tijd gefixeerde datum van expiratie van de horizontermijn. Dus zou mijn antwoord aan de heer Witteveen zijn: ik wil niet minder doen dan hij, ik wil graag meer doen dan hij voorstelt. In plaats van het wetsvoorstel te binden aan een horizonbepaling, wil ik een proces gaande houden waarbij de wetgeving in werking bij voortduring wordt gemonitord.

(…)

Blz. 224

De heer Witteveen (PvdA): Ik wil de minister graag een eindje tegemoet komen. Terwijl hij aan het woord was, heb ik mij afgevraagd of er misschien een vorm van evaluatie denkbaar is die aan zijn wensen beantwoordt en die gedeeltelijk de deugden van de horizonbepaling zou kunnen bezitten. Mij staat voor ogen een procedure waarbij je de vraag wat moet worden geëvalueerd laat bepalen in een debat met de Tweede Kamer.

(…)

Blz. 227

Minister Hirsch Ballin: De heer Witteveen heeft gesproken over het monitoren, het evalueren of het de vinger aan de pols houden. Je kunt een horizonbepaling die leidt tot het vervallen van een bepaling alleen op een verantwoorde manier opschrijven als daarin ook de gevolgen van het vervallen van die bepaling zijn verdisconteerd. Als je kijkt naar de historische uitgaven of de ADW op het punt van het Wetboek van Strafvordering moet je constateren dat juist deze titels van dit Wetboek in een hoog tempo van ontwikkeling zijn. Het anticiperend regelingen treffen ter zake van de gevolgen die zich voordoen bij het opnemen van een horizonbepaling, zou alleen kunnen als in alle vervolgwetgeving rekening gehouden zou worden met de mogelijke gevolgen van het effectueren van het vervallen van wetgeving die er nu nog niet is maar die tussen nu en de datum van de horizonbepaling tot stand komt. Ik vertrouw de wetgevingsjuristen van Justitie zo’n beetje van alles toe, maar zij hebben ook nog andere dingen te doen. (…) Vervolgens wil ik iets zeggen over de timing van het monitoren. Het lijkt mij een heel zinnige gedachte om ons daarbij een datum voor te nemen waarop in ieder geval de balans moet worden opgemaakt. Ik meen dat de heer Witteveen daarvoor zelf een termijn van vijf jaar noemde. Dat lijkt mij een zinnige termijn om de balans op te maken. Overigens geldt hierbij iets wat niet alleen beschouwd moet worden als een wens vanuit deze Kamer, maar ook als een wens die iedere minister van Justitie als eerstverantwoordelijke voor de coördinatie voor terrorismebestrijding moet hebben en die ik dus hier vanavond ook graag uitspreek. Het is geen onderwerp dat stilstaat. Dat ligt niet alleen aan de werking van deze bepalingen, maar ook aan de werkzaamheden van de hierbij betrokken diensten en aan de internationale samenwerking en, uiteraard, aan de ontwikkeling van het probleemveld zelf. (…) Wij hebben het over het actuele dreigingsbeeld, om het in AIVD-termen te zeggen, in relatie tot de middelen die overheid heeft. Ik denk dat het buitengewoon zinnig zou zijn om dit jaarlijks te bespreken, hetzij in relatie tot de behandeling van de justitiebegroting, hetzij in relatie tot het verschijnen van het jaarverslag van het Openbaar Ministerie. Het OM heeft de centrale rol bij de toepassing van deze wet. Het gaat daarbij dan om de vraag of de wetgeving op dit terrein nog steeds proportioneel is, en dan in de betekenis die ik in de eerste termijn aangaf: niet te veel en niet te weinig. Misschien ontbreken nog dingen of moeten wij op basis van de ontwikkeling van de realiteit zeggen dat bijzondere bevoegdheden niet meer hoeven. Beide zijn denkbaar. (…) Verder kunnen wij een evaluatiemoment afspreken over vijf jaar. Deze toezegging doe ik uit volle overtuiging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verhoging rechtsbescherming (30.657) (T00856)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van moties van de leden Dölle en Duthler, toe binnen een jaar na inwerkingtreding van de wet te bekijken hoe de rechtsbescherming kan worden verhoogd.


Kerngegevens

Nummer T00856
Status voldaan
Datum toezegging 30 september 2008
Deadline 1 januari 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen huisverbod
rechtsbescherming
Wet tijdelijk huisverbod
Kamerstukken Wet tijdelijk huisverbod (30.657)


Uit de stukken

Handelingen I 2007-2008, nr. 2

Blz. 109

Minister Hirsch Ballin: (...) Wat de vraag betreft of aanvullende rechtsbescherming wenselijk is, denk ik dat wij met name de aandacht kunnen richten op de situatie van een verlenging van het huisverbod, dus na tien dagen. Ik kreeg uit de bijdrage van de heer Dölle in eerste termijn de indruk dat hij daarop ook doelde.

De heer Dölle (CDA): In de zin dat de rechtsbescherming gekoppeld is aan de crisisinterventie zelf, uiteraard niet vooraf, maar achteraf en als dat lastig is, dan bij de verlenging.

Minister Hirsch Ballin: Dan denk ik dat wij elkaar goed begrijpen. Dit is een wezenlijk onderscheid. Ongeacht wie het besluit neemt: een crisisinterventie is gericht op een crisis en moet dus niet in langdurige procedures zijn vervat. Er moet rechtsbescherming zijn, maar het systeem voor de crisisinterventie als zodanig moet zijn dat het bevoegd orgaan, volgens het wetsvoorstel de burgemeester, beslist dat het onmiddellijk kan worden toegepast voordat het te laat is. Vandaar de strikte toepassingsvoorwaarden van ''ernstig en onmiddellijk gevaar''. Bij de verlenging ontstaat een andere situatie. Wij zijn graag bereid om te bezien, zoals in de motie met deze toelichting wordt gevraagd, op dat punt tot een andere procedure met verhoogde rechtsbescherming te komen.

(...)

Ik denk dat het mogelijk is - ik zeg dat ook graag toe - om binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet uw Kamer te berichten tot welke conclusie wij op dit punt zijn gekomen. Het zou te ver gaan om toe te zeggen dat inclusief de voorbereiding van een wetsvoorstel, behandeling in de ministerraad en advisering door de Raad van State binnen een jaar een dergelijke wettelijke regeling gereed zal zijn voor indiening. Maar ik zeg u graag toe dat wij u binnen een jaar berichten over onze conclusie en of wij dat zullen uitwerken in een wetsvoorstel. Ik neem aan dat ik voldoe aan de bedoelingen van beide moties met de toezegging dat wij op dit punt bij de verlenging van de maatregel tot verhoogde rechtsbescherming terug zullen komen, wat inderdaad een beoordeling vereist zoals de heer Dölle net vroeg op het moment waarop die verlenging aan de orde is, dus ex nunc. In combinatie daarmee lijkt het mij dat wij met onze toezeggingen aan de  bedoelingen van de moties kunnen voldoen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage ECRIS (31.700 VI) (T00858)

De minister van Justitie zegt toe de Eerste Kamer uiterlijk op 1 november 2009 te zullen informeren over de ervaringen die op dat moment zijn opgedaan met ECRIS.


Kerngegevens

Nummer T00858
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen Europees strafregisterinformatiesysteem
JBZ-Raad
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)


Uit de stukken

Verslag schriftelijk overleg - Kamerstuk 23490, ED

Blz. 2

Commissie voor de JBZ-Raad: Teneinde de ontwikkelingen te kunnen volgen verzoeken de leden van de commissie de regering om vóór 1 november 2009 verslag uit te brengen over de ervaringen die op dat moment zijn opgedaan met ECRIS, inclusief de daaraan voorafgaande pilotfase waaraan Nederland sinds juni jongstleden deelneemt.

Blz. 5

Minister Hirsch Ballin: Uiteraard breng ik u graag voor 1 november 2009 verslag uit over de ervaringen met Ecris en de daaraan voorafgaande pilot.



Historie







Toezegging Wijziging Burgerlijk Wetboek (30.145) (T00865)

De minister van Justitie zegt toe bij de eerste wijziging van Boek 1 BW in artikel 247a een verwijzing te zullen opnemen naar artikel 815 lid 2.


Kerngegevens

Nummer T00865
Status voldaan
Datum toezegging 18 november 2008
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen boek 1 Burgerlijk Wetboek
echtscheidingen
ouderschapsplannen
Kamerstukken Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (30.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 8 - blz. 388

Blz. 394

(...)

De heer Holdijk (SGP): Prof. Nuytinck meent ook nog een fout in het wetsvoorstel te hebben opgespoord. Volgens hem is de verwijzing in artikel 247a naar artikel 815 lid 2 Rechtsvordering onjuist en moet dit lid 3 van artikel 815 zijn. Ik meen dat hij het bij het rechte eind heeft.

Blz. 405

Minister Hirsch Ballin: De heer Holdijk heeft in het voetspoor van prof. Nuytinck gevraagd of de verwijzing in artikel 247a naar het tweede lid van artikel 815 niet het derde lid zou moeten zijn. (...) Ik meld als conclusie van onze kant dat wij een verwijzing naar het tweede lid niet kunnen missen, omdat het zonder die verwijzing onduidelijk zou zijn voor welke kinderen het ouderschapsplan moet worden opgesteld. Een extra verwijzing naar het derde lid kan wel meer verduidelijking geven. Ik stel voor die verwijzing in een komende veegwet of een geschikt wetsvoorstel over iets anders in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek mee te nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging meenemen ervaringen burgers, instellingen en bedrijven bij de volgende evaluatie van de Awb (29.702/31.124/31.700 VI) (T01014)

De minister van minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels, toe om bij de volgende evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht in 2011 de ervaringen van burgers, instellingen en bedrijven met deze wet te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01014
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2009
Deadline 1 juli 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Algemene wet bestuursrecht
evaluaties
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)
Aanpassingswet vierde tranche Awb (31.124)
Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (29.702)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1611

De heer Engels (D66): Tot slot kom ik terug op onze vraag om bij een volgende evaluatie van de Awb – die wordt naar verwachting in 2011 gehouden – de ervaringen van burgers, bedrijven en instellingen met die wet daarbij te betrekken. Ik ben de minister erkentelijk voor zijn positieve grondhouding in de memorie van antwoord. Wij realiseren ons zeer wel dat de uitvoering van een dergelijk onderzoek een specifieke methodologische aanpak vergt. Ik vraag de minister voor de goede orde of zijn positieve reactie op dat punt kan worden uitgelegd als een toezegging aan deze Kamer en wacht met veel belangstelling de reactie van de minister op deze en andere vragen af.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1624-1625

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Dan kom ik toe aan de vragen en opmerkingen over de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Ik begin met enige algemene punten. Mevrouw Haubrich heeft gereageerd op de positieve attitude ten aanzien van het betrekken van ervaringen van burgers, instellingen en bedrijven bij een volgende evaluatie in 2011. Zij vroeg zich af of zij de opmerking op bladzijde 56 van de memorie van antwoord zo positief mag interpreteren dat zij die als een toezegging kan duiden. Het antwoord op die vraag is ″ja″. Ik zie mevrouw Haubrich ″nee″ schudden.

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): Ik denk dat u het hebt over mijn vraag of wij de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie-Ilsink in 2006 ten behoeve van een eventuele aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht nog voor 2011 mogen verwachten, maar zelfs dat weet ik niet zeker. Als u daar niet op doelt, weet ik niet waar u uw opmerking vandaan hebt.

Minister Hirsch Ballin: Ik corrigeer mijn antwoord. Een van de leden van de Kamer heeft gevraagd naar de uitvoering van de toezegging ten aanzien van het bij de evaluatie in 2011 betrekken van ervaringen van burgers, instellingen en bedrijven. Het betreffende onderzoek is opgestart in 2007. Een team onderzoekers van de Universiteit van Tilburg onder leiding van professor B.W.N. de Waard onderzoekt de ervaringen van burgers en bedrijven in de bezwaarfase. Dat vereist een langlopend onderzoek. Vandaar dat wij daar al in 2007 mee zijn begonnen. Wij verwachten dat dit bij de evaluatie in 2011 bekend zal zijn.

De heer Engels (D66): Ik grijp deze gelegenheid aan om de minister hartelijk dank te zeggen voor de toezegging die hij aan deze Kamer, vooral aan de fracties van D66 en de OSF, heeft gedaan. Dat heet ″incasseren″.

Minister Hirsch Ballin: Ik ben blij dat ik minstens één lid van de Kamer met dit antwoord gelukkig heb gemaakt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging evaluatie ontwikkelingen met betrekking tot keuze sanctiestelsel in 2011 (29.702/31.124/31.700 VI) (T01020)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat de ontwikkelingen rond de keuze voor een sanctiestelsel, inclusief de kabinetsnota daarover en de vertaling daarvan naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, in 2011 geëvalueerd zullen worden.


Kerngegevens

Nummer T01020
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2009
Deadline 1 juli 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuurlijke boeten
evaluaties
sancties
sanctiestelsel
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)
Aanpassingswet vierde tranche Awb (31.124)
Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (29.702)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 36 – blz. 1640

Mevrouw Strik (GroenLinks): Mevrouw Broekers-Knol gaf aan dat het work in progress is. De minister bevestigt dat eigenlijk. Er zit spanning tussen het op de juiste manier neerleggen in regelgeving en de ontwikkeling ervan. Kan de minister toezeggen dat het hele punt, inclusief de criteria, wanneer bestuurlijke boetes, wanneer strafrecht, wanneer strafbeschikking, et cetera, nadrukkelijk aandacht krijgt bij de evaluatie die wij bij mijn weten in 2011 tegemoet kunnen zien?

Minister Hirsch Ballin: Dat lijkt mij een goede datum om te bezien hoe zich dat heeft ontwikkeld. Ik aarzel even of dat gekoppeld moet worden aan de evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht, want wij hebben het over de sanctiestelsels waarin de Algemene wet bestuursrecht een rol speelt, maar ook over de toepassing van de Wet OM-afdoening; wij kijken ook naar de werking daarvan. Het lijkt mij evenwel een prima gedachte om daar over een jaar of twee de balans van op te maken. Dat is ook het moment dat moet worden gekeken naar hoe een nieuw kabinet begint aan het wetgevingsprogramma. Daarin moeten ook vragen aan de orde komen van doelmatige handhaving. In dit verband vind ik het zeker van belang dat gekeken wordt naar de commentaren en reacties uit gemeentelijke kring; ik heb verwezen naar een recente reactie in Binnenlands Bestuur. Die commentaren zijn nu anders dan twee jaar geleden, en twee jaar geleden waren deze anders dan vier jaar geleden. Men zal ervaringen opdoen met de toepassing van de Wet OM-afdoening en de bestuurlijke strafbeschikking. Dat kan wellicht in combinatie met de manier waarop wij verder waarborgen regelen, waarover mevrouw Strik nog heeft gesproken. Het moment van 2011 om terug te kijken naar deze nota en de vertaling daarvan naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, bij het startpunt van een nieuwe kabinetsperiode wanneer ook moet worden nagedacht over een doelmatig handhavingsstelsel, lijkt mij dus prima.


