Rappelabele toezeggingen Financiën (Totaaloverzicht 2013)



 




Toezegging Beslag op kredietruimte (30.322) (T00415)

De staatssecretaris zegt toe om het beslag op kredietruimte te gaan monitoren en de Kamer hierover verslag uit te brengen.


Kerngegevens

Nummer T00415
Oorspronkelijke nummer tz_FIN_2007_31
Status voldaan
Datum toezegging 25 september 2007
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Kamerstukken Versterking fiscale rechtshandhaving (30.322)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2007-2008, nr. 1

Blz. 34

De heer Essers (CDA): Dat punt is nu net in discussie in het kader van de herziening van het faillisements- en insolventierecht. Wij wachten op het advies van de commissie-Kortmann en wij vinden dat wij dit onderwerp in het kader van die discussie moeten bespreken. Om de regering uit te nodigen de maatregelen rond het beslag van de kredietruimte op te schorten tot dit debat heeft plaatsgevonden, dien ik een motie in die is ondertekend door alle woordvoerders in dit debat. (motie 30322, F)

Blz. 37

Staatssecretaris De Jager: De ingediende motie zou raken aan de kern van het systeem van de betaalrekening en is dus helaas daarom niet mogelijk. Ik wil een klemmend beroep op alle indieners doen om dat punt wel toe te staan in de wet, in ruil voor een toezegging van mijn kant dat wij het monitoren en dat ik eventueel in uw Kamer verslag kom doen over of dit wel of niet tot problemen leidt. […] Ik kan u de toezegging doen dat wij dat zeer nauw zullen monitoren. Als u dat wenst, willen wij het graag invoeren in 2008, gelet op het nieuwe betalingssysteem, het nieuwe inningssysteem van de Belastingdienst. Ik kan u toezeggen dat wij daar 1. kleine vorderingen op gaan innen en dat wij dat 2. gaan monitoren, zodat wij met u kunnen afstemmen wat de gevolgen daarvan zijn. Wij kunnen ook beginnen met het incasseren van de relatief wat kleinere bedragen en dat vervolgens uitbreiden indien de eerste golf van incasso’s goed verloopt en dit met u bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie doelmatigheidsbepaling (31.205/31.206) (T00429)

De staatssecretaris zegt toe dat de doelmatigheidsbepaling inzake artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) na een redelijke termijn wordt geëvalueerd. De Kamer wordt hierover geïnformeerd. De commissie heeft op 18 mei 2010 de minister van Financiën verzocht in 2011 een specifiekere evaluatie van de AWR aan te bieden die tevens inzicht biedt in de financiële opbrengst van de maatregel.


Kerngegevens

Nummer T00429
Oorspronkelijke nummer tz_FIN_2008_16
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2007
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2008 (31.206)
Belastingplan 2008 (31.205)


Uit de stukken

Handelingen I 2007-2008, nr. 15 – 637

Staatssecretaris De Jager: Ik ben blij dat ik de leden van de Eerste Kamer zover heb gekregen dat zij zich, net als de Tweede Kamer, achter het voorstel scharen om artikel 64 AWR weer in behandeling te nemen. De heer Biermans vroeg mij in dit verband om de toezegging dat de doelmatigheidsbepaling na een redelijke termijn wordt geëvalueerd. Ik kan hem dat toezeggen en ook dat ik de Eerste Kamer daarover te zijner tijd zal informeren. Ik heb er in ieder geval alle vertrouwen in dat het zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst naar tevredenheid zal verlopen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nadere regelgeving bij ongewenste effecten (31.459) (T00960)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer toe dat mocht blijken dat door dit wetsvoorstel situaties ontstaan waarbij de werkingssfeer van de wet zich uitbreidt over situaties waarvoor dat niet de bedoeling was – collateral damage met ongewenste effecten - dat beleid ontwikkeld wordt om dat te voorkomen.


Kerngegevens

Nummer T00960
Status voldaan
Datum toezegging 9 december 2008
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Kamerstukken Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen (31.459)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 13 - 616

Staatssecretaris De Jager: Onze belangrijkste opgave is - daarvoor sta ik hier als medewetgever, maar tevens als baas van de uitvoering, van de Belastingdienst - om te voorkomen dat er collateral damage optreedt. (...) De wetgever - de regering, de Tweede Kamer en nu ook de Eerste Kamer - heeft daarvoor voldoende waarborgen ingebouwd. Er zijn ook voldoende stukken heen en weer gegaan in het wetgevingsproces om duidelijk te maken waar de grenzen liggen en om de schade te voorkomen. Ik doe natuurlijk ook de toezegging dat als onverhoopt toch blijkt dat door dit wetsvoorstel collateral damage optreedt met ongewenste effecten, ik met de pet van uitvoerder op ook beleid zal ontwikkelen om eventuele negatieve effecten ongedaan te maken. Ik verwacht echter niet dat dit nodig zal zijn. Ik denk dat in het wetgevingsproces - in de Tweede Kamer, de schriftelijke behandeling en vandaag de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer - de eventuele negatieve effecten voldoende zijn ingeperkt. Mochten er echter situaties ontstaan waarbij de werkingssfeer van de wet zich uitbreidt over situaties waarvoor dat niet de bedoeling was, dan zal ik beleid ontwikkelen om dat te voorkomen.

Handelingen I 2008-2009, nr. 13 - 625

Staatssecretaris De Jager: Wel heb ik mijn algemene bereidheid al duidelijk verwoord. Ik heb gezegd dat ik zal optreden als er echt sprake is van neveneffecten die niet door ons bedoeld waren. Ik zal die woorden dan ook in daden omzetten door beleid te ontwikkelen dat houvast biedt aan zowel de praktijk als aan de Belastingdienst, om binnen de bedoelingen van de wetgever te blijven opereren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verschuiving genietingstijdstip (31.459) (T00961)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Essers (CDA), toe, voor zover het thans bestaande situaties betreft, venture capital fondsen in zijn algemeenheid de mogelijkheid te bieden, dat het genietingstijdstip op verzoek kan worden verschoven naar de daadwerkelijke realisatie.


Kerngegevens

Nummer T00961
Status voldaan
Datum toezegging 9 december 2008
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Kamerstukken Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen (31.459)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 13 - blz. 597

De heer Essers (CDA): Soortgelijke ficties als toegepast in de eerste twee onderdelen van dit wetsvoorstel ontbreken in het derde onderdeel, de belastingheffing over carried interest of carried interestachtige beloningen. Dit onderdeel ziet op slechts enkele honderden vooral private equity managers die naast hun reguliere salaris vaak de mogelijkheid krijgen om deel te nemen in de verworven investeringen van het fonds waarvoor zij actief zijn.

Handelingen I 2008-2009, nr. 13 - blz. 599

De heer Essers (CDA): Nuancering is echter wel op zijn plaats, omdat de voorgestelde regelgeving inzake carried interest niet slechter is dan het grote geheel waarvan zij deel uit gaat maken, namelijk de Wet IB 2001. De kritiek die dit onderdeel van het wetsvoorstel oproept, is in wezen kritiek op de feilen van de Wet IB 2001. De paradox doet zich voor dat deze wetgeving in het leven is geroepen vanwege die feilen, maar uiteindelijk zelf ook niet ontkomt aan die gebreken. Het gaat hier om voordelen die bij een goed werkend stelsel van inkomstenbelastingheffing zouden moeten worden belast als inkomsten uit arbeid. Door het gebrekkig werkende boxenstelsel van de Wet IB 2001, waarbij sprake is van boxen met volstrekt uiteenlopende tarieven en systematieken, blijkt het in de praktijk lastig te zijn om dit soort beloningen op de gewenste wijze te belasten. Ook de heer Biermans sprak van een rechtvaardigheidsvraagstuk. De kern van het probleem zit hem daarbij in het feit dat de waarde van een verkregen belang op het moment van verwerving kan worden belast als inkomsten uit arbeid, maar dat het na die verwerving optredende waardeverloop moeilijk in de box 1-heffing kan worden betrokken. Om te vermijden dat die waardestijging terecht komt in box 3, werden daarom in de praktijk tussen belastingplichtige en de Belastingdienst afspraken gemaakt omtrent inbreng van die belangen in een bv, zodat het waardeverloop ervan in ieder geval in box 2 aan de heffing kon worden onderworpen. In het huidige wetsvoorstel wordt een dappere poging ondernomen om de bestaande praktijk zo veel mogelijk te codificeren en te specificeren, maar aangezien ook de voorgestelde regeling onderdeel uitmaakt van de Wet IB 2001, blijft zij behept met alle oude gebreken. Zo is het verwijt dat zij te veel open normen hanteert en derhalve op gespannen voet staat met de rechtsbescherming in feite te herleiden tot het verwijt dat het in de Wet IB 2001 voorkomende loonbegrip en het begrip ″resultaat uit overige werkzaamheden″ onvoldoende duidelijk zijn en de afbakening tussen box 1 en box 3 vaak moeilijk is te realiseren. Een meer op een vermogensaanwasheffing gebaseerde inkomstenbelastingheffing zou dit soort problemen vermijden.

Handelingen I 2008-2009, nr. 13 - blz. 617

Staatssecretaris De Jager: Overigens heb ik ten aanzien van technostarters en seed capital in de nota naar aanleiding van het nader verslag voor de Tweede Kamer al toegezegd dat voor bestaande situaties het genietingstijdstip op verzoek kan worden verschoven naar de daadwerkelijke realisatie. Ik zeg hierbij toe dat ik bereid ben - met name de heer Essers heeft daarnaar gevraagd - om alle andere venture capitalfondsen in zijn algemeenheid diezelfde mogelijkheid te bieden, voor zover het thans bestaande situaties betreft. Die toezegging kan deze Kamer incasseren. Voor de toekomst ga ik ervan uit dat de praktijk deze situatie kan vermijden.

(...)

Handelingen I 2008-2009, nr. 13 - blz. 622

De heer Essers: Mevrouw de voorzitter. Ook ik dank de minister en de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik dank hen ook voor de toezeggingen, waaronder die over het voorkomen van belastingheffing over phantominkomen. Ook dank ik hen voor de toezeggingen die gedaan zijn in de schriftelijke voorbereiding.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gepercipieerde pakkans bij fiscaal adviseurs (32.128) (T01173)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Biermans, toe een nadere analyse toe te passen om te achterhalen waarom de gepercipieerde pakkans bij adviseurs zo laag is.


Kerngegevens

Nummer T01173
Status voldaan
Datum toezegging 22 december 2009
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Belastingdienst
fiscaal adviseurs
Kamerstukken Belastingplan 2010 (32.128)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 14 – blz. 484

De heer Biermans (VVD): De leden van de VVD-fractie hebben er kennis van genomen dat de tevredenheid van de belastingbetalers – het woord klanten krijg ik niet uit mijn mond – weer is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Het gemiddelde rapportcijfer is een 6,7. […]

Een andere vraag die de rapportage oproept, is wat de verklaring is van het feit dat de gepercipieerde pakkans bij fiscaal adviseurs met 57% zo laag is. Wat betekent dit? Is dit verontrustend en, zo ja, wat gaat de staatssecretaris daaraan doen?

Handelingen I 2009-2010, nr. 14 – blz. 504

Staatssecretaris De Jager: Hoe kan het dat de gepercipieerde pakkans bij adviseurs zo laag is? Dat is inderdaad een opvallend gegeven. Burgers en bedrijven denken er anders over. Het antwoord op deze vraag is eigenlijk dat ik het zelf ook niet weet. Het vergt nadere analyse. Ik heb de Belastingdienst gevraagd om met de adviseurs om tafel te gaan zitten om dit te bespreken. Wij willen meer grip op dit cijfer, meer achtergrond rond dit cijfer krijgen. Ze zijn absoluut een belangrijke schakel tussen de Belastingdienst en ondernemers, zeker voor het mkb. Daar betrekken wij ze dan ook duidelijk bij, bijvoorbeeld als het gaat om horizontaal toezicht. Ik ben daarom heel benieuwd hoe dit cijfer tot stand is gekomen. Dat gaan wij ook met ze bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie regeling ANBI’s en SBBI’s (31.930) (T01183)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Essers toe om de regeling ten aanzien van ANBI’s en SBBI’s na enkele jaren te zullen evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01183
Status voldaan
Datum toezegging 15 december 2009
Deadline 1 mei 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen ANBI’s
evaluaties
SBBI’s
Kamerstukken Wijziging Successiewet 1956 inzake vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur (31.930)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 456

Staatssecretaris De Jager: […] Ik kan een toezegging doen op het punt van de evaluatie. Ik zeg erbij dat een ANBI en een SBBI bij de belastinguitgaven onze financiënsystematiek volgen en daarmee automatisch periodiek worden geëvalueerd. Ik wil echter nog eens specifiek duidelijk toezeggen dat wij een en ander inderdaad zullen doen. Wij moeten natuurlijk wel iets kunnen evalueren, dus wij moeten een aantal jaren ervaring hebben met het nieuwe regime. Vervolgens kunnen wij tot evaluatie overgaan.

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 431

De heer Essers (CDA): […] Wij vertrouwen erop dat de Belastingdienst zich constructief en redelijk zal opstellen bij het toetsen van deze criteria ten aanzien van de hier bedoelde verenigingen. Dat geldt uiteraard ook voor het beleid ten aanzien van de toekomstige SBBI’s. Graag worden wij door de staatssecretaris periodiek op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op dit terrein. Vanwege de grote betekenis van algemeen nut en het sociaal belang behartigende instellingen voor onze samenleving, of het nu ANBl’s of SBBI’s zijn, vinden wij het van groot belang dat deze regeling na verloop van een aantal jaren grondig wordt geëvalueerd. Een toezegging van de staatssecretaris hierover stellen wij zeer op prijs.

Handelingen I 2009-2010, nr. 13 – blz. 477

De heer Essers (CDA): […] Veel fiscale discussies en wetsvoorstellen gaan over de vraag hoe ondernemingen kunnen worden gestimuleerd. Dat zal ook volgende week weer blijken als wij het belastingpakket gaan behandelen. Dat is ook terecht, want ondernemingen zijn immers de motoren van onze economie. Maar zonder de verenigingen waar wij het vandaag vooral over gehad hebben, de koren, de gildes, de schutterijen, de fanfares en harmonieën, zal onze samenleving kil en kleurloos zijn. Daarom is het goed dat tijdens dit debat zoveel zorg en aandacht aan het levende culturele erfgoed is besteed. Wij stellen ook de toezegging van de staatssecretaris op prijs, dat de uitvoering van de regeling periodiek zal worden geëvalueerd en dat er ook over zal worden gerapporteerd, en dat de Belastingdienst zoals gebruikelijk constructief en redelijk met de ANBI- en SBBI-regeling zal omgaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoering Code Banken (32.500) (T01248)

De minister-president, minister van Algemene Zaken, zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Noten en Kox, toe de uitvoering van de Code Banken scherp in de gaten te houden en maatregelen te nemen indien de resultaten niet bevallen.


Kerngegevens

Nummer T01248
Status voldaan
Datum toezegging 7 december 2010
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
drs. H.C.P. Noten (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Code Banken
rapportage
uitvoering
Kamerstukken Miljoenennota 2011 (32.500)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 10 - blz. 5

De heer Noten (PvdA): Tot slot. Dit kabinet gebruikt grote woorden voor klein beleid. Dit kabinet kiest voor de vrijheid om 130 km/u op de snelweg te rijden. Het kiest voor de vrijheid om te roken in het café. Het kiest voor de vrijheid van banken om de zelf opgelegde code naast zich neer te leggen. Het kiest voor de vrijheid om winst te maken in de zorg, voor de vrijheid om zoveel mogelijk te consumeren, voor de vrijheid om energie te verspillen en voor de vrijheid om te vervuilen. Tot slot, dit kabinet vindt dat sommige mensen een beetje minder vrij zijn dan anderen.

(...)

Handelingen I 2010-2011, nr. 10 - blz. 10

De heer Kox (SP): Hoe het anders kan? Dat gaven wij al aan in ons verkiezingsprogramma Een beter Nederland voor minder geld. Daarin betalen de grootverdieners, de vermogenden, de banken, de grote bedrijven voor de crisis die ze zelf mee hebben veroorzaakt. En daarin beschermen we degenen met het minste geld, de minste mogelijkheden en de minste schuld aan het ontsporen van de economie. Dat lijkt ons verstandig. Maar deze regering maakt andere keuzes en dat mag ook. Dat betekent echter wel dat de banken nog steeds, ook volgens de commissie- Brugmans, de beloofde zelfregulering ontduiken. Van een bankenbelasting komt, alle drukdoenerij van onze minister van Financiën ten spijt, nog steeds niets, ook al sprak vrijwel elke partij erover voor de afgelopen Kamerverkiezingen. Economisch en maatschappelijk uiterst schadelijke bonussen blijven uitbetaald worden, de topsalarissen blijven top.

(...)

Handelingen I 2010-2011, nr. 10 - blz. 53

Minister Rutte: Een aantal leden heeft vragen gesteld over de Code Banken en meer in het bijzonder de commissie-Burgmans. Deze heeft afgelopen donderdag een zogenaamde voorrapportage uitgebracht over de uitkomst van de Code Banken. Ik ken de heer Burgmans goed, het is mijn oude baas. Hij schrijft in het rapport: er is nog veel werk aan de winkel. Als hij dat zegt, is er nog heel veel werk aan de winkel. Het staat er heel fraai. Het is wat mij betreft nu nog te vroeg om een oordeel te vellen over de Code Banken. De banken moeten een kans krijgen om verantwoording af te leggen over de naleving. In 2011 is er een eerste volledige rapportage over het boekjaar 2010 van de Monitoring Commissie. Wij houden die code en de uitvoering ervan scherp in de gaten; dat kan ik de Kamer verzekeren. Als het ons niet bevalt, zullen wij maatregelen treffen, bijvoorbeeld als de naleving onder de maat is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Fundamentele wijzigingen in de fiscale wetgeving voor de BES in een apart wetsvoorstel (32.189/32.190/32.276) (T01258)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Doek (CDA), toe om niet-omvangrijke, maar wel ingrijpende en fundamentele, wijzigingen in de fiscale wetgeving voor de BES-eilanden in een apart wetsvoorstel aan het parlement voor te leggen.


Kerngegevens

Nummer T01258
Status openstaand
Datum toezegging 14 december 2010
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Caribisch Nederland
fiscale wetgeving
Kamerstukken Invoeringswet fiscaal stelsel BES (32.276)
Douane- en Accijnswet BES (32.190)
Belastingwet BES (32.189)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 6

Doek (CDA):

Een volgend punt is de toekomstige behandeling van fiscale wetgeving op de BES-eilanden. De regering is voornemens, toekomstige wetgeving niet anders te behandelen dan andere fiscale wetgeving in Nederland. In de woorden van de regering: "Dit betekent dat omvangrijke en ingrijpende wijzigingen in, of een gedeeltelijke of algehele herziening van de Belastingwet BES et cetera veelal een eigen wetsvoorstel zullen rechtvaardigen. Echter, wijzigingen die samenhangen met de koopkracht van de inwoners van de BES-eilanden of een overzienbare hoeveelheid wijzigingen in één of meerdere fiscale wetten voor de BES-eilanden kunnen naar de mening van de regering meelopen in de jaarlijkse belastingplancyclus." De CDA-fractie kan zich echter wel degelijk voorstellen dat er sprake kan zijn van niet omvangrijke maar wel ingrijpende wijzigingen. Uit de tekst zou je kunnen afleiden dat het alleen zou gaan om omvangrijke én ingrijpende wijzigingen. In het geval dat de wijziging niet omvangrijk is maar wel ingrijpend, hechten wij er dan ook aan dat de voorstellen in aparte wetsontwerpen aan het parlement worden voorgelegd.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 11

Staatssecretaris Weekers:

De heer Doek heeft ook gevraagd of niet-omvangrijke, maar wel ingrijpende wijzigingen een apart wetsvoorstel rechtvaardigen. Toekomstige wijzigingen in de fiscale wetgeving voor de BES-eilanden wil ik eigenlijk niet anders behandelen dan andere wijzigingen in de Nederlandse fiscale wetgeving. Dit brengt met zich dat ik het met de leden van de CDA-fractie eens ben dat ingrijpende wijzigingen een eigen wetsvoorstel kunnen rechtvaardigen. Desalniettemin kunnen naar mijn mening wijzigingen die samenhangen met de koopkracht van de inwoners van de BES-eilanden of een overzienbare hoeveelheid wijzigingen in één of meerdere fiscale wetten voor de BES-eilanden in de jaarlijkse belastingplancyclus meelopen. Ik sta in dit kader dezelfde aanpak voor als te doen gebruikelijk bij de Nederlandse belastingwetgeving. Als wij bepaalde fundamentele wijzigingen willen doorvoeren en dit buiten het bestek van het belastingplan kan en dus buiten de tijdsdruk die daarop zit, ken ik de wens van de Eerste Kamer om dit op een eerder moment in het jaar te doen. Als dit mogelijk is, zal ik het zeker niet nalaten. Ik wil echter geen aparte behandeling voor de fiscale BES-wetgeving en Europees Nederlandse fiscale wetgeving.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 20

Doek (CDA):

Namens mijn fractie had ik nogal aangedrongen op een bepaalde wijze van behandeling van wetsvoorstellen met betrekking tot de BES-eilanden. De staatssecretaris trok in verband daarmee een parallel met het Nederlandse belastingstelsel, de wijze waarop wij dit doen voor de Nederlandse belastingwetten. Mag ik hem er toch op wijzen dat het ook daarbij lang heeft geduurd voordat deze Kamer het voor elkaar had dat dingen zoals de Bosal-wetgeving werden geregeld. Met deze wetgeving heeft de staatssecretaris aan de andere zijde ook zelf te maken gehad. Deze zat eerst in het belastingpakket. Bij amendement is ze er in de Tweede Kamer uitgehaald, zodat wij daarover in deze Kamer apart konden oordelen. Ik dring er met name op aan om ter zake van de fiscale wetgeving voor de BES-eilanden een zekere mildheid te betrachten, omdat de gevoeligheid aan die kant, bij inwoners van die landen, toch anders ligt dan in het heel professioneel georganiseerde Nederland. In het kader van het omgaan met nieuwe inwoners van het Rijk, lijkt het mij verstandig om dit waar het maar enigszins kan, toch in een apart wetsvoorstel te doen. Dat hoeft dan niet als het om de gewone aanpassing van tabellen gaat et cetera, tenzij dit grote wijzigingen zijn.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 23

Staatssecretaris Weekers:

Verder verzocht de heer Doek mij om mildheid te betrachten. Hij vroeg om zaken die veranderd worden in het kader van het fiscale BES-dossier niet te verstoppen in het belastingplan en om daar aparte wetgeving voor te ontwerpen. Als wij in het kader van de koopkrachtdiscussie of anderszins kleine reparaties moeten doen, lijkt het mij zinvol deze in het belastingplan op te nemen. Als er fundamentele zaken aan de orde zijn, ook al hebben zij een gering materieel belang, lijkt het mij goed om deze in een apart wetsvoorstel op te nemen, als dat ook maar enigszins mogelijk is, gelet op de tijd die daarvoor nodig is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Om misbruik van het fiscaal systeem op de BES-eilanden te voorkomen en daarover te rapporteren (32.189/32.190/32.276) (T01261)

De staatssecretaris van financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Doek (CDA), Ten Hoeve (OSF), Ten Horn (SP) en Laurier (GroenLinks), toe dat de belastingdienst structureel gaat monitoren op enig misbruik van het fiscale systeem op de BES-eilanden. Verder zegt de staatssecretaris toe dat hierover in het belastingplan 2013 gerapporteerd zal worden. Daarnaast zegt de staatssecretaris toe dat reparatievoorstellen tussentijds ingediend zullen gaan worden als blijkt dat het fiscale systeem op de BES-eilanden niet werkt zoals verwacht. Deze zullen worden voorgelegd aan de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01261
Status deels voldaan
Datum toezegging 14 december 2010
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
drs. H. ten Hoeve (OSF)
dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Caribisch Nederland
fiscaal stelsel
Kamerstukken Invoeringswet fiscaal stelsel BES (32.276)
Douane- en Accijnswet BES (32.190)
Belastingwet BES (32.189)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 6

Doek (CDA):

Met betrekking tot de vestigingsplaatsfictie is onze fractie het met de regering eens dat de voorwaarden die aan lichamen worden gesteld om niet als gevestigd in Nederland te worden beschouwd, een voldoende barrière opwerpen voor het type offshorevennootschappen dat uitsluitend om fiscale redenen gevestigd zou worden op een van de BES-eilanden. Gezien de internationale gevoeligheid, waarbij ook Nederland sterk is betrokken, is het echter van het grootste belang dat de staatssecretaris de ontwikkelingen op dit vlak nauwgezet in de gaten houdt. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij dit gaat aanpakken?

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 7

Ten Hoeve (OSF):

De opbrengstbelasting en de vastgoedbelasting zijn waarschijnlijk in de omstandigheden van de drie kleine eilanden op zich een goede oplossing om de reële bedrijvigheid op een controleerbare manier te belasten en zelfs om allerhande andere bedrijven, financiële instellingen en stichtingen die aan de kwalificatie-eisen voldoen en die qua werkgelegenheid niet al te veel opleveren toch iets aan de overheid te laten bijdragen. Maar meer dan de vastgoedbelasting is het daarbij natuurlijk vooral cruciaal hoe de 5% opbrengstbelasting gaat uitpakken. Als het juist is wat Tax Justice ons voorhoudt, namelijk dat bij het doen van uitkeringen makkelijk deze belasting ontdoken kan worden, bijvoorbeeld door die uitkeringen in de vorm van leningen te verstrekken, dan zouden wij inderdaad een echt belastingparadijs creëren. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Kan hij zulk misbruik voorkomen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 9

Ten Horn (SP):

Gaat de koninkrijksregering in de Staat van het Koninkrijk rapporteren in welke mate alle landen binnen ons Koninkrijk aan deze uitgangspunten voldoen? Gaat zij ook in op de vraag of de landen daarbij mogelijk in elkaars vaarwater zitten in keuzes voor fiscale regelingen die bijvoorbeeld het vestigingsklimaat beïnvloeden? Gaan Curaçao en Sint-Maarten overigens voor 31 december aan de eis van een sluitende begroting voldoen? Kan de staatssecretaris de zorgen wegnemen dat we met deze fiscale BES-wetgeving in de buurt komen van een belastingparadijs, zoals collega Ten Hoeve ook al vroeg? Deze zorgen werden op het blog van het internationale Tax Justice Network nogmaals onder de aandacht gebracht.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 9

Laurier (GroenLinks):

In de tweede plaats leeft bij mijn fractie de vraag welk belastingklimaat op de BES-eilanden wordt gecreëerd. Op dat punt spreekt het Tax Justice Network, waarin een reeks gerenommeerde instellingen zijn verenigd, zijn zorg uit. De vraag wordt opgeworpen of binnen de grenzen van het land Nederland een belastingparadijsje wordt gecreëerd. De verdediging langs enerzijds de lijn van postbusbedrijven met tenminste drie medewerkers en een commercieel eigendom ter waarde van $50.000 en anderzijds de opbrengstbelasting die bepaalt dat 5% over de dividenden moet worden betaald, wordt in de ogen van dit netwerk te zwak geacht. Door middel van leningen zou bijvoorbeeld te gemakkelijk geld kunnen worden weggesluisd. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Ik sluit me ook aan bij de vraag van de heer Doek naar hoe dit soort ontwikkelingen in feite in de peiling wordt gehouden.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 14

Staatssecretaris Weekers:

Dan heeft mevrouw Ten Horn de vraag gesteld of de BES-eilanden een belastingparadijs zijn. Trouwens ook de heer Laurier heeft er een vraag over gesteld, waarbij verwezen is naar het Tax Justice Network. Het antwoord op de vraag of er op genoemde eilanden sprake is van een belastingparadijs is volmondig nee. Ik heb zojuist al even anekdotisch verwezen naar de brief die wij heden nog hebben gekregen. Wij maken met de BES-wetten een nieuw modern en eenvoudig stelsel binnen het Koninkrijk. Het is waar dat er geen traditionele winstbelasting in is opgenomen. Ik begrijp wat dat betreft ook zeer wat de gevoeligheden daarover zijn. Het is echter zeker geen belastingparadijsachtig stelsel. Ten eerste is als alternatief voor de afwezigheid van de traditionele winstbelasting een robuuste vastgoedbelasting en opbrengstbelasting ontworpen. Ten tweede is cruciaal dat de BES-eilanden in zeer ruime mate aan internationale informatievoorziening over belastingzaken meedoen. Ten slotte heeft de vestigingsplaatsfictie tot gevolg dat het fiscale stelsel voor de BES-eilanden enkel aantrekkelijk is voor reële bedrijven. Bedrijven zonder economische binding met de BES-eilanden worden actief ontmoedigd zich op de BES-eilanden te vestigen. Daarmee zit men naar mijn mening internationaal onmiddellijk aan de goede kant van de streep.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 20

Doek (CDA):

Ter zake van de vestigingsplaats van lichamen wacht ik met de staatssecretaris af waartoe dit leidt. Uiteindelijk is mij ook wel bekend dat ongetwijfeld zal worden geprobeerd om hiervan toch gebruik te maken, op een wijze die wij misschien "misbruik" zouden noemen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 20

Ten Hoeve (OSF):

Mijn tweede punt betreft de kwestie van het belastingparadijs. Ik help de staatssecretaris hopen dat dit helemaal niet gebeurt. Als er leningen worden verstrekt, zoals werd genoemd, zou ik me kunnen voorstellen dat weliswaar niet de eindafrekening wordt ontgaan, maar betaling wel een heel eind kan worden opgeschoven. Dan zou dat misschien toch heel aantrekkelijk kunnen zijn. Ook de heer Doek heeft gevraagd om dit te blijven monitoren. Ik denk dat er wel op moet worden gelet wat hierbij gebeurt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 21

Laurier (GroenLinks):

Ik ga verder met het belastingparadijs, om het zo maar even te noemen. De staatssecretaris zegde toe dat de vinger aan de pols zou worden gehouden en dat het gemonitord zou worden. Dat vinden wij heel belangrijk. Het is nu een beetje een welles-nietesspel over de vraag of de verdedigingslijnen voldoende zijn. Misschien kan de staatssecretaris in tweede termijn nog iets zeggen over de wijze van monitoren. Ziet hij in de verslaggeving ook een rol voor de Eerste Kamer?