Brondocumenten


Historie

  • 17 december 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
  • 15 mei 2012
    nieuwe deadline: 1 juli 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
    • -   
      Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen
      toezegging T01152 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor BZK/AZ op 3 april 2012
      toezegging T01134 voor kennisgeving aangenomen op 8 mei 2012 door de commissies voor IMRO en voor VenJ
      voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor V&J op 15 mei 2012
      EK, E
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.)
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie
  • 23 juni 2009
    nieuwe status: openstaand
  • 23 juni 2009
    toezegging gedaan






Toezegging Nulmeting bij internetaanbieders (31.145) (T01063)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Franken, toe dat het Agentschap Telecom na inwerkingtreding van de wet bij de aanbieders van internet een nulmeting zal organiseren om vast te stellen wat deze op dit moment aan gegevens vastleggen en in hoeverre zij in staat zijn uitvoering te geven aan de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Bij de handhaving van de wet zal rekening gehouden worden met de uitkomsten van de nulmeting en coulantie betracht worden. De resultaten van de nulmeting zullen voorts bij de Europese evaluatie van de richtlijn Dataretentie worden ingebracht. De minister zegt toe zijn plan van aanpak aan de Kamer te zullen sturen.


Kerngegevens

Nummer T01063
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 juli 2009
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017) (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen dataretentie
internet
internetaanbieders
Nulmeting
Kamerstukken Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 39 – blz. 1810-1811

De heer Franken (CDA): Ik ben nu gekomen bij de politieke stellingname die mijn fractie inneemt. Wij zijn ongelukkig met de richtlijn dataretentie, die wij – helaas – moeten implementeren. Een bewaartermijn van zes maanden is daarmee onvermijdelijk. Wij zien scherp de bezwaren. Wij zouden er daarom de voorkeur aan geven wanneer de richtlijn op het minimumniveau zou worden geïmplementeerd. Het wetsvoorstel gaat echter uit van een termijn van twaalf maanden. Het verschil tussen zes en twaalf maanden vindt mijn fractie evenwel niet van zodanige aard, dat zij daarom haar steun aan het wetsvoorstel zal onthouden. Mijn fractie is daartoe echter alleen bereid wanneer in ieder geval de volgende voorwaarden zullen worden vervuld.

  • 1. 
    Tot de evaluatie van de richtlijn, die vóór 1 september 2010 moet plaatsvinden, wordt in overleg met de internet service providers bezien welke investeringen kunnen worden aangehouden om te voorkomen, dat er voor een periode van minder dan een jaar investeringen worden gedaan die later overbodig blijken te zijn.

(…)

De voorzitter: Door de leden Franken, Hendrikx, De Vries-Leggedoor, Willems en Essers wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens ziet op de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG; overwegende dat door de Eerste Kamer der Staten- Generaal reeds in de discussie rondom de totstandkoming van Europese regelgeving omtrent de bewaarplicht telecommunicatiegegevens bezwaren zijn geuit met betrekking tot het nut en de noodzaak van dergelijke regelgeving;

constaterende dat door de Eerste Kamer aangezochte experts hebben betoogd dat er diverse manieren bestaan om de effectiviteit van de bewaarplicht van met name internetgegevens te omzeilen, waaronder online communicatie via sociale netwerksites en webmail in plaats van regulier mailverkeer;

constaterende dat hierdoor het wetsvoorstel slechts in beperkte mate effectief kan zijn, waardoor nut en noodzaak van het voorstel in twijfel kunnen worden getrokken;

overwegende voorts dat het wetsvoorstel drie jaar na de inwerkingtreding daarvan zal worden geëvalueerd, terwijl de aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende Richtlijn vóór september 2010 aan een evaluatie zal worden onderworpen;

constaterende dat het niet ondenkbaar is, dat ten gevolge van de laatstgenoemde evaluatie min of meer ingrijpende wijzigingen in de Richtlijn zullen worden aangebracht, welke tot een aanmerkelijke verlichting van de inspanningen van de met de uitvoering van de bewaarplicht belaste ondernemers kunnen leiden;

constaterende dat wanneer het in de voorgaande alinea bedoelde geval zich voordoet, de Nederlandse internet service providers (ISP’s), die thans tot grote investeringen worden verplicht, korte tijd later zullen bemerken, dat deze uitgaven, althans voor een belangrijk deel, onnodig zijn geweest;

verzoekt de regering, voor wat betreft de implementatie van de verplichtingen van de Richtlijn voor zover deze betrekking hebben op het bewaren van internetgegevens overleg te voeren met de in Nederland gevestigde ISP’s teneinde onnodige kosten – die ongetwijfeld uiteindelijk ten laste van de consument zullen worden gebracht – te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1840-1842

Minister Hirsch Ballin: Ik wil graag ingaan op wat ik meen te hebben beluisterd als de kern van de kritiek van de Kamer, namelijk dat de bewaarplicht slecht uitvoerbaar is voor de aanbieders van internetdiensten en dat er in verband daarmee zorgen zijn over de persoonlijke levenssfeer van de burgers. De leden van de Kamer die gisterenavond het woord hebben gevoerd, hebben op verschillende momenten verwezen naar de experts die zijn geraadpleegd in een hoorzitting. Zij hebben erop gewezen dat de internet service providers, de ISP’s, problemen hebben met de uitvoering van de bewaarplicht omdat zij, anders dan de aanbieders van de traditionele telefonie, de telecommunicatiegegevens niet altijd bewaren in verband met hun normale bedrijfsvoering. In dit verband is ook het kostenaspect, zeker voor de kleinere aanbieders, aan de orde geweest. Voor de internetgegevens kent de richtlijn een langere implementatietermijn, maar die is inmiddels ook verlopen. Daarmee is ook op Europees niveau tot uitdrukking gebracht dat de implementatie van de richtlijn voor de internetgegevens een ander traject is dan dat voor de telefonie. Ik neem de zorgen die in de Kamer zijn verwoord serieus. Ik heb erover nagedacht en zie mij voor de taak gesteld hiervoor een goede oplossing te vinden. Ik meen dat die te vinden is en zal die proberen die op een zodanige wijze te schetsen dat de Kamer daarvan ook de contouren goed voor zich ziet. Het Agentschap Telecom ressorteert onder de staatssecretaris van Economische Zaken, namens wie ik vandaag mede het woord voer. Dat agentschap is belast met het toezicht op de naleving van de bewaarplicht. Het is voornemens om, zodra het wetsvoorstel over het bewaren van telecomgegevens van kracht is, periodiek bezoek te brengen aan de aanbieders die onder de reikwijdte van de bewaarplicht vallen om de naleving van de wettelijke bepalingen te controleren. Ik kan mij voorstellen, zeg ik mede namens de staatssecretaris van EZ Heemskerk, dat het Agentschap Telecom wordt gevraagd om bij de internetaanbieders een nulmeting te organiseren, zodat helder is wat zij op dit moment aan gegevens vastleggen en wat niet. Op die manier kan worden nagegaan hoe de implementatie van de bewaarplicht voor de ISP’s wordt gerealiseerd. Als uit de nulmeting blijkt dat die vastlegging niet plaatsvindt of niet overal plaatsvindt, zal daarmee natuurlijk bij de daadwerkelijke handhaving van de naleving van de bewaarplicht rekening moeten worden gehouden. Dan moet worden bezien op welke wijze de naleving overeenkomstig onze Europeesrechtelijke verplichtingen alsnog gestalte kan krijgen.

Dat is een opstartperiode, die op zichzelf best samen zou kunnen vallen met de periode tot de evaluatie van de richtlijn in september 2010. Deze periode geeft de gelegenheid om al doende goed te bezien of wij redelijkerwijze van de internet service providers gedurende die opstartperiode mogen verwachten dat zij voorzieningen treffen of dat zich iets aftekent dat aan de orde moet komen bij de evaluatie van de richtlijn. Bij de gelegenheid van deze evaluatie kan worden bezien in hoeverre de bewaartermijn van twaalf maanden en de wijze waarop de verplichtingen vorm hebben gekregen ten aanzien van de internet service providers nader bezien moeten worden en eventueel heroverwogen moeten worden. Daarbij zal de situatie in de andere lidstaten ook bij worden betrokken.

Mevrouw Westerveld (PvdA): Ik hoor de minister zeggen dat de providers zullen worden bezocht in een opstartperiode tot de evaluatie en dat de verzamelde gegevens bij de evaluatie kunnen worden betrokken. Hoe moet ik dat temporeel voor mij zien? Ik ben zelf ook wel eens bij evaluaties betrokken geweest. Als je gaat evalueren, moet je de vragen wel scherp geformuleerd hebben. Hoe kan je wat je bij die providers hebt opgehaald bij de evaluatie betrekken als de bezoekperiode in dezelfde tijd loopt als de evaluatie?

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen om te beginnen een nulmeting doen. De evaluatie is een Europese evaluatie. Daar heeft mevrouw Westerveld gisterenavond al over gesproken. Zij heeft toen gezegd dat het belangrijk is dat wij voorkomen dat een situatie ontstaat waarin wij op basis van de geldende richtlijn de internet service providers tot van alles verplichten waarvan wellicht bij de Europese evaluatie blijkt dat niet goed doenlijk is en dat dit moet worden heroverwogen. Dat heb ik goed onder ogen gezien. Ik denk dat ik tegemoet kom aan hetgeen door mevrouw Westerveld gisterenavond als zorg is uitgesproken. De nulmeting is een van de elementen die wij zullen inbrengen bij de Europese evaluatie.

Ik ben bereid om deze aanpak voor de implementatie uit te werken in een brief aan de Kamer. Het gaat erom dat de wet in werking treedt en dat de richtlijn wordt geïmplementeerd, dus dat wij de wetgeving tot stand brengen die door de richtlijn wordt voorgeschreven, maar dat bij de handhaving van de bewaarplicht waar nodig rekening wordt gehouden met de knelpunten in de uitvoering voor de internetaanbieders.

De heer Franken (CDA): Ik heb zojuist niet helemaal goed verstaan wat er werd gezegd. De minister sprak wat onduidelijk, of hij sprak wat naar rechts gericht vanuit zijn standpunt. Hij heeft zojuist gezegd dat de providers niet zullen worden verplicht om bepaalde investeringen te doen tot de evaluatie, wanneer het mogelijk is dat bij de evaluatie blijkt dat de investeringen niet nodig zijn. Heb ik dat zo goed verstaan?

Minister Hirsch Ballin: Ik geloof dat de heer Franken kan verstaan dat het eigenlijk volledig tegemoetkomt aan wat hij in zijn beide moties tot uitdrukking heeft gebracht. Misschien is dat wel zo praktisch voor de heer Franken.

Dat betekent dat wij aan de internet service providers zullen vragen om ons ervan op de hoogte te stellen hoe de nulsituatie bij hen is, dus op het moment dat de wet in werking treedt. Dan bespreken wij met hen wat er mogelijk en doenlijk is om tot uitvoering van de richtlijn te komen. Daarbij zullen wij natuurlijk ook erop letten dat de richtlijn niet alleen voorschrijft dat de gegevens worden bewaard, maar ook dat dit op zo’n manier gebeurt dat de privacy van de betrokkenen volledig gewaarborgd is, dus dat ze niet in verkeerde handen kunnen komen. Dat is ook in mijn ogen een buitengewoon belangrijk punt. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de internet service providers die de gegevens bewaren, die nimmer aan anderen zullen verschaffen dan degenen die daartoe gerechtigd zijn, dus de opsporingsinstanties als daar een strafvorderlijke noodzaak toe blijkt. Dat is de proportionaliteit waarover de heer Franken terecht heeft gesproken. Dan zal ook moeten worden bezien of die bewaring op zo’n manier plaatsvindt dat zij de verkeersgegevens betreft en niet de inhoud van de berichten. Ook dat is iets wat de richtlijn voorschrijft. Daar moeten wij dus heel goed naar kijken vanaf het moment van de nulmeting die wij samen met de internet service providers uitvoeren. Dat zijn dan tegelijkertijd de bouwstenen voor onze inbreng in het evaluatieproces dat op Europees niveau gestalte krijgt.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Ik heb niet gezegd dat de internet service providers geen investeringen hoeven te doen. Wij verwachten uiteraard een serieus gesprek met de internet service providers. Die nulmeting zal ons in staat stellen om te beoordelen in hoeverre zij in staat zijn om met de voorzieningen die zij hebben, uitvoering te geven aan de richtlijn en dus aan de wet en in hoeverre zij daarbij, zoals uw vrees gisteravond was, onevenredige investeringen zouden doen. Dat gesprek gaan wij open aan. Ik ga hier uiteraard niet zeggen: ook al zijn zij prima in staat om alles uit te voeren en ook al blijkt wellicht op onderdelen dat het allemaal goed uitvoerbaar is. Ik zeg niet: wij gaan nu een wet ontkrachten die tot uitvoering van een richtlijn strekt, waaraan wij gebonden zijn en wij gaan die richtlijn negeren. Leden van uw Kamer hebben gezegd dat internet service providers dat eigenlijk niet goed kunnen. Daarom gaan wij de nulmeting doen en daarom gaan wij beoordelen wat zij al dan niet kunnen. Daarover gaan wij met hen spreken. Als zij bepaalde dingen niet goed blijken te kunnen, is dat een onderdeel van de evaluatie. Als blijkt dat zij dat wel goed kunnen, valt het argument weg dat zij dat niet kunnen. Dat heb ik zelfs mevrouw Strik gisteravond niet horen beweren.

Mevrouw Strik (GroenLinks): U gaat ervan uit dat deze wet wel op deze manier met deze toezegging wordt aangenomen. Dan is het verder te uwer beoordeling wat de bedrijven aankunnen en wat niet. Dat levert dus ook weer een hoop onzekerheid op voor de telecombedrijven en de providers over waartoe zij wel verplicht zijn en waartoe niet.

Minister Hirsch Ballin: Iedereen is gehouden tot het redelijke. Het Agentschap Telecom zal daarover spreken met de internet service providers. Ik zal u samen met collega Heemskerk een brief sturen waarin de bevindingen worden beschreven. Gisteravond brachten leden van uw Kamer naar voren dat zij dat niet goed konden. Ik stel mij daarvoor open en zeg dat wij een nulmeting gaan doen en gaan kijken naar wat zij al dan niet goed kunnen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden en een implementatie van de richtlijn vergt dat er ook voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de gegevens met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat zullen wij allemaal terdege meewegen.

De heer Franken (CDA): Voorzitter. Direct hierop ingaand, vraag ik de minister of hij bereid is om de resultaten van het overleg aan de Kamer over te leggen, zodat zij die kan zien en zodat er een breed gedragen oordeel kan worden geveld over de noodzaak van eventuele investeringen die voor een korte tijd zullen moeten worden gedaan.

(…)

Minister Hirsch Ballin: Wat de moties van de heer Franken betreft, waarop de eerste vragen betrekking hebben, merk ik op dat de overwegingen de overwegingen zijn van de indiener van de moties. Ik reageer op de dicta. Het dictum van de ene motie heeft betrekking op de overgangssituatie voor de internet service providers en ziet op het punt dat door uw hele Kamer naar voren werd gebracht, namelijk de vraag of wij hen niet opzadelen met te veel investeringen. Daarvoor is het goed om te weten wat de internet service providers nu doen, wat zij kunnen en wat zij niet kunnen. Dan kan het zijn dat zij bepaalde dingen best kunnen. Dan geldt niet het argument dat zij buiten staat zijn omdat zij allerlei investeringen moeten doen om die gegevens vast te leggen. Maar als zij het niet kunnen, als zij onevenredige investeringen moeten doen, zoals hier werd gevreesd, stel ik mij daarvoor open en zullen wij dat bespreken. Het plan van aanpak zullen wij aan uw Kamer toesturen. Natuurlijk kan daarover worden gesproken. Het is de agenda van uw Kamer of u naar aanleiding van die brief een debat houdt.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1845

Minister Hirsch Ballin: Dat laat onverlet dat de handhaving van de bewaarplicht voor de kleinere internetaanbieders wordt voorafgegaan door een nulmeting en wordt ingebed in het plan van aanpak, waarvan ik de Kamer heb toegezegd dat dit aan haar zal worden toegezonden. Daarin wordt terdege rekening gehouden met de uitvoerbaarheid en de kostenaspecten voor de kleinere aanbieders.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1856

Minister Hirsch Ballin: De brief over de nulmeting met de internet service providers en het coulante optreden zodat zij geen onevenredige investeringslasten over zich afroepen, is inderdaad de strekking van wat ik in eerste termijn heb toegezegd. Ik neem aan dat daarmee dat specifieke punt, dat naar aanleiding van de hoorzitting onder de aandacht was gebracht, de vereiste aandacht en nadruk heeft gekregen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Cumulatie van nieuwe regels (31.145) (T01064)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels, toe dat bij de voorbereiding van het (kabinets)standpunt inzake het rapport van de commissie-Suyver zal worden gelet op de cumulatie van nieuwe regels en de effecten daarvan.


Kerngegevens

Nummer T01064
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 juli 2009
Deadline 1 juli 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen commissie-Suyver
cumulatie
veiligheid
Kamerstukken Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31.145)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 39 – blz. 1805-1806

De heer Engels (D66): De terreuraanslagen van een aantal jaren geleden hebben ook in Nederland geleid tot een sterke toename van nieuwe maatregelen en tot een aanscherping van bestaande regels op het terrein van de veiligheid: bijvoorbeeld de invoering van de identificatieplicht, het biometrische paspoort, maximale controle op luchthavens en zeker ook de gestage uitbreiding van de opsporings- en vervolgingsbevoegdheden voor politie, justitie en veiligheidsdiensten. Met name waar deze nieuwe maatregelen gepaard gaan met het opslaan en gebruik van persoonlijke gegevens, ook van gegevens die met een geheel ander doel – bijvoorbeeld via het BSN – worden verzameld, is de privacy nadrukkelijk in het geding. Steeds vaker komen onverdachte personen in beeld bij justitie, politie, en de veiligheidsdiensten. Dat roept blijvend de vraag op naar de effecten van deze cumulatie van nieuwe regels. Er is veel te weinig aandacht voor de vraag hoe al deze maatregelen op elkaar ingrijpen en hoe zij elkaar versterken. Uit het Rathenau-rapport ″Van privacyparadijs tot controlestaat″ uit 2007 blijkt dat politieel en justitieel onderzoek steeds meer een verkennend karakter krijgen, waarbij op basis van risicoprofielen potentieel verdachte groepen worden gevolgd. De fractie van D66 en de OSF menen dat veel serieuzer naar dit cumulatieve effect moet worden gekeken. Voor de zorgvuldigheid van de afweging tussen veiligheid en grondrechten is dat essentieel. Een doordachte oordeelsvorming over de inhoud en gevolgen van veiligheidsmaatregelen en over de voortschrijdende digitalisering van gegevensbestanden vraagt een open, niet-dogmatische en vooral ontspannen discussie. Wij vragen de regering of zij bereid is hiertoe een integraal en samenhangend initiatief te nemen.

(…)

Handelingen I 2008-2009, nr. 40 – blz. 1848

Minister Hirsch Ballin: De heer Engels sprak over de cumulatie van maatregelen in verband met dreiging van terrorisme. Daarbij bracht hij de motie van zijn geestverwant in de Tweede Kamer, de heer Pechtold, ter sprake. Wij hebben inmiddels het rapport van de commissie-Suyver gekregen. Ik heb al laten weten dat ik daar samen met collega Ter Horst een standpunt over voorbereid. Daarbij zal ook worden gelet op de cumulatie, die gedeeltelijk maar niet in den brede relevantie voor dit onderwerp heeft. Ik verzeker dat wij uiteraard goed zullen kijken naar de aanbevelingen van de commissie-Suyver. Er is ook een wetsvoorstel bij deze Kamer aanhangig dat in het rapport van de commissie wordt genoemd. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarvan de eerste ondertekenaar en ik de tweede.



Historie







Toezegging Regelgevingsmonitor (31.700 VI en 31.731, nrs. 1 en 2) (T01069)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Van de Beeten, toe dat de regelgevingsmonitor naar verwachting in de eerste helft van 2009 operationeel zal zijn.


Kerngegevens

Nummer T01069
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 februari 2009
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen regeldruk
regelgevingsmonitor
wetgevingskwaliteit
Kamerstukken Integraal wetgevingsbeleid (31.731)
Begrotingsstaten Justitie 2009 (31.700 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 – blz. 1069

(...)

De heer Van de Beeten (CDA): Herhaald is gevraagd om voortzetting van dat onderzoek en ook herhaald is toegezegd om door middel van een monitor de regelgroei te blijven bewaken. Helaas zijn die toezeggingen tot dusverre niet gehonoreerd. In de brief van de minister van 27 oktober 2008 merkt hij op dat het steeds de bedoeling is geweest de regelgevingmonitor en de rapportage daarvan structureel onder te brengen bij het WODC en daarbij ook dieper gravende vragen te verhelderen, zoals de verhouding nieuwe zelfstandige regelingen versus wijzigingsregelingen. Tevens laat de minister ons weten dat met ingang van 2009 een daartoe benodigd systeem van gegevensuitwisseling gereed zal zijn. In de algemene politieke beschouwingen is namens de CDA-fractie ook al gevraagd om ervoor te zorgen dat de eerstvolgende monitor voor het midden van dit jaar beschikbaar zal komen. Ik ga ervan uit dat die monitor een vergelijking mogelijk zal maken met ″Alle regels tellen″. Het zou mij niets verbazen als uit de nieuwe monitor blijkt dat – ondanks alle inspanningen om regeldruk te verminderen – in ieder geval het aantal geldende regels zal zijn gegroeid tot ver boven 140.000.

Alleen al het feit dat het inmiddels weer vijf jaar heeft geduurd voordat opnieuw inzicht wordt verkregen in de omvang van de regelgeving in ons land, maakt duidelijk dat het hier gaat om een beheersprobleem. Het zou toch ondenkbaar zijn dat vijf jaar lang de ministeries alleen maar geld uit zouden geven zonder dat inzicht zou worden geboden in de besteding van de middelen? In de jaren tachtig en negentig is het financiële beheer door de overheid aanzienlijk verbeterd. In feite is een vergelijkbare slag op het punt van het beheer van wetgeving nodig. Dat begint met een goed inzicht in de omvang ervan. Ik hecht dan ook sterk aan die monitor en ook aan een daadwerkelijke uitvoering van het voornemen zoals door de minister in zijn brief is geformuleerd. Ook gaan we ervan uit dat de monitor dan zodanig zal functioneren, dat minimaal eenmaal per jaar concreet inzicht kan worden geboden in de regelgroei, uitgesplitst naar departement.

Handelingen I 2008-2009, nr. 21 – blz. 1106

Minister Hirsch Ballin: De heer Van de Beeten is ingegaan op het punt van de regeldruk, een lastig begrip. Ieder redelijk mens aanvaardt dat regels nodig zijn en dat die regels beperkingen opleggen aan de handelingsvrijheid. Om het feit zelf dat er regels zijn, moeten wij ons niet druk maken. Dat is eigen aan de menselijke natuur. De heer Van de Beeten doelde ongetwijfeld op regeldruk in de zin van te veel druk, die zou kunnen worden vermeden als er betere wetgeving zou zijn die bijvoorbeeld minder bureaucratische rompslomp met zich meebrengt. Een wetgeving die gemakkelijker wordt herkend als passend bij het werk en nauwer aansluit bij reeds aanwezige werkprocessen. De kwantitatieve regeldruk wordt minder. Hoewel de geautomatiseerde permanente regeldrukmonitor – reeds in de benaming is dit een ambitieus project – nog niet gereed is, kan op dit moment wel door middel van een analyse van het Basiswettenbestand een aantal kerngegevens worden vastgesteld.

(…)

Verder is gevraagd wanneer de regelgevingsmonitor klaar is. Ik heb hierover geschreven op 27 oktober, namelijk dat wij aan een project werken om een structurele regelgevingsmonitor tot stand te brengen. Hiervoor dient een verdergaande vorm van gegevensuitwisseling met het Basiswettenbestand te worden gerealiseerd. Deze week is de nieuwe versie van het Basiswettenbestand online gekomen. Met deze release van het Basiswettenbestand is onder andere een voorziening gerealiseerd waarmee gegevens kunnen worden opgevraagd met het oog op geautomatiseerde verwerking voor de permanente monitor. Ik verwacht dat een en ander in de eerste helft van 2009 operationeel is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging voorlichting over voor- en nadelen gemeenschap vs. huwelijkse voorwaarden (28.867) (T01089)

De minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Haubrich-Gooskens, toe voorlichting te zullen geven aan mensen die wil-len trouwen over de voor- en nadelen van de algehele gemeenschap van goederen versus huwelijkse voorwaarden.


Kerngegevens

Nummer T01089
Status voldaan
Datum toezegging 15 januari 2010
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenschap van goederen
voorlichting
Kamerstukken Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen (28.867)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 468

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): Mijn allerbelangrijkste vraag die onbeantwoord is, is mijn vijfde vraag en die luidt als volgt. Wat zal de minister doen nu de oorspronkelijke algehele gemeenschap van goederen eigenlijk in stand blijft? Wat zal hij doen in de vorm van wetgeving of voorlichting aan mensen die willen huwen, om de voors en tegens van die algehele gemeenschap van goederen versus huwelijkse voorwaarden nog eens goed over het voetlicht te brengen? Daarop wil ik uitdrukkelijk toch graag een antwoord.

(…)

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 471

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen zeker voorlichting geven. Dat is een van de redenen waarom de inwerkingtreding van het voorstel, als uw Kamer dit aanneemt, is voorzien op 1 juli 2010 en niet op 1 januari aanstaande. Dat maakt het mogelijk om er een periode van voorbereiding en voorlichting op te doen volgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Institutionele aanpassingen bestuursrechtspraak (30.585) (T01152)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Hirsch Ballin, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Engels, toe bij de verdere uitvoering van het in zijn brief van 21 januari neergelegde perspectief op meer eenheid in de bestuurs-rechtspraak ook institutionele aanpassingen te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01152
Status voldaan
Datum toezegging 13 april 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bestuursrechtspraak
institutionele aanpassingen
Raad van State
Kamerstukken Herstructurering van de Raad van State (30.585)


Uit de stukken

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1062

De heer Engels (D66): Mijn fractie vindt, in het licht van de brief van de minister, dat wij ervan uit moeten gaan dat wij nu niet moeten zeggen dat geen enkele institutionele hervorming binnen de rechterlijke macht aan de orde is en dat wij het op een andere manier moeten aanpassen. Dat heb ik in mijn bijdrage ook al gezegd. De minister zegt nu in zijn betoog heel voorzichtig dat hij wel flexibel is, dat er convergentie is en dat er ontwikkelingen zijn. In zijn brief schrijft hij echter met nadruk dat hij het niet wil zoeken in de institutionele aanpassingen, anders dan een rechtseenheidskamer. Dat laatste is echter een modificatie binnen de huidige structuur. Ik wil graag van de minister weten of het voor hem denkbaar is dat bij de verdere uitwerking van de brief op het punt van bijvoorbeeld de bestuursrechtspraak, het procesrecht of wat dan ook, mogelijke aanpassingen van de huidige institutionele structuur worden betrokken. Wil hij dat namens het kabinet toezeggen? Acht hij het denkbaar dat daarbij ook het niet handhaven van de huidige status quo wordt betrokken? Dit is mijns inziens een heldere vraag. Ik heb al gezegd dat dit in ieder geval voor mijn fractie een belangrijk punt is, vanwege de relatie met het voorstel waarover wij vandaag spreken. Graag wil ik van de minister weten of hij vindt dat hij die opening kan bieden.

Minister Hirsch Ballin: Ik zou mijn mandaat te buiten gaan als ik op dit moment en in deze fase van de periode van het vierde kabinet-Balkenende zou zeggen dat ik het voornemen heb om een wetsvoorstel in te dienen dat is gericht op institutionele veranderingen. Ik denk dat de heer Engels dat ook niet vraagt.

De heer Engels (D66): Als de minister dat wil toezeggen, hoort hij mij de hele middag niet meer. Heel voorzichtig heb ik gevraagd of de minister bereid is om, naast wat hij in de brief heeft aangekaart aan modaliteiten, bij de verdere uitwerking mogelijke institutionele aanpassingen te betrekken. Dan hebben we het alleen nog maar over discussie, debat en voorstellen. Wat ons betreft zouden deze leiden tot een wetsvoorstel, maar ik ken de minister goed genoeg om te weten dat ik niet aan het einde van de discussie al bij hem moet komen met dit soort voorstellen. Als de minister zelf een wetsvoorstel wil maken: be my guest.