Handelingen I 2010-2011, nr. 11 – blz. 23

Staatssecretaris Weekers:

De heer Doek, de heer Laurier en anderen hebben gewezen op de vestigingsplaats van lichamen. Zij zeiden: zorg ervoor dat er geen paradijselijke situatie ontstaat! Wij zijn ervan overtuigd dat er geen paradijselijke situatie ontstaat, maar wij zullen de vinger aan de pols houden. Het is niet de bedoeling dat deze situatie zal ontstaan. De heer Laurier vroeg hoe wij dat gaan monitoren. De belastingdienst aldaar zal dat structureel in de gaten houden. Mochten er vanuit de fiscale rechtspraktijk bepaalde signalen komen, dan ontvang ik die graag. Ik wil daarover rapporteren bij het belastingplan 2013. Dat lijkt mij een goed moment om hierop terug te komen. Mochten wij tussentijds zien dat zaken niet lopen zoals wij nu verwachten, dan zal ik uiteraard onmiddellijk reparatievoorstellen doen. Die zal ik dan expliciet aan de Kamer voorleggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ingrijpen regering bij onvoldoende verhindering van vertragingsmiddelen (30.645) (T01298)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Eerste Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek (CDA), dat wanneer in de komende vier jaar blijkt dat de onderhavige wet en de middelen die de ontvanger ter beschikking staan onvoldoende verhinderen dat kwaadwillende belastingplichtigen door vertragingstechnieken middelen aan het zicht van de fiscus onttrekken of zelf vertrekken, de regering onmiddellijk zal ingrijpen en de Kamers hierover zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T01298
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2011
Deadline 1 oktober 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen vertraging door belastingplichtigen
vertragingstechnieken
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Dezentjé Hamming-Bluemink en Groot Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus (30.645)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 24, item 2, blz. 3

De heer Doek (CDA):

Een andere kanttekening die we hebben geplaatst, zag op belastingplichtigen die echt iets te verbergen hebben en die door het maken van bezwaar en beroep tegen een informatiebeschikking kostbare tijd kunnen winnen, omdat zij op die manier de daadwerkelijke effecten van omkering en verzwaring van de bewijslast mogelijk kunnen uitstellen tot het oordeel van de rechter. In de memorie van antwoord bevestigen de initiatiefnemers in feite dat op deze wijze kwaadwillende belastingplichtigen wel degelijk kostbare tijd kunnen winnen, ook al staat de uiteindelijke omkering en verzwaring van de bewijslast al vast. Als gevolg van de gewonnen extra tijd bestaat immers het risico dat de fiscus alsnog achter het net vist. Hoe kijken de initiatiefnemers en de staatssecretaris tegen dit risico aan?

Handelingen I 2010/11, nr. 24, item 6, blz. 23

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink:

Van een dergelijk inhoudelijk geschil over informatieverplichtingen zal vaak geen sprake zijn met betrekking tot de categorie belastingplichtigen waarover de heer Doek sprak, namelijk zij die iets te verbergen hebben. Hij sprak de vrees uit dat het voorstel tot gevolg heeft dat die belastingplichtigen tijd kunnen rekken waardoor de Belastingdienst uiteindelijk achter het net vist. Hoewel ik altijd heb geweigerd om deze specifieke categorie die iets te verbergen heeft als uitgangspunt te nemen – ik ga namelijk uit van het goede in de mens en ben overigens van mening dat de goeden niet onder de kwaden moeten lijden – is hieraan toch vrij veel aandacht besteed in het voorstel. Het instellen van bezwaar en beroep met de enige bedoeling om tijd te rekken, is uitermate onaantrekkelijk gemaakt, sterker nog, het is geen loterij zonder nieten. Er zal sprake moeten zijn van een reëel inhoudelijk bezwaar tegen een informatieverzoek. Is dat niet het geval, dan riskeert de belastingplichtige de omkering en verzwaring van de bewijslast, een processuele maatregel waardoor juist deze categorie belastingplichtigen hard wordt getroffen.

Handelingen 2010/11, nr. 24, item 6, blz. 24

Staatssecretaris Weekers:

Als de Belastingdienst het gevoel heeft, lang aan het lijntje te worden gehouden, kan een informatieverzoek sneller de deur uit worden gedaan, zoals dat in het wetsvoorstel wordt geregeld, met uiteindelijk de omkering van de bewijslast als er niet aan wordt voldaan.

De heer Doek (CDA):

Overweegt de staatssecretaris dan ook om in die gevallen over te gaan tot versnelde invordering? Ik zou mij dat zeer goed kunnen voorstellen en ik zou hem dat zelfs aanraden. Ik heb het over gevallen waarin te duchten valt dat de belastingplichtige kwaadwillend is of dreigt te vertrekken. Dat zou aanleiding kunnen zijn, versneld invorderingsmaatregelen te nemen. Daar zou ik voorstander van zijn.

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil daar twee dingen over zeggen. Het voorstel voorziet expliciet in een termijnverlenging voor de duur van de procedure. Met andere woorden, deze procedure kost tijd. Die tijd krijgt de Belastingdienst erbij om uiteindelijk de aanslag te kunnen opleggen. De heer Doek voegt daar nog een element aan toe, namelijk dat in de tussentijd de vogel gevlogen kan zijn of dat middelen aan het zicht van de fiscus en dus van de schatkist kunnen zijn onttrokken. De ontvanger kan tijdig zijn conserverende maatregelen treffen als dat nodig is. Dat zal ook zeker gebeuren. Ik hoop daarmee die ongerustheid te kunnen wegnemen. Het is mijn overtuiging dat met het uiteindelijke voorstel en met de middelen die de ontvanger ter beschikking staan, het risico is geminimaliseerd. Desalniettemin is het van belang om gedurende de rit de vinger aan de pols te houden. Als ik signalen krijg dat zaken niet goed zijn, zal ik onmiddellijk ingrijpen en met beide Kamers der Staten-Generaal de tussenstand bespreken. Over vier jaar hebben wij een evaluatiemoment voorzien.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending exitstrategie financiële deelnemingen (32.500) (T01309)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van het de leden Biermans en Engels, toe om de Eerste Kamer een exitstrategie te doen toekomen over de banken en de verzekeraars die 100% staatseigendom zijn.


Kerngegevens

Nummer T01309
Status voldaan
Datum toezegging 9 november 2010
Deadline 1 juli 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen exitstrategie
financiële deelnemingen
Kamerstukken Miljoenennota 2011 (32.500)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 13

De heer Biermans (VVD): […] Een van de punten die het kabinet onder de noemer van behoedzaamheid ook wil gaan uitvoeren is het verscherpen van de begrotingsregels voor het verstrekken van garanties. Kan de minister aangeven wat wij ons hierbij voor moeten stellen? Wat is naar de mening van de minister het huidige risico van de onder andere aan banken verstrekte garanties en kapitaalverstrekkingen? Klopt het dat er voor 100 mld. garanties zijn verstrekt? Wat is de waarde van de gekochte deelnemingen? Is hij even optimistisch als de vorige minister van Financiën, die ervan uitging dat hij voor Nederland uitsluitend deals had gesloten met winstkansen? Naar de mening van de leden van de VVD-fractie dient de staatssteun aan banken zo snel mogelijk beëindigd te worden. Kan de minister de contouren aangeven van zijn exitstrategie? Kan hij hierbij ook een termijn noemen? Deze vraag wordt mede opgeroepen door de zin ″op kortere termijn moet de steun aan de financiële sector worden afgebouwd″. Dat is een zin uit de Miljoenennota. De minister zegt overigens afbouwen, maar ik neem aan dat hij

afbreken bedoelt.

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 24

De heer Engels (D66): [...] Ik ben overigens, sprekend over een gelijk speelveld, met de VVD benieuwd naar het antwoord op de vraag naar de exitstrategie. Verder steun ik staatssteun voor een aantal banken.

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 44

Minister De Jager: [...] Ik heb de Tweede Kamer toegezegd dat ik haar net voor of net na de kerst een exitstrategie zal doen toekomen over de banken en de verzekeraars die wij voor 100% in eigendom hebben. Ik kan daar nu nog niets over zeggen. Bij dezen zeg ik toe dat ik die exitstrategie dan ook de Eerste Kamer toestuur.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending informatie heffingskortingen (32.500) (T01312)

De minister en staatssecretaris van Financiën zeggen de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Koffeman, toe om de evaluatie van de effectiviteit van de stimuleringsmaatregelen aan de Eerste Kamer te zenden.


Kerngegevens

Nummer T01312
Status voldaan
Datum toezegging 9 november 2010
Deadline 1 juli 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. R. de Boer (ChristenUnie)
drs. S.J. van Driel (PvdA)
drs. N.K. Koffeman (PvdD)
drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen groene beleggingen
heffingskorting
Kamerstukken Miljoenennota 2011 (32.500)


Uit de stukken

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 2

De heer Van Driel (PvdA): Dit alles leidt tot de vraag: waarom doet het kabinet niets aan de vergroening van de belasting? Wat is er gebeurd met deze bewindsman, die in de vorige regeerperiode zo positief was over de vergroening van ons belastingstelsel? Wat heeft hem zo van mening doen veranderen? Is het milieu afgeschaft of is de rentmeester gewoon dood? Wij vragen de minister en dagen het kabinet uit om de contouren van een eerder door hem gewenste en bepleite vergroening van de belasting neer te leggen en ons daar vanmiddag mee te verblijden.

De heer Koffeman (PvdD): […] Kan de minister aangeven wat de achterliggende gedachte is om met een dergelijke botte bijl aan het bezuinigen te slaan, zelfs als op voorhand duidelijk is dat de bezuiniging meer kost dan oplevert? Is het kabinet bereid om het schrappen van de Groenregeling te heroverwegen? Graag een reactie van de minister op deze vraag.

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 47

Staatssecretaris Weekers: [...] De heer Koffeman zegt dat de Nederlandse Vereniging van Banken, LTO Nederland en Bouwend Nederland zorgen hebben geuit. Daar heeft hij gelijk in. De Tweede Kamer heeft daar gisteren ook nadrukkelijk op gewezen. Ik heb daarom aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik zowel de Nederlandse Vereniging van Banken als LTO Nederland nog deze week uitnodig om te bezien of er een alternatief te bedenken is. De besparing voor de schatkist moet uiteindelijk wel uit dezelfde hoek komen, even deugdelijk zijn en partijen moeten het daarover eens kunnen worden. Dit was een verzoek van de heer Slob van de ChristenUnie in de Tweede Kamer. Dit verzoek heb ik gehonoreerd. Wij gaan dus bekijken of er iets mogelijk is. Dat kan ik hier toezeggen, maar ik kan niet op voorhand toezeggen dat wij daarmee de maatregel intrekken. Ik zal eerst een deugdelijk alternatief moeten hebben dat kan rekenen op de steun van de Tweede Kamer.

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 48

De voorzitter: Ik vraag de bewindsman om de informatie die hij naar Tweede Kamer stuurt naar aanleiding van een verzoek daar, ook naar de Eerste Kamer te sturen. Er zijn hier namelijk enkele fracties die dit probleem aan de orde gesteld hebben.

Staatssecretaris Weekers: Dat zeg ik natuurlijk toe. Ik heb in de Tweede Kamer aangegeven dat ik hoogstwaarschijnlijk vrijdagavond die informatie kan toezenden. Ik zeg toe dat ik de informatie over de heffingskortingen ook naar de Eerste Kamer zal sturen.

Handelingen I 2010/11, nr. 6, blz. 48

Minister De Jager: Daar heb ik nu geen concrete voorstellen voor. Dit past ook binnen de agenda die ik aan het einde van het eerste kwartaal aan de Tweede Kamer zal zenden. Aan de lichaamstaal zie ik dat wordt gevraagd om die ook naar de Eerste Kamer te zenden. Ik weet niet wat gebruikelijk is, maar ik zou dat met alle plezier doen.

De voorzitter: Staatsrechtelijk juist is om iets wat u naar de Tweede Kamer stuurt, ook naar de Eerste Kamer te sturen. Mocht u dat vergeten, dan wordt u daaraan door ons herinnerd.

Minister De Jager: Ik heb daar uiteraard geen enkele moeite mee, integendeel. U zult het per gelijke post ontvangen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Btw en vereenvoudiging belastingstelsel in startnotitie (32.504/32.505/32.401) (T01317)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid De Boer (CU), toe dat de regering voor het einde van het eerste kwartaal van 2011 een startnotitie naar de Kamer zal sturen waarin onder meer wordt ingegaan op het proces van vereenvoudiging van het belastingstelsel en de btw.


Kerngegevens

Nummer T01317
Status voldaan
Datum toezegging 10 december 2010
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. R. de Boer (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen startnotitie
vereenvoudiging belastingstelsel
BTW
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Memorie van Antwoord, EK 32504/ 32505/ 32401 D - blz. 43

De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP vragen zich af op wat voor wijze de btw zal worden betrokken in de discussie over de mogelijke vereenvoudiging van het huidige belastingstelsel en verwijzen daarbij naar een artikel in de SC 2010, nr. 46. Voor het einde van het eerste kwartaal 2011 zal ik een startnotitie naar beide Kamers sturen, waarin onder meer zal worden ingegaan op het proces van vereenvoudiging van het belastingstelsel. De btw is zeker een van de onderwerpen die daarbij zal worden betrokken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitstellen btw-verhoging op podiumkunsten tot 1 juli 2011 (32.504/32.505/32.401) (T01323)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Biermans, De Boer, Böhler, Engels, Essers, Ten Hoeve, Koffeman, Leijnse, Reuten en Yildirim, toe dat de btw-verhoging op podiumkunsten niet wordt ingevoerd op 1 januari, maar dat de invoering van de btw-verhoging wordt uitgesteld tot 1 juli 2011.


Kerngegevens

Nummer T01323
Status afgevoerd
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
drs. R. de Boer (ChristenUnie)
dr. B. Böhler (GroenLinks)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
drs. H. ten Hoeve (OSF)
drs. N.K. Koffeman (PvdD)
prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
D. Yildirim (Fractie-Yildirim)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen podiumkunst
BTW
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 37

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Wij hebben gistermiddag en vanochtend een stevig debat gehad over het Belastingplan 2011. Daar zitten heel veel fiscale maatregelen in besloten. Het pièce de résistance van het debat, zoals mevrouw Böhler het noemde, was de verhoging van de btw op podiumkunsten. Die lag de senaat al een hele tijd zwaar op de maag. Bij de algemene politieke beschouwingen van de Eerste Kamer werd in dit kader de motie-Noten ingediend. Vanochtend heb ik aangegeven dat er tot op het laatste moment goed overleg is geweest over de wijze waarop aan deze motie uitvoering kan worden gegeven. Ik heb het resultaat daarvan vanochtend gemeld. Tot het allerlaatste moment was daar, in elk geval wat mij betreft, constructief overleg over mogelijk. Ik loop tegen een verschil van opvatting tussen de Tweede en de Eerste Kamer aan en dit maakt het lastig. Vanochtend heb ik in elk geval geprobeerd om deze Kamer te overtuigen van de handreiking in de brief van de minister-president om de zaak buitengewoon goed te monitoren en, als daar aanleiding toe zou zijn, het besluit te heroverwegen. Die handreiking bleek toch onvoldoende. Ik heb namelijk begrepen en geproefd dat er in de senaat unaniem een bepaald gevoel heerst over de maatregel. De maatregel als zodanig wordt misschien wel door een heel aantal senatoren gesteund, maar niet als die per 1 januari ingaat. In de motie-Noten werd ook letterlijk gevraagd om de zaak niet per 1 januari te laten ingaan. Elke fractie heeft daar haar eigen politieke inkleuring aan gegeven.

Dit alles heeft ertoe geleid dat ik tijdens de schorsing van vanmiddag, net zoals in de afgelopen weken, constructief overleg heb gepleegd in de boezem van het kabinet. Ik heb ook met de top van de drie politieke samenwerkingspartners aan de overkant gesproken. Wij menen in elk geval dat er op de een of andere manier een gebaar gemaakt moet worden om de afstand tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer te overbruggen. Die afstand moet op een zodanige manier overbrugd worden dat je tracht het onverenigbare te verenigen. Bovendien moet je recht doen aan de opmerkingen die in de Eerste Kamer zijn gemaakt. Het thema rechtszekerheid speelt met name in de senaat een belangrijke rol. Ofschoon het kabinet van mening is dat je op 1 januari op een verantwoorde manier het btw-tarief voor de podiumkunsten van het lage naar het algemene btw-tarief kunt overbrengen, meent het kabinet toch de senaat tegemoet te moeten komen door de maatregel als zodanig in stand te houden – hij staat ook in het voorstel, het Belastingplan 2011 – maar de invoering ervan uit te stellen tot 1 juli. Op die manier respecteer je het lopende theaterseizoen.

Wij denken hiermee tegemoet te komen aan de belangrijkste zorgen die hier bestaan, in de wetenschap dat enkele senatoren en fracties die maatregel liever niet hadden gezien. Wat mij betreft, is het een kwestie van uitstel, maar komt er van uitstel geen afstel. Het is namelijk een onderdeel van het regeerakkoord. Het lijkt mij echter belangrijk om op de een of andere manier tegemoet te komen aan de gevoelens van de senaat en zodoende het debat over het Belastingplan tot een goede afronding te brengen. Het Belastingplan bevat namelijk ook heel veel elementen die ook in deze Kamer op een wat breder draagvlak kunnen rekenen.

Gelet op de bijzondere constellatie waarin dit kabinet in de Tweede Kamer wel een bepaalde meerderheid heeft, maar in de Eerste Kamer niet, is het van belang dat er een vruchtbare samenwerking plaatsvindt tussen de regering en beide Kamers der Staten-Generaal. Binnen de mogelijkheden die ik heb, neem ik daarom het beleidsbesluit om de inwerkingtreding van de verhoging van het desbetreffende tarief op te schorten tot 1 juli.

De huidige overgangsregeling geldt voor kaartjes die zijn verkocht tot 1 januari, wanneer de voorstelling ook plaatsvindt. Kaartjes die tot 1 juli worden verkocht voor voorstellingen tot die datum, worden tegen het lage tarief belast. Voor het theaterseizoen geldt in zijn algemeenheid dat vanaf 1 juli, of vlak daarvoor, de kaartverkoop voor het nieuwe seizoen alweer start. Daarvoor wordt aangehaakt bij het hetgeen ook in het Belastingplan staat, mits dat Belastingplan de steun van deze Kamer verwerft. Dat spreekt voor zich; daar kan en mag ik niet op vooruitlopen. Ik hoop dat daarmee de angel uit het debat is gehaald. Het ging op zichzelf qua budgettair belang over een kleine maatregel, die de emoties echter heftig heeft doen oplopen.

Men zal begrijpen dat ik van de minister nog een opmerking moet maken, omdat het uitstellen van de maatregel in kwestie geld kost. Dat zal men begrijpen. Ik wil de zaak echter niet nog gecompliceerder maken door daarvoor vandaag nog om dekking te vragen. Ik denk rustig na over de invulling daarvan en bij het eerstvolgende wetsvoorstel dat daartoe geëigend is, zal ik een concreet voorstel doen. Ik hoop een zodanig voorstel te kunnen doen dat dit beide Kamers zonder problemen kan passeren. Hiermee wordt echter geen precedent geschapen om zonder dekking allerlei wensen te honoreren, maar gelet op de bijzondere situatie lijkt mij dit een belangrijke stap om uit de impasse te geraken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 38

De heer Kox (SP):

Nu de staatssecretaris in overleg met de minister-president en de top van de coalitie alsnog toezegt dat de btw-verhoging op podiumkunsten niet ingevoerd wordt op 1 januari, maar wordt uitgesteld, heeft hij zijn nieuwe doctrine van vanochtend weer ijlings teruggetrokken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 38-39

De heer Leijnse (PvdA):

Over de podiumkunsten hebben wij veel gewisseld. De staatssecretaris heeft daar zo-even zelfs een staartje van zijn eerste termijn aan gewijd. De regering heeft gedaan wat zij moest doen, zij het met enige moeite. Zij is deze Kamer tegemoetgekomen na een klip-en-klare Kameruitspraak, te weten de motie-Noten van de vorige week. Per 1 januari komt er een beleidsbesluit dat de dan waarschijnlijk in de wet staande regel dat de podiumkunsten onder het tarief van 19% zullen vallen, herneemt teneinde de podiumkunsten per 1 januari onder het tarief van 6% te houden tot 1 juli. Met deze toezegging heeft de regering gedaan wat zij moest doen, maar heeft zij tegelijkertijd toegegeven dat een dergelijke ingreep bij beleidsbesluit kan. Ik heb daar in mijn eerste termijn uitdrukkelijk om gevraagd. Dat stuitte aanvankelijk op allerhande bezwaren die ik niet zal herhalen, maar nu blijkt dat die bezwaren toch minder zwaar gewogen moeten worden en dat men wel degelijk bij beleidsbesluit hier kan optreden. Ook blijkt dat de legaliteit hiermee niet in het geding is. Met andere woorden: voor de podiumkunsten is er nu zekerheid dat wel degelijk op 1 januari de btw op 6% blijft. Daarna treedt een periode van zes maanden in werking waarin wij nog voluit kunnen spreken over de vraag of het wijsheid is ook bij afloop van die maatregel op 1 juli, door te gaan met wat dan in de wet staat, namelijk het brengen van het tarief naar 19%.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 39-40

De heer Essers (CDA):

Ik ben buitengewoon verheugd dat de staatssecretaris in het debat met deze Kamer duidelijk heeft gemaakt dat die beginselen los moeten staan van welke politieke akkoorden dan ook. Die beginselen moeten gewoon geëerbiedigd worden. Wij zijn dan ook buitengewoon ingenomen met de toezegging om uit een oogpunt van rechtszekerheid de btw-verhoging voor podiumkunsten uit te stellen tot 1 juli 2011. Hiermee geeft de staatssecretaris er blijk van ook de rechtsbeginselen hoog in het vaandel te hebben staan. Dat geeft alle vertrouwen voor de toekomst. De staatssecretaris heeft ook gezegd dat hij de ontwikkelingen in de sector zal blijven volgen. Als er significante afwijkingen zijn, zal hij niet aarzelen om daaraan consequenties te verbinden. Vervolgens is het natuurlijk de vraag wat significante afwijkingen zijn. Daarover is nog geen duidelijkheid. Ik wijs erop dat in beurskringen de zogenoemde schaal van Mock bestaat waarbij een afwijking significant is als het om een afwijking van tussen 12% en 20% gaat. Ik geef het maar mee.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 40

De heer Reuten (SP):

Wat niet kon vanwege het legaliteitsbeginsel en de motie-Jurgens, blijkt nu wel te kunnen, voor zover de argumenten al hout sneden. Die zijn hier door een aantal senatoren bestreden. Er wordt aldus een belangrijk precedent geschapen. Net als de PvdA-fractie gaat mijn fractie er nog steeds vanuit dat de motie-Noten volledig wordt uitgevoerd. Senator Leijnse zei al dat wij nog even de tijd hebben om de uitwerking daarvan nader te bespreken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 41

De heer De Boer (ChristenUnie):

Dan kom ik nu op een punt waarover wij vandaag veel hebben gepraat. Het moet ons van het hart dat het voor onze fracties onbegrijpelijk blijft dat het kabinet zo lang heeft vastgehouden aan de invoering van de verhoging van de btw op podiumkunsten direct per 1 januari 2011. Terecht is in het debat aan de orde gesteld dat een landsbestuur het rechtsbeginsel van behoorlijk bestuur en van de betrouwbaarheid van de overheid op geen enkele wijze ter discussie mag stellen. De toezegging van de regering om de invoeringsdatum te stellen op 1 juli 2011 is dan ook een goede correctie, die wij graag steunen. Wij hopen dat de regering deze toezegging uiteindelijk niet alleen om politieke redenen heeft gedaan, maar juist ook wegens de door ons genoemde principiële aspecten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 42

De heer Koffeman (PvdD):

Het was spijtig om te moeten vaststellen dat de staatssecretaris in eerste aanleg leek te kiezen voor chicken ride, een gevaarlijk spelletje dat Amerikaanse tieners graag spelen door met twee auto’s frontaal op elkaar in te rijden om te zien wie als eerste uitwijkt.

De staatssecretaris is van die heilloze weg gelukkig teruggekomen, waarmee hij heeft aangegeven de Eerste Kamer, anders dan het kabinet eerst van plan leek, alsnog serieus te willen nemen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 43

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik kom op het punt dat de discussie vanmiddag wat gedomineerd heeft: uitstel, geen afstel. Mij dunkt dat daarmee de redelijkheid in alle opzichten gezegevierd heeft. Het zal uit mijn eerste termijn volledig duidelijk zijn geweest dat ik er op zich geen enkel bezwaar tegen heb dat ook de sector van de podiumkunst weer onder het normale tarief van de btw gaat vallen. Het hoge tarief is namelijk naar mijn gevoel het normale tarief. Mijn bezwaren liggen daarin dat de invoering hiervan wel heel plotseling is en dat de sector zich er niet op heeft kunnen instellen. Mijn andere bezwaar is dat wij nu een beperkte sector in het normale tarief plaatsen en dat dit met heel veel aanliggende sectoren niet gebeurt. Dit schept scheve verhoudingen. Wat daarvan de effecten precies zijn, is op dit moment niet helemaal na te gaan. Het uitgangspunt zou toch moeten zijn dat in principe iedereen onder het normale tarief valt en dat daarvan alleen om heel goede redenen afgeweken zou kunnen worden. Die motivering is mij in dit geval absoluut niet duidelijk geworden. Met dit uitstel, geen afstel, ben ik buitengewoon blij, want daarmee is het bezwaar van de plotselinge invoering volledig weggenomen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 44

De heer Engels (D66):

Ik moet vaststellen dat deze opmerkingen hun schaduw reeds vooruit hebben geworpen. De staatssecretaris heeft namelijk een nadere verklaring afgelegd met als kernpunt dat hij de maatregel in stand wil laten, maar de uitvoering ervan per 1 juli wil laten ingaan. Ik kan namens mijn fractie zeggen dat we daarmee genoegen nemen. Wij nemen daarmee genoegen om twee redenen. Allereerst vanwege de politieke context en vooral de politieke wending die het debat heeft genomen met betrekking tot de staatsrechtelijke gevolgen: terug naar de staatsrechtelijke zuiverheid. Maar ook vanwege het feit dat tegemoetgekomen wordt aan een belangrijk juridisch bezwaar dat door veel fracties naar voren is gebracht, namelijk de kwestie die verbonden is met het overgangsrecht in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid. Overigens ben ik het wel eens met bijvoorbeeld de fractie van de PvdA dat inhoudelijk gezien dit niet aansluit bij hoe wij eigenlijk tegen de maatregel aankijken. Dat mag duidelijk zijn: voor ons had het helemaal niet gehoeven.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 44-45

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Ik maak nog enkele opmerkingen over de podiumkunsten. Het was een bijzonder lastige discussie. Naar mijn oordeel kwam de staatssecretaris gevaarlijk dicht in de buurt van minachting van deze Kamer. Dat was niet fraai. De beleidsbeslissing om de verhoging uit te stellen tot 1 juli 2011 is zeker winst, met name met het oog op het principe van behoorlijk bestuur en een betrouwbare overheid. Wij zijn blij dat er een fatsoenlijke overgangsregeling komt. Winst is ook dat hiermee alle door de regering aangevoerde bezwaren tegen die beslissing van tafel zijn. Andere fracties hebben daar al op gewezen. Dat is buitengewoon hoopvol. De door deze Kamer aangenomen motie-Noten blijft natuurlijk overeind. Deze motie verliest absoluut niet op 30 juni 2011 haar geldigheid. Ook na 1 juli 2011 moet deze motie worden uitgevoerd.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 44-45

De heer Biermans (VVD):

Namens de leden van de VVD-fractie prijs ik hem voor zijn opstelling en voor de houding die hij vandaag ten toon heeft gespreid; een houding van eerlijkheid, van vasthoudendheid, maar ook van oplossingsgezindheid. Bij de btw-maatregel heeft hij dit naar ons idee uitstekend laten zien. Wij zijn verheugd dat de staatssecretaris onze bij de algemene politieke beschouwingen en ook gisteravond vurig bepleite wens van uitstel honoreert.


Brondocumenten


Historie

  • 12 juni 2015
    nieuwe status: afgevoerd
  • 20 december 2010
    nieuwe status: openstaand
  • 20 december 2010
    toezegging gedaan






Toezegging Uitzondering woonboten, woonarken en woonwagens verlaagd btw-tarief op onderhoud en renovatie (32.504/32.505/32.401) (T01325)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Leijnse, Böhler en Biermans, toe dat de regering de Kamer schriftelijk op de hoogte brengt van de precieze redengeving waarom woonboten, woonarken en woonwagens zijn uitgezonderd van de 6% BTW op onderhoud en renovatie.


Kerngegevens

Nummer T01325
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2011
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen BTW-tarieven
onderhoud en renovatie
woonschepen
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 10

Leijnse (PvdA):

Het is in dit licht minder gelukkig dat de regering ook bij deze tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor onderhoud en renovatie een uitzondering heeft gemaakt voor particuliere woningen die geen onroerend goed vormen, met name woonboten, woonarken en woonwagens. Het gaat hierbij om hetzelfde soort onderhoud en renovatie aan eveneens door particulieren bewoonde woningen. Die woningen zitten alleen niet aan de grond gefundeerd. De regering baseert deze uitzondering op een strikte uitleg van de Europese btw-richtlijn. Deze spreekt echter alleen van "particuliere woningen" en niet van "onroerend goed". Alle aangehaalde jurisprudentie die ziet op een strikte uitleg van het begrip "particuliere woning" heeft betrekking op situaties waarin er óf geen sprake is van een particulier, maar van een organisatie of instelling, óf geen sprake is van een woning, maar van een gebouw of behuizing. Er valt dus niet in te zien hoe zelfs bij een extreem strikte uitleg van het begrip "particuliere woning" uit de richtlijn, de woonboten, woonarken en woonwagens daar niet onder zouden vallen. Mijn fractie acht de antwoorden van de regering op dit punt verregaand onlogisch en onvoldoende en overweegt hierover in tweede termijn een Kameruitspraak te vragen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 28

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Dan de woningmarkt. Onder het kopje "woningmarkt" treffen wij ook een aantal maatregelen aan, allemaal ten gunste van de eigenaren van woningen en onafhankelijk van de waarde van de woning. Ik heb hierover twee aanvullende vragen. Wat de verlaging van het btw-tarief voor verbouwing en renovatie betreft, komt het mij voor dat dat niet geldt voor architecten, maar ik weet niet of ik dat juist heb begrepen. Kan de staatssecretaris mij hier helpen? En wat woonboten en andere roerende woningen betreft, kan ik mij alleen maar aansluiten bij collega Leijnse. Ik begrijp gewoonweg niet waarom het lage btw-tarief voor verbouwing en renovatie niet zou moeten gelden voor dit type woningen. Graag dus nog een keer een poging van de staatssecretaris om mij dit uit te leggen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 28

De heer Biermans (VVD):

Hetzelfde geldt voor de maatregelen ter tijdelijke ondersteuning van de woningmarkt. Over de tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie van woningen is al veel gezegd. Niet overtuigend is de motivatie van de staatssecretaris waarom bijvoorbeeld woonboten buiten de regeling moeten vallen. Zijn antwoord op onze vraag naar een evaluatie van de gentlemen’s agreement ter zake is ronduit ontwijkend. Als globaal vastgesteld zou worden dat een dergelijke overeenkomst in de praktijk goed werkt, zou deze vaker als hulpmiddel ingezet kunnen worden bij de uitvoering van maatregelen en het creëren van draagvlak daarvoor.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 19

Staatssecretaris Weekers:

Er is gevraagd waarom woonboten en woonwagens niet vallen onder het verlaagde btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen. Op grond van de btw-richtlijn is het alleen maar mogelijk om het verlaagde tarief toe te passen op renovatie en herstel van particuliere woningen. Men zou kunnen betogen dat een woonboot of woonwagen ook een particuliere woning is, maar bij de introductie van de verlaagde btw-tarieven voor arbeidsintensieve diensten in het jaar 2000 is steeds uitgegaan van de invulling van het begrip "particuliere woningen" dat we nu ook hanteren. Bij die verlaging destijds valt overigens te denken aan de huisschilder. De maatregel gold destijds voor de woningen van twaalf jaar en ouder. Het vorige kabinet heeft die maatregel in het kader van de crisisaanpak gewijzigd. De huisschilder mag nu bij huizen van twee jaar en ouder de kwast hanteren tegen het lage btw-tarief.