Minister Hirsch Ballin: Dat moet ik niet doen: hier een wetsvoorstel voor verregaande institutionele veranderingen in het vooruitzicht stellen. Ik wil op dat punt ook geen verwachtingen wekken. De bedoeling van dit wetsvoorstel is om iets te regelen wat we gedurende een behoorlijk aantal jaren houden. Het wetsvoorstel is van belang om de rechterlijke en de adviserende functie van de Raad van State in een behoorlijke structuur te krijgen. Ik wil de heer Engels en de anderen die er zo-even over spraken wel zeggen dat wat wij nu doen niet bedoeld is als een blokkade voor verdere gedachten over de institutionele aspecten van de bestuursrechtspraak. Ik heb net al aangegeven dat er al in de naaste toekomst iets als een rechtseenheidskamer aan de orde zou kunnen komen. Dit is een institutionele ontwikkeling op dit terrein. Als de ervaringen aanleiding geven tot nieuwe stappen, zullen degenen die er dan verantwoordelijkheid voor dragen, deze stappen nemen. Dit zijn niet degenen die na de komende verkiezingen onmiddellijk aan de slag gaan; zij zullen een andere taak hebben. Zij zullen de heroverweging moeten uitvoeren en moeten bekijken hoe we in tijden van zeer krappe overheidsfinanciën het allerbelangrijkste op een verantwoorde manier inrichten en overeind houden. Zij zullen er zeker ook voor zorg dragen dat de rechtsstaat goed functioneert. Ik denk dat zij eerder blij zullen zijn met de totstandkoming van deze wet dan dat zij zullen zeggen: over een halfjaar gaan we een nieuwe ingrijpende verandering voorstellen.

(…)

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1072

Minister Hirsch Ballin: Ik heb goed begrepen dat voor een aantal leden van de Kamer een belangrijk punt is dat wij met dit wetsvoorstel niet de pretentie zouden mogen hebben de zaak vast te timmeren en verdere ontwikkelingen te blokkeren. Die intentie hebben wij inderdaad niet. Ik wil dit graag nogmaals bevestigen. Wie de geschiedenis van de bestuursrechtspraak kent, weet dat het gaat om een proces dat in de vorige eeuw voortdurend in beweging is gebracht. Aan de andere kant wil ik ook niet de indruk wekken dat het wetsvoorstel een interim-oplossing is.

(…)

Ik heb net in reactie op opmerkingen in eerste termijn gezegd – dat zal straks ook blijken uit mijn reactie op de motie van de heer Engels – dat wat mij betreft hiermee de verdere ontwikkeling niet is geblokkeerd. De brief die ik de Kamer heb gezonden over de toekomst van de bestuursrechtspraak zal volledig serieus worden genomen.

(…)

Handelingen I 2009/10, nr. 25 – blz. 1073

Minister Hirsch Ballin: Ik ben graag bereid om, zoals ik al in eerste termijn tot uitdrukking heb gebracht, bij de verdere uitvoering van het in mijn brief van 21 januari neergelegde perspectief op meer eenheid in de bestuursrechtspraak ook institutionele aanpassingen te betrekken. Dat is het dictum van de motie die door de leden Engels, Böhler, Kox, Holdijk, Hendrikx, Putters en Duthler is ingediend. Ik volg dus hun woordkeuze. Ik wil niet de indruk wekken – daarom ben ik net mijn betoog begonnen zoals ik heb gedaan – dat ik dit als een soort interim-wetgeving beschouw. Het stelsel is te degelijk, te gewaardeerd en te betekenisvol om het daarmee te belasten. Bij de verdere ontwikkeling van de bestuursrechtspraak zullen wij de komende jaren voor vragen komen te staan. Er zijn bijvoorbeeld ook vragen ontstaan over de zeer verschillende grootte van de drie colleges die met bestuursrechtspraak in hoogste ressort zijn belast. Ik wil daar niet op vooruitlopen, maar dat is een van de vragen die worden gesteld ten aanzien van de rechtseenheidskamer. Het is uiteraard een institutionele vraag die aan de orde zal moeten komen. Als de motie van de heer Engels en anderen wordt aangenomen, wil ik bevorderen dat dit in de volgende kabinetsperiode zo ter hand wordt genomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Periodieke rapportage over de ervaringen met de nieuwe wetgeving, voor het eerst na één jaar (31.994) (T01195)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Strik, Meurs en Meulenbelt en Van de Beeten, toe dat de Kamer periodiek en voor het eerst na één jaar, zal worden geïnformeerd over de ervaringen die met de nieuwe wetgeving worden opgedaan.


Kerngegevens

Nummer T01195
Status afgevoerd
Datum toezegging 18 mei 2010
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
drs. A.H. Meulenbelt (SP)
prof. dr. P.L. Meurs (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen asielprocedures
ervaringen
periodieke rapportage
Vreemdelingenwet 2000
Kamerstukken Wijziging Vreemdelingenwet 2000 inzake aanpassen asielprocedure (31.994)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1230

Minister Hirsch Ballin: “Voor de precieze cijfers wil ik eigenlijk graag verwijzen naar de rapportage. Over de jaren heen zijn stijgingen, maar ook dalingen zichtbaar geweest. Ik denk dat mevrouw Broekers nu de cijfers mee verwerkt die voortkomen uit de  pardonregeling, maar dat laat ik even terzijde. De ontwikkeling in plotselinge aantallen kan tot een behoefte aan aanpassing van de kwaliteit leiden, dat is zeker waar. Die moet dan ook worden gerealiseerd, want anders lopen de vervolgkosten nog meer op dan de initiële kosten en dat is uiteraard het laatste wat wij willen bewerkstelligen. Daarom heb ik gezegd dat wij beleidsmatig zullen rapporteren.

Hierover wordt reeds periodiek gerapporteerd aan de Tweede Kamer. Die stukken worden als onderdeel van de gedrukte Kamerstukken ook aan de leden van de Eerste Kamer voorgelegd. De rapportages zijn dus volstrekt inzichtelijk. Ik heb al eerder gezegd dat wij dit ook zullen evalueren. Naar mijn mening bestaat hierover geen verschil van inzicht.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1241

Mevrouw Strik: “Er is na drie jaar in een evaluatie voorzien, wat voor ons aan de lange kant is. Kunnen we op de hoogte worden gehouden, bijvoorbeeld na een jaar, van de wijze waarop de asielprocedure werkt? Zo kunnen we zien of bijstelling nodig is.”

Mevrouw Meulenbelt: “Ik vind drie jaar wachten op een evaluatie te lang. Voor een aantal zaken is het duidelijk dat je er langer ervaring mee moet hebben om te weten hoe het werkt, maar er zijn allerlei onderdelen waarvan zeker binnen drie jaar kan worden vastgesteld dat die correctie behoeven.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1242

Mevrouw Meurs: “Tot slot kom ik bij het punt van de evaluatie. Ik kan mij voorstellen dat er pas over drie jaar een evaluatie mogelijk is omdat je pas na een zekere periode goed inzicht krijgt in hoe het verloopt. Toch sluit ik mij graag aan bij de oproep van mevrouw Meulenbelt en mevrouw Strik om een vorm te vinden voor een voortgangsrapportage over een jaar, zodat wij wellicht in de Kamer met elkaar van gedachten kunnen wisselen over de punten die vandaag ter sprake zijn gekomen, met name over de tijden en het overschrijden van de termijnen en over de wijze waarop het medisch onderzoek wordt verricht. Op basis daarvan kunnen wij bezien hoe het werkelijk loopt. Ik verzoek de minister om een reactie daarop.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1242

De heer Van de Beeten: “Tot slot de kwestie van de evaluatie en de monitor. Ik sluit mij ook op dit punt aan bij hetgeen mevrouw Meurs heeft gezegd. Zelf heb ik welbewust niet gesproken over een evaluatie na een jaar, maar over een soort, zoals mevrouw Meurs het noemde, voortgangsrapportage in het kader van de monitor die toch al regelmatig aan de Tweede Kamer wordt verstrekt. Het gaat dan als het ware om een compilatie van  ervaringsgegevens over de toepassing van de wet over een jaar. Ik dring er bij de minister op aan dat toe te zeggen.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1243

Minister Hirsch Ballin: “Ik zeg alvast toe, ook aan mevrouw Meurs en mevrouw Meulenbelt, dat wij de Kamer op de al door mij geschetste manier periodiek zullen informeren over de ervaringen die met de nieuwe wetgeving worden opgedaan, via de rapportage die naar de Tweede Kamer gaat en die ook de Eerste Kamer bereikt in de reguliere stukkenstroom.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1244

De heer Van de Beeten: “Aan het slot van mijn tweede termijn heb ik gevraagd om over een jaar een voortgangsrapportage te mogen ontvangen. De minister heeft in het voorbijgaan tegen mevrouw Meulenbelt en mevrouw Meurs gezegd: volgt u maar de rapportage aan de Tweede Kamer. Zoals de minister weet, zijn wij maar parttimepolitici. Ik heb vandaag een hele batterij ambtenaren ons zien gadeslaan. Het moet dus niet onmogelijk zijn om over een jaar een compilatie uit al die voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer samen te stellen, zodat wij op dat moment echt een overzicht krijgen inzake de punten die wij hier naar voren hebben gebracht. Zo nodig kunnen wij daarover dan met de minister van gedachten wisselen. Dat kan hij ons vandaag echt wel even toezeggen.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 29 – blz. 1245

Minister Hirsch Ballin: “Zijn enkele opmerking dat hij [de heer Van de Beeten: red.] het op prijs stelt dat de stukken de Eerste Kamer niet alleen indirect bereiken, maar ook direct, is voor mij voldoende om hem toe te zeggen dat deze voortgangsrapportages voortaan aan beide Kamers der Staten-Generaal zullen worden toegestuurd. Ik zal ervoor zorgen dat daarmee ook wordt voldaan aan de behoefte van de heer Van de Beeten om na een jaar inzicht te krijgen in de uitvoering van deze wet.”

De heer Van de Beeten: “Voorzitter. Dit is een misverstand tussen u en mij. Het was niet mijn bedoeling om u aan te moedigen ons nog meer stukken te bezorgen dan wij toch al moeten verwerken. Het gaat heel specifiek om het volgende. Kan de minister over een jaar aan de hand van de rapportages, voor mijn part aan de hand van de rapportages die hij  aan de Tweede Kamer stuurt, in een enkelvoudige rapportage aan de Eerste Kamer een compilatie verstrekken over de onderwerpen waarover wij vandaag hebben gesproken?

Excuus aan u, voorzitter, voor het misschien ook door mij veroorzaakte misverstand.”

Minister Hirsch Ballin: “Ik zou haast in de verleiding komen om te zeggen dat wij na een jaar de Kamer graag zullen voorzien van een rapportage over de uitvoering van deze wet en dat wij die alleen maar in afschrift aan de Tweede Kamer doen toekomen. Ik vrees echter dat ik dan weer andere problemen over mij afroep. Die rapportage na een jaar zal dus beide Kamers der Staten-Generaal bereiken.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over richtlijnen OM met begripsbepalingen beroep en ambt (31.386, A en 31.422 (R1853) nr. 2) (T01198)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Vries, toe om de Kamer te informeren als het Openbaar Ministerie richtlijnen geeft over de begripsbepaling van de begrippen ‘beroep’ en ‘ambt’.


Kerngegevens

Nummer T01198
Status voldaan
Datum toezegging 16 februari 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr. K.G. de Vries (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen ambt
beroep
richtlijnen
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (31.422 (R1853))
Strafbaarstelling deelname en meewerken aan training voor terrorisme (31.386)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 19 – blz. 822

De heer De Vries (PvdA): “Bovendien maakt de nota duidelijk dat er grote onzekerheid heerst over wat nu precies een beroep of een ambt is. De minister heeft de verwarring op dit punt nog groter gemaakt. Hij vindt dat Kamerleden geen beroep uitoefenen, maar een ambt bekleden. Dat leidt hij af uit het feit dat zij met ambtenaren worden gelijkgesteld.

Tegelijkertijd deelt hij mee dat leraren die ambtenaar zijn, geen ambt bekleden maar een beroep hebben. Dat is een heel moeilijke driehoek van logica, die overigens wel te  begrijpen is, omdat anders leraren die ambtenaar zijn, niet uit hun beroep ontzet zouden kunnen worden, en leraren die dat niet zijn wel.

De vraag is of de minister in zijn redenering wel gelijk heeft. Ik heb geprobeerd daar nader inzicht in te krijgen en vastgesteld dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad een ambtenaar iemand is die door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking, om een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. De Hoge Raad oordeelt het niet nodig dat die taak uit zijn aard alleen door de overheid kan worden verricht.

Ik zou zo denken dat volgens deze definitie en misschien ook volgens het oordeel van de Hoge Raad, dat ik in concreto over dit soort zaken natuurlijk niet ken, omdat de Hoge Raad zich hierover nooit heeft uitgesproken, het wel eens zo zou kunnen zijn dat leraren die  door het openbaar gezag zijn aangesteld, niet onder de voorgestelde uitbreiding van de ontzetting van het beroep zouden vallen. Ik zou van de minister willen weten of hij nou wel zeker weet dat dit het geval is. Zou hij daar dan ook bij kunnen aangeven waarop hij die mening baseert? Ik neem aan dat hij daar bronnen voor heeft. Dat is een wezenlijke vraag voor de toepasselijkheid van deze wetgeving.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 19 – blz. 825

Minister van Justitie: “Ik herhaal hier graag wat ik in mijn reactie op het onderzoeksrapport heb gesteld. In overleg met het Openbaar Ministerie zal ik bezien op welke wijze het beleid inzake de toepassing en de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straffen nader kan worden vormgegeven. Ik zal daarbij ook ingaan op de begripsbepalingen van de begrippen beroep en ambt. Ik heb de Kamer in de stukken al gemeld wat op dit punt de stand van het denken in de rechtsleer en de jurisprudentie is. Ik zal dit punt van aandacht en precisie echter ook nog uitdrukkelijk onder de aandacht brengen van het Openbaar Ministerie. Ik zal de Kamer er graag over informeren als het Openbaar Ministerie hierover verdere richtlijnen geeft.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie artikel 172b Gemeentewet (31.467) (T01201)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van vragen en opmerkingen van de leden Dölle en Quick-Schuijt, toe bij de evaluatie van de wet afzonderlijk en specifiek te zullen evalueren of artikel 172b Gemeentewet nog noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01201
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen 172b Gemeentewet
evaluaties
twaalfminners
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1459-1460

De heer Dölle (CDA): Over twee jaar bij de aangekondigde evaluatie behoort de regering wat ons betreft afzonderlijk in te gaan op de vraag of het voortbestaan van artikel 172b nog gerechtvaardigd is op grond van empirisch materiaal dat dan bestaat. Op dit punt hebben wij, hoewel dat niet gebruikelijk is, nu al een motie.

(...)

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennis genomen hebbend van het wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding, de voorlichting door de Raad van State, alsmede de reactie van de regering daarop;

overwegende dat over de opportuniteit van hetgeen is neergelegd in artikel 172b Gemeentewet (12-minners), gelet op het empirisch materiaal dat de invoering ervan moet schragen, onvoldoende duidelijkheid bestaat;

spreekt uit dat bij de evaluatie die twee jaar na inwerkingtreding van de wet plaatsvindt, afzonderlijk en specifiek aandacht dient te worden besteed aan de vraag of de bepaling alsdan nog noodzakelijk is en, indien de regering meent dat zulks het geval is, op welk empirisch materiaal dat oordeel steunt;

spreekt verder uit dat in de periode die ligt tussen de inwerkingtreding van deze wet en de evaluatie de landelijke overheid een bijzondere verantwoordelijkheid bezit ter zake van de toepassing van artikel 172b teneinde te voorkomen dat artikel 8 EVRM in het gedrang komt;

spreekt uit dat die verantwoordelijkheid tot uitdrukking zou kunnen komen door het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, dan wel door het geven van zodanige aanwijzingen dat bedoelde frictie niet optreedt;

verzoekt de regering, daartoe initiatieven te ontplooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter H (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1481-1482

De heer Dölle (CDA): Over de motie wil ik nog het volgende zeggen. De ene vraag is of bepaling 172b op dit moment noodzakelijk is om te voorkomen dat kinderen tot en met 11 jaar de openbare orde verstoren. Dat betreft de opportuniteit van de bepaling. Het CDA heeft daarover twijfels en heeft dat ook gezegd. Daarom vragen wij in de motie in ieder geval om in de evaluatie na twee jaar afzonderlijk aandacht te besteden aan de vraag of 172b op dat moment adequaat is en empirisch onderbouwd, en gehandhaafd zou moeten worden. De tweede vraag is als volgt: gegeven de bepaling, en het feit dat die moeilijk kan worden verwijderd of genovelleerd, kan de toepassing van de bepaling dan zodanig zijn dat de gevreesde frictie waarover ook de Raad van State het heeft, zich niet voordoet? Dat zijn twee verschillende zaken.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Ik wil de minister vragen of hij nog komt te spreken over de noodzaak. Wij hebben een aantal alternatieven aangedragen die op dit moment beschikbaar zijn en natuurlijk medebepalend zijn voor de vraag of voor deze maatregel een noodzaak bestaat.

Minister Hirsch Ballin: De bepaling kan niet los worden gezien van het toepassingsbereik van de bepaling. Daarover heb ik het een en ander gezegd. Het toepassingsbereik wordt mede bepaald door andere algemeen verbindende voorschriften; die van de Algemene wet bestuursrecht en het EVRM in het bijzonder. Voor de waarde van deze bepaling geldt al evenzeer wat de heer Dölle net naar voren bracht: die kun je niet los zien van hetgeen waarvoor je de bepaling echt zult gebruiken. Die situaties zijn er echt wél. Dus als u mij zou vragen of ik het wetsvoorstel even goed zou vinden, of nog beter, zonder deze bepaling, zou mijn antwoord nu ″nee″ zijn. Als het amendement niet was aangenomen – door ons was het ontraden omdat wij er een aantal zorgen over hadden, maar het is aan de Tweede Kamer om te bepalen of zij een amendement aanneemt – waren wij met een ander voorstel op dit punt gekomen. Dat kunt u ook afleiden uit de brief die ik daarover met collega Rouvoet heb gestuurd aan de Kamer, evenals aan de nadere standpuntbepalingen van mijn collega’s Ter Horst en Rouvoet en mijzelf. Binnen onze staatsrechtelijke verhoudingen past dat een wetsvoorstel kan worden geamendeerd. Als mij nu de vraag werd gesteld of ik dit amendement liever kwijt dan rijk zou zijn, is mijn antwoord: nee, ik zou dit niet kwijt willen zijn. Het zou mij namelijk onmiddellijk voor de noodzaak plaatsen om, inmiddels met een paar jaar achterstand, een andere bepaling voor te stellen voor 12-minners.

Ik verwijs hiervoor ook naar de gesprekken die ik recent heb gevoerd met de Bureaus Jeugdzorg Den Haag en Zuid-Holland. Wij zijn daarbij uitgebreid ingegaan op de casuïstiek rond precies deze jongelui en deze doelgroep. Wij zijn ingegaan op de maatregelen die kunnen worden getroffen met betrekking tot ondertoezichtstelling, die kunnen worden getroffen door de vroegere collega’s van mevrouw Quik. Wij zijn ingegaan op de mogelijkheden van vrijwillige zorg. Hun antwoord op mijn vragen daarover was: wat nu als de vrijwilligheid niet standhoudt, of als die er geheel niet is, en de heel uitgebreide procedure die geldt voor ondertoezichtstelling, evenals de toetsing door de rechter, te zwaar geschut is? In dat geval zou zo’n bevoegdheid goed zijn, zou het goed zijn als ergens een interventiemogelijkheid voor de burgemeester bestaat als deze, met haar beperkte tijdsduur. Ik stel mij volledig open voor de wens tot evaluatie daarvan; het is inderdaad iets nieuws en iets bijzonders. Die evaluatie zullen wij dus doen, voor zover vallend in het kader van deze bevoegdheidsuitoefening. Maar een en ander betekent niet dat wij het nu als iets overbodigs zien, integendeel.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34, blz. 1489

De heer Dölle (CDA): Voorzitter. Dank aan de regering voor de beantwoording. Wij zijn uiteraard blij met de positieve bejegening van de moties en zullen dat in de fracties melden. Er blijft een verschil van opvatting tussen de CDA-fractie en de regering over de opportuniteit van artikel 172b. De regering heeft nu opnieuw gezegd dat zij eigenlijk wel blij is met die bepaling. Wij vinden de onderbouwing, zoals die is gegeven in reactie op de Raad van State, niet zo sterk. Vandaar dat een weinig genoemd element van de motie de regering vraagt te zijner tijd – over twee jaar – empirisch onderbouwd de noodzaak van artikel 172b aan te geven. De minister heeft dit toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar incorporatie elementen uit Engelse wetgeving (31.467) (T01202)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie en van een vraag van het lid Dölle, toe om bij de evaluatie van de wet, wanneer blijkt dat op het punt van de bestrijding van voetbalvandalisme de wet onverhoopt onvoldoende effect heeft gehad, te bezien of elementen uit de Engelse wetgeving (Football Spectators Act) kunnen worden geïncorporeerd in de Nederlandse wetgeving.


Kerngegevens

Nummer T01202
Status voldaan
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen effectiviteit
evaluaties
Football Spectators Act
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1457

De heer Dölle (CDA): Het CDA meent, zoals ook bij de schriftelijke voorbereiding gezegd, dat de voorliggende wet wel meerwaarde bezit. Met name door de invoering van de meldingsplicht, waarvoor dit wetsontwerp de formeelwettelijke noodzakelijke basis verschaft. Maar het CDA mist de euforie over deze wet, die je wel aantreft in de voetbalpers en op het internet onder voetbalfans. Stel dat de komende twee jaren na inwerkingtreding blijkt dat de wet voor deze vorm van schending van de openbare orde, tegen hooliganisme dus, onverhoopt niet goed werkt. Dan meent de CDA-fractie dat inderdaad moet worden gekeken naar de heel anders opgezette, redelijk succesvolle Engelse wetgeving, met name de Football spectators act, alias de hooliganwet, op dit stuk. Natuurlijk niet om die te kopiëren – dat is altijd dom – maar om te kijken of elementen daaruit, zoals de paspoortinname bij buitenlandse wedstrijden, de versterking van de meldplicht bij uitwedstrijden, het uitbreiden van de periode dat delicten als voetbalgerelateerd worden gekwalificeerd, de controle op de banning order bij de club, de explicitering van de openbare orde in concrete delictsomschrijvingen, de verhoging van de strafmaat en de substitutie van de burgemeester door de strafrechter en/of civiele rechter voor overname in aanmerking komen. Wij hebben daartoe een motie waarin wij die wens tot uitdrukking brengen. Het is ongebruikelijk, ik heb het nooit eerder gedaan, op één keer na, om die in eerste instantie in te dienen, maar het is voor het debat wellicht toch een goede zaak.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1459

De voorzitter: Door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans-Videc wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op het bepaalde in wetsvoorstel 31467 (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast);

gelezen de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel en gehoord de beraadslaging;

overwegende dat voetbalvandalisme een bijzondere vorm van groepsgebonden verstoring van de openbare orde is die zeer ernstige overlast veroorzaakt;

overwegende dat over het vermogen van dit wetsvoorstel om met name dat fenomeen adequaat aan te vatten nog twijfels bestaan bij een aantal betrokkenen en deskundigen;

spreekt uit dat indien zou blijken dat op het punt van de bestrijding van voetbalvandalisme de wet onverhoopt onvoldoende effect heeft gehad, een onderzoek dient plaats te vinden naar de mogelijkheden om elementen zoals de rechtelijke banning order, de explicitering van het begrip ″openbare orde″, de uitbreiding van de omschrijving ″voetbalgerelateerd geweld″, de paspoortinname e.d. uit de Engelse wetgeving (Football Spectators Act), al dan niet aangepast, te incorporeren in de Nederlandse wetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening van deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter I (31467).

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1484-1485

Minister Hirsch Ballin: Het lijkt mij het beste dat ik nu overga naar de andere motie die door de leden Dölle, Hermans en Bemelmans is voorgesteld en waarin de mogelijkheid wordt geopperd, enigszins spiegelbeeldig aan de zorg dat het wetsvoorstel te ver zou gaan, dat er bij de evaluatie ook kan blijken dat het wetsvoorstel niet ver genoeg gaat. Bij een open houding ten opzichte van een evaluatie moet je inderdaad rekening houden met beide mogelijkheden. Het kan zijn dat er bevoegdheden zijn gegeven waaraan bij nader inzien geen behoefte bestond, maar ook dat er bevoegdheden niet zijn gegeven waaraan bij nader inzien wel behoefte bestaat. Mij staat uiteraard een ″open mind″ voor ogen bij de evaluatie. Het is wat mij betreft zeker mogelijk om daarbij te kijken naar verdergaande maatregelen. De heer Dölle noemde dat ″de Engelse elementen″. Het is zeker interessant om te kijken naar Engeland, omdat daar over een tijdspanne van enkele jaren de situatie met betrekking tot het voetbalvandalisme sterk is verbeterd. Het is desalniettemin goed om het te zien in verhouding tot het gehele stelsel van de Nederlandse wetgeving. Wanneer in de evaluatie zou blijken dat er dingen zijn die aan de orde moeten komen, dan lijkt mij dat prima, inclusief de Engelse elementen. Ik zou dus heel goed uitvoering kunnen geven aan de tweede motie van de leden Dölle, Hermans en Bemelmans.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring toepassing wet (31.467) (T01203)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid De Vries, toe de toepassing van de wet te zullen monitoren en daarover periodiek te rapporteren aan het parlement.


Kerngegevens

Nummer T01203
Status afgevoerd
Datum toezegging 29 juni 2010
Deadline 1 januari 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof.mr. K.G. de Vries (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen monitoring
rapportage
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1462-1463

De heer De Vries (PvdA): Ik pleit er overigens voor dat wij, anders dan voorzien is, niet na twee jaar moeten gaan evalueren. Ik zou het zeer op prijs stellen als de minister ons toezegt dat hij de toepassing van de wet continu laat monitoren, zodat wij op veel eerdere termijn een bericht van de minister van Binnenlandse Zaken/Justitie kunnen krijgen. In een kabinet met misschien maar zes ministers zal dat overigens heel makkelijk zijn. Ik zou het erg op prijs stellen als wij volgend jaar juni een bericht hebben waarin vermeld staat in hoeveel omstandigheden de wet is toegepast, van welk soort aspecten daarbij gebruik is gemaakt, wat de ervaringen met het gebruik zijn, enzovoorts. Dan kunnen wij namelijk snel inspelen op wat er gebeurt. Ik geloof dat het buitengewoon onverstandig is om te zeggen: we zien het wel, waarbij er na twee jaar een evaluatie begint waarover na drie jaar een boek verschijnt; voordat dat hier of in de Tweede Kamer behandeld is, zijn we alweer bijna aan de volgende verkiezingen toe! Zeker in het licht van de traagheid waarmee wij de aanloop naar deze wet hebben genomen, moet het toch denkbaar zijn om te zeggen: oké, nu houden we hem ook vast en nu gaan we ook echt kijken of het werkt. Als wij daar volgend jaar min of meer tevreden over zijn, is dat magnifiek en dan evalueren wij nog een jaar en bekijken wij het weer. Het is nu zaak om de vinger aan de pols te houden en te bezien – dat zeg ik ook tegen u, mijnheer Engels – of het openbaar bestuur en justitie hier voldoende mee uit de voeten kunnen. Als wij vervolgens echter nog steeds dit soort manifestaties van vandalisme te zien krijgen, zal ik als eerste zeggen: laten wij dan eens verder kijken. Op dit moment deel ik uw pessimisme niet en ik deel ook niet het pessimisme van twee hoogleraren, van wie ik het overigens fantastisch vind dat zij zich er zo in verdiept hebben. Mijn verwachting is echter dat het openbaar bestuur hiermee een aantal instrumenten krijgt waarmee inderdaad effectief kan worden opgetreden.

(...)

Handelingen I 2009-2010, nr. 34 – blz. 1485

Minister Hirsch Ballin: Dat raakt een punt dat door de heer De Vries is aangesneden en dat eigenlijk de strekking heeft dat je ook niet moet wachten tot evaluaties met het beoordelen of er adequaat wordt gereageerd op de bestaande situatie. Hij heeft gevraagd om het monitoren van de toepassing van de wet, van de toereikendheid, maar dus ook van de toepassingssituatie ten aanzien van de bevoegdheden die nieuw worden gegeven. Dat lijkt mij een goede gedachte. Ik wil dat graag toezeggen. Monitoren betekent dat we de communicatie met de toepassende instanties – dat zijn aan de ene kant de gemeenten en aan de andere kant het OM – volgen, terwijl het materiaal voor de systematische evaluatie nog wordt verzameld. Een evaluatie is een systematische studie, monitoren betekent dat het verloop van toepassing van de wet niet op zijn beloop wordt gelaten totdat het moment van de evaluatie gekomen is.