In elk geval ging het destijds bij "particuliere woningen" om woningen die bedoeld zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens vielen daar niet onder. Ik handel in lijn met de praktijk die we de afgelopen jaren hebben gevolgd vanwege de noodzaak om afwijkingen van het algemene btw-regime zo strikt mogelijk toe te passen en uit te voeren. Dat is ook in de jurisprudentie besloten. Het lijkt mij het meest consistent om dat ook voor deze tijdelijke maatregel, die een halfjaar geldt, vast te houden.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 19

De heer Leijnse (PvdA):

Ik kan volgen dat er sprake is van consistent beleid. De vraag is wat er aan dat beleid ten grondslag ligt. Wat is de kern waarop de uitzondering van woonboten, woonarken en woonwagens is gebaseerd? Daar is het debat in de schriftelijke voorbereiding ook mede over gegaan. Er is hier van meerdere kanten gezegd dat de argumentatie weinig overtuigend is. De staatssecretaris zou mij tegemoet komen als hij toezegt dat het kabinet op afzienbare termijn uitgebreider op de redengeving terugkomt. Dat mag ook schriftelijk.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 19-20

Staatssecretaris Weekers:

In het verleden is ervoor gekozen om onder particuliere woningen onroerende zaken te verstaan die bestemd zijn voor permanente bewoning vanwege het feit dat de jurisprudentie gebiedt het zo strikt mogelijk uit te leggen. Als je het op een andere manier zou uitleggen, stuit dat ook op behoorlijk wat uitvoerings- en handhavingsbezwaren. Daarom is daar in 2000 voor gekozen en ben ik daar nu op aangehaakt. Als de heer Leijnse die motivatie onvoldoende vindt, kom ik er natuurlijk graag nog schriftelijk op terug. Dat zeg ik toe.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 38

De heer Leijnse (PvdA):

Wij hebben even van gedachten gewisseld over de reden waarom woonboten, woonarken en woonwagens zijn uitgezonderd van de 6% btw op onderhoud en renovatie. De staatssecretaris heeft uitgelegd dat dat consistent is. Een aantal jaren is deze categorie voortdurend uitgezonderd van maatregelen in de fiscale sfeer op het punt van onderhoud en renovatie. Het principiële punt, namelijk waarom die uitzondering ooit is gemaakt en of zij eigenlijk wel een grond vindt in de Europese btw-richtlijn, blijft echter staan. Ik heb de toezegging van de staatssecretaris geregistreerd om ons nog eens schriftelijk op de hoogte te brengen van de precieze redengeving van die uitzonderingen. Ik neem aan dat deze Kamer daar dan ook nadere uitleg over zal vragen en daarover met de staatssecretaris in debat zal gaan.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 46

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb de heer Leijnse inderdaad toegezegd dat ik schriftelijk terug zal komen op de vraag waarom woonboten en woonwagens principieel zijn uitgesloten vanaf ongeveer het jaar 2000. Ik heb die lijn voortgezet. Deze informatie krijgt de Kamer nog.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie bedrijfsopvolgingsregeling op korte termijn (32.504/32.505/32.401) (T01326)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Essers en Ten Hoeve, toe dat de regering de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet op korte termijn zal evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01326
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
drs. H. ten Hoeve (OSF)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bedrijfsopvolgingsregelingen
schenk- en erfbelasting
Successiewet 1956
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 16

De heer Essers (CDA):

Wij zijn verheugd dat hij de vereenvoudiging van het belastingstelsel hoog in het vaandel heeft staan. Wij kunnen in dit verband volledig de veronderstelling van de staatssecretaris in de memorie van antwoord beamen dat de huidige bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet in de praktijk zeer lastig uitvoerbaar is. Wij moedigen de staatssecretaris dan ook aan om zijn aanbod in de memorie van antwoord, om deze regeling desgewenst eenvoudiger te maken, door te zetten. Hij zal daarbij de CDA-fractie aan zijn zijde vinden. Maar ook de huidige bedrijfsopvolgings- en doorschuivingsregelingen in de inkomstenbelasting blinken bepaald niet uit door consistentie en helderheid. Er is echt behoefte aan een integrale, coherente regeling hiervan.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 25

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik ben blij dat de faciliteiten voor de mkb-beleggingen niet doorgaan, want die zouden voor heel ingewikkelde regelgeving hebben gezorgd. Daar is vorig jaar al uitgebreid voor gewaarschuwd. In dit verband verbaast mij ook niet dat de Bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet uitvoeringsproblemen geeft, want ook die is te ingewikkeld gemaakt en ook daarvoor had ik vorig jaar al gewaarschuwd. Wat zal de staatssecretaris tegen dit laatste doen? Heeft hij daarvoor plannen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 5

Staatssecretaris Weekers:

Er zijn vragen gesteld door de heren Ten Hoeve en Biermans over de regeling voor bedrijfsopvolging in de erf- en schenkbelasting. De heer Essers heeft gevraagd om daarbij ook de inkomstenbelasting te betrekken. De aangepaste bedrijfsopvolgingsregeling is pas net van kracht. De evaluatie zal over twee jaar plaatsvinden. Ik zou het daar naartoe kunnen verplaatsen om die hele discussie te voeren. Als hier in de Kamer een gevoelen heerst dat dit toch echt veel sneller zou moeten worden aangepakt, dat dit eerder tegen het licht zou moeten worden gehouden, dan ben ik daar uiteraard van harte toe bereid. Er is ook terecht gewezen op het punt dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel op het laatste moment heeft geamendeerd, waardoor het nog wat complexer is geworden. Als de Eerste Kamer zegt dat het gewoon kan worden meegenomen in de evaluatie over twee jaar, dan doe ik dat.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 5-6

De heer Essers (CDA):

Ik kan bevestigen dat wij heel veel geluiden uit de praktijk vernemen dat dit echt op grote problemen stuit. Dus hoe eerder hoe beter, zou ik zeggen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 6

Staatssecretaris Weekers:

Dan zeg ik graag toe dat ik hier sneller naar zal kijken en dat ik daar niet nog twee jaar mee wacht.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 39

De heer Essers (CDA):

Ik ben blij met de toezegging dat de bedrijfsopvolgingsregeling, met name die in de Successiewet, schenk- en erfbelasting, op de kortst mogelijke termijn opnieuw wordt bekeken en dat wij daarop niet twee jaar hoeven te wachten. Daaruit blijkt dat deze staatssecretaris vatbaar is voor geluiden uit de praktijk. Bovendien blijkt daaruit dat amendementen die op het allerlaatste moment door de Tweede Kamer worden aangenomen, nogal eens tot grote problemen aanleiding geven omdat er niet echt een goede gedachtewisseling over heeft plaatsgevonden. Dat is bij dit amendement, waarmee beoogd wordt om de regeling voor de bedrijfsopvolging in de Successiewet op de schop te gooien, ook het geval.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 43

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik was erg blij met de toezegging van de staatssecretaris op een vraag van de heer Essers. De staatssecretaris zegt dat hij onmiddellijk begint met de evaluatie en met het kijken naar eventuele wijzigingen in de bedrijfsopvolgingsregeling. Het komt mij inderdaad voor dat dit vrij urgent is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitstel integrale Vpb-heffing woningcorporaties (32.504/32.505/32.401) (T01329)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Biermans, Essers en Leijnse, toe dat de regering de integrale Vpb-heffing op de woning-corporaties een jaar uit stelt. Verder heeft de staatssecretaris de Kamer een nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven toegezegd. De staatssecretaris zal in relatie tot deze nota artikel 2 en artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting tegen het licht houden.


Kerngegevens

Nummer T01329
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen vennootschapsbelasting
zorg-woningbouwcorporaties
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 9

De heer Leijnse (PvdA):

Laat ik beginnen met een thema dat in deze Kamer eerder veel aandacht heeft gekregen:de integrale Vpb-heffing op de woningcorporaties. Deze heffing is in 2008 ingevoerd, maar niet dan nadat deze Kamer in een door mij medeondertekende motie van geachte afgevaardigde de heer Essers enige bedenkingen tot uitdrukking had gebracht over de mogelijk negatieve effecten ervan op de positie van de woningcorporaties. Wellicht indachtig die motie heeft de Inspecteur der Belastingen in een aantal gevallen vrijstelling van de heffing verleend waar het corporaties betrof die geheel of grotendeels woningen verschaffen aan ouderen en zorgbehoeftigen. Het lijkt in het kader van het ouderen- en zorgbeleid verstandig de investeringscapaciteit van deze corporaties niet door belastingheffing te beperken. In die zin kan men de door de inspecteur verleende vrijstellingen dus ook politiek billijken. De minister heeft echter eind 2009 anders beschikt. Hij meent dat het beroep op de vrijstellingsbepaling in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet kan worden gehonoreerd. De dertien zorgcorporaties die het betreft, zijn daardoor met terugwerkende kracht alsnog onder de Vpb-heffing gebracht. Daarbij gebruikt de minister als argument dat voor het verlenen van de vrijstelling de betreffende corporaties allereerst lichamen van algemeen nut moeten zijn. Waarom de minister de zorgcorporaties op voorhand niet als zodanig beschouwt, blijft vaag. Dit volgt niet uit de letter van de wet, noch uit de geest. De minister had hier dus ook voor een andere wetsinterpretatie kunnen kiezen en de inspecteur kunnen volgen. Die noodzaak klemt temeer omdat een voorgenomen wijziging van het financieringsregime van de zorgcorporaties het eveneens moeilijker zal maken voldoende investeringscapaciteit op te bouwen. Mijn fractie meent dan ook dat de regering er verstandig aan zou doen het beleidsbesluit van 8 december 2009 in te trekken en de vrijstellingsmogelijkheid voor zorgcorporaties in stand te laten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 15-16

De heer Essers (CDA):

Een ander punt betreft de behandeling van woningcorporaties, in het bijzonder de corporaties die zich toeleggen op ouderenhuisvesting. De heer Leijnse heeft daaraan een aantal woorden gewijd. In het kader van de behandeling van het Belastingplan 2008 heeft de Eerste Kamer unaniem de motie-Essers aangenomen die onder andere inhield dat de fiscale behandeling van woningbouwcorporaties ten principale dient te worden vastgelegd in een wet op de maatschappelijke onderneming. De verwachting was toen dat die wet er in 2008 zou komen. Inmiddels is het wetsvoorstel door de regering ingetrokken. De integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningbouwcorporaties is sinds 2007 niet meer ten principale ter discussie gesteld. In het verlengde hiervan speelt op dit moment de problematiek van een kleine groep – ongeveer 20 – woningbouwcorporaties die zich toelegt op ouderenhuisvesting. Op grond van een beleidswijziging dreigt voor deze groep de vrijstelling van vennootschapsbelasting, vastgelegd in artikel 5, lid 1, onderdeel c, sub twee, Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met ingang van 1 januari 2011 te vervallen. Naar verwachting zal het niet meer van toepassing zijn van deze vrijstelling de getroffen woningbouwcorporaties nopen tot een forse reductie van de herontwikkeling en nieuwbouw ten behoeve van de ouderenhuisvesting. Daarbij dient te worden bedacht dat de winst die deze corporaties maken tijdens een projectperiode dient te worden gereserveerd om toekomstige herinvesteringen mogelijk te maken. Het belasten van deze "winsten" met vennootschapsbelasting brengt deze herinvesteringen in gevaar. Er lijkt ook geen goede reden te bestaan voor het intrekken van deze vrijstelling in een periode waarin er veel behoefte is aan nieuwbouw voor ouderen en het nu net de trend is om wonen en zorg van elkaar te scheiden. Daar komt bij dat de argumentatie om de vrijstelling in te trekken in strijd lijkt te zijn met de wettekst. De door de staatssecretaris gestelde eis dat behalve huisvesting ook zorg moet worden verleend, komt immers niet voor in artikel 5, lid 1, onderdeel c, sub 2, Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het argument dat geen sprake zou zijn van een instelling van weldadigheid of van algemeen nut lijkt ook niet te worden gesteund door de jurisprudentie. Ik mag in dit verband ook nog expliciet verwijzen naar HR 6 november 1957, BNB 1958/50 en, van recenter datum, Hof Den Bosch 24 januari 2008, V-N 2008/35.18, tegen welke uitspraak de staatssecretaris niet in cassatie is gegaan.

Niet voor niets heeft de wetgever in het verleden een subjectieve vrijstelling in de wet opgenomen voor het verlenen van huisvesting aan "bejaarden, gebrekkigen of wezen". Dat is de terminologie die in de wet staat; ietwat gedateerd. Omvat dit niet per definitie specialistische huisvesting die extra voorzieningen meebrengt en daardoor veel duurder is dan gewone huisvesting? De ouderenhuisvesters verstrekken die huisvesting tegen zodanig lage prijzen, dat er geen enkele concurrentie van beleggers en commerciële partijen lijkt plaats te vinden. Is dit niet een principieel verschil met verhuur van reguliere woonruimte? Het verstrekken van gespecialiseerde huisvesting aan bejaarden en behoeftigen onder de gemelde voorwaarden dient naar onze mening dan ook wel degelijk de behartiging van een algemeen belang. Dat geldt temeer nu deze huisvesting in een behoorlijk aantal gevallen plaatsvindt op medische indicatie. De stelling in het besluit van 8 december 2009 dat instellingen die zich nagenoeg uitsluitend bezig houden met de verhuur van bejaardenwoningen nimmer onder de vrijstelling kunnen vallen, lijkt dan ook te absoluut en te ongenuanceerd; daardoor zou de vrijstelling feitelijk een dode letter worden. Wij roepen de staatssecretaris dan ook op om dit beleidsbesluit vooralsnog niet uit te voeren, maar op korte termijn hierover in overleg te treden met de sector. Dit past ook binnen doel en strekking van de reeds genoemde motie-Essers, waarin wordt uitgegaan van een standstill van de huidige situatie totdat er een algehele evaluatie van de belastingplicht van woningcorporaties plaatsvindt. Wij vernemen overigens graag van de staatssecretaris binnen welke termijn wij deze overall evaluatie tegemoet kunnen zien.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 31

De heer Biermans (VVD):

Ouderenhuisvesting valt als het aan de staatssecretaris ligt niet langer onder een vrijstelling voor de Vpb. De motivatie van de staatssecretaris is dat een zorgcorporatie met louter verhuur van vastgoed geen lichaam van algemeen nut is. Ik ga niet helemaal in op dit thema, want enkele andere woordvoerders hebben dat al uitstekend gedaan. Ik beperk me tot de volgende vragen. Ziet de staatssecretaris het wel goed? Zou het niet zo zijn dat ouderenhuisvesting zonder de inzet van die lichamen überhaupt niet gerealiseerd wordt? En zou dat niet de reden moeten zijn waarom die lichamen wél onder een vrijstelling zouden moeten vallen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 17-18

Staatssecretaris Weekers:

Dan kom ik bij de zorg-woco’s. De vrijstelling van artikel 5, lid 1, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting is een archaïsche bepaling, die dateert uit 1956. Dat kun je alleen al zien aan de woorden die daarin zijn gekozen en die niet meer de woorden van vandaag zijn. In dat opzicht begrijp ik de verwondering bij een aantal leden van deze Kamer. De wetgever had destijds hierbij bejaardenhuizen voor ogen, die op dat moment een nieuw fenomeen waren. In de tussentijd hebben zich op het gebied van wonen en zorg de nodige maatschappelijke ontwikkelingen voorgedaan, zonder dat die bepaling is aangepast. Ook heeft zich de ontwikkeling voorgedaan dat de woningcorporaties vanaf 2008 integraal belastingplichtig zijn geworden. De reden hiervoor was dat woningcorporaties professionele organisaties zijn geworden, die vaak ook door schaalvergroting en samenwerking krachtige spelers op de woningmarkt als geheel zijn geworden. Door die belastingplicht is ook een gelijk speelveld ontstaan met andere belastingplichtigen die woningen verhuren. In Europees perspectief is dat ook van belang, want met de integrale belastingplicht is eventueel verboden staatssteun weggenomen.

Dan kom ik nu te spreken op de vrijstelling van de zorg-woco’s. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2009 een beleidsbesluit uitgebracht, waarin is opgenomen dat het louter verhuren van bejaardenwoningen niet onder de vrijstelling valt, omdat daarmee geen algemeen belang wordt gediend. Kennelijk kijkt uw Kamer anders aan tegen de invulling van het begrip  "algemeen nut" en de jurisprudentie lijkt op dit punt ook niet eenduidig. We hebben een uitspraak van het hof in Den Bosch en we hebben een uitspraak van het hof in Leeuwarden van afgelopen zomer. Daarin staat eigenlijk, kort samengevat: als er sprake is van verhuur van woningen, dan kun je niet zeggen dat dit een algemeen belang is, ook niet als de verhuur plaatsvindt aan een sociale categorie en dus sociale verhuur is. Dit moet als particulier belang worden beschouwd. Tegen die uitspraak is cassatie aangetekend.

Het is hier door meerdere fracties nogal indringend aan de orde gesteld en ik ben persoonlijk ook maar in dat artikel 5 gedoken. Dat roept inderdaad de nodige vragen op, dus ik heb daar nog eens heel goed over nagedacht. Onder mijn ambtsvoorganger zijn de gevolgen van dat beleidsbesluit voor de vennootschapsbelastingplicht voor de zorg-woco’s, die voorheen waren vrijgesteld, voor de duur van een jaar uitgesteld, waardoor het beleidsbesluit feitelijk per 1 januari 2011 in werking gaat treden. Ik denk dat het goed is om de status quo vooralsnog te handhaven, zeker gelet op de argumenten die hier uitgewisseld zijn.

De vraag die gesteld moet worden, is of dat artikel 5, dat in de jaren vijftig is geformuleerd, nog voldoet aan de wensen van deze tijd. In het regeerakkoord staat ook – en volgens mij leeft dat breed – dat we wonen en zorg moeten scheiden. Als het gaat om zorg, dan weten we met zijn allen een bepaalde mate van solidariteit te organiseren, maar bij het wonen zeggen we toch: als mensen het zelf kunnen betalen, moeten ze dat uiteindelijk ook doen. Voor hen die dat niet kunnen, hebben we uiteindelijk de huursubsidie. Ik zie dus raakvlakken met het dossier van scheiden van wonen en zorg. Ik zie echter ook raakvlakken met een dossier waarvan ik weet dat het de heer Essers nogal aangelegen is, namelijk de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is niet alleen door de heer Essers, maar ook door mij in mijn vorige hoedanigheid als Kamerlid aangegrepen. Bepaalde sectoren zijn niet te classificeren als overheidsbedrijf, maar kennen wel bepaalde vrijstellingen en begeven zich op een markt waar sprake is van concurrentie. Dan moeten we die vrijstelling nog eens heel goed tegen het licht houden. Ik kom heel snel met een nota daarover. Ik stel mij voor dat we rondom die thema’s ook dat artikel 5 nog eens heel goed tegen het licht houden en dat ik vooralsnog de gevolgen van dat beleidsbesluit bevries en de vrijstelling voor de zogenaamde zorg-woco’s nog voor de duur van een jaar handhaaf.

Ik wil er wel op wijzen dat het begrip "algemeen nut" in de vennootschapsbelasting een complex begrip is, dat in artikel 5 Vpb ook weer anders omschreven is dan in andere belastingwetten. Ik wijs er ook op dat dit uitstralingseffecten zou kunnen hebben naar andere wetgeving, zoals de erf- en schenkbelasting en dat hier elementen van staatssteun spelen, waardoor de beleidsvrijheid wordt ingeperkt. Ik denk echter dat er reden genoeg is om een en ander ten principale in een apart debat met de Kamer te bespreken.

De heer Essers heeft nog gevraagd wanneer er een overall evaluatie van de woningbouwcorporaties komt. Dat is nu nog te vroeg. Ik zou er toch wel een paar jaar extra voor willen uittrekken om die zaak te gaan evalueren.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 38

De heer Leijnse (PvdA):

Ten aanzien van de zorgcorporaties heeft de staatssecretaris de ruiterlijke toezegging gedaan dat het anders moet. Hij heeft de vrijstelling integrale Vpb-heffing voorshands gehandhaafd in 2011 en hij wil ook in 2011 tot een andere overweging komen van de wijsheid van het beleidsbesluit van eind 2009.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 40

De heer Essers (CDA):

De staatssecretaris gaat voor de zorgcorporaties een standstill gedurende een jaar in acht nemen. Het onderdeel van het beleidsbesluit om woonzorgcorporaties niet meer vrij te stellen van de vennootschapsbelasting is dus voor een jaar van de baan. Dat jaar zal worden benut om nog eens goed te kijken naar de belastingplicht van maatschappelijke ondernemingen en overheidsbedrijven. Ik ben blij met de toezegging dat er op korte termijn een nota komt. Wij hebben voortdurend gediscussieerd over artikel 5. De staatssecretaris zegt terecht dat dat een archaïsche bepaling is. Dat geldt ook voor de bepaling van artikel 2 die ziet op de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is echt niet meer van deze tijd. Het feit dat een overheid ook diensten kan verlenen, komt helemaal niet voor in die tekst.Ik wijs in dit verband ook op art. 5 Vpb want wat in die wet staat, is ongelooflijk. Wij hebben het tot dusver voortdurend gehad over wat er staat onder onderdeel c., ten tweede: het verschaffen van een onderkomen aan bejaarden, gebrekkigen of wezen. Als dat wordt gekoppeld aan het debat dat wij hiervoor voerden, dan blijkt daaruit het tijdsgewricht waarin die bepaling tot stand is gekomen: eind 1945. Het wordt nog erger in onderdeel c., ten derde. Daarin staat: het verschaffen van passende bezigheid aan onmaatschappelijke of onvolwaardige personen. Het is toch een schande dat dat nog in de Wet vennootschapsbelasting staat? Het is echt de hoogste tijd, maar daarover zijn wij het eens, dat die bepaling en de belastingheffing van overheidsbedrijven en maatschappelijke organisaties opnieuw worden bekeken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 45

De heer Biermans (VVD):

Wij zijn tevreden over de reactie van de staatssecretaris inzake de zorgcorporaties. Hij garandeert dat de vrijstelling nog een jaar blijft. In die tijd zal hij die vrijstelling bezien in het grotere geheel van vrijstellingen van belaste lichamen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 47

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga verder met de zorgcorporaties. Ikzelf durfde de archaïsche woorden uit artikel 5 niet meer in de mond te nemen, omdat ze totaal niet meer passen in deze tijd. Ik zal daarom niet alleen artikel 5 tegen het licht houden, maar ook artikel 2. Dat kan in relatie tot de langverwachte nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren gevolgen verhoging BTW podiumkunsten (32.504/32.505/32.401) (T01333)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Biermans, De Boer, Böhler, Engels, Essers, Ten Hoeve, Koffeman, Leijnse, Reuten en Yildirim, toe het kabinet de gevolgen van de verhoging van het BTW-tarief voor de podiumkunsten nauwlettend in de gaten zal houden en de Kamer hierover zal informeren. Als er aanleiding voor is, zal het kabinet het besluit om de BTW-tarief op de podiumkunsten heroverwegen (mede in het kader van de uitwerking van de Fiscale Agenda 2011 - 2015).


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 10-11

De heer Leijnse (PvdA):

Moties van het parlement dienen te worden uitgevoerd, door welke van de twee Kamers zij ook zijn aanvaard. De Koninklijke weg zou hier zijn geweest dat de regering afgelopen week een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer had voorgelegd strekkende tot schrapping van de verplaatsing van de podiumkunsten naar het algemene btw-tarief uit het voorliggende Belastingplan. De Tweede Kamer had dan, rekening houdend met het gevoelen in deze Kamer, haar positie kunnen bepalen. Gezien de opstelling van de VVD in de media en zelfs bij de stemverklaringen hier vorige week, zou aanname van een dergelijk voorstel niet bij voorbaat uitgesloten zijn. In dat geval hadden wij het vandaag over dit onderwerp kort kunnen maken.

De regering heeft deze weg niet willen gaan. Dat de Tweede Kamer de novelle mogelijk zou hebben verworpen is daarvoor geen excuus. Wij kunnen slechts vaststellen dat de regering geen poging heeft gedaan om de uitspraak van deze Kamer uit te voeren. Maar het is nog niet te laat. De eerder aangehaalde verlaging per 1 oktober jongstleden van het btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en onderhoud laat zien dat zulks kennelijk bij beleidsbesluit kan worden geregeld. Wel vereist het legaliteitsbeginsel dat wetswijziging achteraf met terugwerkende kracht noodzakelijk is, maar de legalisering is niet aan een termijn gebonden, noch staat dit de inwerkingtreding van het besluit in de weg. Zo kan men dus bij ministerieel besluit zelfs halverwege het jaar een btw-tarief effectief verlagen. Indien het Belastingplan door deze Kamer wordt aanvaard, zal voor de podiumkunsten per 1 januari het algemene tarief van 19% van kracht worden. Het staat de regering vrij nog dezelfde dag een besluit te nemen om het tarief tijdelijk weer op 6% te stellen en vervolgens een wijziging van de Wet op de omzetbelasting voor te bereiden waarin dit "gelegaliseerd" wordt. Effectief zou daarmee de wens van deze Kamer worden uitgevoerd.

De Kamer kan niet volstaan met kennis te nemen van het feit dat de regering weigert, de uitdrukkelijke wens van deze Kamer uit te voeren. Haar uitspraken zijn niet vrijblijvend. Ik zou daarom de regering nog een kans willen geven om de motie-Noten naar de geest uit te voeren. De reactie van de staatssecretaris op mijn suggestie, dit naar analogie van de btw op renovatie en onderhoud te regelen bij beleidsbesluit, wacht ik met bijzondere belangstelling af.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 13

De heer Essers (CDA):

Uit de brief van de minister-president van heden blijkt dat de regering geen politieke ruimte ziet om te schuiven met de invoeringsdatum. Het lijkt er dan ook op dat dit onderdeel van het regeerakkoord een zodanig sterke politiek-symbolische betekenis heeft gekregen dat versoepelingen zoals door ons zijn voorgesteld, niet mogelijk zijn. In deze brief wordt ook opgemerkt dat opschorting in strijd zou zijn met het legaliteitsbeginsel en op gespannen voet zou staan met de strekking van de motie-Jurgens. Kan de staatssecretaris ons dit uitleggen? Hoe kan strijd ontstaan met het legaliteitsbeginsel of met de motie-Jurgens als deze Kamer als medewetgever met de regering zou overeenkomen dat opschorting tot 1 september 2011 uit een oogpunt van rechtszekerheid op zijn plaats is? In de brief merkt de minister-president zelf op dat een opschorting zonder wettelijke bepaling in theorie mogelijk is in situaties waarin sprake is van een tegemoetkoming.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 19

De heer Reuten (SP):

Ten zesde ligt er een aanvaarde motie waarin de Kamer zich verzet tegen verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten. Ik ga er uiteraard van uit dat de staatssecretaris in het debat van morgen met ons een manier gaat vinden om deze motie uit te voeren; daar zijn ook voldoende mogelijkheden toe. Dat zullen we morgen zien.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 21

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik kom bij de brief die ons vandaag is toegestuurd waarin staat dat het kabinet dat eigenlijk ook wel wil doen, met dien verstande dat het de gevolgen van de maatregel wil monitoren. Het kabinet schrijft: "Wanneer blijkt dat de maatregel onevenredig schade toebrengt aan de sector, dan zal het kabinet dit nadrukkelijk bezien, mede in het kader van de uitwerking van de Fiscale Agenda 2011-2015 (de zogenaamde startbrief), die zoals u bekend, in het volgend voorjaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden." Ik wil graag een toelichting hebben op wat "onevenredig schade toebrengen" is. Je kunt niet monitoren en maatregelen aanzeggen als je niet weet wat je wilt monitoren en op welke wijze je dat wilt doen. Hoe wil de staatssecretaris monitoren? Wat is "onevenredige schade"? Dat moet dit voorjaar 2011 – dat is over ongeveer drie à vier maanden – bekend zijn. Het voorjaar duurt wel tot juni, maar laten we zeggen dat eind maart ook al voorjaar is. Dat is op korte termijn. Ik nodig de staatssecretaris echt uit om de laatste alinea van deze brief van de minister-president, die ondertekend is door minister Opstelten, nadrukkelijk toe te lichten en te zeggen wat de mogelijkheden zijn. Daar zeg ik ook bij dat monitoring ertoe kan leiden dat maatregelen moeten worden aangepast en gecorrigeerd. Ik denk daarbij aan de maatregel die we enkele jaren geleden ook gecorrigeerd hebben, namelijk de vliegbelasting. Ik vond die correctie overigens niet correct, maar het is wel gebeurd. Er is toen gezegd dat de gevolgen zodanig waren dat de maatregel werd ingetrokken. Ik weet niet waarom dat dit nu ook niet het geval zou kunnen zijn. Nogmaals, graag een uitbundige toelichting.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 23

De heer Koffeman (PvdD):

Ik breek graag ook een lans voor het behoud van het lage btw-tarief in de kunst- en cultuursector. De btw-verhoging schept veel fiscale onduidelijkheden en juridische problemen voor de overheid.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 25

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik was het wel eens met de heer Leijnse die naar aanleiding van de brief van de regering concludeerde dat zij eigenlijk geen echte poging lijkt te hebben gedaan om aan de motie te voldoen. Niet door het indienen van een novelle. Misschien dat er wel wat gesondeerd is, maar dat zien wij niet. Ik was ook onder de indruk van de nog vragenderwijs gestelde conclusies en argumenten van collega Essers met betrekking tot het legaliteitsbeginsel en de consequenties van de motie-Jurgens. Als op deze vragend gestelde argumenten "ja" gezegd mag worden, rechtvaardigt dat een beleidsbesluit. Dat kan dan niet meer in strijd met het legaliteitsbeginsel genoemd worden. Als wij het goed vinden, wat zou de motie-Jurgens dan nog! Als de invoering van deze btw-verhoging uitgesteld zou kunnen worden met een beleidsbeslissing, dan geeft dat tegelijk de tijd om over de btw na te denken. De startnotitie moet ook begin volgend jaar komen. Wanneer deze btw-verhoging beter ingebed zou kunnen worden in een totaal btw-beleid, zou zij daar aanzienlijk acceptabeler van kunnen worden.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 27

De heer Engels (D66):

Mijn fractie heeft het kabinet om die reden nadrukkelijk gevraagd de maatregel in deze vorm te heroverwegen en een aangepast voorstel te ontwikkelen. Formeel is dat mogelijk door het nemen van een ministerieel beleidsbesluit; het is eerder aan de orde geweest. In het debat met de Tweede Kamer zijn voldoende, op zichzelf valide dekkingsmogelijkheden voor een alternatief voorbijgekomen. De politieke en staatsrechtelijke betekenis van de hier vorige week aangenomen motie-Noten c.s. is in dit verband evident. Uiteindelijk ligt hier de vraag naar de politieke wil van kabinet en coalitie.

In de brief van het kabinet die wij aan het begin van de avond ontvingen, meldt de waarnemend minister-president dat aan de motie-Noten slechts tegemoetgekomen kan worden door middel van een novelle. Een ministerieel besluit om de btw-maatregel op te schorten of anders in te vullen zou vanwege de gelding van het legaliteitsbeginsel slechts genomen kunnen worden op basis van een formele wet. Het kabinet geeft vervolgens aan dat de daarvoor benodigde novelle door de Tweede Kamer niet aanvaard zal worden, zodat een formeelwettelijke grondslag voor besluiten over andere modaliteiten ontbreekt. Om die reden zou de motie niet kunnen worden uitgevoerd.