De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd – dat zei ik al in de inleiding van mijn beantwoording – dat hoewel de criminaliteit over het geheel genomen is teruggelopen, juist het punt van de overlast helaas die positieve ontwikkelingen nog niet, of in ieder geval nog niet in die mate, laat zien. Wij houden uiteraard regelmatig contact met de Veiligheidshuizen. Tot nu toe is er de rapportage in het kader van het project Veiligheid begint bij Voorkomen geweest. Die heb ik met enige regelmaat aan het parlement doen toekomen. Het was een project voor deze kabinetsperiode. Dat wordt dus afgesloten nu deze kabinetsperiode vervroegd wordt afgesloten. Er zal echter ongetwijfeld – ik denk dat ik in dit opzicht niet op een ongewenste manier vooruitloop op wat het nieuwe kabinet te doen staat – een nieuw programma komen ter bestrijding van overlast en criminaliteit in de openbare ruimte. Daar kan niemand aan twijfelen. Als ik het politieke spectrum in deze Kamer zie, dat weliswaar niet zo breed is als dat in de Tweede Kamer, denk ik dat er geen twijfel over kan bestaan dat dit deel uitmaakt van een nieuw kabinetsprogramma. Dat betekent dat, net zoals bij het project Veiligheid begint bij Voorkomen het geval is geweest, ook periodiek zal moeten worden gerapporteerd over de ontwikkelingen op dit terrein. Het lijkt mij goed, passend en voor de hand liggend dat het monitoren waar de heer De Vries over sprak daar deel van uit maakt.

De heer De Vries (PvdA): Ik ben blij met deze toezegging van de minister. Het lijkt mij ook van belang in het licht van de constante stroom van informatie die betrokkenen toch met elkaar zullen willen uitwisselen. Als de minister met de VNG tot een nadere invulling komt van wat er gedaan kan en moet worden op basis van deze wet, is het toch van belang dat men daar aan gewend raakt en met elkaar ervaringen uitwisselt. Ik denk dat het monitoren daarin een heel nuttige functie kan vervullen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontheffing griffierecht in lagere regelgeving voor bepaalde categorieën zaken (31.758) (T01226)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van de Leden van de Beeten en Quik-Schuijt, toe in lagere regelgeving vast te leggen dat bij het indienen van een verweerschrift tegen jeugdbeschermingsmaatregelen geen griffierecht verschuldigd is.


Kerngegevens

Nummer T01226
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen griffierechten
ontheffing griffierecht
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 12

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): "Dank aan de minister voor de toezegging op bladzijde 9 van de nota naar aanleiding van het verslag van 31 augustus 2010 dat hij, in de lagere  regelgeving, een vrijstelling van heffing van griffierechten zal opnemen voor ouders die een verweerschrift willen indienen tegen een verzoek tot toepassing van  kinderbeschermingsmaatregelen. Kunnen wij deze toezegging registreren in onze toezeggingenregistratie?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 14

De heer Van de Beeten (CDA): "Mijn laatste punt is dat de minister naar aanleiding van vragen van mevrouw Quik-Schuijt heeft opgemerkt dat hij met betrekking tot de jeugdbeschermingsmaatregelen in lagere regelgeving wil vastleggen dat er geen griffierecht verschuldigd zal zijn. Waarop baseert hij dat hij de hardheidsclausule op deze wijze bij AMvB of ministeriële regeling mag invullen? Mij lijkt dit nogal een moeilijke weg. Als dit inderdaad een moeilijke weg blijkt te zijn, kan dit in het kader van de reparatiewet meteen worden meegenomen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 29

Minister Hirsch Ballin: " De heer Van de Beeten heeft een vraag gesteld over de oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel en over de grondslag daarvan. Artikel 4, lid 3, van de wet biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bepaalde categorieën van zaken te bepalen dat daarin geen griffierecht zal worden geheven. Die mogelijkheid zou ik graag aangrijpen om de toezegging waar de heer Van de Beeten naar vroeg, gestand te doen."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bijhouden van effecten/consequenties niet tijdige betaling (31.758) (T01227)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe de effecten/consequenties van niet-tijdige betaling bij te zullen houden. In de eveneens toegezegde evaluatie zal hier ook op in worden gegaan.


Kerngegevens

Nummer T01227
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2017
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen consequenties
effecten
niet-tijdige betaling
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 9

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Wanneer door de eiser niet betaald wordt, volgt

niet-ontvankelijkverklaring. Het registreren daarvan door de griffie wordt door de minister als een lastenverzwaring voor de griffie ervaren. Dit ontgaat mijn fractie. De beslissing van niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht moet aan betrokkene worden bericht. Tegelijk kan een en ander elektronisch geregistreerd worden. Dat is dus geen enkele moeite. De VVD-fractie meent dat die registratie nuttig is om zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen van ″heffing aan de poort″. Kan de minister toezeggen dat deze registratie zal plaatsvinden?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 29

Minister Hirsch Ballin: "De effecten van de inning van de griffierechten aan het begin van de procedure en de consequenties van niet-tijdige betaling zullen worden bijgehouden. Ik zal er zorg voor dragen dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Ik kan die vraag dus bevestigend beantwoorden."

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Dit is dus duidelijk een toezegging van de minister om dat te registeren zodat wij over enige tijd kunnen zien hoe het loopt. In de stukken schreef hij nog dat het allemaal te moeilijk was en dat hij dat niet zou gaan doen, omdat het vreselijk veel werk zou zijn voor de griffie. Nu is er dus een toezegging dat het wel gebeurt."

Minister Hirsch Ballin: "Ja. De effecten van de inning van griffierechten aan het begin van de procedures en de consequenties van niet-tijdige betaling zullen gedurende enige tijd na de inwerkingtreding worden bijgehouden. Ik zeg ook graag toe dat het wetsvoorstel zal worden geëvalueerd."

Minister Hirsch Ballin: "In de evaluatie zal ook worden ingegaan op de effecten van het innen van de griffierechten aan het begin van de procedure op het verloop van juridische

procedures. Zo’n evaluatie kan na vijf jaar op een verantwoorde manier worden uitgevoerd."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Technische punten en neerslaan hogere tarieven bij proceskostenveroordeling meenemen in wetsvoorstel (31.758) (T01229)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de Leden Van de Beeten, Westerveld en Quik-Schuijt, toe nog eens te kijken naar het neerslaan van de hogere tarieven voor griffierechten voor bedrijven op natuurlijke personen bij een proceskosten-veroordeling bij een verstekvonnis in incassozaken. De Minister van Justitie zegt tevens toe, te zullen kijken naar de technische punten die de heer Von Schmidt auf Altenstadt (in het Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging) heeft aangesneden. Dit alles zal de Minister meenemen in een wetsvoorstel waarin die punten gecorrigeerd kunnen worden.


Kerngegevens

Nummer T01229
Status voldaan
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
dr. M. Westerveld (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen hogere tarieven
incasso's
proceskostenveroordeling
verstekvonnissen
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 11

Mevrouw Westerveld (PvdA): " Mijn fractie begrijpt en onderschrijft ook dat de kostenneutraliteit in dit wetsvoorstel is gezocht door het duurder maken van de rechtspleging voor bedrijven. Zij begrijpt niet waarom daarbij niet is omgezien naar een wat genuanceerder systeem, zodat de hogere tarieven voor bedrijven niet uit eindelijk neerslaan bij de burger die het systeem beoogt te ontzien. Deze vraag is niet nieuw. Hij is de minister van verschillende kanten en in verschillende toonaarden gesteld. Wij zijn dan ook benieuwd naar wat hij hierover vandaag aan ons te melden heeft. Wij zijn vooral benieuwd naar zijn antwoord op de vraag of hij mogelijkheden ziet om deze wat ik maar zal noemen systeemfout in dit wetsvoorstel te herstellen."

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): " Het vaste lage tarief voor natuurlijke personen klinkt mooi maar de minister weet inmiddels ook dat de meeste zaken die bij de kantonrechter aanhangig worden gemaakt incasso’s zijn waarbij de eiser een rechtspersoon is en de gedaagde een natuurlijk persoon. In 90% van deze zaken verschijnt de gedaagde niet en wordt hij veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de eiser, waaronder het hogere rechtspersonentarief voor griffierecht. Van verschillende kanten is erop gewezen dat het verhogen van het griffierecht de overheid aan de ene kant geld oplevert maar aan de andere kant geld gaat kosten doordat meer huishoudens in de schuldhulpverlening terecht zullen komen, vooral in de categorie schulden tussen € 500 en € 1500. De fractie van de SP vraagt zich dan ook af of de verhoging met name in deze categorie wel proportioneel is, mede gelet op het feit dat de meeste huishoudelijke schulden blijven beneden € 1500, waar tot nu toe ongeveer de grens lag. Het gaat dan veelal om de aanschaf van een  nieuwe koelkast of wasmachine, vervanging van een doorgezakt bankstel of aanschaf van kleding, al dan niet via Wehkamp of een ander postorderbedrijf."

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 14

De heer Van de Beeten (CDA): " Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Quik

over het griffierecht in verstekzaken. De praktijk is vaak dat er een verstekvonnis wordt gehaald, ook in het kader van de betalingsregeling, zodat men een stok achter de deur heeft, om het zo maar eens te zeggen, maar ik ben het geheel met mevrouw Quik eens dat het tamelijk onbillijk is dat in een dergelijke situatie het volle griffierecht in het kader van de veroordeling in de proceskosten ten laste van de schuldenaar wordt gebracht als de schuldeiser een rechtspersoon is. Ik pleit ervoor om dat op ten minste 50% te stellen. De minister heeft reparatiewetgeving aangekondigd met het oog op de opmerkingen van de heer Von Schmidt auf Altenstadt. Ik zou er krachtig voor willen pleiten om ook deze beperking in die wetgeving op te nemen.

De minister heeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan deze Kamer geschreven dat ook de rechter de bevoegdheid heeft om daar in het kader van de proceskostenveroordeling rekening mee te houden. Afgezien van de vraag of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarvoor geschreven is – dat valt mijns inziens te betwisten – moet de rechter simpelweg weten wat er aan de hand is, wil hij een dergelijke afwijking van de normale in de proceskostenveroordeling kunnen opleggen. Hoe weet hij dat in dit soort zaken? Ik denk dat dit een doodlopende weg is. Daarom vraag ik de minister om een wettelijke voorziening te willen treffen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 30-31

Minister Hirsch Ballin: " Voorzitter. Het volgende is nog aan de orde gesteld: de tarieven voor rechtspersonen bij kantonzaken, die inderdaad veel hoger zijn dan voor natuurlijke personen. Ik doel onder andere op de verstek/incassozaken. Dit punt is door mevrouw Quik-Schuijt, mevrouw Westerveld en de heer Van de Beeten aan de orde gesteld. De hoogte van de tarieven voor rechtspersonen en het effect daarvan voor natuurlijke personen bij proceskostenveroordelingen in incassozaken bij de kantonrechter zouden voor degenen die daar met zorg naar kijken, kunnen inhouden dat natuurlijke personen in incassozaken met problematische schulden worden opgezadeld. Een verschil in tarief tussen rechtspersonen en natuurlijke personen is ook in het huidige stelsel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken te vinden, zij het in beperkte mate, met als rechtvaardiging dat dit het mogelijk maakt om het tarief voor alle natuurlijke personen en in het bijzonder voor onvermogenden lager te houden. De veroordeling van de verliezende partij tot de proceskosten is een algemeen uitgangspunt van ons procesrecht. De hogere tarieven voor rechtspersonen zijn bij de relatief kleine incassovordering voor de schuldenaren het meest voelbaar.  Om tegemoet te komen aan de verwoorde zorgen, ben ik bereid om daar nog eens naar te kijken. Dat kan leiden tot een voorstel om de effecten voor de schuldenaar van een incassovordering in kantonzaken te verzachten. Daarbij zal ik ook de alternatieven wegen, die in de inbrengen genoemd zijn. Daarin zijn verschillende benaderingen naar voren gekomen. Zo noemde de heer Van de Beeten de mogelijkheid om de  proceskostenveroordeling voor natuurlijke personen in incassozaken te beperken. Een andere mogelijkheid is om de tarieven voor rechtspersonen voor kleine vorderingen bij de kantonrechter aan te passen. Hoe dan ook, ik zal daar dus naar kijken. Tevens zal ik kijken naar de technische punten die de heer Von Schmidt auf Altenstadt heeft aangesneden. Dit alles zal ik meenemen in een wetsvoorstel waarin die punten gecorrigeerd kunnen worden. Op deze beide onderdelen doe ik dus deze toezegging."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bijzondere bijstand griffierecht voor onvermogenden (31.758) (T01230)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Westerveld, toe dat door onvermogenden bijzondere bijstand kan worden verkregen voor het griffierecht bij hoger beroep of cassatie.


Kerngegevens

Nummer T01230
Status afgevoerd
Datum toezegging 28 september 2010
Deadline 1 juli 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden dr. M. Westerveld (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bijzondere bijstand
griffierechten
onvermogenden
Kamerstukken Wet griffierechten burgerlijke zaken (31.758)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 1 - blz. 34

Mevrouw Westerveld (PvdA): "Ik wil het gewoon snappen. Ik heb het nu alleen over de griffierechten voor on- en minvermogenden. Ik zie dat alle tarieven boven de streep – dat zijn de griffierechten bij kantonrecht en bij de rechtbank – voor natuurlijke personen en voor rechtspersonen geleidelijk aan oplopen en voor on- en minvermogenden op een vast tarief blijven staan van € 70. Ik neem aan dat de gedachte daarachter is dat je heel veel meer van die mensen niet moet vragen, omdat dan de toegang tot de rechter in gevaar komt. Op het moment dat iemand in die categorie een vonnis van de rechtbank krijgt, bijvoorbeeld in een medische schadezaak, waarover hij in hoger beroep wil gaan, dan gaat het griffierecht opeens met een factor vier omhoog. Ik had daarover twee vragen aan de minister. De eerste vraag is: als de achterliggende gedachte achter het vasthouden op €70 is dat we een hoger bedrag niet moeten doen, waarom is die ratio dan losgelaten op het moment dat iemand in hoger beroep wil? De tweede vraag is: stel dat het echt een probleem voor zo’n persoon wordt om in hoger beroep te gaan, kan hij dan voor dat griffierecht naar de bijstand om bijzondere bijstand aan te vragen?"