Het is de vraag of deze benadering sluitend is. Strikt formeel behoeven bindende regels van lagere wetgevers inderdaad een wettelijke grondslag. Deze rechtsstatelijke eis geldt naar mijn oordeel op voorhand echter niet voor bijvoorbeeld een ministerieel beleidsbesluit om een maatregel uit het Belastingplan per 1 januari niet in te voeren. Dat is een besluit met interne werking, niet naar buiten gericht of burgers bindend. Het levert evenmin een afwijking op van een formele wet. Een dergelijk ministerieel besluit kan tot doel hebben, al dan niet via de lijn van formele wetgeving achteraf of op termijn, tot een eventueel aangepast regime op het punt van de btw-maatregel te komen. Ik meen dat dit staatsrechtelijk niet ongeoorloofd is. De verwijzing van het kabinet naar het obstakel van de motie-Jurgens is op zich plezierig, want het laat zien dat het kabinet moties van de Eerste Kamer niet negeert. Die motie staat echter in de context van de implementatie van bindende Europese regelgeving bij AMvB of ministeriële verordening die afwijkt van geldende formele wetgeving, zonder nadrukkelijke tussenkomst van de formele wetgever. Dat probleem is hierbij niet aan de orde. In dat licht vraag ik de staatssecretaris binnen de ministerraad nog eens te bezien of de hierbij genoemde route staatsrechtelijk begaanbaar is – wij denken dat dit zo is – en of een dergelijke route politiek ook acceptabel is.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 28

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Dan de btw-verhoging op de podiumkunsten. Er is al veel over gezegd en met name ook over de reactie van de regering op de motie-Noten. De weigering van de regering om hiermee ook maar iets te doen, heeft de verhouding met de Eerste Kamer meteen op scherp gezet, en dat is jammer. Er is geen sprake van een uitgestoken hand van de regering naar de oppositie of de Eerste Kamer toe, maar van een klap in het gezicht. Dat belooft niets goeds voor de verhoudingen in de toekomst. Ik wil de staatssecretaris net als de andere collega’s die dat ook hebben gedaan toch nog eens nadrukkelijk verzoeken om te bekijken of het niet mogelijk is om via een beleidsbeslissing toch tegemoet te komen aan deze door de Kamer aangenomen motie.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 30

De heer Biermans (VVD):

Mijn fractie heeft wel grote moeite met de termijn waarop de maatregel wordt ingevoerd. Midden in het theaterseizoen wordt de sector opgezadeld met een btw-verhoging, die vrijwel niet meer doorberekend kan worden aan de bezoekers. Dat betekent een opbrengstenvermindering, die veelal een-op-een tot een verlies bij de sector leidt. Wij hebben ons de vraag gesteld of hier sprake is van een fatsoenlijk wetgevingstraject en zijn tot de conclusie gekomen dat daarvan geen sprake is. Naar onze mening zou deze op zich gewenste maatregel aan het begin van het volgende seizoen moeten ingaan. In de memorie van antwoord lezen we dat het invoeren van de maatregel per 1 september 2011 32 mln. kost. Wij twijfelen aan de hoogte van dit bedrag. Het zal naar onze mening aanmerkelijk lager zijn ten gevolge van de vóór 1 januari 2011 verkochte kaartjes. Tot nog toe weigert de regering om een andere ingangsdatum te kiezen en te verdedigen. In de kabinetsbrief van vandaag wordt de motivatie van die houding gegeven. Begrijpelijk maar tevens erg teleurstellend.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 32

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Maar tegelijkertijd vraagt mijn fractie zich af waarom het kabinet het btw-tarief op de cultuursector drastisch verhoogt. Immers, ook de cultuursector heeft in deze economisch barre tijden extra steun nodig. Aan de ene kant wordt drastisch bezuinigd, aan de andere kant verhoogt het kabinet het btw-tarief drastisch. Daarmee wordt de cultuursector dubbel aangepakt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 9

Staatssecretaris Weekers:

Ik begrijp de zorgen in de Eerste Kamer goed. Die zorgen spitsen zich toe op de vraag hoe het straks gaat met de bezoekersaantallen. Het hangt ook samen met de vragen die zowel door de heer Engels als door de heer Leijnse aan de orde zijn gesteld. Heeft het te maken met rancune? Wil je de zalen soms leeg hebben? Nee, natuurlijk niet! Ik ben zelf een groot cultuurliefhebber. Dat geldt voor het hele kabinet. Het geldt ook voor iedereen in dit huis en voor veel leden aan de overkant. Ik zeg toe dat ik de komende maanden de vinger aan de pols houd, de zaak monitor. De heer De Boer heeft gisteren een mooie definitie gegeven van monitoren: het is niet alleen bekijken hoe het zich ontwikkelt, maar ook bij voorbaat de bereidheid uitspreken om tot heroverweging over te gaan als je dramatischer effecten ziet ontstaan dan je nu voorziet op basis van de gegevens waar je het besluit op baseert. Die toezegging doe ik hier nadrukkelijk. Als zich de komende maanden iets voordoet of als de praktijk aantoont dat we ons ernstige zorgen moeten maken, ga ik natuurlijk terug naar de tekentafel. Ook dat is natuurlijk in de afgelopen weken besproken. Je moet niet blind zijn voor de gevolgen van het beleid.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 13

Staatssecretaris Weekers:

Er zit zo veel in het Belastingplan 2011 waarover de Eerste Kamer een eigenstandige afweging moet maken. Het is terecht dat de heer Ten Hoeve zegt dat het kabinet ook een eigenstandige afweging moet maken over wat in dit kader wijsheid is. Ik kan op dit moment niet verdergaan dan de toezegging dat ik het buitengewoon goed wil monitoren. In die zin probeer ik de zorgen weg te nemen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 13

Staatssecretaris Weekers:

De regering is er sowieso mee gediend dat het Belastingplan wordt aanvaard. Dat geldt trouwens voor heel het land. Er staan namelijk heel grote belangen op het spel. Tegelijkertijd moeten wij constateren dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer op dit punt diametraal tegenover elkaar staan. Het is tot nu toe niet gelukt om daar een of andere vorm van compromis voor te vinden, anders dan mijn toezegging dat ik de zaak heel goed monitor en dat ik, als het nodig is, op de afspraak in het regeerakkoord terugkom. Ik wil namelijk niet verantwoordelijk zijn voor dramatische effecten voor de sector. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat die dramatische effecten zich zullen voordoen. Daarom hoop ik dat wij de maatregel inhoudelijk op zijn merites kunnen beoordelen en dat het niet louter een machtsstrijd wordt tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.

Nota over de toestand van ’s Rijks financiën, EK 32500 S, blz. 1

Tot slot heeft het kabinet kennisgenomen van de aanvaarding van de motie van het lid Noten c.s. (32 500, I). In deze motie wordt de regering verzocht af te zien van het voornemen om de podiumkunsten per 1 januari 2011 onder het algemene btw-tarief te brengen. Bij de schriftelijke en mondelinge behandeling van het Belastingplan 2011 in de Tweede Kamer is dit onderwerp, mede naar aanleiding van de diverse maatschappelijk signalen, uitgebreid aan de orde geweest. Er zijn toen uiteindelijk drie amendementen en één motie over dit onderwerp in stemming gebracht, die alle werden verworpen. Uitvoering van de motie Noten zou – zelfs in de vorm van uitstel tot bijvoorbeeld 1 juli of 1 september – slechts dan mogelijk zijn indien het kabinet met succes een novelle op het Belastingplan 2011 door de Tweede Kamer zou weten te loodsen, die dan samen met het Belastingplan 2011 behandeld kan worden in de Eerste Kamer. Niet alleen gezien de stemverhoudingen in de Tweede Kamer bij de amendementen en de motie op dit onderwerp, maar ook na sondering afgelopen week is de kans dat deze novelle uiteindelijk uw Kamer bereikt nihil gebleken. Bij de schriftelijke behandeling van het Belastingplan 2011 in uw Kamer is gevraagd of het mogelijk is onderdelen van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld deze btw-maatregel, niet in werking te laten treden zonder dat daarvoor een expliciete bepaling in het wetsvoorstel zelf is opgenomen. Hoewel dit in situaties waarin dit een tegemoetkoming betreft in theorie mogelijk is, stuit dit op belangrijke bezwaren. Een dergelijk afwijking zou strijdig zijn met het legaliteitsbeginsel. Ook zou zo’n afwijking op gespannen voet staan met de strekking van de motie Jurgens c.s.

Daarin is nadrukkelijk gevraagd om de wetgever lagere wetgevers niet langer te machtigen om regels te stellen die afwijken van de wet. In dit licht acht het kabinet uitvoering van het gevraagde derhalve niet mogelijk. Dit neemt niet weg dat het kabinet gevoelig is voor de zorgen die door uw Kamer zijn uitgesproken met betrekking tot de effecten van de btw-verhoging op de bezoekersaantallen. Het kabinet doet nadrukkelijk de toezegging de ontwikkelingen de komende periode nauwgezet te volgen. Het kabinet zal die afzetten tegen de veronderstellingen die zijn gehanteerd. Het kabinet zal nauw contact houden met de sector en daarbij alle beschikbare informatie benutten. Wanneer blijkt dat de maatregel onevenredig schade toebrengt aan de sector, dan zal het kabinet dit nadrukkelijk bezien mede in het kader van de uitwerking van de Fiscale Agenda 2011- 2015 (de zgn. startbrief), die zoals u bekend, in het volgend voorjaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Schriftelijke reactie artikel NTFR over artikel 20a van de Wet Vpb (32.504/32.505/32.401) (T01334)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Biermans, toe dat de regering de Kamer een schriftelijke reactie toe zal zenden op het artikel van mr. A. Rambhadjan en enkele van zijn collega’s in NTFR over artikel 20a van de Wet Vpb, de binnenjaarse verliesverrekening.


Kerngegevens

Nummer T01334
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen binnenjaarse verliesverrekening
NTFR
Vpb
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 30

De heer Biermans (VVD):

De maatregel voor de winstvennootschappen is voor ons acceptabel. Wel ontvangen we graag een reactie op het artikel van mr. A. Rambhadjan en enkele van zijn collega’s in NTFR over artikel 20a van de Wet Vpb, de binnenjaarse verliesverrekening.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 19

Staatssecretaris Weekers:

De heer Biermans heeft gevraagd om in te gaan op een artikel van mr. Rambhadjan over de binnenjaarse verliesverrekening. Dit artikel bevat een overzicht van praktische vraagpunten bij de toepassing van het gewijzigde artikel 20a. Op een aantal van die punten, zoals de bescherming van belastingplichtigen, is al ingegaan in de memorie van antwoord. Daarin is aangegeven dat de belastingplichtige bezwaar kan maken tegen de toerekening van verlies aan het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de belangwijziging door bezwaar te maken tegen de aanslag over het voorgaande jaar. Om te voorkomen dat de bezwaartermijn verstrijkt, kan hij verzoeken de aangifte over dat jaar aan te houden en kan hij zo nodig pro forma bezwaar maken. Op enkele andere mogelijke bezwaren is ook al ingegaan in de memorie van antwoord. Ik kijk even naar de voorzitter en naar de heer Biermans. Volstaat dit antwoord voor dit moment, gelet op de tijd, of zal ik hierop nog verder ingaan?

De heer Biermans (VVD):

Gelet op het tijdstip en de mate waarin we reeds over tijd zijn, volstaat dit, mits de staatssecretaris toezegt dat hij hierop schriftelijk terugkomt. Hetgeen hij nu als antwoord geeft, meldden de schrijvers van het genoemde artikel namelijk ook reeds. Dat wisten ze al.

Staatssecretaris Weekers:

Ik ben uiteraard graag bereid om hierop schriftelijk terug te komen. Artikel 20a is vooral bedoeld om ongewenste constructies te voorkomen en zal in de praktijk alleen bij hoge uitzondering worden toegepast. We proberen dus om oneigenlijk gebruik te voorkomen. Als hierover feitelijke vragen bestaan, kom ik daar schriftelijk op terug.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring en evaluatie afbouw heffingskortingen groene en maatschappelijke beleggingen (32.504/32.505/32.401) (T01336)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Leijnse, Essers, De Boer, Böhler en Engels, toe dat de regering de gevolgen van de afbouw van heffingskortingen zal blijven monitoren en jaarlijks zal evalueren. De regering zal daarbij het gesprek met de sector aangaan over de alternatieve regelingen voor de huidige voorstellen met betrekking tot de afschaffing van de heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen, gegeven de budgettaire kaders. De regering sluit de mogelijkheid om het vastgestelde beleid aan te passen niet uit.


Kerngegevens

Nummer T01336
Status afgevoerd
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen groen en maatschappelijk beleggen
heffingskorting
monitoring
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 11

De heer Leijnse (PvdA):

Duurzaamheid en rentmeesterschap van onze leefomgeving moesten van de gedoogpartner van dit kabinet wat minder prominent worden in het beleid en dus kan er hier en daar in de milieusubsidies worden gesneden. Een klein, maar niet onbelangrijk element daarin is de voorgestelde vermindering van de fiscale tegemoetkoming voor groene en maatschappelijke beleggingen. Deze beleggingen zijn essentieel voor de financiering van belangrijke innovaties in duurzame land- en tuinbouw, energiebesparing et cetera. Het grote risico en lage rendement van deze noodzakelijke investeringen wordt door de fiscus terecht gecompenseerd met een vrijstelling van de vermogensrendementsheffing en een heffingskorting van 1,3%, tezamen een belastingsubsidie van 2,5%. Door een amendement van de ChristenUnie in de Tweede Kamer zal deze subsidie in 2011 nog 2,2% bedragen en daarna in drie jaar teruglopen naar alleen de vrijstelling van 1,2%. De Rabobank, die met bijna de helft van deze beleggingen in portefeuille marktleider is, heeft laten zien dat een tegemoetkoming van minimaal 2% nodig is om deze wijze van investeren rendabel te maken. Deze bank heeft er ook op gewezen dat innovatie en duurzaamheid in de land- en tuinbouw, waar ons land zich internationaal zo graag op laat voorstaan, niet zonder deze beleggingen kunnen. Mijn fractie is op deze gronden sterk gekant tegen de verlaging van de subsidies op groen en maatschappelijk beleggen. Zij meent dat met de stap die in het voorliggende Belastingplan wordt gemaakt naar verlaging van de heffingskorting tot 1% in 2011 de grens bereikt is. Het is budgettair mogelijk en uit duurzaamheidsoogpunt wenselijk dat het bij deze verlaging blijft, temeer daar de banken hebben aangegeven mogelijkheden te zien om het oneigenlijk beroep op de regeling te beperken door aanscherping van de voorwaarden. Ik verzoek de regering dan ook, uiterlijk bij indiening van het belastingplan voor 2012 voor te stellen, de heffingskorting op groen en maatschappelijk beleggen vanaf 1 januari 2012 te handhaven op 1%, met behoud van de vrijstelling.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 14

De heer Essers (CDA):

De tot dusverre door de staatssecretaris uitgesproken bedenking tegen dit voorstel dat het openeindekarakter van de regeling geen garantie biedt op een stabiele budgettaire opbrengst die een solide alternatief zou zijn voor de afschaffing van de heffingskortingen, is begrijpelijk, maar telt minder zwaar als het Belastingplan – inclusief de afschaffing van de heffingskortingen – eenmaal is aangenomen en de bewijslast dat er een solide alternatief mogelijk is voornamelijk op de sector komt te berusten. Als uit het overleg zou volgen dat dit solide alternatief inderdaad mogelijk is, zou vervolgens de wet weer kunnen worden gewijzigd. Wij roepen de staatssecretaris dan ook op om over dit alternatief zo spoedig mogelijk met de sector in overleg te treden. Onderdeel van dit overleg zou ook moeten zijn een monitoring en evaluatie van de gevolgen van de desbetreffende in het Belastingplan voorkomende maatregelen voor de hier bedoelde sectoren. Het spreekt voor zich dat wij over dit overleg en de daarbij horende evaluatie graag periodiek wensen te worden geïnformeerd.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 21

De heer De Boer (ChristenUnie):

Een zaak die we ook al eerder aan de orde stelden, is de heffingskorting in box 3 voor zowel maatschappelijke als culturele beleggingen. De geleidelijke afbouw daarvan die overeengekomen is met de Tweede Kamer, is een goede stap. We vroegen de regering schriftelijk om de ontwikkeling van deze fondsen te monitoren. Het antwoord was dat de regering wel wil optreden als postbode, namelijk door het toezenden aan de Kamer van door anderen gedane monitoring. Dat is voor onze fracties wel een erg eenvoudig antwoord. Monitoring betekent immers ook het beoordelen van gevolgen van ingezet beleid aan de hand van concrete gegevens en het zo nodig treffen van aanvullende of corrigerende maatregelen. We vragen daarom nogmaals om monitoring van deze maatregel, inclusief de gevolgen van het amendement-Slob. Het moge waar zijn dat de Triodosbank – de staatssecretaris noemt deze bank zelf – op de website een positief verhaal heeft, maar de werkelijkheid is toch dat de grote banken, die 80% van het volume in groenfinancieringen voor hun rekening nemen, aangeven dat zij op basis van deze maatregel zullen besluiten om de groenfondsen te sluiten, omdat er onvoldoende fiscaal voordeel is om een significant lagere financiering aan groenprojecten te kunnen aanbieden. Vandaar dat in samenwerking tussen het ministerie van Financiën en betrokken organisaties een monitoring vanaf 2011 gewenst is, teneinde conclusies te betrekken bij het Belastingplan 2012. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 26

De heer Engels (D66):

De aanvankelijk voorgenomen afschaffing van de heffingskorting van 1,3% in box 1 voor groene en sociaal-ethische beleggingen is als gevolg van het amendement-Slob omgezet in een gefaseerde afbouw in vier jaar. De maatschappelijke en economische effecten worden daardoor minder scherp en voor de korte termijn geeft dat enige rust op de spaar- en beleggingsmarkt. De pijn voor spaarders met meerjarige contracten wordt verzacht en ook aan de leenkant is de pijn minder hevig. Maar het is de vraag of het over vier jaar overblijvende fiscale voordeel van 1,2% vrijstelling op de vermogensrendementsheffing in box 3 op de langere termijn voldoende perspectief biedt om deze groene regelingen met succes te kunnen blijven uitvoeren. Zowel groene beleggers als groene en innovatieve ondernemers komen ontegenzeggelijk in een moeilijker positie. Als spaarders zich uit deze markt terugtrekken loopt de funding voor groene en sociaal-ethische investeringen terug met alle gevolgen van dien.

In dat licht zag ik wel iets in het voorstel van LTO en NVB zoals geformuleerd in hun brief van 27 november. Dat was een kostenneutraal verhaal bestaande uit twee elementen: een stapsgewijze verlaging van de heffingskorting tot 0,8% en een verlaging van het groene beleggingsvolume van 8 mld. naar 5 mld. Het kabinet kwalificeert dit voorstel echter als een openeinderegeling en heeft het om die reden terzijde gelegd. Dat besluit is moeilijk te begrijpen. Uit een nagezonden bericht van LTO en NVB blijkt dat op ambtelijk rijksniveau en volgens het agentschap dat de groenverklaringen afgeeft dit scenario deugdelijk en uitvoerbaar is. Ook de goede collega Essers wees daarop, als ik het mij goed herinner. Waarom grijpt de staatssecretaris deze mogelijkheid, die de derving van inkomstenbelasting neutraliseert, om op deze bijzondere en belangrijke markt continuïteit en stabiliteit te handhaven niet aan? Waarom niet voorop lopen in het waarborgen van een betrouwbare overheid? Waarom niet de kans grijpen om nog scherper afgebakende en daarmee de meest innovatieve projecten te blijven stimuleren? Als er al sprake was van overstimulering, dan is daarvan in de voorgestelde situatie geen sprake meer. Ik zal en wil nooit staatssecretaris van Financiën worden, maar anders zou ik het wel weten. Ik hoor graag meer over de afhoudende instelling van de staatssecretaris. Ik roep hem op om alsnog aan de slag te gaan met deze creatieve en coöperatieve voorstellen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 – blz. 26-27

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Een belangrijk voorbeeld voor de manier hoe met duurzaamheid wordt omgegaan, is de afschaffing van de heffingskorting op maatschappelijk en groen beleggen. Wij zijn weliswaar blij met de wijzigingen door het amendement, zodat er een soort zachte landing komt, maar het feit blijft dat de heffingskorting op maatschappelijk en groen beleggen wordt afgeschaft, zij het langzamer dan de regering oorspronkelijk van plan was, namelijk pas over vier jaar. De vrijstelling – dat wil ik er meteen bij zeggen – in box 3 wordt gehandhaafd, maar de afschaffing van de heffingskorting zal niet zonder gevolgen blijven. Wij begrijpen die stap ook niet helemaal. De regering heeft zelf toegegeven dat juist de heffingskorting een duidelijk herkenbare stimulans is geweest om in groen en maatschappelijk ethische beleggingen te beleggen. Wat is dan eigenlijk de reden om die heffingskorting niet overeind te laten? Is het enkel en alleen een bezuinigingsmaatregel? Of zit ook hier weer een beleidsvisie achter die ik niet kon zien? In de memorie van antwoord spreekt de staatssecretaris in dit verband van een overstimulering. Andere sprekers hebben daar volgens mij ook al naar verwezen. Ik begrijp dat niet helemaal. Wat bedoelt de staatssecretaris met "overstimulering"? Is de staatssecretaris bereid – ik sluit mij ook hier aan bij vele andere sprekers – om de gevolgen van de afschaffing van de heffingskorting, nu die over een aantal jaren wordt verspreid, jaarlijks te laten evalueren? Daarmee bedoel ik toch ook echt meer dan het doorsturen van monitoringrapporten van anderen aan deze Kamer. Ik bedoel een onafhankelijke evaluatie die de regering laat uitvoeren en die vervolgens aan de Kamer ter beschikking wordt gesteld. Is de staatssecretaris bereid om op dat punt een toezegging te doen? Zo niet, dan overweeg ik in tweede termijn een motie op dat punt in te dienen. Er zijn twee heel kleine lichtpuntjes wat de duurzaamheid betreft en die wil ik niet onvermeld laten: de bpm-regeling die overeind blijft en het stimuleren van elektrische auto’s, maar dat is al met al toch echt bar weinig als het om duurzaamheid gaat.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 14

Staatssecretaris Weekers:

Gevraagd is of ik bereid ben de gevolgen van die afbouw van heffingskortingen te monitoren en of ik bereid ben om ook met de sectoren in overleg te treden over een alternatieve invulling. Dan moet ik toch eerst ingaan op het alternatief van de Nederlandse Vereniging van Banken, dat gisterenavond hier ook is aangehaald. De NVB stelt voor om het ingelegde projectvermogen te reduceren tot 5 mld. Dit leidt niet tot dezelfde bezuiniging als de gefaseerde afschaffing, tenzij ook nog eens flink in de heffingskortingen wordt gesneden of een reductie van de inleg plaatsvindt tot een bedrag lager dan genoemde 5 mld. Gelet op het aantal projecten dat nieuw instroomt en ervan uitgaande dat je de budgettaire taakstelling wilt halen, zou het in wezen betekenen dat de fondsen voor nieuwe projecten gesloten zouden moeten worden. De vraag is of dat in deze Kamer wordt gewenst. Dat zou ertoe leiden dat je het douceurtje voor de banken en voor de bestaande beleggers handhaaft, maar dat er eigenlijk geen enkel nieuw project, zoals een vernieuwend groenproject, een cultureel project of een sociaal-ethisch project, meer mogelijk is. Als je voor dit alternatief zou kiezen, zou je het bestaande nog wel faciliëren, maar dan zou je het voor outsiders of voor iets nieuws afsluiten. Dat kan volgens mij niet de bedoeling zijn. Dat zou met name D66 moeten aanspreken. De heer Essers heeft gisteren gevraagd of ik bereid ben om in de komende jaren eens heel goed te bekijken wat de effecten zijn van een gefaseerde afbouw, conform de motie van de heer Slob van de ChristenUnie in de Tweede Kamer. Zijn er geen projecten die nu eigenlijk tussen wal en schip vallen, maar die je met een concrete regeling wel zou kunnen helpen? Met name de heren De Boer en Essers hebben daar aandacht voor gevraagd. Natuurlijk ben ik bereid om in de komende jaren in de afbouwperiode te kijken of er niet een beter alternatief is dan het alternatief waarvoor wij hebben gekozen in het kader van het regeerakkoord en dat nu in het Belastingplan staat. Op dit moment zien wij dat niet. Het alternatief van de Nederlandse Vereniging van Banken lijkt ons geen beter alternatief. Dat hebben wij bestudeerd, maar om de reden die ik net noemde, is dat geen beter alternatief. Gelet op de budgettaire randvoorwaarden en gelet op het feit dat nu projecten worden gestimuleerd die deze stimulering eigenlijk niet nodig hebben, ben ik natuurlijk bereid om te kijken of er straks niks beters te bedenken is. In het voorkomend Belastingplan zal ik daar dan op terugkomen. Als je toezegt om te monitoren, moet je ook in beginsel bereid zijn om voortschrijdend inzicht te tonen als de feiten daar straks aanleiding toe geven. Monitoren is inderdaad meer, zo zeg ik tegen de heer De Boer, dan louter als postbode fungeren en wat jaarrapportages doorsturen.

De heer Essers (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om constructief te blijven overleggen met de sector om te zoeken naar alternatieven.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 38

De heer Leijnse (PvdA):

Wat betreft de groene en maatschappelijke beleggingen heeft de staatssecretaris toegezegd om in overleg met de LTO en de bonden te bezien of een aanzienlijke beperking van het volume door het terugdringen van het oneigenlijk gebruik door oneigenlijke fondsen kan worden bewerkstelligd waardoor de budgettaire randvoorwaarden van de maatregel wellicht op andere wijze kunnen worden bereikt. Hij heeft mij ook toegezegd dat dit kan leiden tot een heroverweging van de afbouw van de heffingskorting, zoals die in het amendement-Slob is neergelegd. Dat lijkt mij goed nieuws. Het betekent in feite dat er het komende jaar ruimte ontstaat om in een nieuw debat met de sector goed te kijken naar de soort projecten en de wenselijke en misschien minder wenselijke effecten en om in dat debat ruimte te scheppen om te kijken of die heffingskorting helemaal moet worden afgebouwd of dat die op een wat andere wijze moet worden benaderd. De vrijstelling is uiteraard niet aan de orde.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 39

De heer Essers (CDA):

De staatssecretaris heeft een paar belangrijke toezeggingen gedaan, waarvoor ik dankbaar ben. Zo heeft hij gezegd dat hij met de sector het gesprek zal aangaan over de alternatieve regelingen voor de huidige voorstellen met betrekking tot de afschaffing van de heffingskorting voor maatschappelijke beleggingen. De staatssecretaris zei dat hij de sector uitnodigt voor een gesprek over de vraag of het aanbod van de sector een haalbare kaart is, gegeven de door de staatssecretaris aangegeven kaders. Dat zijn onder andere budgettaire kaders. Ik ben blij dat dit constructieve overleg nu gaat plaatsvinden en dat de mogelijkheid van een heroverweging niet wordt uitgesloten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 41

De heer De Boer (ChristenUnie):

De staatssecretaris zal de heffingskorting monitoren en is in beginsel bereid, als de feiten daartoe aanleiding geven, om het beleid aan te passen. Hij wil constructief blijven overleggen met de sector.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 44

Mevrouw Böhler (GroenLinks):

Wij zijn uiteraard blij met de toezegging over de evaluatie van de heffingskorting. Ook ik had hierom gevraagd. Ik wil nog wel van de staatssecretaris weten wanneer hij denkt de eerste evaluatie gedaan te hebben – na het eerste jaar natuurlijk – en wanneer hij de Kamer over de uitkomst ervan kan informeren. Ik neem aan dit ergens begin 2012 kan zijn.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 45

De heer Biermans (VVD):

Wij zijn tevreden over het verhaal van de staatssecretaris over de heffingskorting, het monitoren en het overleg met de branche.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 – blz. 46

Staatssecretaris Weekers:

De heer Leijnse was niet geheel volledig als het gaat om mijn toezegging rondom de groene en maatschappelijke beleggingen. Hij heeft daarbij gezegd dat als ik mij openstel voor alternatieven, de vrijstellingen als zodanig niet aan de orde zijn. Ik heb juist tegen de heer Essers gezegd dat ik zal kijken naar het samenstel van de vrijstellingen en de heffingskortingen; de budgettaire taakstelling die in het regeerakkoord is afgesproken. Mocht men vanuit de samenleving met alternatieven komen, zal ik die met name toetsen op de projecten. Het gaat mij er niet om dat banken bepaalde beleggingsvormen in de lucht kunnen houden en ook niet om het geven van een douceurtje aan beleggers. Het gaat mij in wezen om de kern, om de oorsprong, waardoor oorspronkelijk dit soort fiscale faciliteiten in het leven zijn geroepen. In die zin zal de heer Leijnse mijn toezegging moeten verstaan. Het is belangrijk voor de Vereniging van Banken en LTO Nederland dat ze weten dat dit mijn randvoorwaarden zijn.

De heer Leijnse (PvdA):

Dat laatste is duidelijk, maar in het Belastingplan staat dat die vrijstelling voorlopig blijft bestaan. Deze wordt niet aangetast.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt.

De heer Leijnse (PvdA):

Als de staatssecretaris kijkt naar modaliteiten voor de invoer van het Belastingplan 2011, ga ik er dus van uit dat het niet de vrijstellingen betreft, maar de wijze waarop de heffingskorting wordt afgebouwd.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt. Het samenstel en de discussie gingen over deze twee maatregelen gezamenlijk. Je hebt de vrijstelling en je hebt de heffingskorting. Dat zorgt ervoor dat door de overheid een rendement wordt geboden van 2,5%. Het kabinet gaat ervan uit dat, met handhaving van de vrijstelling, een rendementsvergoeding van 1,2% voldoende moet zijn. Als de sector betere manieren weet om deze maatschappelijk belangrijke projecten te financieren en in leven te houden en nieuwe projecten te realiseren, dan vind ik dat je naar het geheel moet kijken. Zo heb ik de heer Essers verstaan. Dat was mijn toezegging. Het gaat mij er dus niet om om nu aan die vrijstellingen te morrelen; het gaat om de realisatie van die projecten. Ik denk dat wij het daar uiteindelijk wel over eens worden. Als er door amendering door het lid Slob van de Tweede Kamer iets verandert in het Belastingplan, zal ik uiteraard terugkomen naar beide Kamers. Dat spreekt voor zich.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Budgettair beslag hypotheekrenteaftrek (32.504/32.505/32.401) (T01339)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden De Boer en Leijnse, toe dat de regering de Kamer zal informeren over de gevolgen van het budgettair beslag van het handhaven van de hypotheekrenteaftrek.