Minister Hirsch Ballin: "De tariefstelling is ook in hoger beroep en in cassatie voor onvermogenden lager in de tweede en derde categorie zaken dan voor andere natuurlijke personen. In de eerste staffel is het gelijk, maar in de tweede is het € 280 tegenover € 640 en € 280 tegenover € 1455. Dat is dus aanzienlijk lager voor onvermogenden. In cassatie is het verschil zelfs nog groter. Daar staat € 290 tegenover € 700 respectievelijk tegenover € 1745. Dat is iets meer dan een zesde voor de onvermogende in vergelijking met andere rechtzoekenden. Ik wil er niet aan voorbijgaan dat het desalniettemin een groot bedrag is en groter dan in eerste aanleg. Het is echter wel de bedoeling van het stelsel om een nadere afweging te vragen bij het aanwenden van de rechtsmiddelen van hoger beroep en cassatie. Dan de vraag over de beschikbaarheid van de bijstand. Ik neem aan, maar ik begeef me hiermee op het terrein van mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat de bijzondere bijstand inderdaad kan worden verkregen. Dat wordt nu bevestigd door de deskundige die ik in mijn gezichtsveld heb."


Brondocumenten


Historie

  • 11 februari 2013
    nieuwe status: afgevoerd
  • 15 mei 2012
    nieuwe deadline: 1 juli 2012
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
    • -   
      Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen
      toezegging T01152 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor BZK/AZ op 3 april 2012
      toezegging T01134 voor kennisgeving aangenomen op 8 mei 2012 door de commissies voor IMRO en voor VenJ
      voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor V&J op 15 mei 2012
      EK, E
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.)
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie
  • 28 september 2010
    nieuwe status: openstaand
  • 28 september 2010
    toezegging gedaan






Toezegging Onderzoek naar gelaagdheid Vreemdelingenrecht (32.052) (T01231)

De minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid van de Beeten, toe een onderzoek te laten verrichten door het WODC naar de gelaagdheid en het historisch perspectief van het vreemdelingenrecht en daarbij de rechtsvergelijking met andere EU-lidstaten te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01231
Status voldaan
Datum toezegging 5 juli 2010
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gelaagdheid vreemdelingenrecht
onderzoek
WODC
Kamerstukken Wet modern migratiebeleid (32.052)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 35 - blz. 1544

De heer van de Beeten (CDA): "Gelet op de bijzondere aard van het vreemdelingenrecht wil ik de minister vragen om daar door het WODC een analyse van te laten maken. Ik heb de stellige indruk dat de gelaagdheid van het vreemdelingenrecht mede een gevolg is van het feit dat de overheid in de jaren tachtig te maken had met de toepassing van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM, waarbij als het ware de bewijslast dat een asielzoeker geen dreiging ondervond in het land waar hij vandaan kwam bij de overheid kwam te liggen. Er is voortdurend een soort strijd geweest tussen de uitvoerende en de rechtsprekende macht over de interpretatie van die bepalingen. Dat heeft geleid tot aanpassingen van die bepalingen om in de praktijk toch een restrictief beleid te kunnen voeren. Dat is allemaal begrijpelijk, maar dat heeft ook geleid tot een wetgevingscultuur rondom het vreemdelingenrecht die weer geleid heeft tot deze bijzondere gelaagdheid, waardoor voortdurend ingespeeld moest worden op veranderende omstandigheden en veranderende jurisprudentie, et cetera. De vraag is of dat nu nog zo actueel is. Mijn verzoek aan de minister is om het WODC te vragen binnen twee jaar een onderzoek te doen, een analyse te maken van die gelaagdheid van de wetgeving, dat te plaatsen in een historisch perspectief en ook enige rechtsvergelijking toe te passen door te zien hoe de normstelling in een aantal andere lidstaten van de Europese Unie heeft plaatsgehad. Ik heb in de schorsing gemerkt dat andere woordvoerders dat wel ondersteunen. Ik vraag hem dat rapport binnen twee jaar te laten uitbrengen, zodat wij het kunnen betrekken bij onze discussie over hetgeen is geadviseerd door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en bij onze discussie, die wij met de regering willen voortzetten, over het verschijnsel delegatie in de wetgeving."

Handelingen I 2009-2010, nr. 35 - blz. 1546

Minister Hirsch Ballin: "Ik begrijp dat de zorg van de heer Van de Beeten zich toespitst – mevrouw Quik ondersteunde dat net expliciet – op de manier waarop de wetgeving vorm heeft gekregen in de verhouding van wet, Vreemdelingenbesluit en circulaire. Ik zal daar straks graag nader op ingaan, maar ik wil alvast zeggen dat ik graag zal voldoen aan de wens om er nader onderzoek naar te laten doen of dat zo moet blijven en wat de voor- en nadelen daarvan zijn."

Handelingen I 2009-2010, nr. 35 - blz. 1547

Minister Hirsch Ballin: "Ik neem dus de suggestie c.q. de wens van de heer Van de Beeten graag over om die gelaagdheid nader te analyseren en in een historisch perspectief te plaatsen. Daarbij zal ik de rechtsvergelijking betrekken met andere lidstaten. De heer Van de Beeten vraagt om het WODC niet later dan over twee jaar zo’n onderzoek te laten verrichten en daarover te laten rapporteren. Dat zeg ik graag toe."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijkse rapportage over uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen (32.502) (T01304)

De minister van Buitenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bemelmans-Videc (CDA), toe de Kamer nader te informeren over de mogelijkheid van een jaarlijkse rapportage door de regering over de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de beginselen inzake asiel en migratie een rol spelen.


Kerngegevens

Nummer T01304
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 april 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Buitenlandse Zaken
Kamerleden prof.dr. M.L. Bemelmans-Videc (CDA)
Commissie commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen AIV, adviesaanvragen
EVRM
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
mensenrechtenbeleid van de Nederlandse regering
rapportage asiel migratie
Kamerstukken Staat van de Europese Unie 2010-2011 (32.502)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 2, blz. 8

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

In dat verband adviseert de AIV tevens, zoals dat nu al gebeurt voor het Straatsburgse Hof, overigens op initiatief en uitnodiging van deze Kamer, om jaarlijks aan het parlement te rapporteren over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie, waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen. De CDA-fractie vindt dat een goed voorstel en wij vernemen dan ook graag de reactie van de regering hierop.

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 8, blz. 72

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Wat vindt de regering van de tweede suggestie van de AIV met betrekking tot de voorlichting door de regering over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie over het EVRM en de beginselen op het terrein van asiel en immigratie?

Handelingen I 2010/11, nr. 25, item 8, blz. 82

Minister Rosenthal:

De derde vraag van mevrouw Bemelmans gaat over het Hof in Luxemburg. Zij stelt voor om op basis van een AIV-advies een jaarlijkse rapportage inzake asiel en immigratie naar de Kamer te sturen. Het parlement wordt momenteel al geïnformeerd over belangrijke zaken van het Hof en zaken waar Nederland bij betrokken is. Ik ben bereid het specifieke verzoek van mevrouw Bemelmans nader te onderzoeken, maar ik zeg wel dat wij te maken hebben met schaarse ambtelijke capaciteit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In brief betrokkenheid notaris bij totstandkoming overeenkomst meenemen, evenals aansprakelijkheid uitponder (31.991) (T01307)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Van de Beeten en Broekers-Knol, toe dat hij de optie van het betrekken van een notaris bij de totstandkoming van een koopovereenkomst van een appartementsrecht nog eens zal bekijken en dat er in de brief naar aanleiding van de evaluatie van de Wet koop onroerende zaken in 2010, met de door eerdergenoemde leden gestelde vragen rekening zal worden gehouden. De minister zegt tevens toe in de brief de aansprakelijkheid van de uitponder voor de status van de vve en het reservefonds mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T01307
Status voldaan
Datum toezegging 8 februari 2011
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aansprakelijkheid
notarissen
overeenkomsten
uitponder
Vereniging van Eigenaars
Kamerstukken Wijziging Burgerlijk Wetboek en Woningwet inzake plegen van onderhoud door verenigingen van eigenaars (31.991)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 10

De heer Van de Beeten (CDA):

"Nu noemt de minister de notaris. Dat is interessant. Het probleem is nu juist dat bij het tot stand brengen van een koopovereenkomst van een dergelijk appartementsrecht de notaris nog niet verplicht behoeft te worden ingeschakeld. Overigens is herhaaldelijk in deze Kamer breed bepleit om dat wel te doen. Ik ben het met de minister eens dat op het moment dat de notaris wordt ingeschakeld bij de totstandbrenging van de koopovereenkomst, hij inderdaad die plicht heeft. Is dat dan eigenlijk geen zelfstandig argument om toch nog eens te denken over het opnemen in de wet van de verplichte inschakeling van de notaris bij de totstandbrenging van een koopovereenkomst met een consument? Daarmee zouden we namelijk ook dit probleem opgelost hebben."

Minister Opstelten:

"Dat laatste lijkt mij op zichzelf niet. Het is in ieder geval voor mij geen aanleiding om nog eens nadrukkelijk aan de staatssecretaris te vragen of hij daarmee aan de slag kan gaan. Ik weet wel uit ervaring dat gemeentebesturen, bij dit soort situaties betrokken zijnde, nadrukkelijk aan notarissen vragen om hier aandacht aan te schenken. Indien zij dit niet doen, stellen de gemeentebesturen dit aan de orde bij instanties die daarvoor de verantwoordelijkheid dragen. Bij de overdracht vermeldt de notaris of de vorige eigenaar nog vorderingen heeft openstaan. Het is in de codes van de notaris vereist dat dit gebeurt. In het modelreglement staat dat tot één jaar na de koop kosten kunnen worden verhaald door de eigenaar, bijvoorbeeld als er tegenvallers zijn op het vlak van onderhoud. Dit zal de heer Van de Beeten wellicht verheugen en dit is ook een tegemoetkoming, hoewel ik dit zelf als minister, niet regel. Dit zijn gewoon de feiten in het modelreglement van vve's. Ervan uitgaande dat iedereen het modelreglement hanteert, is dit weliswaar een bescheiden titel, maar toch een mogelijkheid om onverwachte tegenvallers op te kunnen vangen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 10-11

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

"Ik wil een kleine of misschien zelfs wel een grote ondersteuning geven aan het pleidooi van de heer Van de Beeten voor het inschakelen van de notaris bij de totstandkoming van de obligatoire overeenkomst. Daarover hebben wij in deze Kamer meerdere malen diepgaand gediscussieerd, juist omdat wij van mening zijn dat de consument enorm gebaat is bij het inschakelen van een notaris bij een obligatoire overeenkomst. Nu blijkt wederom dat de notaris een belangrijke rol zou kunnen spelen in het geval van de slapende vereniging van eigenaren, bij de vraag of er wel een reservefonds is en dergelijke. De minister heeft dit zelf gezegd. Volgens de wet speelt de notaris echter geen rol bij de totstandkoming van de obligatoire overeenkomst, maar is hij pas aan de orde bij de levering van het onroerend goed. Dat is eigenlijk te laat, want dan zit je bij de notaris om een handtekening te zetten en komt dit niet meer aan de orde. Misschien is het toch een goed idee dat het departement voorrang verleent - alles in ogenschouw genomen hebbende, zoals de evaluatie over de bedenktermijn van de koop enzovoort - aan het bezien van de vraag of de notaris kan worden ingeschakeld bij de totstandkoming van de obligatoire overeenkomst bij de aankoop van onroerend goed."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 11

Minister Opstelten:

"Ik heb de heer Van de Beeten en mevrouw Broekers zeer goed begrepen. Ik zeg toe dat ik dit punt nog eens even laat bekijken. Ik zeg eerlijk - zo ben ik nu eenmaal - dat het ook niet meer of niet minder dan dat zal zijn. Ik heb de impact hiervan goed begrepen. Ik heb bovendien begrepen dat dit in de Eerste Kamer nadrukkelijk aan de orde is geweest. Ik heb me nog niet ingelezen in die geschiedenis en daarom is dit een extra motivering om dat alsnog te doen en de staatssecretaris daarbij te betrekken. (...)

Al denkende - ik merk dat er ook voor mij meegedacht wordt - kan ik ten aanzien van het eerste punt, de notariële koopovereenkomst, melden dat er nog een aparte brief komt naar aanleiding van de evaluatie in 2010 van de Wet koop onroerende zaken, mede gelet op de vastgoedfraude. Ik zal ervoor zorgen dat in die brief rekening wordt gehouden met de door de leden der Kamer in dezen gestelde vragen rekening zal worden gehouden."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 11-12

De heer Van de Beeten (CDA):

"(...)Ik heb begrepen dat hij heeft nagedacht over onze opmerking over de notaris. Er werd nog driftig meegedacht met hem en hij komt daarop terug in een brief naar aanleiding van de evaluatie met betrekking tot de bedenktermijn. Dat is prima. Niettemin beveel ik deze gedacht van harte aan. Zou de minister daarbij ook nader willen ingaan op de kwestie van de aansprakelijkheid van de uitponder? Het lijkt mij een geschikt moment om ook dat punt erbij te betrekken, aangezien dat samenhangt met de bescherming die zou kunnen uitgaan van de inschakeling van de notaris bij de obligatoire koopovereenkomst. Dat ene jaar is gewoon onvoldoende, als er echt ernstige problemen zijn. Wellicht kan hij contact opnemen met organisaties zoals de NVM en de Woonbond om te zien welke ervaringen er daar op dit punt zijn. Ik heb er toch wel wat zorgen over. Er ligt een taakstelling voor bijvoorbeeld woningcorporaties om grotere aantallen woningen te verkopen. Dat zullen vaak appartementen zijn. Ook daar kunnen zich problemen voordoen, als woningcorporaties al financiële problemen hebben en proberen om wat makkelijker van hun verplichtingen af te komen. Ik zou dat toch nog eens nadrukkelijk in de aandacht van de minister willen aanbevelen."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 12

Minister Opstelten:

"De heer Van de Beeten vraagt of ik de aansprakelijkheid van de uitponder wil meenemen in het punt dat ik toch aan het bekijken ben. Ik ben gaarne bereid om dat te doen. In de brief die in het denkproces vanmiddag tot mij kwam en die tot de uitspraak heeft geleid dat ik met een brief kom - u ziet dan hoe consistent kabinetten kunnen zijn ten opzichte van hun voorgangers en hoe snel dat gaat - zal ik dit punt meenemen. De punten die in dit debat aan de ore zijn, zal ik daarbij ook laten wegen. Ik zal bekijken of er verdere aanleiding is om iets te doen of iets na te laten."