Kerngegevens

Nummer T01339
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. R. de Boer (ChristenUnie)
prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen hypotheekrenteaftrek
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 20

De heer De Boer (ChristenUnie):

Bij de algemene financiële beschouwingen in deze kamer vroegen onze fracties of de visie op de woningmarkt die ontwikkeld wordt van invloed is op de herziening van het belastingstelsel. Het antwoord van de staatssecretaris is klip-en-klaar: nee, die wordt er niet bij betrokken. Daarbij perkt de staatssecretaris de woningmarkt meteen in tot de hypotheekrenteaftrek. Dat lijkt ons defensief struisvogelgedrag. Want hoe je het ook wendt of keert, nog deze maand gaf het SCP in het dikke rapport Wisseling van de wacht met gegevens onderbouwd aan, dat "de massaliteit van het eigenwoningbezit onder jong en oud en de toenemende financiering daarvan met vreemd vermogen betekent dat in de toekomst de aanspraak op hypotheekrenteaftrek nog verder zal toenemen". Als je dus de hypotheekrenteaftrek niet ter discussie wilt stellen, dan moet je toch zeker bij een herziening van het belastingstelsel wel aangeven, waar je de financiële gevolgen van die te verwachten hogere aftrek neer wilt leggen. Oftewel: hoe wil je dan de middelen verkrijgen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 4-5

Staatssecretaris Weekers:

Tijdens de financiële beschouwingen heb ik al aangegeven dat de kabinetsvisie op de hypotheekrenteaftrek helder is. Wij kiezen voor rust op de woningmarkt en zullen geen voorstellen doen die de hypotheekrenteaftrek beperken. De heer De Boer heeft gisteren nog een heel concrete vraag gesteld over het budgettair beslag van de hypotheekrenteaftrek. Dat is een interessante en belangwekkende vraag. Wij zullen het de komende jaren goed in de gaten moeten houden. De Studiegroep Begrotingsruimte heeft er ook aandacht voor gevraagd. Het budgettair beslag van de hypotheekrenteaftrek als percentage van het bruto binnenlands product stabiliseert zich en loopt niet verder op. Mochten er signalen zijn dat daar verandering in komt, dan moeten wij dat heel goed tegen het licht houden.

[...]

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 5

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik denk dat de staatssecretaris zich toch een beetje vastpraat op dit moment. Zojuist had hij het over de eventuele groei en de budgettaire ruimte met betrekking tot de hypotheekrente. Hij zei daarvan: dat zullen wij dan gaan bekijken. Hij geeft daarmee aan dat het een probleem zou kunnen worden. Ik heb in mijn bijdrage gisteren gevraagd hoe, als de budgettaire ruimte die nodig is groter moet worden, daarmee wordt omgegaan als je de hypotheekrente niet wilt aanpakken. Dan zal je het op een andere wijze moeten vinden. Ik kan mij niet voorstellen dat je dat in je fiscale agenda buiten de discussie houdt. Ook al zou je de hypotheekrenteaftrek er niet bij betrekken, dan nog zal je antwoord moeten geven op de vraag waar je die grotere budgettaire ruimte dan vandaan haalt.

[...]

Staatssecretaris Weekers:

[...] De vraag van de heer De Boer is in wezen of, mocht de hypotheekrenteaftrek een zwaarder budgettair beslag krijgen, dit moet worden afgewenteld op andere belastingbetalers. Ik zou de suggestie willen doen dat ik daarop dan ergens in het kader van die fiscale agenda op terugkom. Wij hebben er op dit moment geen aanleiding voor om dat te veronderstellen. Zoals gezegd, het beslag van de hypotheekrenteaftrek in budgettaire zin is, zoals wij het nu overzien, stabiel, ook in relatie tot het bbp. Er is dus ook geen aanleiding om die exercitie als zodanig te doen, maar ik wil er wel wat uitgebreider op terugkomen in reactie op de concrete vraag van de heer De Boer.

De heer De Boer (ChristenUnie):

U had zo’n omfloerste beschrijving in de zin van: ergens wil ik er in de fiscale agenda wel op terugkomen. Dat is zo weinig concreet. Aan het eind zei u: ik wil er op terugkomen. U hebt nog geen aanleiding om te denken dat er meer budgettaire ruimte nodig zal zijn. Ik herhaal mijn vraag aan u om een toekomstvisie te geven. Je moet namelijk toch een beleid klaar hebben voor het geval er wel meer budgettaire ruimte nodig is.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zal kijken op welke manier ik daarop terug kan komen opdat de vraag die belangrijk genoeg is, ook een gedegen antwoord zal krijgen. Dat zal ik zonder meer doen, maar ik wil niet de indruk wekken dat dit kabinet met plannen wil gaan komen rondom de hypotheekrenteaftrek. Het moet hier ook maar eerlijk op tafel worden gelegd dat wij daarover van mening verschillen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 6

De heer Leijnse (PvdA):

Er zijn geen mooiere leugens dan statistieken. Dus ik keek even op toen de staatssecretaris ineens het verband legde tussen het beslag van de hypotheekrenteaftrek en de ontwikkeling van het bbp. Kan het zijn dat die relatieve stabiliteit die zich daarbij aftekent, te maken heeft met de zeer beperkte stijging van de huizenprijzen in de afgelopen twee jaar?

Staatssecretaris Weekers:

Dat kan ook samenhangen met het feit dat de rente op dit moment bijzonder laag is. Wij zullen natuurlijk alle risico’s in kaart moeten brengen.

De heer Leijnse (PvdA):

Als dat niet te veel is gevraagd, verzoek ik de staatssecretaris om in de brief die hij naar de Kamer zal sturen, in het hoofdstuk hypotheekrenteaftrek op de volgende twee onderwerpen in te gaan. 1. Wat is een reële prognose van de ontwikkeling van het beslag van de hypotheekrenteaftrek op de overheidsfinanciën bij bepaalde rentestanden en een bepaalde ontwikkeling op de woningmarkt? 2. Bij welke inkomens en bij welke huizenbezitters slaat de hypotheekrenteaftrek nu precies neer? Daarmee vraag ik de staatssecretaris om in te gaan op de verdelingsproblematiek.

Staatssecretaris Weekers:

Over dat laatste is natuurlijk al veel informatie bekend. Zowel het Centraal Planbureau als het CBS heeft daar verschillende studies naar verricht. Die kunnen wij nog eens even heel goed oplijnen.

Werken met scenario’s is natuurlijk niet verkeerd. Ik zal mijzelf eens verder buigen over deze vraag, want het is een belangwekkende vraag. Daar komt antwoord op.

[...]

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 6

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Op de nadere specifieke vragen die de heer Leijnse heeft gesteld over de financiën en de houdbaarheid, heb ik geantwoord dat ik mij daar nadrukkelijk over zal buigen en dat ik de Kamer daar op een gepast moment over zal berichten. Als dat kan, doe ik dat in het kader van de fiscale agenda. Dat heb ik al eerder toegezegd. Als dat uiteindelijk toch niet de beste plek blijkt te zijn, zal ik dat op een andere manier met deze Kamer delen. Dat zeg ik toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage samenhang wet- en regelgeving financiële markten (32.036) (T01366)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Doek (CDA), Knip (VVD), Reuten (SP) en Sylvester (PvdA), toe dat de regering gedurende de zomer een voortgangsrapportage aan de Kamer zal toezenden waarin zij nader ingaat op de samenhang van de aankomende wet- en regelgeving en de visie van de regering op de ontwikkeling van de financiële markten. Hierbij zal onder andere ingegaan worden op de implementatie van de aanbevelingen van de commissie-De Wit, het financiële actieplan, het 10-puntenplan en de aangenomen moties uit het debat over het rapport van de commissie-De Wit.


Kerngegevens

Nummer T01366
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 september 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Drs. M.A.J. Knip (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
dr. J.J. Sylvester (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiële markten
samenhang wetgeving
voortgangsrapportage
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 6

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Eerder heeft de fractie van de PvdA tijdens een mondeling overleg met de regering gevraagd om een overzicht van de nog op stapel staande wetgeving. Ook vanuit andere fracties is deze behoefte geuit. Welke voorstellen zijn er op de korte termijn te verwachten, ook in relatie tot de ontwikkelingen in Europa, en hoe zit het met de onderlinge samenhang van deze voorstellen? Ik heb al eerder aangegeven dat een dergelijk overzicht bevordert dat de behandeling op een adequate en effectieve wijze kan plaatsvinden en dat het een hapsnapbenadering voorkomt. De regering was dat bij het overleg eigenlijk eens met de aanwezige leden. Het overzicht is dus eigenlijk min of meer toegezegd. Bij de productie van het gevraagde lijkt het er nu echter op dat er een hapering ontstaat. Op welke termijn wordt dit overzicht nu aan de Kamer verstrekt? Graag verneem ik een reactie van de regering op dit punt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 6-7

De heer Doek (CDA):

De CDA-fractie heeft in het voorlopig verslag om een overzicht gevraagd van de in de loop van 2011 in te dienen wetsvoorstellen op dit gebied en daarbij uitdrukkelijk gevraagd in te gaan op de onderlinge samenhang van de voor te stellen maatregelen en de gevolgen daarvan voor de onderscheiden sectoren, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen. Dat overzicht heeft de minister in een overleg met de vaste commissie voor Financiën begin dit jaar toegezegd en, zie daar, dat overzicht is er op 3 mei jongstleden gekomen. Ik dank de minister daarvoor, maar het overzicht is niet wat wij mochten verwachten. Jammer genoeg heeft mijn fractie moeten constateren dat de reactie van de minister in de memorie van antwoord ook nogal procedureel van aard is.

Hier wil ik nog eens benadrukken dat de CDA-fractie het van het grootste belang acht om met name de samenhang van de te nemen maatregelen te kunnen beoordelen aan de hand van een zo uitgebreid mogelijk stuk over de voornemens van de Europese Unie en andere relevante internationale instituten, zoals het IMF en het Basels Comité. Voor de CDA-fractie is daarbij van belang wat de visie is van de Nederlandse regering op de ontwikkeling van de financiële sector in Nederland in de context van deze internationale ontwikkelingen. Daarbij komen vragen aan de orde als hoe groot banken mogen zijn en of er activiteiten zijn die wij liever niet binnen één instelling willen combineren.

[...]

Een en ander kan echter volgens de CDA-fractie niet los worden gezien van de grote onderlinge verwevenheid van alles wat zich op de financiële markten afspeelt. Als je banken niet zou toestaan om eigen hedgefund-achtige activiteiten te ontwikkelen, mogen verzekeringsmaatschappijen of pensioenfondsen dat dan wel en, zo ja, in welke mate? De CDA-fractie realiseert zich dat deze materie complex is, maar het is juist vanwege die complexiteit dat een samenhangende visie van groot belang is. Ik verwijs ook nog even naar het interview in het Financieele Dagblad van gisteren met de heer Hommen, voorzitter van de raad van bestuur van ING, waarin hij een soortgelijke hartenkreet uitte. Hij zei: al die regelingen op zich zijn waarschijnlijk heel verstandig, maar laten wij de samenhang in de gaten houden en de invloed daarvan, ook in onderling verband, op de hele sector. Ik hoor daarop graag een reactie van de minister.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 7-8

De heer Knip (VVD):

De regering heeft aangegeven dat deze cyclus los staat van de implementatie van de Europese regelgeving, maar dat die implementatie daarmee wel gelijk opgaat. Het gaat hier om het uit het besluit van de Ecofin Raad van juni 2009 voortvloeiende proces om te komen tot een nieuw raamwerk voor Europees financieel toezicht. Als echter in ogenschouw wordt genomen dat ook in G20-verband afspraken zijn gemaakt om naar veel uitgebreider vormen van toezicht te streven, rijst de vraag hoe deze onderscheiden, misschien gescheiden, trajecten zich tot elkaar verhouden. Beïnvloeden zullen deze processen elkaar zeker, maar wie voert daarover de regie? Wie bepaalt de prioriteiten, wie doet wat en wie wacht op wie? Wat is bijvoorbeeld reeds bekend over de richting die de Europese Commissie zal inslaan met haar uitwerking van de Ecofinbesluiten en de wijze waarop zij tot goed aansluitende eigen regelgeving wil komen?

In de visiebrief en de daarop volgende voortgangsbrief van het vorige kabinet is daarover wel iets gezegd, maar de fractie van de VVD heeft behoefte aan meer inzicht in de wijze waarop deze drie trajecten op elkaar worden afgestemd. Beide vorige sprekers hebben daar in andere bewoordingen eigenlijk ook al naar gevraagd. Is de lopende herziening van de Markets in Financial lnstruments Directive (MiFID) hier leidend of volgend? Deze richtlijn heeft als doel een efficiënte en geïntegreerde Europese markt voor beleggingsdiensten en -activiteiten te bevorderen en de belangen van de beleggers te beschermen. Dat binnen de kaders van de G20 de Europese Unie in deze processen een stuwende rol moet spelen, is voor mijn fractie vanzelfsprekend. Alleen al het grote aantal grensoverschrijdende transacties noopt daartoe. Daarnaast kan de Europese Unie zich als financiële wereldspeler geen afwachtende houding veroorloven.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 10

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter. De SP-fractie constateert met tevredenheid dat de regering lessen trekt uit de recente financiële crisis en de wetten en regels aangaande de financiële sector wenst te herzien. Dat deze regering daarin vooralsnog vrij conservatief opereert, is jammer, maar ook kleine verbeteringen kunnen op de steun van mijn fractie rekenen. Met het oog op de financiële crisis is het huidige wetsvoorstel uiterst beperkt. Ik hoop dan ook dat de minister bij de ons in het vooruitzicht gestelde wetgeving minder conservatief te werk zal gaan. Ik steun overigens de vraag van senator Doek aangaande de informatie over de samenhang van het programma.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 27

Minister De Jager:

Ik kom nu op het inzicht in de samenhang van toekomstige maatregelen. De fracties van de VVD, PvdA, CDA en SP vroegen hiernaar. Net als de overige sprekers geeft ook mevrouw Sylvester aan dat zij enigszins het inzicht mist in de samenhang van de aankomende wet- en regelgeving en de visie van de regering op de ontwikkeling op de financiële markten. De heer Doek vroeg ook daarnaar. De heer Hommen waarschuwt in het interview in Het Financieele Dagblad ook voor het gevaar van het gebrek in samenhang bij stapeling.

Op 3 mei heb ik de Kamer een overzicht doen toekomen met daarin de voorgenomen wetgevings- en beleidsdocumenten die in 2011 bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt zullen worden. Dit zijn enkele overzichten, zoals de implementatie van de aanbeveling van de commissie-De Wit, het financiële actieplan, het 10-puntenplan, en de aangenomen moties uit het debat inzake de commissie-De Wit. Deze documenten geven in ieder geval al enig overzicht. Ik zeg toe dat ik de Kamer gedurende de zomer de voortgangsrapportage zal toezenden waarin ik nader inga op al deze punten, onder andere ook op de drie die ik net noemde. Dan kan de Kamer de samenhang van al deze maatregelen op de financiële markten bezien. Veel van die maatregelen zullen overigens ingegeven zijn door de Europese wet- en regelgeving, de Europese verordeningen en richtlijnen en bovendien door Baselse voorstellen. In de FSB is er ook veel aandacht voor de samenhang en de stapeling van verschillende maatregelen. We zijn dus wel degelijk opmerkzaam op de samenhang van maatregelen, de stapeling en de nadelen die de stapeling teweeg zou kunnen brengen. Ik zal daar in de brief ook aandacht aan besteden.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 30

De heer Doek (CDA):

Het is heel plezierig dat is toegezegd dat er in de zomer een brief wordt geschreven over de onderlinge samenhang.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 30

De heer Reuten (SP):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. De minister is ingegaan op de voortgangsrapportage of de wetgevingsbrief over de samenhang van de maatregelen. Ik zou graag zien dat in die brief een beetje schetsmatig wordt ingegaan op de vraag naar welke structuur we willen toegroeien wat betreft de financiële instellingen en het soort en de mate van toezicht. Daarmee is niet gezegd dat wat in zo'n brief staat, in beton is gegoten, want het inzicht daarover kan in de loop van de tijd veranderen, maar dan weten wij waar het heen gaat met zo'n wetgevingsprogramma.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 31

Minister De Jager:

De heren Doek en Reuten vroegen naar de samenhang en de rapportage. Ja, ik zal erop toezien dat dit nog gedurende de zomer aan deze Kamer wordt overgebracht en dat in deze wetgevingsbrief ook wordt vermeld naar welke structuur wij qua eisen en toezicht toe willen groeien.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending nota ringfencing (32.036) (T01367)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek (CDA), toe dat de regering haar nota over de wenselijkheid van het scheiden van zakenbank- en nutsbankactiviteiten (ringfencing), zoals naar de Tweede Kamer gezonden zal worden, gelijktijdig aan de Eerste Kamer zal doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T01367
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 september 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ringfencing
scheiding zakenbank- en nutsbankactiviteiten
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 7

De heer Doek (CDA):

Een en ander kan echter volgens de CDA-fractie niet los worden gezien van de grote onderlinge verwevenheid van alles wat zich op de financiële markten afspeelt. Als je banken niet zou toestaan om eigen hedgefund-achtige activiteiten te ontwikkelen, mogen verzekeringsmaatschappijen of pensioenfondsen dat dan wel en, zo ja, in welke mate? De CDA-fractie realiseert zich dat deze materie complex is, maar het is juist vanwege die complexiteit dat een samenhangende visie van groot belang is. Ik verwijs ook nog even naar het interview in het Financieele Dagblad van gisteren met de heer Hommen, voorzitter van de raad van bestuur van ING, waarin hij een soortgelijke hartenkreet uitte. Hij zei: al die regelingen op zich zijn waarschijnlijk heel verstandig, maar laten wij de samenhang in de gaten houden en de invloed daarvan, ook in onderling verband, op de hele sector. Ik hoor daarop graag een reactie van de minister.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 27

Minister De Jager:

Daarnaast zijn we momenteel bezig met een nota waarin ik wat specifieker zal ingaan op de eventuele wenselijkheid van het scheiden van zakenbank- en nutsbankactiviteiten, het zogenaamde ringfencing. Ik zal deze nota binnen enkele weken naar de Tweede Kamer sturen. Wanneer ik de Eerste Kamer de voortgangsrapportage stuur in de zomer, zal ik die nota meesturen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 30

De heer Doek (CDA):

Goed, we zien uit naar die brief. De minister meldt dat er binnen enkele weken al een brief naar de Kamer gaat over ringfencing. Wellicht is het beter om niet te wachten op die brief over de samenhang, maar om die brief aan de Tweede Kamer tegelijkertijd ook naar ons te sturen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 31

Minister De Jager:

De heer Doek vroeg of de brief over ringfencing tegelijkertijd met de verzending naar de Tweede Kamer ook naar de Eerste Kamer kan worden verzonden. Dat lijkt mij geen probleem. Ik dacht: in het kader van de efficiency bundelen wij het in één pakket. Het is echter ook efficiënt om het tegelijkertijd naar beide Kamers te sturen. Daar heb ik geen enkel probleem mee; daar zal ik voor zorgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wettelijke maatregelen bij onvoldoende naleving productontwikkelingsproces (32.036) (T01368)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Knip (VVD), toe dat de regering extra wettelijke maatregelen zal treffen, indien de naleving van een goed werkend productontwikkelingsproces, zoals in de codes van banken en verzekeraars opgenomen, onvoldoende is. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de begripsvorming.


Kerngegevens

Nummer T01368
Status voldaan
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 9

De heer Knip (VVD):

Een beleggingsproduct wordt niet a priori doorzichtiger door het ontwikkelingsproces alleen, en het gebrek aan transparantie van het eindproduct is nu juist het probleem gebleken. Twee weken geleden is door vooraanstaande economen in de pers gewaarschuwd voor handel door de banken in grondstoffen via "zeer gecompliceerde financiële constructies", waarbij het inzicht in de omvang van de risico's weer zeer beperkt is. Mijn fractie is benieuwd welke productontwikkelingsprocessen hieraan vooraf zijn gegaan. Tot transparantie hebben ze kennelijk niet geleid. In ieder geval is volstrekt onduidelijk welke gevolgen de vrije val van de grondstoffenprijzen van afgelopen zaterdag zal hebben.

De VVD-fractie meent dat het consumentenbelang zeer zou worden gediend door de toezichthouders eisen, misschien zelfs toelatingseisen, te laten stellen aan de door de aanbieder zelf "goedgekeurde" producten. Hierin ligt de sleutel voor meer proactieve mogelijkheden van toezicht op misschien zelfs te standaardiseren producten. Mijn fractie heeft zich afgevraagd of het toezicht niet aanmerkelijk zou worden versterkt door het scheppen van een wettelijk stelsel van scherpe definities en standaarden waaraan aan te bieden beleggingsproducten moeten voldoen voordat zij onder een bepaalde soortnaam mogen worden aangeboden. Geldend voor alle categorieën aanbieders, zou dat zowel bij bestaande als bij nieuwe producten tot veel meer transparantie voor de consumenten leiden. Hiermee zou bovendien een aanmerkelijk efficiencyvoordeel te behalen zijn, niet alleen voor de toezichthouders maar ook voor de aanbieders. De toezichthouders kunnen zich concentreren op nieuwe producten en de aanbieders weten precies welke eisen aan vorm en inhoud van hun aanbieding worden gesteld. Het grootste voordeel van algemeen geldende productdefinities en -standaarden is echter voor de beleggingsconsument: als hij gewaarschuwd wordt, weet hij ook waarvoor.

De vergelijking gaat mank – hierbij wel – maar er valt een parallel te trekken met het strak gereguleerde op de markt brengen van geneesmiddelen. Ook dat zijn goedbedoelde producten, maar daarmee nog niet zonder risico's voor degene die ze consumeert. Terzijde merk ik daarbij op dat net als bij geneesmiddelen de verantwoordelijkheid voor de klantvriendelijkheid van het aangeboden beleggingsproduct uiteraard niet overgaat op de toezichthouder. In het geval dat daarover toch twijfel mocht ontstaan, zal diens aansprakelijkheid immers al wettelijk worden beperkt. De minister heeft in de Tweede Kamer gezegd dat de bevindingen van de Monitoring Commissie voor hem een belangrijke input zijn voor eventuele wetgeving. In afwachting van deze rapportage wil hij "desgewenst", zo heeft hij gezegd, wel het gesprek aangaan ter voorbereiding van eventuele wetgeving. Bij mijn fractie leeft deze wens en zij verneemt daarom graag de visie van de minister op de hiervoor geschetste benadering.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 27

Minister De Jager:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en vragen. De heer Knip heeft vandaag zijn maidenspeech gehouden en daarom begin ik met zijn vraag over het productontwikkelingsproces. Ik bevestig klip-en-klaar dat ook ik zeer veel waarde hecht aan het productontwikkelingsproces om situaties die wij in het verleden veel hebben gezien te voorkomen. Het gaat hierbij natuurlijk niet om alle producten individueel, maar dat was ook niet de vraag, neem ik aan. De banken en verzekeraars zijn zelf aan de slag gegaan met het productontwikkelingsproces. Een goed werkend productontwikkelingsproces is een eis in de codes die de banken en verzekeraars zelf hebben opgesteld. Er zijn nu diverse monitoringcommissies aan de slag, ook van de verzekeraars. Die zien toe op de naleving van dat proces en zullen daarover openbaar rapporteren.

Als echter blijkt dat de naleving onvoldoende is, zal ik niet schromen om alsnog wettelijke maatregelen te treffen. Ik hoop natuurlijk dat de monitoringcommissies zullen constateren dat de codes van het productontwikkelingsproces voldoende worden nageleefd. Als het echter noodzakelijk is om dit anders te doen, zullen wij alsnog met wetgeving daarvoor komen. Om geen vertraging op te lopen in het proces van eerst de rapportage en het vervolgens bekijken daarvan, ben ik al samen met mijn ambtenaren een overleg met de AFM gestart om voorbereidingen te treffen om eventuele wettelijke maatregelen te nemen. Deze voorbereidingen lopen op dit moment dus reeds. Die wetgeving zou gericht zijn op het toezien op het productontwikkelingsproces om op die manier te borgen dat er uiteindelijk producten op de markt worden gebracht die voor de klant een toegevoegde waarde hebben en bovendien doen wat ze beloven. Daarbij worden de volgende vragen gesteld: welke risicoanalyses zijn toegepast in het proces?; voor welke doelgroep is dit?; heeft dit product een toegevoegde waarde? Een wettelijke verankering hiervan zou echter niet zien op het goedkeuren van de producten zelf, want dat zou een gigantische uitbreiding van de AFM en enorm hoge kosten met zich brengen. Het gaat erom dat het productontwikkelingsproces goed is en dat men precies de goede criteria langsloopt. Dit is allereerst de verantwoordelijkheid van de banken en de verzekeraars, maar het goed inrichten van het proces heeft ook mijn zeer kritische aandacht.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 30

De heer Knip (VVD):

Ik ga nog even in op het productontwikkelingsproces. Ik begrijp heel goed dat de minister zegt dat er afspraken zijn gemaakt en dat de monitoringscommissie erover gaat rapporteren; als daaruit komt dat de instellingen niet goed genoeg omgaan met die ontwikkelingsprocessen en de producten er qua transparantie niet beter uit zullen komen dan gebruikelijk was, zullen we daar zeker wat aan doen.

Ik heb uitdrukkelijk het woord "soortnaam" gebruikt, want het gaat mij erom dat iedereen weet wat aandelen en obligaties zijn. Met converteerbare obligaties zal het al wat minder zijn, maar toch zijn dat zodanig oude producten dat iedereen wel weet wat ze inhouden. In de afgelopen decennia, of voornamelijk in het laatste decennium, hebben wij enorme innovatie gezien waarbij wij kennis hebben gemaakt met allerlei verschillende producten met dezelfde naam of dezelfde producten met verschillende namen. Voor de consument wordt de transparantie daardoor niet vergroot, nog daargelaten dat veel producten zelf nauwelijks transparant zijn.

Ik heb gezegd dat het misschien goed is om in het wetgevingsproces dat volgt, wat scherper te omlijnen wat een credit default swap is, en noem maar op, want er zijn talloze termen voor. Ik heb genoteerd dat de minister zegt dat hij nu reeds overleg heeft met de AFM over de wetgeving die mogelijkerwijs noodzakelijk zal worden wanneer de POP's van de verschillende instellingen niet voldoen aan de eisen die worden gesteld. Ik vraag de minister om dan vooral te kijken naar de definiëring van producten, omdat daar een hoop helderheid te bereiken valt.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 31

Minister De Jager:

De heer Knip was het eens met mijn uiteenzetting over het productontwikkelingsproces, maar vroeg wel om op de begripsvorming te letten. Ik wil daar zeker naar kijken. Dit is volgens mij wel met name vanuit een toezichtproces interessant, omdat er een soort materiële verwarring zou kunnen ontstaan. Daarmee bedoel ik dat consumenten op het verkeerde been kunnen worden gezet. Een definitie van credit default swaps is bijvoorbeeld minder interessant, maar op het punt van spaarproducten en het woord "sparen" is dit wel interessant. Daar let ook de AFM in toenemende mate op. Er zijn in het verleden innovatieve producten ontstaan met een heel sterk beleggingsrisicokarakter die als een spaarproduct werden gepresenteerd. Als de consument zo direct op het verkeerde been gezet dreigt te worden, is dit volgens mij wel een aangelegenheid voor de toezichthouder. Daar zal ik inderdaad aandacht aan besteden om te bekijken wat wij hieraan kunnen doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderscheid tussen terminologie beleggen en investeren (32.036) (T01369)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Reuten (SP), toe dat de regering erop zal toezien dat de termen "beleggen" en "belegger" zo consequent mogelijk zullen worden gehanteerd in relatie tot de Wft, om een onderscheid te maken met de termen "investeren" en "investeerder".


Kerngegevens

Nummer T01369
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen beleggen
investeren
terminologie
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 10-11

De heer Reuten (SP):

Mevrouw de voorzitter, ik kom bij mijn tweede vraag. Deze raakt niet de kern van het wetsvoorstel doch wel daaraan gerelateerde kwesties alsmede de analyse van de financiële crisis. Het gaat daarbij om het onderscheid tussen investeren en beleggen. Op langere termijn is deze kwestie misschien wel belangrijker dan de eerste. Om te beginnen dank ik de minister voor zijn verduidelijking in de memorie van antwoord hieromtrent. Daarin bevestigt hij het vermoeden van mijn fractie dat overal waar in de memorie van toelichting en in de eerste en zevende nota van wijziging de term "investeerder" is gebruikt, de term "belegger" wordt bedoeld. Tot zover, bij correctie, is er eenstemmigheid tussen mijn fractie en de minister, maar ik hoop op verdere overeenstemming.

In vervolg op de zonet aangegeven verduidelijking schrijft de minister in de memorie: "'Investeerder' is een generieke term en 'belegger' is daar een species van. Oftewel, een belegger is wel altijd een investeerder maar een investeerder is niet altijd een belegger." Hier verschillen de minister en ik van inzicht en ik benadruk dat dit niet slechts om een onschuldige definitiekwestie gaat. Ik vrees dat de minister en/of zijn ambtenaren te veel en uitsluitend Engelse teksten lezen. Hetzelfde geldt overigens steeds vaker financieel journalisten. Deze genus-speciesverhouding lijkt in het Engels het geval. Daar hebben we "real investment" voor investeren en "portfolio investment" voor beleggen, maar gelukkig niet in het Nederlands, Duits en Frans. De aanschaf van, kort gezegd, productiemiddelen heeft economisch gezien een geheel andere functie dan de aanschaf van en handel in waardepapieren. En omdat Engelssprekenden steeds weer kortheidshalve de term "investeren", "investment", gebruiken, vervaagt in die taal het onderscheid: op papier en in het hoofd. Zo houden "investment banks" zich doorgaans niet bezig met het vermeende genus "investeren" doch met beleggen, toch noemen Angelsaksen deze banken niet "portfolio investment banks". Voor een staatssecretaris van belastingzaken is het onderscheid soms wellicht minder van belang, maar voor een minister van Financiën is het cruciaal. Bij de aanloop naar de financiële crisis ging het uiteindelijk allemaal om beleggingsafgeleiden van investeringen, alsmede om daarmee samenhangende verdubbelingen in de beleggingskredietsfeer.

Dit is de inleiding op mijn vraag, en mijn vraag, mijn verzoek, is kort en bondig: is de minister bereid te bevorderen dat in de teksten die door zijn ministerie afgeleverd worden, voortaan zo veel mogelijk het onderscheid tussen investeren en beleggen wordt gehanteerd? Ik zie uit naar de antwoorden van de minister.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 29

Minister De Jager:

De heer Reuten vraagt of ik kan toezeggen dat de terminologie met betrekking tot beleggen en investeren consequent wordt gehanteerd. Ik heb dat even gegoogeld; in een aantal encyclopedieënsites wordt beleggen gedefinieerd als investeren via geld of andere liquide middelen of effecten; ik wil buiten die semantische discussie blijven. De heer Reuten heeft echter een punt als hij zegt dat in de Wft in het algemeen de begrippen "beleggen" en "belegger" worden gebruikt. Ik vind inderdaad dat wij die begrippen zo consequent mogelijk moeten gebruiken. In dit geval wordt een verordening met een directe werking in het Nederlands vertaald. Door de Europese Unie kan het begrip "investor" dan vertaald worden met "investeerder". Soms kan het voordelen hebben om dat begrippenkader te gebruiken in verwijzingen in de nationale wetgeving naar die verordeningen. Ik begrijp echter de vraag: in de Wft zelf proberen wij zo veel mogelijk de begrippen "beleggen" en "belegger" te gebruiken. Ik zal er ook op toezien dat we dat zo veel mogelijk handhaven.

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 30-31

De heer Reuten (SP):

Verder wil ik alleen nog ingaan op het onderscheid tussen investeren en beleggen. Waarom benadruk ik dat? Omdat ik denk dat het cruciaal is voor de analyse van het financieel-economisch systeem. De minister suggereerde dat het bij investeren en beleggen om een genus-species-verhouding zou gaan. Ik denk dat dit zonder meer fout is. Het probleem is domweg dat je in het Engels investment en investment hebt. Het vervelende is dat in het Engels, zelfs als het daar een genus-species-verhouding zou zijn, in de praktijk voor het genus de term "investment" wordt gebruikt, maar voor de species dezelfde term "investment", en dan moet je maar raden of het portfolio investment is of real investment. In de hoofden van auteurs gaat het dan door elkaar lopen. Bij een echt grote schrijver als Keynes, die over deze zaken schrijft, zie je ook dat deze begrippen in zijn hoofd door elkaar gaan lopen. De Nederlanders, de Duitsers en de Fransen zijn gezegend met het onderscheid tussen beleggen en investeren. We moeten daar heel blij mee zijn. De minister zei dat hij nog even heeft gegoogeld. Dat heb ik natuurlijk ook wel eens gedaan. Het probleem met Wikipedia is dat het Nederlandse Wikipedia iets overschrijft vanuit het Engels. Dan krijg je spraakverwarring. Hetzelfde ontstaat steeds meer in encyclopedieën, maar ik ben bijzonder blij met de toezegging dat bij het ministerie van Financiën het onderscheid, zo mogelijk, voortaan strikt gehanteerd zal worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Expliciete redengeving bij terugwerkende kracht (32.036) (T01370)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Doek (CDA), toe dat wanneer een wetsvoorstel bepalingen met terugwerkende kracht bevat, de redengeving daarvoor expliciet zal worden toegelicht in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01370
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden drs. H.A. Doek (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen expliciete redengeving
terugwerkende kracht
Kamerstukken Wijzigingswet financiële markten 2010 (32.036)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 5, blz. 7

De heer Doek (CDA):

In het voorlopig verslag heeft de CDA-fractie om een toelichting gevraagd op de terugwerkende kracht van een aantal artikelen van dit wetsvoorstel, die in de zevende nota van wijziging werd aangebracht. Ik dank de minister voor de uitgebreide toelichting op genoemd artikel IX in de memorie van antwoord. Gezien deze toelichting kan onze fractie leven met de terugwerkende kracht van de onderhavige bepalingen, maar fraai is het niet. De vraag blijft wel waarom de nu gegeven uitvoerige uitleg niet is opgenomen in de memorie van toelichting bij de zevende nota van wijziging. Mag ik de minister vragen hierop in te gaan en om toe te zeggen in geval van terugwerkende kracht de redengeving daarvoor expliciet en uitvoerig toe te lichten in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel?

Handelingen I 2010-2011, nr. 26, item 7, blz. 28

Minister De Jager:

De heer Doek heeft ook nog gevraagd naar de terugwerkende kracht. Terecht is het van belang om daar aandacht aan te besteden. Ik zeg hierbij in ieder geval toe dat in het geval van terugwerkende kracht de redengeving daarvoor voortaan expliciet zal worden toegelicht in een memorie van toelichting.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Consistentie gepresenteerde cijfers (32.131) (T01401)

Staatssecretaris Weekers zegt toe in het vervolg extra kritisch te zijn op de consistentie van de gepresenteerde cijfers.


Kerngegevens

Nummer T01401
Status afgevoerd
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budgettaire berekeningen
CBP-ramingen
consistentie
gepresenteerde cijfers
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 11, blz. 40

De heer Reuten (SP):

Fiscaliteit gaat nu eenmaal over cijfers en om mijn punt duidelijk te maken laat ik tabel 4 uit de memorie van toelichting, voorzien van enkele toevoegingen, uitdelen. Ik overhandig de Voorzitter hierbij een exemplaar voor de Handelingen.

De voorzitter:

De rondgedeelde tabel zal worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering en maakt onderdeel uit van de beraadslaging.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 56

Staatssecretaris Weekers:

De berekeningen die de heer Reuten heeft rondgedeeld, zijn af te leiden uit tabel 4, maar deze tabel was voornamelijk bedoeld om de indicatieve spreiding van de loonkosteneffecten weer te geven en niet om de budgettaire effecten in beeld te brengen. Voor de budgettaire effecten is tabel 5 in de memorie van toelichting bedoeld. Die staat onder tabel 4. Tabel 4 is meer als informatie per categorie toegevoegd en dat leidt nu helaas tot enige verwarring.

De achtergrond hiervan is dat de budgettaire berekeningen van dit wetsvoorstel gebaseerd zijn op CPB-ramingen van 2010, waaruit geen gedetailleerde gegevens per bedrijf te halen waren. Gezien de verwarring die nu terecht leeft bij de heer Reuten is dat niet gelukt. Ik betreur dat zeer, dat zeg ik ruimhartig tegen de heer Reuten. Terugkijkend op dit geheel ben ik ervan overtuigd dat het beter was geweest dat met name de kolom gemiddelde mutatie van tabel 4 niet was opgenomen. Hierin is overigens niet een streep getrokken noch een getotaliseerd bedrag genoemd. Deze tabel heeft meer verwarring gezaaid dan begrip geoogst. De tabel had ten doel een indicatie te verschaffen aan de Kamer over de spreiding van de lasten over de werkgevers en dus niet een totaalbeeld. Ik zeg de heer Reuten toe dat ik in het vervolg extra kritisch zal zijn op de consistentie van de gepresenteerde cijfers. Het is heel vervelend om het gevoel te hebben dat je als gevolg van een verkeerde presentatie van een kolom op het verkeerde been bent gezet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In kaart brengen loonkosteneffecten (32.131) (T01402)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij, voorafgaande aan de invoering en samen met het Centraal Planbureau, bij de actualisering van de lastenplaatjes en budgettaire plaatjes de loonkosteneffecten gedetailleerd in kaart zal brengen op basis van nieuwe gegevens. Daarbij zal specifiek worden gekeken naar het onderscheid tussen mkb en grootbedrijf, en overheid en markt.


Kerngegevens

Nummer T01402
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen budgettaire plaatjes
lastenplaatjes
Loonkosteneffecten
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 11, blz. 40-41

De heer Reuten (SP):

Op basis van de tabel die het kabinet verstrekte in de memorie van toelichting valt vrij eenvoudig te berekenen dat de loonkostendaling voor private bedrijven gemiddeld 0,4% is, maar dat het mkb het met een gemiddelde daling van 0,1% moet doen, terwijl het grootbedrijf 0,6% in het voordeel is. Zie hiervoor de regels zeven tot negen van de uitgereikte tabel. Door dit wetsvoorstel ontstaat er dus een blijvend loonkostenverschil van 0,5% ten gunste van het grootbedrijf, samen 670 mln. op basis van 2008. Het mkb treft zo een blijvend concurrentienadeel ten opzichte van het grootbedrijf. Bij een aanbesteding die voornamelijk op prijs is gebaseerd, kan 0,5% de doorslag geven.

Aanvankelijk dacht ik dat dit een ongewild foutje van de regering was en daarom vroeg ik in het verslag naar mogelijke flankerende maatregelen die deze discrepantie teniet zouden kunnen doen. Tot mijn verbazing schrijft de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag van de Eerste Kamer: "De loonkostenmutaties die optreden als gevolg van het wetsvoorstel worden door het kabinet als evenwichtig beschouwd." Voorts meldt hij: "De door de leden van de fractie van de SP gevraagde flankerende maatregelen worden door het kabinet afgeraden."

Bij de term "evenwicht" moeten we altijd oppassen. In het onderhavige geval slaat de weegschaal door ten nadele van het mkb. Dat het kabinet deze politieke keuze maakt, werd in de Tweede Kamer niet als zodanig duidelijk. Maar nu wij dit wel weten, hoor ik straks graag van de VVD- en CDA-woordvoerders of zij deze "evenwichtigheid" aan hun achterban willen gaan uitleggen. Liever zie ik natuurlijk dat zij de SP-fractie steunen. Ik daag de staatssecretaris uit om hier straks openlijk te erkennen dat het mkb een blijvend concurrentienadeel wordt toegebracht. Liever heb ik nog dat hij de Kamer toezegt dat hij dit nadeel gaat repareren.

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 57

Staatssecretaris Weekers:

Ik zeg de heer Reuten tevens toe dat we, voorafgaande aan de invoering en samen met het Centraal Planbureau, bij de actualisering van de lastenplaatjes en budgettaire plaatjes de loonkosteneffecten gedetailleerd in kaart zullen brengen op basis van nieuwe gegevens. Daarbij zal specifiek worden gekeken naar het onderscheid tussen mkb en grootbedrijf, en overheid en markt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wet uniformering loonbegrip (32.131) (T01403)

De staatssecretaris zegt toe dat de wet na invoering specifiek zal worden geëvalueerd op de loonkosten.


Kerngegevens

Nummer T01403
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
loonkosten
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 57

Staatssecretaris Weekers:

Verder wil ik een evaluatie toezeggen. Deze heb ik overigens aan de overkant al toegezegd, naar aanleiding van een motie van VVD en PVV in de Tweede Kamer: de wet zal na invoering specifiek worden geëvalueerd op de loonkosten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking lastenneutraliteit (32.131) (T01404)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij ten tijde van de uitwerking zal aangeven hoe de lastenneutraliteit zal uitwerken voor de verschillende categorieën.


Kerngegevens

Nummer T01404
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bedrijfsleven
uitwerking
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 57-58

De heer Leijnse (PvdA):

Wel heb ik nog één vraag, met name over het tweede punt dat de staatssecretaris noemde: de lastenneutraliteit. De staatssecretaris zegt dat een halfjaar vóór invoering nog heel precies zal worden bekeken hoe de lastenverschuivingen zullen uitwerken en waar de lastenverzwaringen zullen neerslaan en dat vervolgens zal worden gestreefd naar lastenneutraliteit. Het is essentieel dat hij daarbij goed aangeeft binnen welke ruimte die lastenneutraliteit zal worden bereikt: zijn het alle bedrijven samen, of het gehele mkb en de grootbedrijven apart? Zijn het alle bedrijven, of de overheidsbedrijven an sich en de private bedrijven an sich? Het lijkt me wezenlijk dat de staatssecretaris dit ook scherp maakt.

Staatssecretaris Weekers:

Uiteindelijk geldt die lastenneutraliteit voor het bedrijfsleven als geheel. In het wetsvoorstel hebben we daarvoor een aantal indicaties gegeven. Al eerder is gezegd dat dit met name een technisch wetsvoorstel is; het hangt dus af van hoe ermee wordt omgegaan bij de besluitvorming in augustus. Het is niet de bedoeling dat in deze operatie nog verschuivingen worden aangebracht. Dit wetsvoorstel is door de vorige regering voorbereid. Die heeft een bepaalde afweging gemaakt, met bepaalde uitkomsten. Wij hebben die uitkomsten gewoon willen overnemen, ook als leidraad voor de afwegingen bij de augustusbesluitvorming over dit wetsvoorstel. Ik hoop dat dit de te hanteren richting aangeeft, in ieder geval om een geruststellend gevoel te geven.

De heer Leijnse (PvdA):

Als ik uw toezegging van zonet zo mag verstaan dat u ten tijde van de uitwerking zult aangeven hoe de lastenneutraliteit zal uitwerken voor de verschillende categorieën, ben ik wat dat betreft tevreden.

Staatssecretaris Weekers:

Dat zeg ik de heer Leijnse graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aparte paragraaf in Belastingplan 2013, repareren onvoorziene gevolgen wetsvoorstel (32.131) (T01405)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij in het Belastingplan 2013, dat behandeld zal worden in het najaar van 2012, een aparte paragraaf zal wijden aan de gevolgen van dit wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01405
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. L.F. Asscher (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Belastingplan 2013
belastingplichtige
finetuning
onvoorziene gevolgen
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 11, blz. 42

De heer Asscher (VVD):

Kan de staatssecretaris ons de garantie geven dat dit wetsvoorstel geen onvoorziene nadelige gevolgen heeft voor individuele belastingplichtigen of voor groepen van belastingplichtigen? En als er onverhoopt onvoorziene gevolgen optreden, wil hij dan toezeggen dat hij deze gevolgen zal repareren?

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 58

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb al toegezegd dat wij in het Belastingplan 2013, dat behandeld zal worden in het najaar van 2012, een aparte paragraaf zullen wijden aan de gevolgen van dit wetsvoorstel. Daar zullen wij een en ander nog even finetunen, zodat ook gekeken kan worden hoe het zit met de aansluiting.

Mochten er dan aan de hand van de meest actuele gegevens nog vragen zijn of discussies ontstaan, dan is dat het beste moment om die discussie met elkaar te voeren. Dan hebben wij namelijk het brede pallet van de lasten voor zowel burgers als bedrijven op tafel liggen.

De heer Asscher van de VVD-fractie heeft gevraagd of ik kan toezeggen dat ik onvoorziene gevolgen voor individuele belastingplichtigen of groepen belastingplichtigen zal repareren als die onverhoopt optreden. Het doel van het wetsvoorstel was, de administratieve lasten voor bedrijven te verlichten. Voor individuele belastingplichtigen of groepen belastingplichtigen was neutraliteit het uitgangspunt. Als straks blijkt dat het anders uitpakt dan voorzien, ben ik natuurlijk bereid om daar verder naar te kijken. Dat past binnen hetzelfde wat ik zojuist heb toegezegd; wij gaan hier nog eens verder naar kijken in de finetuning in de zomer en het najaar van 2012. Nadat het is ingevoerd, zullen wij vervolgens ook de lasten en lastenontwikkeling voor het bedrijfsleven goed evalueren om te bezien of uitkomt wat wordt voorgespiegeld en of er geen rare dingen uitkomen.


Brondocumenten


Historie

  • 3 april 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
    documenten:
  • 9 oktober 2012
    nieuwe deadline: 1 januari 2013
    nieuwe status: deels voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: De commissie heeft op 25 sept. 2012 besloten de staatsseceretaris per brief op de hoogte te stellen dat de commissie de lastenplaatjes van de ULB bij de behandeling van het Belastingplan 2013 zal betrekken. Deze brief is op 4 okt. jl. verzonden.
    documenten:
  • 24 mei 2011
    toezegging gedaan






Toezegging Finale afweging mbt corporate beeld 2013 (32.131) (T01406)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij in de voorbereiding van Prinsjesdag 2012 een finale afweging maken met betrekking tot het corporate beeld 2013.


Kerngegevens

Nummer T01406
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen corporate beeld
Finale afweging
Wet uniformering loonbegrip
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 59

Staatssecretaris Weekers:

Het kabinet zal in de voorbereiding van Prinsjesdag 2012 een finale afweging maken met betrekking tot het corporate beeld 2013. Hierin zal het wetsvoorstel ULB, inclusief alle aanvullende maatregelen, verwerkt zijn. De uitwerking van deze afweging vindt zijn weerslag in de Prinsjesdagstukken, die ook in dit huis worden besproken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending cijfers (32.131) (T01407)

Staatssecretaris Weekers zegt toe dat hij in 2012 een tabel toezendt met cijfers over de loonkostenwijziging voor de overheidssector en de private sector.


Kerngegevens

Nummer T01407
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen 2012
cijfers
overheidssector
private sector
tabel
Kamerstukken Wet uniformering loonbegrip (32.131)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 28, item 13, blz. 63

De heer Reuten (SP):

Dan wordt het toch lastig voor een Kamerlid. De staatssecretaris zegt dat er een tabel in de memorie van toelichting is, maar dat hij de juiste cijfers niet kan geven; hij kan ook geen termijn noemen. Daarmee maakt hij het mij heel lastig. Ik neem aan dat hij het de andere Kamerleden of een aantal van hen ook lastig maakt. Hij zegt eigenlijk dat hij het vooruit wil schuiven naar 2012. Kan hij dan toezeggen dat hij in 2012 een complete tabel geeft, dus compleet voor de private sector en daarnaast de loonkosten-wijziging voor de overheidssector? Hij zegt uit te gaan van die neutraliteit. Het is aan hem om dat te onderbouwen. Zonder cijfers valt het niet te onderbouwen en kunnen wij hem alleen op zijn woord geloven. Dat doe ik graag, maar wie citeerde hij ook alweer?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb mij nooit zo laten inspireren door de heer Lenin, misschien de heer Reuten wat meer. Ik kijk voor de zekerheid nog even naar boven. De heer Reuten heeft zojuist gevraagd om die cijfers te produceren in 2012. Dat kan en dat zeg ik toe. Toch? Ik moet kijken wat er technisch mogelijk is. Ik kan wel allerlei cijfers toezeggen, maar als ze niet boven water te krijgen zijn, is het een loze toezegging.

De voorzitter:

De toezegging behoeft verder geen toelichting.

Staatssecretaris Weekers:

De toezegging is bij dezen gedaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanpassing Vrijstellingsregeling WFT (33.023, B) (T01457)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Essers, toe om de omissie, waarbij een werkgever of de met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon die een hoofdkantoor in de EER heeft maar de zetel buiten de EER, uit te sluiten van de mogelijkheid - die de Herziene Prospectusrichtlijn biedt - om gebruik te maken van de vrijstelling, op korte termijn te repareren door middel van een aanpassing van de Vrijstellingsregeling Wft. Bij de eerst volgende gelegenheid zal artikel 5:3 van de Wft op dit punt worden aangepast.


Kerngegevens

Nummer T01457
Status voldaan
Datum toezegging 19 april 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie overig
Onderwerpen herziene richtlijn prospectus
vrijstellingsregeling
Wet op het financieel toezicht
Kamerstukken Implementatie herziene richtlijn prospectus (33.023)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 33 023, B, blz. 3    

In de tekst van artikel 5:3 tweede lid onderdeel e Wft is niet opgenomen dat een werkgever ook het hoofdkantoor in de Europese Economische Ruimte (EER) kan hebben. Hierdoor ontstaat de situatie dat een werkgever die haar hoofdkantoor in de EER heeft, maar haar zetel buiten de EER, en waarvan de effecten niet tot de handel zijn toegelaten, volgens de Herziene Prospectusrichtlijn wel, maar volgens de tekst van het wetsvoorstel geen gebruik kan maken van de vrijstelling. Kan de regering hier nader op ingaan?

Het is niet de bedoeling geweest om een werkgever of de met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon die een hoofdkantoor in de EER heeft maar de zetel buiten de EER uit te sluiten van de mogelijkheid – die de Herziene Prospectusrichtlijn biedt – om gebruik te maken van de vrijstelling. Deze omissie zal dan ook op korte termijn worden gerepareerd door middel van een aanpassing van de Vrijstellings-regeling Wft zodat ook werkgevers of de met die werkgever in een groep verbonden rechtspersoon die hun hoofdkantoor in de EER hebben, maar hun zetel buiten de EER hebben ook gebruik kunnen maken van de vrijstelling. Bij de eerst volgende gelegenheid zal artikel 5:3 van de Wft op dit punt worden aangepast.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Opname randvoorwaarden bankenbelasting bij memorie van toelichting Belastingplan 2012 (33.000) (T01491)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Terpstra, toe dat hij in de memorie van toelichting bij de bankenbelasting zal ingaan op de drie randvoorwaarden die gehanteerd zijn bij de invoering van de bankenbelasting.


Kerngegevens

Nummer T01491
Status voldaan
Datum toezegging 22 november 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bankenbelastingen
belastingplannen
randvoorwaarden
Kamerstukken Miljoenennota 2012 (33.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.15

De heer Terpstra (CDA):

"In de stukken wordt ook gesproken over een bankenbelasting. De illustere voorganger van de huidige staatssecretaris, waarvoor wij veel waardering hebben, heeft zich in het verleden uitgesproken voor een bankenbelasting, maar tegen een Nederlandse alleingang. Die afwijzing hebben wij steeds gesteund onder het motto: een alleingang op dit gebied is een Irrgang. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij nu wel instemt met deze belasting? Hoe verhoudt zich deze relatief kleine belasting tot zijn door ons gesteunde algemene beleid om in principekleine belastingen af te schaffen? Toch niet alleen omdat er op het gebied van de bankenbelasting maar weinig belastingplichtigen zijn? De antwoorden van de minister en de staatssecretaris op al onze vragen wachten wij met belangstelling af."

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.54

Staatssecretaris Weekers:

" De heer Terpstra vroeg ook: waarom wordt nu wel ingestemd met een bankenbelasting, terwijl het in het verleden een voorwaarde was dat er geen sprake was van een Nederlandse alleingang? Anders dan de heer Terpstra lijkt te betogen, was mijn ambtsvoorganger naar mijn volle overtuiging geen tegenstander van een Nederlandse bankenbelasting, maar hij heeft wel terecht een drietal randvoorwaarden daaraan verbonden. Dit kabinet heeft die randvoorwaarden uiteraard overgenomen. Dat betekent dat er geen stapeling komt en dat we ervoor moeten zorgen dat de kredietverlening er niet onder lijdt. Het betekent ook dat je moet kijken naar een level playing field. In het kader van het level playing field – daar sloeg de heer Terpstra in zijn betoog namelijk op aan – hebben inmiddels meerdere lidstaten van de Europese Unie, waaronder een aantal grote, al dan niet tijdelijk een bankenbelasting of een resolutiefondsheffing ingevoerd. Denk hierbij onder andere aan het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Zweden, Hongarije, Cyprus, Portugal en Oostenrijk. Wat dat betreft is van een Nederlandse alleingang dan ook geen sprake. Bij de vormgeving is ook rekening gehouden met een level playing field. De systematiek van de bankenbelasting zoals wij die thans voorbereiden, is gebaseerd op de bank levy in het Verenigd Koninkrijk. Deze systematiek wordt op hoofdlijnen gevolgd door de meeste overige landen. Door middel van deze best practices, wordt het level playing field in de gaten gehouden, en loopt Nederland zeker niet uit de pas. Op de drie voorwaarden die altijd zijn gehanteerd, zal ik in de memorie van toelichting bij de bankenbelasting uitvoerig ingaan. We kunnen daarna hierover in volle omvang met elkaar het debat voeren."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Desk research naar actuele inzichten ten aanzien van hypotheekrenteaftrek (33.000) (T01492)

Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Ester (CU), toe dat hij een desk research zal doen naar de meest actuele inzichten en de per 1 augustus jongstleden genomen maatregelen ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek. Hij neemt daarbij mee wat de waarde is van eigenwoningbezit en wat daar netto aan hypotheek tegenover staat. De staatssecretaris zal de uitkomsten van dit onderzoek middels een notitie aan de Eerste Kamer doen toekomen. Hij zal bij zijn notitie ingaan op een aantal studies die door gezaghebbende instituten op tafel zijn gelegd. Ook zal hij de opmerkingen van de president van de Nederlandsche Bank er bij betrekken en zal hij ingaan op de afspraken die afgelopen zomer zijn gemaakt met de financiële sector over de gedragscode en de vraag wat die voor het dossier betekenen. Daarnaast zal hij toelichten wat het kabinet verstaat onder een duurzaam, toekomstbestendig hypotheekstelsel. Eventueel zal de minister van BZK bij deze notitie worden betrokken. 


Kerngegevens

Nummer T01492
Status voldaan
Datum toezegging 22 november 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen hypotheekrenteaftrek
Kamerstukken Miljoenennota 2012 (33.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.57

Staatssecretaris Weekers:

"Wat ik mij zou kunnen voorstellen, en wat ik dan ook graag wil toezeggen, is dat ik eens even desk research doe en de komende twee maanden studie maak van water nu allemaal ligt. Wat zijn de meest actuele inzichten,mede in relatie tot de uitspraken die de president van de Nederlandsche Bank heeft gedaan, maar ook kijkend naar datgene wat er intussen al aan maatregelen is genomen per 1 augustus jongstleden? Ik heb daarstraks ook al aangegeven wat ter relativering mag worden meegenomen:wat is nu de waarde van het eigenwoningbezit en wat staat daar nu netto aan hypotheek tegenover? Dat is minder dan 50%. Misschien moet ik dat in relatie tot die studies ook eens even heel goed voor u opschrijven en dat dan over een paar maanden naar u toe sturen. Dan kan de Kamer kijken of dit nu het materiaal is op basis waarvan hier een goed en inhoudelijk beleidsdebat kan worden gevoerd of niet. Missen wij dan nog dingen, dan moeten wij zorgen dat die informatie natuurlijk ook op tafel komt."

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.57

De heer Ester (ChristenUnie):

"Ik vind het een beetje mager. U begon zo mooi door ruiterlijk uw schuld toe te geven – dat doet het in onze kringen altijd goed – maar u eindigde wat minder mooi. U noemt een groot aantal rapporten. Die kennen wij ook. U hebt het over een rapport van de SER. Tot voor kort was ik Kroonlid van de SER, dus ik ken dat rapport ook goed. Maar die rapporten gaan niet in op de materie zoals wij die hebben geformuleerd: een brede visie op de hypotheekrenteaftrek in al zijn aspecten, dus echt een integrale visie, om daar eens over te mogen nadenken. Dan gaat het niet alleen om de financiering maar ook om de huidige woningbezitters en om de toegang van jongere generaties tot de woningmarkt. En met name om de vraag: is het huidige systeem toekomstbestendig? Dat is de grote vraag. Ik dring er toch op aan dat u die motie royaal uitvoert. Waar u nu mee komt, vind ik eerlijk gezegd een beetje mager."

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.57

Staatssecretaris Weekers:

"Mag ik het anders zo met u afspreken dat ik gewoon eens even heel zorgvuldig kijk wat er allemaal beschikbaar is en wat daar ook aan materiaal in zit om ook juist dit soort vragen te adresseren of te beantwoorden?En dat ik dan ook met een heel goede brief of notitie naar u terugkom en dat wij dan ook het debat kunnen voeren?"

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.58

De heer De Grave (VVD):

"Er komt dus een notitie van de kant van de staatssecretaris, met bouwstenen waarover deze Kamer een debat kan voeren. Met andere woorden, de beleidsconclusies worden hier getrokken. Het is dus geen beleidsstuk van de kant van het kabinet. Het zijn bouwstenen, want dat is volgens mij ook wat de motie vraagt, voor een debat dat wij kunnen voeren."

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 - blz.58

Staatssecretaris Weekers:

"Precies. Ik heb daarom niet voor niets eerst de positie van het kabinet gemarkeerd, waarom het niet wil morrelen aan de hypotheekrenteaftrek. Maar ik heb ook aangegeven dat ik begrip heb voor de discussie die u hier in huis wilt voeren aan de hand van gedegen stukken. Die stukken krijgt u van mij."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie verdringingseffecten nieuw talent als gevolg van verhoging btw podiumkunsten (33.003 / 33.004 / 33.005 / 33.006 / 33.007) (T01522)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Van Boxtel (D66), toe te zullen bezien in hoeverre de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten heeft geleid tot verdringing van mogelijk nieuw talent.


Kerngegevens

Nummer T01522
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2011
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen podiumkunst
BTW
Kamerstukken Wet uitwerking autobrief (33.007)
Geefwet (33.006)
Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen (33.005)
Overige fiscale maatregelen 2012 (33.004)
Belastingplan 2012 (33.003)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 – blz. 51

Staatssecretaris Weekers:

[...] Wat ik wel wil toezeggen, is dat ik in overleg met de collega van OCW wil gaan  bekijken in hoeverre het nieuwe beleid, of dat nu op het terrein van de collega ligt of op mijn terrein, nu heeft geleid tot verdringing van mogelijk nieuw talent. Ik weet niet of het allemaal zo eenvoudig is om dat helemaal uit te zoeken, dus het is geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting die ik hier wil afgeven om te zorgen dat wij aan de evaluatie die er komt ook iets hebben om daaruit vervolgens conclusies te kunnen trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijkheden btw-vrijstelling theaterbezoek door scholieren en studenten (33.003 / 33.004 / 33.005 / 33.006 / 33.007) (T01523)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Van Boxtel (D66), toe te zullen bezien wat Europeesrechtelijk de mogelijkheden zijn om theaterbezoek door scholieren en studenten onder een btw-vrijstelling te laten vallen.


Kerngegevens

Nummer T01523
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen podiumkunst
scholieren
studenten
BTW
Kamerstukken Wet uitwerking autobrief (33.007)
Geefwet (33.006)
Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen (33.005)
Overige fiscale maatregelen 2012 (33.004)
Belastingplan 2012 (33.003)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8– blz. 68.

Staatssecretaris Weekers:

[...] Ook heeft [de heer van Boxtel] in het kader van de Geefwet en de kansen voor doorgroei van jong talent gevraagd waarmee ik bezig ben en of wij, als alternatief voor het Cultureel Jongeren Paspoort, niet alleen groepen van scholieren, maar ook groepen van studenten daaronder zou kunnen laten vallen. Dat neem ik graag mee. Als een theater een gemengd gehoor heeft, bestaande uit verschillende groepen, dan is het Europeesrechtelijk niet mogelijk dat de ene groep vrijgesteld is van btw en de andere niet. Ik zal bekijken wat Europeesrechtelijk maximaal mogelijk is voor zaken die op de een of andere manier georganiseerd plaatsvinden, ongeacht of die bedoeld zijn voor scholieren of studenten. Dit kan niet over heel veel geld gaan, maar het kan net wel het steuntje in de rug zijn voor de

mensen die de heer Van Boxtel op het oog heeft.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Op welke termijn mogen wij daar iets over horen? Ik geloof onmiddellijk dat hij er hard mee aan de slag gaat, maar het mag geen sisyfusarbeid worden, waarbij lang met iets wordt doorgegaan, terwijl er toch niets gebeurt. Ik hoor graag op korte termijn of dat in overleg met de collega van OCW lukt.

Ik geef nog mee dat scholieren en studenten – de staatssecretaris herinnert zich dat wellicht uit de eigen studietijd – ook vaak 's middags naar het theater of andere voorstellingen gaan. Dat zou misschien soelaas kunnen bieden, want dan kan de staatssecretaris gewoon de btwvrijstelling daarop van toepassing verklaren.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kan niet zeggen dat een btw-vrijstelling 's middags wel en 's avonds niet mogelijk is. Zo simpel zit de btw, die op Europees niveau is geregeld, niet in elkaar. Ik zal moeten zoeken naar mogelijkheden die heel speciaal op scholen zijn gericht. Ook scoutingwerk kan daaronder vallen. Ik zal kijken wat er op dat vlak mogelijk is en op dat terrein de rek maximaal opzoeken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken van het onderwerp vrijwilligerswerk bij het werk van de Commissie Van Dijkhuizen (33.003 / 33.004 / 33.005 / 33.006 / 33.007) (T01524)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Ester (ChristenUnie), toe het onderwerp vrijwilligerswerk binnen de fiscaliteit mee te geven aan die commissie die hij zal instellen naar aanleiding van de motie-Dijkgraaf in de Tweede Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01524
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Commissie Van Dijkhuizen
motie-Dijkgraaf
vrijwilligerswerk
Kamerstukken Wet uitwerking autobrief (33.007)
Geefwet (33.006)
Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen (33.005)
Overige fiscale maatregelen 2012 (33.004)
Belastingplan 2012 (33.003)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 – blz. 52-53

Staatssecretaris Weekers:

Ten aanzien van bijvoorbeeld de mantelzorg, zorg in de buurt en dat soort zaken zullen wij inderdaad moeten nadenken over de vraag of de fiscaliteit in haar algemeenheid niet hier of daar net wat te knellend is en of wij daaraan iets moeten doen. We hebben er in de Tweede Kamer een korte discussie over gevoerd om dit in elk geval te laten meenemen in de commissie die ik ga instellen naar aanleiding van de motie-Dijkgraaf. In die commissie zal dit aspect een rol spelen. We gaan kijken naar de inkomstenbelasting en naar alle toeslagen, en daarbij zullen dit soort noties moeten worden meegenomen. Vrijwilligerswerk is een belangrijk aspect van het leven en moet fiscaal niet worden gefrustreerd.