Brondocumenten


Historie

  • 5 juni 2012
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
  • 15 mei 2012
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Per abuis is deze brief niet geagendeerd in de commissie. In een volgende vergadering zal deze toezegging worden besproken.
    documenten:
    • -   
      Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen
      toezegging T01152 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor BZK/AZ op 3 april 2012
      toezegging T01134 voor kennisgeving aangenomen op 8 mei 2012 door de commissies voor IMRO en voor VenJ
      voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor V&J op 15 mei 2012
      EK, E
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.)
  • 8 februari 2011
    nieuwe status: openstaand
  • 8 februari 2011
    toezegging gedaan
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie






Toezegging Bij uitwerking wetsvoorstellen inzake kostendekkende griffierechten, herziening gerechtelijke kaart en versterking van de cassatierechtspraak, rekening houden met inbrengen tijdens het debat (32.021) (T01357)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van de Beeten, Broekers-Knol, Haubrich-Gooskens, Quik-Schuijt en Staal, toe bij de uitwerking van de wetsvoorstellen inzake de kostendekkende griffierechten, de herziening van de gerechtelijke kaart en de versterking van de cassatierechtspraak, zich rekenschap te geven van hetgeen te berde is gebracht tijdens de eerste termijn van het debat.


Kerngegevens

Nummer T01357
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
mr. B. Staal (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen cassatierechtspraak
cassaties
griffierechten
verhoging griffierechten
Wet herziening gerechtelijke kaart
Kamerstukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 32

Minister Opstelten: " Er zijn veel onderwerpen die in een later stadium ter sprake zullen komen in deze Kamer. Ik noem de kostendekkende griffierechten, de herziening van de gerechtelijke kaart en de versterking van de cassatierechtspraak. De daarover gemaakte opmerkingen zijn zonder uitzondering de moeite van een intensieve discussie waard, ook te gelegener tijd bij de behandeling van de desbetreffende wetsvoorstellen. Het is overigens waardevol dat die opmerkingen nu al zijn gemaakt. Die signalen heb ik goed opgepikt. Ik beschouw ze als belangrijke impulsen voor de verdere uitwerking van die wetsvoorstellen. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat ik mij rekenschap zal geven van hetgeen hier te berde is gebracht."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen versterking eerstelijnsrechtspraak in innovatieagenda (32.021) (T01364)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van de Beeten, Broekers-Knol, Haubrich-Gooskens, Quik-Schuijt en Staal, toe de versterking van de eerstelijnsrechtspraak mee te nemen in de innovatieagenda.


Kerngegevens

Nummer T01364
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
mr. B. Staal (D66)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen eerstelijnsrechtspraak
innovatieagenda rechtspraak
Kamerstukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 46

Minister Opstelten: "In alle beschouwingen van buiten en van deze Kamer klinkt een consensus door over de inrichting van de eerstelijnsrechtspraak. Eenvoudig, snel, informeel, waarbij de rechter zo veel mogelijk aansluit bij de belangen van de rechtzoekende. Het voorstel waarover we vandaag spreken, geeft juist in de lijn van deze gedachte meer gewicht aan de werkwijze en cultuur van de kantonrechter. Een versterking van de eerstelijnsrechtspraak neem ik ook mee in de innovatieagenda. Eigenlijk hebben we het daar niet over gehad. Ik heb in de Tweede Kamer toegezegd dat ik gelijk op wil lopen met de behandeling van het dossier en het wetsvoorstel inzake de griffierechten aan de ene kant en dat van de innovatieagenda aan de andere kant. Als ik met een wetsvoorstel over de griffierechten kom, kom ik ook met een stevige innovatie-agenda, zodat de Tweede Kamer en daarna de Eerste Kamer evenals het veld in samenhang de situatie kunnen bezien en beoordelen. Ik denk dat dit hier ook van toepassing is. Ik neem dat mee en kom er te gelegener tijd op terug. Ik kan de Kamer nu al verzekeren dat de nieuwe gerechtelijke kaart juist de voorwaarden schept om de eerstelijnsrechtspraak zo goed mogelijk in te richten. De rechtspraak kan vanuit grotere eenheden de verspreide zittingslocaties optimaal bedienen. Te zijner tijd zal bij de behandeling van het wetsvoorstel ongetwijfeld een debat plaatsvinden. Ik zal daar aandacht aan schenken en dan komen we daarop terug."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reparatievoorstel bij wetsvoorstel bestuur en toezicht (31.763) (T01389)

De Minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Franke, Kneppers, Vliegenthart en Tan, toe een reparatievoorstel in te zullen dienen ter verduidelijking en verbetering van het toepassingsbereik van het amendement Irrgang. De minister zegt toe dat de besturen van charitatieve, culturele en kerkelijke instellingen niet onder het toepassingsbereik zullen vallen van amendement Irrgang.


Kerngegevens

Nummer T01389
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
prof. mr. dr. E.M. Kneppers-Heijnert (VVD)
dr. A. Vliegenthart (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bestuur
reparatiewetsvoorstel
toezicht
Kamerstukken Wijziging Boek 2 Burgerlijk Wetboek inzake aanpassing regels bestuur en toezicht naamloze en besloten vennootschappen (31.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28 - blz. 20

Minister Opstelten: " Wel kan nog worden verduidelijkt dat het amendement alleen betrekking heeft op stichtingen die verplicht onder het jaarrekeningenrecht vallen. Dat wil zeggen stichtingen met een onderneming – zie artikel 360, lid 3 – en stichtingen die op grond van bijzondere wetgeving verplicht zijn om het jaarrekeningenrecht toe te passen, zoals ziekenhuizen en woningbouwcorporaties. Zo wordt verduidelijkt dat stichtingen die primair zijn gericht op bijvoorbeeld kerkelijke, charitatieve en culturele doelstellingen, buiten de regeling vallen. Dat zijn ook vaak stichtingen die het hart van het maatschappelijk middenveld vormen. Ze hebben geen onderneming want ze hebben geen winststreven. Dan vallen ze op grond van artikel 360, lid 3, buiten het jaarrekeningenrecht. Ik zal deze explicitering meenemen in een reparatiewet, zodat dit onderdeel van het amendement wordt verbeterd en wordt gerepareerd. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit kan slagen."

De heer Franken (CDA): " Maar nu wil ik weten wat de minister in die reparatiewet gaat aangeven. Kan hij dat expliciet uitleggen?"

Minister Opstelten: "Nu wordt in de reparatiewet verduidelijkt dat stichtingen die primair zijn gericht op kerkelijke, charitatieve of culturele instellingen buiten de regeling vallen en niet binnen de limitatieve beperkingen van het aantal commissariaten en bestuursfuncties of lidmaatschappen van raden van toezicht. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit bij de Tweede Kamer niet goed zou vallen. Dit is een verdere verbetering van het amendement. Daarom wordt het ook steeds meer werkbaar."

De heer Franken (CDA): "De minister zegt dus dat de doelomschrijving bepalend is en niet zozeer wat er in het jaarrekeningrecht of elders is bepaald. Het gaat niet om "groot" of "klein". Wat onder het jaarrekeningrecht valt maar een andere doelomschrijving hanteert dan kerkelijk, cultureel en charitatief valt dan niet onder de beperking?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 28 - blz. 20/21

Minister Opstelten: "Dan gaan we het toch weer over "groot" of "klein" hebben. Het gaat wel over de jaarrekening. Laat ik het zo zeggen, de gang van zaken rondom het amendement verdient natuurlijk – dat zeg ik in alle eerlijkheid – geen schoonheidsprijs. Maar goed, daarom willen we dat met elkaar verbeteren. Ik wil ervoor zorgen dat het nu technisch goed gaat. Daarom wil ik overleggen over de formulering met de Raad voor de Jaarverslaggeving en andere belanghebbenden. Overigens behoeft de inwerkingtreding van de wet niet te wachten op de reparatiewet. Ik verwacht dat de reparatiewet rond de zomer kan worden voorgelegd aan de ministerraad. Dat is de timing. Dat maakt het mogelijk om de besturen van charitatieve, culturele en kerkelijke instellingen niet mee te nemen in de reparatiewet. Dat is, lijkt ons, nooit de bedoeling geweest van de indieners van het amendement. De activiteiten zijn doorslaggevend. Daar gaat het om. "Groot" is volgens de jaarrekeninggegevens dus geen beperking bij kleine bv'tjes. Ik zal het nog een keer zeggen. Het gaat om de activiteiten die doorslaggevend zijn. Daarom ben ik ervan overtuigd dat je zo precies uitkomt bij de uiteindelijke bedoeling van het amendement. Het wordt nu technisch heel precies gemaakt, waardoor er niets meer in kan sluipen wat bepaald niet de bedoeling is geweest."

Handelingen I 2010-2011, nr. 28 - blz. 21

De heer Vliegenthart (SP): "Maar even een concrete vraag, want we hebben het over de toekomst. Het gaat niet over het wetsvoorstel dat vandaag voorligt maar over de reparatiewet. Begrijp ik goed dat in de reparatiewet en als gevolg van die reparatiewet toezichthoudende functies op woningbouwcorporaties wel zouden tellen en bij het Rijksmuseum niet?"

Minister Opstelten: "De indieners van het amendement hebben altijd duidelijk gezegd dat woningbouwcorporaties en ziekenhuisbesturen wel meetellen. Het criterium van de jaarrekeningplicht is ook duidelijk. In het voorbeeld dat de heer Vliegenthart noemt zou dat geen enkel punt zijn, anders zou ik natuurlijk niet komen met een reparatiewet. De reparatiewet komt met verbeteringen ten opzichte van het amendement. Dan komen we uit op wat precies de bedoeling van het amendement was."

Handelingen I 2010-2011, nr. 28 - blz. 24

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):" Ik wil nog iets zeggen over het limiteren van het aantal nevenfuncties. De minister heeft gezegd dat stichtingen die primair gericht zijn op culturele, kerkelijke en charitatieve doelen, buiten de regeling vallen. De heer Franken heeft nog gevraagd of de doelomschrijving bepalend is en niet de grootte. De heer Vliegenthart noemde enkele voorbeelden; het Rijksmuseum niet en de woningbouwcorporaties wel. Ik wil het volgende nog even duidelijk hebben. Het gaat dus om die doelomschrijving, niet om de grootte. Niet alleen het Rijksmuseum valt er niet onder, maar het Rode Kruis en de stichting bij mij in het dorp evenmin. Maar gaan de corporaties uit het voorbeeld van de heer Vliegenthart door de reparatiewet wel onder dit wetsvoorstel vallen? Die zitten er nu niet onder. Ik werd een beetje in verwarring gebracht door dat voorbeeld."

Handelingen I 2010-2011, nr. 28 - blz. 27

Minister Opstelten: "Dan de participatie- en familiebedrijven. Volgens het jaarrekeningrecht vallen alleen grote bedrijven met een raad van commissarissen eronder, dus niet elke kleine familie-bv. Hetzelfde geldt voor participatiebedrijven. Er wordt aan de wet getoetst. Alles wat erbinnen valt, valt ook binnen het amendement en alles wat erbuiten valt niet. Daar geldt de reparatie voor. Ik zeg toe om dit te evalueren in praktijk en functioneren.

De heer Franken (CDA): "U neemt dus de grensgevallen mee? Ik ga het nu maar niet verder uitleggen, maar investeerders willen op hun eigen centjes passen. Daarom laten ze zich tot commissaris benoemen in een participatiemaatschappij die met hun centjes gaat spelen. Men doet dat op verschillende fronten en is dan zo over het maximum van vijf heen. Verder heb ik een vraag over de stichtingen die u buiten het amendement wilt tillen. Als ik het goed begrijp, zegt u: voor kerkelijke, charitatieve en culturele instellingen, breed genomen, geldt de grootte niet. De doelomschrijving is dus bepalend; daaraan mogen we vasthouden."

Minister Opstelten: "Ja, dat heb ik in eerste termijn ook gezegd. Dat is echt een verbetering van het amendement. We zijn daarmee aan het werk. Het gaat om de doelen die ik zojuist heb aangegeven. Op die manier past de reparatie ook binnen de oorspronkelijke doelstellingen van het amendement; daar ben ik van overtuigd."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evalueren kostenaspecten antiterrorismemaatregelen (33.000) (T01433)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Holdijk, toe om bij de vijfjaarlijkse evaluatie van antiterrorismemaatregelen ook het kostenaspect te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01433
Status afgevoerd
Datum toezegging 25 oktober 2011
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. G. Holdijk (SGP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen anti-terrorisme
veiligheid
Kamerstukken Miljoenennota 2012 (33.000)


Opmerking

Zie ook T00509.

Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4 - blz. 47, 78.

De heer Holdijk (SGP):

Een ander punt dat mij sterk bezighoudt, is de terrorismebestrijding. Niet alleen vanuit financieel oogpunt, al stel ik wel de vraag of de regering een enigszins betrouwbare indicatie kan geven van de jaarlijkse totale directe en indirecte uitgaven voor dit doel. Is de prijs die we in Nederland sinds de aanslagen van 11 september 2011 betalen voor onveiligheid niet te hoog, niet alléén in geld maar ook in maatregelen die ten koste gaan van onze vrijheden en grondrechten? Een nieuw woord, de "surveillancestaat" heeft ingang gevonden.

Minister Rutte:

(...)

De heer Holdijk van de SGP-fractie vroeg op dit punt om een indicatie van de totale jaarlijkse directe en indirecte kosten. Ook vroeg hij of de maatregelen in het kader van de bestrijding en voorkoming van terrorisme een inperking betekenen van de burgerlijke vrijheden en de grondrechten. Op zijn vraag over de kosten kan ik antwoorden dat uit de evaluatie van de antiterrorismemaatregelen over de periode van 2001 tot en met 2010 blijkt dat Nederland slechts een beperkt aantal specifiek op terrorismebestrijding gerichte maatregelen en diensten heeft. De aanpak van terrorisme is bij ons echt ook verweven met een brede aanpak van criminaliteit, onveiligheid,migratie en andere terreinen. Daardoor is het gewoon lastig om een indicatie te geven van de specifiek voor terrorismebestrijding gemaakte kosten. De minister van Veiligheid en Justitie heeft wel toegezegd om de antiterrorismemaatregelen iedere vijf jaar te evalueren. Ik kan toezeggen dat het kostenaspect bij de volgende evaluatie zal worden betrokken. Op die manier kunnen wij proberen hierin iets meer inzicht te krijgen, ondanks de verwevenheid.


Brondocumenten


Historie