De heer Ester (ChristenUnie):

Als dit een aspect is van de commissie-Dijkgraaf ben ik tevreden. Dank u.

Staatssecretaris Weekers:

Bij dezen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgang overleg met de sector over maatschappelijke beleggingen (33.003 / 33.004 / 33.005 / 33.006 / 33.007) (T01525)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden Sent (PvdA), Essers (CDA) en Van Boxtel (D66), toe de Kamer te informeren over de voortgang van het overleg met de sector en andere betrokkenen over maatschappelijk beleggen.


Kerngegevens

Nummer T01525
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen groene beleggingen
heffingskorting
Kamerstukken Wet uitwerking autobrief (33.007)
Geefwet (33.006)
Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen (33.005)
Overige fiscale maatregelen 2012 (33.004)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 – blz. 53

Staatssecretaris Weekers:

Door mevrouw Sent, de heer Essers en de heer Van Boxtel is gevraagd of ik toch bereid ben om na te denken over een alternatief, omdat dit vorig jaar in dit huis ook een thema is geweest. Jazeker, ik ben bereid om daarover na te denken. Dat heb ik in de afgelopen tijd ook al gedaan. Ik heb alleen nog geen definitief alternatief. We zijn wel een eind op streek. Ik heb een- en andermaal herhaald dat ik onder voorwaarden bereid ben om naar alternatieven te kijken. Die voorwaarden zijn dat de budgettaire besparing wordt gegarandeerd en dat er geen closed shop ontstaat, waarbij alleen de instellingen die zich nu met dit soort fondsen bezighouden, met elkaar de markt verdelen en er geen plaats is voor nieuwkomers. Ik wil dus niet dat de mededinging in gevaar komt. Ik neem aan dat deze uitgangspunten breed gesteund worden in deze Kamer. Verder heb ik aangegeven dat de vereenvoudiging die in het regeerakkoord is overeengekomen, ook alternatief moet worden ingevuld. De fiscale agenda 2012 is door het kabinet aanvaard en mij is herhaaldelijk door de Tweede en Eerste Kamer gevraagd of ik het systeem kan vereenvoudigen omdat er zo veel grondslagversmallende factoren en uitzonderingen op de hoofdregel zijn. Het is niet de bedoeling dat de vereenvoudiging die wij hebben aangebracht, wordt teruggedraaid zonder dat wij een alternatief binnen handbereik hebben. Ik neem aan dat vereenvoudiging ook voor deze Kamer prioriteit heeft.

Er is overleg gaande met de sector en binnen het kabinet. Ik ben niet pas sinds anderhalve week in overleg, maar al veel langer. Wij hebben het afgelopen jaar een aantal keren met de NVB, LTO Nederland en Bouwend Nederland gesproken. De gesprekken lopen nog. Vorige week heb ik nog met LTO Nederland gesproken. Ik heb ook met aanbieders van groenfondsen vanuit de NVB gesproken. Ik heb mij altijd zeer constructief opgesteld om

tot een alternatief te komen. Vooralsnog is er geen alternatieve vereenvoudiging gevonden die kan rekenen op breed draagvlak, maar ik voel dat de zaak in beweging is. Wij hebben gesproken over een mogelijke vereenvoudiging. Die kan bijvoorbeeld gevonden worden in de sfeer van de EIA, de MIA en de Vamil, drie regelingen die elkaar sterk overlappen. Je zou daar één nieuwe, goede, toegespitste regeling van kunnen maken. Zeer recent is

in een green deal met de minister van EL&I afgesproken dat naar deze fiscale regelingen gekeken gaat worden. Ik zie mogelijkheden om in overleg met de collega's in het kabinet en met de sectoren die hiervan gebruik maken, te komen tot een reële vereenvoudiging. Dat zou betekenen dat wij groen beleggen overeind kunnen houden, vermits de drie ondertekenaars van het regeer- en gedoogakkoord hiermee akkoord gaan. Ik denk dat ik hier wel steun voor zal krijgen als ik een samenhangend en goed verhaal heb dat voldoet aan de voorwaarden.

Ik voel er niet voor om bepaalde bestaande regelingen in één vat te gieten en daar een nieuw etiket op te plakken, terwijl dit dezelfde uitvoeringslast met zich mee zou brengen. Daar schieten wij niets mee op. Het moet dus een reële vereenvoudiging zijn. Afgelopen vrijdag heb ik nog telefonisch overleg gevoerd met de voorzitter van LTO Nederland. Ook bij de NVB weet men dat ik hier constructief in sta, mits er iets wordt geleverd. Iedereen zal wat water bij de wijn moeten doen. Als dat kan, zie ik het liever vandaag dan morgen gebeuren, want hoe langer er onduidelijkheid blijft bestaan, hoe sneller de animo afneemt om te participeren in dit soort fondsen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Communicatie over de faciliteiten van de Geefwet (33.003 / 33.004 / 33.005 / 33.006 / 33.007) (T01526)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de Leden Bröcker (VVD), Sent (PvdA) en Essers (CDA), toe burgers en culturele anbi's op heldere en eenvoudige wijze te informeren over de nieuwe faciliteiten van de Geefwet. 


Kerngegevens

Nummer T01526
Status voldaan
Datum toezegging 13 december 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen ANBI’s
Geefwet
Kamerstukken Wet uitwerking autobrief (33.007)
Geefwet (33.006)
Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen (33.005)
Overige fiscale maatregelen 2012 (33.004)
Belastingplan 2012 (33.003)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 – blz. 49

De heer Essers (CDA):

[...] Ik zeg alleen dat wij een systeem hebben gecreëerd dat heel ingewikkeld is. Dat geeft de overheid de taak om heel helder te communiceren met degenen die met deze regelgeving moeten omgaan over hoe zij daar inderdaad mee moeten omgaan. Mijn pleidooi ziet op een maximale inzet om een goede informatie en goede voorlichting aan al die verenigingen te geven.Als professionals al moeite hebben om een goed onderscheid te maken tussen een anbi, een SBBI, een culturele anbi, een eenmalige gift en een periodieke gift, wat moet dan die penningmeester van die vereniging? Dat is mijn pleidooi.

Staatssecretaris Weekers:

Dat pleidooi is niet aan dovemansoren gericht. Daar waar ik die duidelijkheid kan verschaffen, doe ik dat. Daar waar ik onnodige bureaucratie kan wegnemen, zal ik dat ook

doen. Ik zal kijken of die notariële akte nog wel echt nodig is of dat wij met een formulier kunnen werken.

[...]

De heer Bröcker (VVD):

Ik ben blij met de toezeggingen die de staatssecretaris rond de complexiteit doet. Mijn fractie ondersteunt op zich de Geefwet. Ik denk dat dit een beetje bij de kleur en de sociale samenhang van Nederland, en in het bijzonder Zuid-Nederland, hoort. Bij de bestudering van dit dossier – ik was hier, net als de staatssecretaris voor hij staatssecretaris werd, een beetje onbekend mee – concludeerde ik dat het wel verrekte ingewikkeld is, met termen als anbi's, SBBI's, steunstichtingen, periodieke giften en de bestedingsreserves. De staatssecretaris heeft ze allemaal genoemd. Ik zou hem toch willen meegeven om allereerst de toezeggingen voortvarend op te pakken en daarnaast in de komende periode te kijken of wij op een groot aantal punten verdere vereenvoudigingen kunnen aanbrengen. Ik weet dat dit allemaal heel gevoelig ligt bij verschillende partijen. Ik denk op zich dat dit een gezond stuk fiscaal instrumentalisme is. Daar kan mijn fractie heel goed

mee leven. Ook binnen instrumentalisme heb je echter eenvoud. Het gebrek aan eenvoud los je, ben ik bang, niet alleen op met betere communicatie met het veld.

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 – blz. 57

Mevrouw Sent (PvdA):

Het tweede punt betreft de Geefwet. Wij hebben heel fijn antwoord van de staatssecretaris gekregen, ingefluisterd door de ambtenaren, en sommige punten zijn goed verduidelijkt. Ik blijf mij wel zorgen maken over de enorme complexiteit van de Geefwet, met als gevolg dat het fraudegevoelig kan zijn. Anbi, SBBI, culturele instellingen, ik blijf het niet heel overtuigend vinden dat daarin een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 8 – blz. 63

Staatssecretaris Weekers:

[...] Mevrouw Sent maakt zich zorgen over de complexiteit van de Geefwet. Ik denk dat die op zichzelf wel meevalt. Ik heb desalniettemin de heer Essers en de heer Bröcker, net als mevrouw Sent, toegezegd dat ik, waar ik mogelijkheden zie om de complexiteit op een eenvoudige manier uit de doeken te doen aan de burgers die gebruikmaken van geeffaciliteiten dan wel aan culturele instellingen, culturele anbi's, die gebruik willen maken van andere faciliteiten die ik in het kader van de Geefwet heb gecreëerd, ik dat natuurlijk zal doen. Ik zal dat op een zo eenvoudig mogelijke manier uiteenzetten. Ik blijf ook in de komende tijd openstaan voor suggesties voor versimpeling.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bespreking van mogelijkheden omtrent bail-in constructies (33.059) (T01527)

De Minister van Financiën, de heer mr.drs. J.C. de Jager, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe in 2012 de mogelijkheden omtrent bail-in debt in enigerlei vorm te bespreken, hetzij bij de Miljoenennota, hetzij op een ander moment. 


Kerngegevens

Nummer T01527
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bail-in debt
financieel toezicht
financiële instrumenten
Kamerstukken Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen (33.059)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4, blz. 12.

De heer Backer (D66):

(...)

"In de oratie is ook over een ander aspect gesproken. Ik wil dat de minister voorleggen. In de conceptrichtlijn zit een bail-in mogelijkheid: een gedwongen permanente afschrijving van kapitaalverschaffers in het geval van een deconfiture. Dit is veel te ingewikkeld om nu in detail te bespreken; het komt in de oratie aan de orde. Er is hierover ook een discussion paper verschenen van het DG Interne markt. Graag zou ik van de minister de toezegging krijgen dat hij dit onderwerp behandelt in een notitie aan de Kamer. Daarbij kan hij zeer goed gebruikmaken van het genoemde discussion paper. Over een jaar of twee jaar zijn wij waarschijnlijk in tijdnood als wij dit onderwerp gaan bespreken. Graag zou ik dus zien dat de minister dit onderwerp voor ons uiteenzet, zodat wij het tijdig kunnen bespreken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 27

De heer Backer (D66):

"Ik heb de indruk dat de minister de richtlijn nu besproken heeft. In een bijzin sprak hij over de bail-in. Ik heb een vraag gesteld over een notitie over dat onderwerp. Het is namelijk een ingewikkelde systematiek die wij tijdig willen bespreken. Kan de minister daar nog op ingaan?"

Minister De Jager:

"Ja, bail-in debt is een interessant en lonkend perspectief. Hiervan bestaan meerdere vormen, bijvoorbeeld ook hybride kapitaal. Het perspectief van hybride kapitaal dat in tijden van crisis kan worden omgezet in kapitaal van de hoogste kwaliteit en dat tijden daarvoor nog als vreemd vermogen of als iets tussen deze twee kan dienen, is heel interessant. Bail-in debt verkleint ook het risico dat er een beroep op de Staat moet worden gedaan door een betreffende instelling. Er zitten echter ook nadelen aan. Het kan soms heel duur zijn. Juist in tijden van onzekerheid is het bijna onmogelijk of heel moeilijk om het geld hiervoor op te halen. In tijden van grotere luxe en rust is het veel makkelijker om dit soort instrumenten te verkrijgen. Als het goed weer is, is het dus verstandig om je zo te beschermen tegen de komst van slecht weer.

Bij de volgende FM-wetsvoorstellen zal ik de Eerste Kamer hierover op de hoogte stellen middels een notitie. Ook kan ik het doen tijdens de behandeling van de Miljoenennota. Wij moeten even bekijken wat hiervoor een mooi moment is. Het komt hier dan wellicht aan de orde tijdens de algemene financiële beschouwingen. Het moet een natuurlijk moment zijn, zodat ook de Eerste Kamer daarover met mij van gedachten kan wisselen. Ik vind het dus een interessant en lonkend perspectief. Dat is mijn eerste reactie. Wij moeten voor de Nederlandse situatie goed bekijken wat mogelijk is. Ik zeg echter toe dat ik hierop terugkom."

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 32

De heer Backer (D66):

(...)

Dank voor de toezegging om dit jaar de bail-in in enigerlei vorm te bespreken, hetzij bij de Miljoenennota, hetzij op een ander moment. Daarmee is de kwestie van het vooruitlopen op de richtlijn voor mijn fractie opgelost.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie bonusverbod (33.058) (T01528)

De Minister van Financiën, de heer mr.drs. J.C. de Jager, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester (ChristenUnie), toe om het bonusverbod binnen drie jaar omvattend en grondig te evalueren. De minister geeft aan daarbij ook de mogelijkheid boetes terug te laten vloeien naar de schatkist te willen betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01528
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2012
Deadline 1 januari 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bonusverbod
evaluaties
Kamerstukken Wet aansprakelijkheidsbeperking De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM) en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen (33.058)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 4, blz. 8.

De heer Ester (ChristenUnie):

(...)

Ik rond af met een laatste punt. De ChristenUnie-fractie is de minister erkentelijk voor de toezegging die hij in de schriftelijke vragenronde aan de fractie heeft gedaan om de bonusregeling na drie jaar te evalueren. Wij gaan ervan uit dat dit op een grondige, omvattende en gezaghebbende wijze zal gebeuren. Gezien het heftige maatschappelijke debat rond bonussen in de financiële sector kan het belang van een brede en diepgaande evaluatie niet genoeg beklemtoond worden. Wij zien de resultaten van deze studie dan ook met grote interesse tegemoet. Ik vraag de minister om vanmiddag ook hier nog eens publiekelijk te bevestigen dat de bonusregeling stevig geëvalueerd zal worden. Daar zal een juiste maatschappelijke signaalwerking van uitgaan, waarvoor onze dank.

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 29.

Minister de Jager:

(...)

"De heer Ester vraagt of ik kan bevestigen dat de toegezegde evaluatie stevig zal zijn. Dat kan ik toezeggen. Deze zal ik ook doen binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel."

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 31.

De heer Ester (ChristenUnie):

(...)

"Wij zijn de minister zeer erkentelijk voor zijn toezegging aan mijn fractie om het bonusverbod binnen drie jaar omvattend en grondig te evalueren. Wij zien uit naar de resultaten daarvan. Dan blijkt of het gemis van zo'n sanctieregeling in het onderzoek naar voren komt en of er behoefte is aan een additionele, aangescherpte en directe sanctieregeling."

Handelingen I 2011-2012, nr. 6, blz. 32.

Minister De Jager:

(...)

"Ben ik bereid om boetes naar de schatkist te heroverwegen? Laten wij dat bij een volgende evaluatie, bijvoorbeeld de evaluatie die ik net heb bevestigd aan de ChristenUnie, nog eens meenemen. Dit is inderdaad geen principieel punt, zoals ik net ook heb gezegd tegen de heer Postema."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nederlandse inzet Europese coördinatie bankenbelasting (33.121) (T01578)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Sent, toe om mogelijkheden aan te grijpen om tot verdere Europese coördinatie van een bankenbelasting te komen en zich hiervoor sterk te maken als dat ook in het belang is van Nederland en de Nederlandse financiële sector.


Kerngegevens

Nummer T01578
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bankenbelastingen
coördinatie
Europa
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 84

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de staatssecretaris ons enig zicht geven op de initiatieven die Nederland neemt om tot een gecoördineerde Europese bankenbelasting te komen, als dat het alternatief is waarvoor wij een voorkeur hebben?

Staatssecretaris Weekers:

[...] Maar als mevrouw Sent ons vraagt om mogelijkheden aan te grijpen die wij zien om verder te coördineren en als dat ook in het belang is van Nederland en de Nederlandse financiële sector, zullen wij dat niet nalaten. Ik sluit niet uit dat in de toekomst een bankenbelasting op basis van coördinatie weer op de agenda opduikt. Wij zullen ons daar dan sterk voor maken. Precieze data of tijdpaden in dezen zijn in elk geval niet te geven.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 86

Mevrouw Sent (PvdA):

[...]

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat hij zoveel mogelijk mogelijkheden zal benutten om tot coördinatie in Europa te komen. Dat steunen wij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effect bankenbelasting op kredietverlening aan het mkb (33.121) (T01579)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden De Grave en Ester, toe om - in het kader van de monitoring van de effecten van de bankenbelasting op de kredietverlening - waar mogelijk een uitsplitsing te maken tussen het geaggregeerde niveau van kredietverlening en de kredietverlening aan het mkb. De staatssecretaris zal daarbij, samen met zijn collega van EL&I, ingaan op de preciezere cijfers voor het mkb en aangeven wat daaraan wordt gedaan door het kabinet en wat er mogelijk verder nog aan zou kunnen worden gedaan.


Kerngegevens

Nummer T01579
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 juni 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bankenbelastingen
kredietverlening
MKB
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 78-79

De heer Ester (ChristenUnie):

De impact op de kredietverlening is absoluut een van de majeure kwesties. Die kwam gisteren breeduit aan de orde. Maakt het de staatssecretaris nog wat uit of er sprake is van een differentiële impact? Stel dat uit het monitoren van de effecten blijkt dat de afname met name terecht zou komen bij het mkb, maakt hem dat nog wat uit? Verwacht hij überhaupt een differentieel effect?

Staatssecretaris Weekers:

Wij zullen heel goed moeten kijken waar de schoen wringt. Het opvallende is dat de kredietverlening nog steeds groeit. De laatste acht jaar, sedert 2003, houdt DNB de groei van de kredietverlening bij. Ik heb een grafiekje laten maken dat begint in 2004. Daarin zie je dat de kredietverlening de afgelopen acht jaar alleen maar is gegroeid jaar op jaar. Een paar keer is er een maandje geweest van krimp, maar die werd de maand of de paar maanden daarna onmiddellijk weer goed gemaakt. De omvang van de bancaire kredietverlening aan het bedrijfsleven is gegroeid van 205 mld. in 2003 naar 343 mld. in 2011. Dat is een behoorlijke toename van het krediet. Mocht blijken dat de kredietverlening gewoon blijft groeien maar dat het mkb droog komt te staan, dan speelt die bankenbelasting kennelijk geen rol maar is er wat anders aan de hand. Dan moet je kijken in het instrumentarium van bijvoorbeeld EL&I. Functioneert het BBMKB bijvoorbeeld goed? Ook de Europese investeringsbank stelt middelen ter beschikking waar ook het mkb van kan profiteren. Dan worden bankkredieten als het ware gegarandeerd, risico's gematcht. Je zou kunnen bekijken of je wat meer van dat soort instrumenten kunt inzetten. Ik zei zojuist dat ik adequaat en accuraat zal reageren. Dat wil dan niet zeggen dat ik alleen maar naar de bankenbelasting als zodanig kijk, maar ook naar andere elementen, zoals de ex ante financiering van het dgs en instrumenten die daarbuiten liggen.

[...]

De heer Van Rey (VVD):

Ik ben ook benieuwd naar dat staatje, want ik ben benieuwd of er ook krimp in zit, of er een terugval in zit de afgelopen jaren. De staatssecretaris zei dat er een geweldige stijging was, maar hoe kan het dan dat de beeldvorming de laatste tijd is, met name in het mkb, dat er wel een kredietbeperking is bij de banken naar het mkb?

Staatssecretaris Weekers:

Ik begrijp de vraag. Ik spreek ook heel veel ondernemers die klagen over opdrogende kredieten. Veel ondernemers klagen erover dat kredietlijnen verder worden afgeknepen. Tegelijkertijd blijkt dat de kredietverlening toch elke keer groeit als ik aan DNB en topbankiers vraag hoe het daarmee zit. Uit het staatje dat ik zo meteen op verzoek van de heer Reuten zal laten rondgaan onder de fiscaal woordvoerders, blijkt dat de kredietverlening de afgelopen jaren af en toe een maand krimpt. Dat is vorig jaar een of twee maanden zo geweest. Dat is in 2007 en 2004 een keer geweest, als ik het staatje goed voor ogen heb. Maar dat duurt dan een maand bijvoorbeeld. Bij mij gaan de alarmbellen niet rinkelen als er één maand even een terugval is, maar wel als dat een aantal maanden op rij zo is. Als er twee kwartalen sprake is van een krimp in de economie, dan spreken wij van een recessie. Als er twee kwartalen sprake is van krimpende kredietverlening, dan zijn de effecten zodanig substantieel dat ik word genoopt tot ingrijpen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 87

De heer Ester (ChristenUnie):

[...] Mijn fractie vraagt nogmaals aandacht voor het mkb, met veel dank voor de grafiek van de staatssecretaris. Juist daarin zien we dat er wordt gerapporteerd over geaggregeerde kredietverlening, waarbij geen uitsplitsing is gemaakt naar het mkb. Wij zien dat graag op zeker moment uitgesplitst, niet vanuit een soort datafetisjisme, maar omdat het van belang is om te zien of de bankenbelasting effect zal hebben op de kredietverlening aan het mkb, want het mkb moet vooral innoveren om Nederland sterker te maken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 89

De heer Van Rey (VVD):

Ik zou graag nu even de iPad van de heer Bröcker willen lenen, want de staatssecretaris heeft een staatje uitgedeeld. De ICT is zo snel en zo handig dat ik weet waar dat staatje van afkomstig is; dat is afkomstig van de stuurgroep Kredietverlening en het is van 2 mei van dit jaar. Dat is dus acht weken geleden. Je ziet dat daarin een uitsplitsing zit – dat zeg ik ook tegen de heer Ester – van de kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf. Dan hebben we het over 2010 en 2011. Ik heb niet voor niets in mijn eerste termijn geweldig veel aandacht gevraagd voor het midden- en kleinbedrijf. Als je kijkt naar de kredieten aan het midden- en kleinbedrijf van het eerste kwartaal 2010 tot het vierde kwartaal 2011, is er een daling te zien van kredieten tot € 250.000 van 3,1%. De heer Reuten heeft gezegd dat kredieten dalen vanwege de conjunctuur en dat er ook andere aspecten zijn die een rol spelen. Als je kijkt naar de rekening-courantkredieten van het tweede kwartaal 2010 tot het vierde kwartaal 2011 uitgesplitst naar kredieten aan het midden- en kleinbedrijf tot € 250.000 is er sprake van een daling van 13%. Dat staat in datzelfde rapport. Ik ben erg dankbaar dat mij dat zojuist is aangereikt. Ik zou de staatssecretaris dan ook willen vragen of wij niet van hem en zijn collega van Economische Zaken een brief kunnen krijgen waarin met name op die daling ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf wordt ingegaan. Dan kunnen we ons ook voorbereiden op wat er als gevolg van deze wet misschien allemaal staat te gebeuren.

Op pagina 9 van dat rapport staat de conclusie dat de portefeuille van de leningen aan het midden- en kleinbedrijf bij de drie grote banken in Nederland stabiel is gebleven. Bij de uitsplitsing zie je echter geweldige verschillen. Bij de kredieten tot € 250.000 aan het mkb staan de signalen weliswaar niet op rood maar is er wel iets aan de hand. De staatssecretaris heeft gezegd dat deze bankenbelasting niet ten koste van alles gaat. Als we dan kijken naar die uitsplitsing, met name waar het gaat om die kredietbeperking, hoop ik dat de staatssecretaris tijdig, accuraat en passend zal optreden.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 90

Staatssecretaris Weekers:

De heer Ester heeft gevraagd of je niet een onderscheid kunt maken tussen het geaggregeerde niveau van kredietverlening dat ik daarnet heb rondgedeeld en de kredietverlening aan het mkb. Senator Van Rey heeft daar net al het nodige over gezegd. Daar waar mogelijk zal ik een uitsplitsing maken. Ik zal – dit is tevens een toezegging in de richting van senator Van Rey – samen met de collega van EL&I ingaan op de preciezere cijfers voor het mkb en aangeven wat daaraan wordt gedaan door het kabinet en wat er mogelijk verder nog aan zou kunnen worden gedaan. Want ik begrijp heel goed het gevoel dat geaggregeerde cijfers mooi zijn maar dat je, wanneer je tegelijkertijd ziet dat het mkb zich daar niet in herkent, dat probleem zult moeten adresseren en van een oplossing zult moeten proberen te voorzien.

Tegelijkertijd wil ik, daar waar banken de keuze maken om een kredietlijn niet verder voort te zetten vanwege de toegenomen risico's, natuurlijk niet op de stoel van zo'n bank gaan zitten. Maar dat zal de Kamer begrijpen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoring invloed bankenbelasting op de kredietverlening (33.121) (T01580)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Essers, De Grave, Sent, Reuten, Backer en Ester, toe tijdig, accuraat en passend te zullen reageren wanneer de groei van de kredietverlening twee kwartalen negatief is. Ook een forse krimp van de bancaire kredietverlening vormt een reden voor de staatssecretaris tot heroverweging. Per kwartaal zal worden gekeken wat de invloed is op de kredietverlening. DNB zal de resultaten monitoren. De resultaten zullen worden gedeeld met de Staten-Generaal. Na drie jaar vindt een complete evaluatie van de bankenbelasting plaats. Afhankelijk van de situatie kan de staatssecretaris, naast het mitigeren c.q. op nul stellen van het tarief van de bankenbelasting, eveneens besluiten tot het verder uitstellen van de invoering van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel.


Kerngegevens

Nummer T01580
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bankenbelastingen
kredietverlening
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 77

Staatssecretaris Weekers:

Vrijwel alle sprekers – ik noem ze niet allemaal bij naam – stellen mij vragen over de effecten van de bankenbelasting op de kredietverlening. Zo vragen ze mij, een indicatie te geven wanneer het concrete punt wordt bereikt waarop sprake is van een substantieel negatief effect op de kredietverlening. Op voorhand valt geen exact omslagpunt te noemen. 

[...]

Ik kan echter wel zeggen wat voor signalen voor mij aanleiding zouden zijn om de bankenbelasting te heroverwegen. Dat is gisteren in de Kamer ook aan de orde gekomen. Een eerste signaal dat ik grondig zal monitoren, is de groei van de kredietverlening. Als deze enkele opeenvolgende kwartalen negatief zal zijn, kunt u allen ervan uitgaan dat bij mij alle alarmbellen afgaan. Ook als er sprake is van een forse krimp van de bancaire kredietverlening, groter dan we de afgelopen tien jaar hebben meegemaakt, is dat voor mij een reden om te heroverwegen. Ook dan zal ik beoordelen of ik instrumenten nodig vind om de kredietverlening minder te belasten. Dat onderstreept dan ook het belang dat de Nederlandsche Bank conform mijn toezegging aan de Tweede Kamer de effecten op de kredietverlening van de verschillende maatregelen waarmee de banken worden geconfronteerd, goed zal monitoren. Op die manier kan, mocht dat nodig zijn, tijdig en accuraat worden gereageerd. Daar sta ik voor.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 78

De heer Essers (CDA):

[...] Als het KB eenmaal geslagen is en daarna blijkt dat de kredietverlening echt dramatisch afneemt, hoe gaat de staatssecretaris daar dan mee om?

Staatssecretaris Weekers:

Ik vind dat de zaak gemonitord moet worden. Ik zal niet accepteren dat de kredietverlening dramatisch verslechtert. Daarmee zou je namelijk veel schade toebrengen aan de reële economie. Als dat gebeurt, zal ik de zaak heroverwegen en teruggaan naar het kabinet. Ik zal daar niet lichtvaardig toe overgaan, want het is natuurlijk ook een maatregel in het kader van het begrotingsakkoord 2013. Het is ook niet voor niets dat aan de banken een bijdrage wordt gevraagd voor de impliciete overheidsgarantie. Maar als de reële economie echt fors wordt beschadigd wanneer wij als een blind paard doorgaan, dan zal ik op dat moment moeten kijken welke instrumenten ik beschikbaar heb. Een daarvan is het mitigeren van het tarief of de zaak zelfs verder uitstellen. Dat zou met een spoedwet of zelfs met een begunstigend beleidsbesluit kunnen. Of ik kan bezien of het verder uitstellen van de invoering van de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel wellicht soelaas biedt. Wees ervan overtuigd dat ik dit buitengewoon serieus zal bekijken, maar wel met inachtneming van de context dat van de banken wel een bijdrage wordt gevraagd in de crisis, ook voor de impliciete overheidsgarantie die wordt verstrekt.

[...]

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De heren Essers, Van Rey en Ester hebben gevraagd naar het moment waarop kan worden ingegrepen indien uit de resultaten van de monitoring van DNB blijkt dat de kredietverlening substantieel negatief vermindert. De heer Backer vroeg gisteren wanneer ik het experiment bankenbelasting als geslaagd beschouw. Zojuist heb ik al tegen de heer Essers gezegd dat ik zal ingrijpen wanneer bij mij alle alarmbellen gaan rinkelen. Dan zal ik niet dralen en accuraat handelen. DNB zal de eerste resultaten monitoren in de loop van 2013. De resultaten zullen vanzelfsprekend worden gedeeld met de Staten-Generaal. Na drie jaar vindt een complete evaluatie van de bankenbelasting plaats. Als de tarieven op dat moment in het meest extreme geval op nul zouden zijn gesteld vanwege de monitoring, dan is het geen geslaagd experiment, zo zeg ik tegen de heer Backer.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 79

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Bij mij gaan de alarmbellen niet rinkelen als er één maand even een terugval is, maar wel als dat een aantal maanden op rij zo is. Als er twee kwartalen sprake is van een krimp in de economie, dan spreken wij van een recessie. Als er twee kwartalen sprake is van krimpende kredietverlening, dan zijn de effecten zodanig substantieel dat ik word genoopt tot ingrijpen.

[...]

De heer Van Rey (VVD):

Ik kom even terug op de rinkelende alarmbellen bij krimp of bij tegenvallende kwartalen. De staatssecretaris zei dat er dan tijdig en accuraat kan worden ingegrepen. Het belangrijkste woord heb ik daarbij gemist, namelijk "passend".

Staatssecretaris Weekers:

Dat spreekt toch voor zich.

De heer Van Rey (VVD):

Ik wil het toch even vastgelegd hebben. Bedoelt de staatssecretaris naast tijdig en accuraat ook passend?

Staatssecretaris Weekers:

Tijdig, accuraat en passend. Afhankelijk van de analyse betekent dat bijvoorbeeld dat je de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel nader moet faseren. De procedure omtrent de richtlijn in Europa is ook nog niet afgerond. We hebben dus nog wel wat tijd. Als het probleem partieel is en niet generiek omdat je nog steeds een toename ziet van de kredietverlening, dan zul je andere maatregelen moeten treffen dan wanneer het zwarte scenario dat de Nederlandsche Bank in zijn laatste brief schetst, zich zal voltrekken. Als dat laatste het geval is, moet je stoppen met het innen van de bankenbelasting.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 88

De heer Essers (CDA):

[...]  Ik ben blij met de veel duidelijkere toezeggingen van de staatssecretaris over het monitoren van de effecten op de kredietverlening. Dat is toch echt wat anders dan de vinger aan de pols houden. We hebben duidelijk gehoord dat per kwartaal wordt gekeken wat de invloed is op de kredietverlening en dat indien noodzakelijk onmiddellijk kan worden ingegrepen. Dat kan op verschillende manieren, maar belangrijk is dat we niet moeten wachten tot het Belastingplan 2014, maar dat er direct wordt ingegrepen, als de noodzaak daar is.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 90-91

Staatssecretaris Weekers:

Dan heeft de heer Reuten nog gezegd: als je twee kwartalen achter elkaar de kredietverlening ziet dalen en je gaat over tot heroverweging, pas dan op dat je toch ook kijkt naar de effecten die "Basel" ook daadwerkelijk beoogt, dat er minder leverage plaatsvindt. Natuurlijk zal ik die ook wel in ogenschouw nemen, maar ik zal, zoals ik de Kamer daarstraks heb toegezegd, kijken naar dat complex van maatregelen waarvan de bankenbelasting er een is. Dat mag in elk geval niet de reële economie schaden. Dat is volgens mij de portee van de zorg in deze Kamer.

De heer Van Rey heb ik al bediend met de toezegging rondom de brief en met de toezegging rondom daadkracht. Ik zal ingrijpen als het nodig is, maar ik hoop van ganser harte dat het niet nodig is. Dan gaat het namelijk beter met de Nederlandse economie. Ik denk dat iedereen dat zal onderschrijven. Ik zal tijdig, accuraat en passend ingrijpen als dat nodig is, maar ik hoop dat het niet hoeft.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief bankenaandelenheffing (33.121) (T01581)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Reuten, toe in een brief in te gaan op de argumenten met betrekking tot een bankenaandelenheffing.


Kerngegevens

Nummer T01581
Status voldaan
Datum toezegging 2 juli 2012
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aandelenheffing
bankenbelastingen
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 35 – blz. 40-41

De heer Reuten (SP):

[...]

In het voorlopig verslag vroeg de SP-fractie daarom de opvatting van het kabinet over het heffen van de bankenbelasting in de vorm van bankaandelen, dus uitbreiding van het aandelenkapitaal naar rato van de belastingheffing. Dit heeft de volgende effecten: 1. de kredietnemers worden niet getroffen; 2. deze vorm van belastingheffing gaat niet ten koste van de kapitaalversterking van banken omdat er onder andere geen effect op de winst is (vergelijk scenario 2 van DNB); 3. de overheid kan al dan niet besluiten deze aandelen te verkopen; verkoop heeft uiteraard geen effect op de kapitaalversterking; 4. door de zogenoemde verwatering, dat wil zeggen méér aandelen die delen in dezelfde toekomstige winst, komt het effect van de belasting als beprijzing precies terecht bij degenen die dat zouden moeten dragen.

De staatssecretaris voert in de memorie van antwoord een aantal bezwaren aan waarvoor ik alle waardering heb, maar die mijns inziens vooral het gehalte hebben van terecht gesignaleerde problemen die nadere bestudering vergen. Ik noem de volgende vijf bezwaren, waarbij het woord "maar" steeds mijn repliek inluidt.

Ten eerste zou het een ongewenst precedent scheppen. Maar de bankenbelasting is een specifieke belasting voor een specifieke sector.

Ten tweede gaat het tevens om banken waarvan de aandelen niet beursgenoteerd zijn. Je kunt dan denken aan coöperatieve banken. Maar dat neemt niet weg dat er een onderhandse waardebepaling kan komen en dat deze aandelen ook onderhands verkocht kunnen worden. Het gaat bijvoorbeeld voor een pensioenfonds als belegger om aanzienlijke volumes, 600 mln. of een deel daarvan.

Ten derde zou de waarde van aandelen sterk kunnen fluctueren waardoor de waarde van de belastinginkomsten sterk zou fluctueren. Dat is juist. Maar de Belastingdienst zou de aandelen vrijwel onmiddellijk kunnen verkopen. Bij incourante aandelen kunnen daarover met institutionele beleggers tijdig afspraken gemaakt worden.

Ten vierde zou bij deze belastingvorm afwenteling op anderen dan aandeelhouders niet uitgesloten zijn, omdat aandeelhouders ter compensatie van de verwatering bij het bankbestuur alsnog een hoger rendement zouden kunnen vragen met effect op het eigen vermogen van de bank, en met effect op de kredietverlening. Maar de heffing in aandelen heeft bij een constante dividendsom door verwatering uiteraard een initieel koersdalend effect. Bij die gedaalde koers zal in een zogenaamde efficiënte markt het rendement constant zijn. Het potentieel verlies zit dan in de gedaalde koers. In iedere omstandigheid van koersdaling kunnen aandeelhouders hogere dividenden afdwingen, dit gaat echter tegelijkertijd ten koste van verdere koersdaling. Die afweging is er altijd voor aandeelhouders en heeft niet specifiek van doen met deze belasting.

Ten vijfde zal bij volledige afwenteling op de aandeelhouders die hiervoor niet gecompenseerd worden – de staatssecretaris gaat hier dus mee in de redenering van de SP-fractie – de heffing in aandelen nog, zo stelt de staatssecretaris, gevolgen hebben voor de kapitaalversterking van banken doordat de daling van de aandelenwaarde van de bank het moeilijker zou maken op private wijze de kapitaalbuffers te versterken. De staatssecretaris redeneert in deze laatste verdedigingslinie vanuit de bestaande aandeelhouders en niet vanuit de markt als geheel. Uiteraard is het zo dat bij een gedaalde koers de uitgifte van ieder extra nominaal aandeel minder kapitaal oplevert. Waar het hier echter om gaat, is de hoeveelheid extra kapitaal die opgehaald wordt ongeacht het aantal extra nominale aandelen dat daarvoor moet worden uitgegeven.

Ik zie graag dat de staatssecretaris morgen beknopt op deze repliek reageert ter verduidelijking van de wederzijdse standpunten. Vervolgens stel ik het op prijs als de staatssecretaris in een brief of een korte notitie de voor- en nadelen van een bankenaandelenheffing nader uiteen zou zetten. Dit is van belang omdat deze belastingvorm de belangrijkste problemen van het wetsvoorstel, met name het effect op de kredietverlening, lijkt te kunnen ondervangen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 85

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De laatste vraag die gisteren gesteld is, is van de heer Reuten. Hij heeft gevraagd of de bankenbelasting niet in de vorm van aandelen kan worden geheven. Gelukkig heeft hij daarbij aangegeven dat het geen voorstel voor nu is, maar misschien voor later. Ik ben daar wel blij mee. Anders zouden wij dit voorstel moeten ophouden voor een alternatief. Op het eerste gezicht lijkt het een aardig creatief voorstel, dat misschien over drie jaar bij de evaluatie kan worden betrokken. Als je een bankenbelasting gaat heffen door middel van het opeisen van aandelen, ben je eigenlijk bezig om stukje bij beetje het bankwezen verder te nationaliseren om als overheid een steeds groter deel van het eigendom te verwerven. Ik kan mij dat goed voorstellen vanuit de ideologie die de heer Reuten aanhangt, maar het zal hem niet verbazen dat het kabinet niet voor die benadering kiest. Daarmee rond ik mijn eerste termijn af.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 91

De heer Reuten (SP):

Ik heb nog een korte vraag. Kan de staatssecretaris in verband met de evaluatie die hij zojuist noemde in een brief ingaan op de argumenten over de bankenaandelenheffing, als de ambtenaren weer tijd hebben?

Staatssecretaris Weekers:

Ik wil daar te zijner tijd met alle plezier een brief over sturen. Tegelijkertijd zeg ik nu alvast dat ik er niets in zie, maar ik wel er best een brief over sturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vermijden dubbelzinnige termen bankbalansen (33.121) (T01582)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Reuten, toe terughoudend te zullen zijn met het overnemen van jargon ten aanzien van bankbalansen dat op verschillende manieren kan worden uitgelegd. Dit geldt in het bijzonder voor de termen "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva".


Kerngegevens

Nummer T01582
Status afgevoerd
Datum toezegging 2 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen jargon
terminologie
Kamerstukken Wet bankenbelasting (33.121)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 35 – blz. 39

De heer Reuten (SP):

Ik voeg toe dat de term "ongedekte schulden" hoogst misleidend is. In beginsel staat er immers dekking aan de activakant van de bankbalans, tenzij een bank te grote risico's genomen heeft die verkeerd uitpakken. Dan zijn er ongedekte schulden. De term "niet-gegarandeerde inleningen" is een mogelijk alternatief. Ik vraag de staatssecretaris toe te zeggen de termen "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva", zoals gebruikt in de memorie van toelichting en volgende documenten, uit het kabinetsjargon te schrappen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 85

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De heer Reuten vroeg of ik de woorden "ongedekte schulden" en "ongedekte passiva" uit het jargon wil schrappen omdat ze niet correct zijn. Denk hierbij ook aan "niet gegarandeerde inleningen" of iets dergelijks. Hij heeft om een toezegging hierover gevraagd. Ik neem de opmerking ter harte dat we terughoudend moeten zijn met het overnemen van jargon dat op verschillende manieren kan worden uitgelegd en waarmee het beestje misschien niet exact genoeg bij de naam wordt genoemd. Ik zal dus dankbaar gebruikmaken van het advies dat de heer Reuten mij heeft gegeven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inspanningen Nederland voor aandacht voor perspectief van duurzame economische ontwikkeling bij iedere steunverlening door het ESM (33.221/33.220/33.215) (T01633)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Boer, toe dat Nederland er zich in de raad van gouverneurs van het ESM hard voor zal maken dat bij iedere steunverlening expliciet aandacht wordt besteed aan het perspectief van duurzame economische ontwikkeling. De toezegging geldt niet in algemene zin; het MoU wordt toegesneden op het probleem van het betreffende land.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 34 – blz. 67-68

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Zoals aangegeven, zien wij het verlenen van noodhulp aan Europese landen vanuit het ESM als een van de instrumenten om te bouwen aan een stabiel en solidair Europa. Dit moet echter gekoppeld zijn aan maatregelen die gericht zijn op een gezonde, duurzame economie. We zijn dan ook blij dat de regering in antwoord op onze vragen aangeeft, het met ons erover eens te zijn dat elke steunverlening gericht moet zijn op het terugbrengen van de juiste voorwaarden voor een stabiele en duurzaam economische ontwikkeling en dat het verbeteren van het groeivermogen van een land een noodzakelijke voorwaarde is voor duurzaam herstel van de financiële stabiliteit. Het kabinet geeft daarbij echter aan dat het van mening is dat het ESM-verdrag niet de plaats is om instrumenten ter stimulering van de groei te noemen. Volgens de leden van de GroenLinks-fractie was dit heel wel mogelijk en zelfs wenselijk geweest. Wij zijn blij dat de regering aangeeft dat het verdrag wel ruimte biedt om ook voorwaarden gericht op de stabiele en duurzame economische ontwikkeling op te nemen in de memorandums of understanding. Wij denken hierbij bijvoorbeeld aan het verschuiven van belastingen van arbeid naar milieuverbruik. Ook de Europese Commissie dringt daarop aan, hetgeen onder meer blijkt uit het commentaar dat belastingcommissaris …emeta op 30 mei jongstleden gaf bij de presentatie van de landenspecifieke aanbevelingen. Kan de regering toezeggen dat Nederland zich er in de raad van gouverneurs hard voor zal maken dat bij iedere steunverlening expliciet aandacht wordt besteed aan het perspectief van duurzame economische ontwikkeling en dat hiervoor voorwaarden, zoals de verschuiving van de belasting op arbeid naar de belasting op milieuverbruik, worden opgenomen in het MoU?

Handelingen I 2011-2012, nr. 34 – blz. 81-82

Minister De Jager:

[...] Ik kan toezeggen dat Nederland er zich in de raad van gouverneurs hard voor zal maken dat bij iedere steunverlening expliciet aandacht wordt besteed aan het perspectief van duurzame economische ontwikkeling. Ik ben het eens met de vragensteller dat duurzame economische ontwikkeling ook belangrijk is. Het MoU, de afspraak die altijd wordt gemaakt, wordt echter toegesneden op het probleem van dat land. Als er nu een MoU wordt opgesteld voor Spanje, gaat er geld naar de banken, want het probleem zit bij de banken. Daar gaat het MoU dan ook over. Ik kan deze toezegging dus niet in algemene zin doen, zeker niet als het gaat om vergroening of zo. Je ziet over het algemeen wel dat landen die in een IMF-programma terechtkomen, eerder in de indirecte belastinghoek worden gedrukt, waar de woordvoerder van GroenLinks het over heeft, dan in de richting van de directe belastingen, vanwege economische efficiëntiemaatregelen of perceptiekosten of vanwege meer zekerheid van opbrengst. In algemene zin kan ik een dergelijke toezegging echter niet doen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Kan de minister dan wel de toezegging doen voor de terreinen waarvoor dit relevant is, bijvoorbeeld voor meer staatssteun voor de overheidsbegrotingen?

Minister De Jager:

In ieder geval zal ik aandacht hebben voor de structurele economische situatie in de brede aanpassingsprogramma's. Dat is inclusief de houdbaarheid van bijvoorbeeld de overheidsfinanciën.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Directe kapitalisatie van banken door het ESM (33.221/33.220/33.215) (T01634)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de Leden Essers (CDA), Reuten (SP) Ester (ChristenUnie) en Koffeman (PvdD), toe dat het instrument van de directe bankenkapitalisatie door het ESM aan beide Kamers der Staten-Generaal zak worden voorgelegd. Bij een ratificatie van een gewijzigd ESM-verdrag wordt een expliciet oordeel gevraagd van beide Kamers. Als ratificatie niet nodig is maar het instrument wel wordt uitgebreid, zal de regering een brief sturen en de Eerste Kamer in de gelegenheid stellen om de regering indien gewenst te roepen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 20

De heer Essers (CDA):

[...]

De commissie voor Financiën wenst voorafgaand aan de zo meteen te houden stemming over het ESM van de regering duidelijkheid te verkrijgen welke consequenties dit besluit heeft voor het thans voorliggende ESM-verdrag. Specifiek wenst de commissie duidelijkheid te krijgen over de vraag of een verdragswijziging nodig is voor het direct herkapitaliseren van banken door het ESM.

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 20-21

Minister De Jager:

Voorzitter. Zoals wij al in de brief aan de Kamer hebben geschreven, ziet het kabinet geen consequenties voor het thans voorliggende ratificatieproces voor dit verdrag. Dit verdrag kan, zoals het nu voorligt, gewoon geratificeerd worden. Dat is ook de mening die in andere lidstaten waar dit verdrag voorligt, wordt gedeeld, evenals door de Europese Commissie en de Europese Raad.

Daarbij is natuurlijk de vraag relevant of de uitwerking van de politieke besluiten die afgelopen donderdag en vrijdag zijn genomen door de regeringsleiders, te zijner tijd ratificatie van het verdrag vergen. Dat hangt mede af van de precieze uitwerking. Laat ik hier echter alvast een heldere toezegging doen. Voor de betrokkenheid van deze Kamer bij de uitwerking van dit politieke besluit maakt het materieel niet uit, omdat wij, mede gelet op de parlementaire behandeling die heeft plaatsgevonden, vinden dat het instrument van de directe bankenkapitalisatie ook aan deze Kamer moet worden voorgelegd. Wij zullen dit besluit dus niet alleen aan de Tweede Kamer maar ook aan de Eerste Kamer voorleggen. Dan weten wij op dat moment ook zeker of ratificatie opnieuw wel of niet mogelijk is. In de tussentijd kan het ESM-verdrag gewoon functioneren zoals het in ieder geval ook nu is geregeld.

Het is belangrijk dat men zich dat realiseert. Dit betreft namelijk een onderdeel van de afspraken van donderdag en vrijdag. Het ESM-verdrag kan sowieso ook zonder de directe bankenherkapitalisatie al in juli van start. Dat is ook de bedoeling. Daarom vinden wij ook dat ratificatie net zoals in andere lidstaten ook noodzakelijk is. Dat heeft Duitsland laten zien. Vervolgens zal de juridische vraag meer definitief moeten worden beantwoord of bij de uitwerking van het instrument voor die directe bankenherkapitalisatie al dan niet nieuwe ratificatie van het verdrag moet plaatsvinden omdat er een verdragswijziging noodzakelijk is. Dat is thans onzeker. Wij gingen er zelf ook al een beetje van uit dat, als je dat direct zou doen, de kans groot was dat je dan een verdragswijziging nodig zou hebben.

De Europese Commissie en de Europese Raad hebben daar de afgelopen week echter ook andere denkbeelden over geventileerd. Er zijn ook andere juridische interpretaties gegeven. Daarbij is het thans niet zeker of hernieuwde ratificatie wel noodzakelijk zal zijn. Politiek hecht de regering wel aan een vruchtbare samenwerking met deze Kamer en vinden wij dat ook deze Kamer in de gelegenheid moet worden gesteld om daarover te zijner tijd sowieso een uitspraak te doen. Materieel-politiek vinden wij het betrekken van beide Kamers der Staten-Generaal in de Nederlandse verhoudingen relevant, omdat het toch een relevant onderdeel van het verdrag betreft.

Tegelijk kunnen we niet in ons eentje beslissen over een herratificatie. Het is aan alle lidstaten om te besluiten of dat wel of niet nodig is. Er zijn juridische argumenten voor te geven. Dat is ook vorige week gebleken. Dat is gewisseld in de Europese Raad en door de Europese Commissie is dat ook aangegeven. Er is daarbij ook een opinie van de juridische dienst gegeven dat het niet nodig zou zijn om bij dit verdrag tot hernieuwde ratificatie te komen. Men vindt dat het een eenstemmig besluit kan zijn van de raad van gouverneurs. De raad van gouverneurs heeft namelijk de gelegenheid om een instrument toe te voegen. Tegelijkertijd staat ook al in het verdrag dat het bedoeld is voor de leden van het verdrag. Kort en goed, thans is er nog geen volstrekte zekerheid te geven of ratificatie nodig is. Dat is ook niet nodig. Het hangt ook af van de uitwerking van dit politieke besluit.

Is het aanhouden ervan of iets dergelijks daardoor noodzakelijk? Nee, want het ESM staat zoals het is en moet in juni van kracht worden om te doen waarvoor het bedoeld is. Dat is hier gewisseld. Te zijner tijd komt er een instrument bij, maar dat kost nog veel tijd. Het verdrag voorziet in die mogelijkheid. Er zal worden bekeken of het noodzakelijk is om het verdrag te ratificeren. Zo ja, dan komt het uiteraard via de reguliere procedure langs deze Kamer. Zo nee, dan zullen wij in een brief uiteenzetten waarom ratificatie met de uitwerking die is gekozen, niet noodzakelijk is. Daaraan zullen wij dan een juridische opinie toevoegen. Vervolgens zullen wij deze Kamer in de gelegenheid stellen om zich te vervoegen bij de regering om daarover te debatteren, indien de Kamer dat noodzakelijk acht.

De voorzitter:

Misschien voor de goede orde: minister, u hebt het over "herratificatie". Dat is een begrip dat wij anders hanteren. Het is namelijk een verdragswijziging die opnieuw geratificeerd moet worden. Dat is wat u bedoelde te zeggen.

Minister De Jager:

Ja, ik bedoelde "ratificatie".

[...]

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij stemmen hier vandaag over een uiterst belangrijk verdrag. Juist daarom mogen er geen misverstanden bestaan. Dat geldt zeker voor de directe herkapitalisatie van banken, want die verandert het speelveld fundamenteel. Ik heb het zo begrepen dat de minister hier vandaag een duidelijke toezegging doet. Wel blijft er een zekere mistigheid, omdat hij in de memorie van antwoord bij het ESM-verdrag twee weken geleden, op 19 juni, zijn uitspraak liet noteren: "Het kabinet is van oordeel dat rechtstreekse bijstand aan financiële instellingen op grond van voorliggend ESM-verdrag niet mogelijk is." Mijn vraag is simpel: hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de opmerkingen van de minister zo-even?

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Wat wij politiek ook van een wetsvoorstel of een verdrag kunnen vinden, een wetsvoorstel en een verdrag moeten wel zo duidelijk mogelijk zijn. Op onze vraag daaromtrent heeft de minister in de memorie van antwoord gezegd: "Het kabinet is van oordeel dat rechtstreekse bijstand aan financiële instellingen op grond van voorliggend ESM-verdrag niet mogelijk is." Het werd net al geciteerd. Wat ons betreft heeft dat het debat mede bepaald, want wij dachten: oké, het is afgelopen en klaar. Nu laat het kabinet ons weten in het raadsverslag dat het onduidelijk is of een verdragswijziging daarvoor nodig is. Dat lijkt mijn fractie strijdig met elkaar. Het draait om de verhouding tussen artikel 12 en artikel 19. In artikel 12 staat dat er uitsluitend steun kan worden gegeven aan lidstaten, terwijl in artikel 19 staat dat de raad van gouverneurs bepaalde procedures kan wijzigen. Ik wil alleen zekerstellen, en ik wil dat de Kamer zich daarvan vergewist, dat er geen strijdigheid zal ontstaan tussen artikel 12 en een mogelijke wijziging op grond van artikel 19. Daarom dien ik de volgende motie in.

[...]

Handelingen I 2011-2012, nr. 36 – blz. 22-23

Minister De Jager:

[...]

Ik wil eerst namens de regering een reactie geven op het ordevoorstel. Zowel in de brief van het kabinet als in mijn reactie van zo-even heb ik aangegeven dat wij het belangrijk vinden dat het ESM zo snel mogelijk wordt geratificeerd. Het gaat daarbij om het ESM met de instrumenten die wij nu kennen. Daarna kunnen er instrumenten worden toegevoegd.

Het instrument van directe herkapitalisatie van banken zullen wij voorleggen aan beide Kamers der Staten-Generaal, ook als ratificatie van een verdragswijziging niet noodzakelijk is.

Ik reageer ook meteen op de motie van de heer Reuten. Ik vind die motie overbodig en sluit hierbij aan bij de woorden van de heer Backer dat zo'n toezegging van mij voldoende is.

Het is belangrijk om de stemming toch door te zetten, want het ESM-verdrag regelt nog veel meer. Het kost nog heel veel tijd voordat men toe is aan het directe bankenherkapitalisatie-instrument. Intussen moet het ESM-verdrag in de plaats komen van het EFSF. Het verdrag heeft in zichzelf een belang, ook buiten de directe bankenherkapitalisatie.

[...]

Minister De Jager:

Ik heb in mijn inleiding al gezegd, dat het kabinet er zelf ook van uitging dat ratificatie nodig zou zijn. Ook wij hebben de juridische geluiden uit Brussel gehoord dat bij een directe bankenherkapitalisatie zoals wij die op dat moment voor ogen hadden, een ratificatie van de verdragswijziging noodzakelijk is. Afgelopen week bleek dat er misschien mogelijkheden zijn om de invulling dusdanig te kiezen dat ratificatie van een verdragswijziging niet noodzakelijk is. Er moet dan een unaniem besluit zijn van gouverneurs. Wij zullen natuurlijk checken of dat kan. Als dat inderdaad mogelijk is, zullen wij dat doen. In beide gevallen zullen wij het voorleggen. Ik ben daarin de fractie van de ChristenUnie tegemoet gekomen. Bij een ratificatie wordt een expliciet oordeel gevraagd van beide Kamers. Als ratificatie niet nodig is maar het instrument wel wordt uitgebreid, zullen wij een brief sturen en deze Kamer in de gelegenheid stellen om de regering indien gewenst te roepen.

[...]

De heer Reuten (SP):

Ik hoor graag of de regering een mogelijke wijziging ex artikel 19 die directe steun aan banken mogelijk maakt, voorafgaand aan een besluit van de Raad van gouverneurs of anderszins aan de Staten-Generaal zal voorleggen als er sprake is van strijdigheid met artikel 12. Als de minister dat toezegt, houd ik mijn motie aan.

Minister De Jager:

Ik kan dat toezeggen voor de directe bankenherkapitalisatie.

De heer Reuten (SP):

Directe steun aan banken?

Minister De Jager:

Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie ervaringen met de term 'operationele activiteiten' inzake deelnemingsrente en overweging omstandighedencatalogus (33.287) (T01635)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Essers (CDA), toe om ervaringen uit de praktijk met de in het wetsvoorstel vervatte term 'operationele activiteiten' in het kader van de wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 te publiceren. De staatssecretaris zal in overweging nemen of een omstandighedencatalogus een goede methode is om helderheid te verschaffen. 


Kerngegevens

Nummer T01635
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen deelnemingsrente
operationele activiteiten
Kamerstukken Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (33.287)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 7-8

De heer Essers (CDA):

[...]

Ook ik vind het een gemis dat de tekst van de AMvB nog niet bekend is. Daarin zal onder meer een regeling voor reorganisaties en joint ventures worden opgenomen. Het feit dat die AMvB er nog niet is, maakt het beoordelen van de reikwijdte van de voorgestelde bepaling in concrete gevallen zeer moeilijk. Wanneer kunnen wij die AMvB tegemoet zien? Wij vragen de staatssecretaris ook om in deze AMvB zo veel mogelijk de tot dusverre onbekende term "operationele activiteiten" te concretiseren. Niemand zit te wachten op ellenlange procedures en onderhandelingen met de fiscus. Op deze manier voorkomen we onnodige onduidelijkheden en procedures na implementatie van de wetswijziging. Gaarne helderheid op deze open normen in de AMvB.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 65

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Aan het in de AMvB opnemen van een definitie van operationele activiteiten, zitten vele haken en hogen. Ik heb begrip voor de vraag van de heer Essers, maar ik kan nu niet beloven dat ik aan zijn verzoek kan voldoen. Door geen definitie op te nemen, wordt ruimte geboden om in de praktijk in uiteenlopende situaties tot een redelijke afbakening te komen. Het geven van een definitie zal ook niet goed mogelijk zijn omdat de vraag niet zozeer is of de dochter waarin de deelneming plaatsvindt operationele activiteiten verricht. De vraag is of door de verwerving of de uitbreiding van de deelneming de operationele activiteiten van de groep worden uitgebreid. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van feiten en omstandigheden van het concrete geval. Zo is de functie die de betreffende deelneming heeft voor de groep van belang. Bij twijfel of iets kan worden gekwalificeerd als een uitbreiding van de operationele activiteiten, kan dat het beste in het verkeer tussen de belastingplichtige en de inspecteur worden vastgesteld. Ik ben bereid om, als dat zinvol is, als zo meteen in de praktijk een aantal ervaringen is opgedaan die te publiceren, zodat kenbaar wordt hoe hiermee wordt omgegaan. Ik stel voor om de verdere discussie hierover te voeren als de AMvB hier voorhangt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 69

De heer Essers (CDA):

[...]

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zal worden gekeken naar ervaringen in de praktijk en dat die ook op schrift zullen worden gesteld. Ik beveel in dit kader de techniek van een omstandighedencatalogus aan. Daarmee streef je niet naar één allesomvattende definitie van operationele activiteiten maar duid je een aantal omstandigheden aan waarbinnen je het begrip kunt plaatsen. Dat geeft in de praktijk veel meer helderheid dan één definitie, die ook weer allerlei vragen zal oproepen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 73-74

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Ik zal in overweging nemen of een omstandighedencatalogus een goede methode is om helderheid te verschaffen. De heer Essers heeft ook een omstandighedencatalogus ontwikkeld voor de anbi's, zo kan ik mij herinneren. Daar werkt die prima. Ik neem dat idee dus mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Opname aanpassing van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de verhuurdersbelasting en de maatregel inzake woon-werkverkeer in drie afzonderlijke wetsvoorstellen (33.287) (T01636)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden Bröcker (VVD), Essers (CDA), toe in het najaar van 2012 de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de verhuurdersbelasting en de maatregel inzake woon-werkverkeer in drie afzonderlijke wetsvoorstellen te zullen opnemen. Die wetsvoorstellen zullen wel als één pakket in procedure worden gebracht, zowel bij de Raad van State als bij de Tweede en Eerste Kamer, maar het zijn dan wel aparte wetsvoorstellen in een totaalpakket.


Kerngegevens

Nummer T01636
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. W.L.J. Bröcker (VVD)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen belastingplannen
verzamelwetten
Kamerstukken Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (33.287)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 5-6

De heer Essers (CDA):

Om te beginnen de inhoudelijke samenhang van het wetsvoorstel. Het eerste belastingplan dat ik in deze Kamer heb mogen behandelen, was het Belastingplan 2004. Tot mijn verbazing maakte de aanpassing van de vennootschapsbelasting naar aanleiding van het Bosalarrest van het Europese Hof van Justitie deel uit van dat belastingplan. Voor mij is dit altijd een schrikbeeld gebleven van de ongewenste koppeling van verschillende ongelijksoortige onderdelen in één wetsvoorstel. Nu zien we dat de aanpassing van de aftrek deelnemingsrente evenmin is opgenomen in een afzonderlijk wetsvoorstel. In de memorie van antwoord toetst het kabinet de drie criteria uit de Notitie Verzamelwetgeving op basis waarvan een inhoudelijke verzamelwet is toegestaan. Die criteria zijn als volgt: de verschillende onderdelen moeten samenhang hebben; ze dienen niet van een zodanige omvang en complexiteit te zijn dat zij een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen; op voorhand mag niet de verwachting bestaan dat een van de onderdelen dermate politiek omstreden is dat een goede parlementaire behandeling van andere onderdelen in het geding komt.

[...]

Ons voornaamste bezwaar is dat het opnemen van dit onderdeel in het Lenteakkoord, samen met andere ongelijksoortige maatregelen, de Eerste Kamer belemmert in het optimaal uitvoeren van haar grondwettelijke taak. Gelet op het ontbreken van het recht van amendement, wordt de Eerste Kamer met dit pakket weer eens voor het blok gezet; take it of leave it. Het opnemen in een verzamelwet van verschillende onderdelen kan ik me voorstellen voor niet-principiële tariefswijzigingen, maar niet voor een principiële wijziging in de renteaftrek als de onderhavige, die belangrijke gevolgen kan hebben voor de Nederlandse fiscale concurrentiepositie. Deze Kamer dient daarover separaat te kunnen beslissen. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 21-22

De heer Bröcker (VVD):

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 heb ik aandacht gevraagd voor verzamelwetgeving, een onderwerp dat hier vanavond al regelmatig aan de orde is geweest. Daarin is opnieuw een aantal maatregelen samengevoegd, waarbij de inhoudelijke en budgettaire samenhang niet bepaald overtuigend is. De staatssecretaris rechtvaardigt de inhoudelijke en budgettaire samenhang met het argument dat deze maatregelen onderdeel zijn van het Begrotingsakkoord 2013. Tegelijkertijd moeten we echter ook constateren dat niet alle elementen van dat akkoord hier vandaag voor ons liggen. Sterker nog, er zijn ook elementen, de maatregelen met betrekking tot de eigen woning en het woon-werkverkeer uit het akkoord, die in zekere mate inhoudelijk en waarschijnlijk ook budgettair samenhangen met de structurele verlaging van de overdrachtsbelasting, die we hier vandaag wel behandelen. Mijn fractie heeft er begrip voor dat er valide redenen zijn om een aantal onderdelen van het begrotingsakkoord vandaag hier niet te behandelen.

Mijn fractie heeft er echter wel grote problemen mee dat de aftrekbeperking deelnemingsrente in deze verzamelwet is terechtgekomen. Over de aanpassing van de aftrek deelnemingsrente in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de zogenaamde Bosalreparatie, wordt al heel lang gesproken en vele varianten zijn de laatste jaren overwogen. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 in deze Kamer, afgelopen december, heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij ernaar streefde om deze Bosalreparatie voor de zomer van 2013 in een wetsvoorstel aan te bieden aan het parlement. Daarenboven is een overweging van mijn fractie dat de beoogde datum van inwerkingtreding van deze complexe maatregelen niet tot een spoedbehandeling net voor het reces noopt. Met de Raad van State heeft deze Kamer met regelmaat dit aspect van het fiscale wetgevingsproces besproken en bekritiseerd.

Herhaaldelijk heeft deze Kamer ook verzocht om een betere spreiding van fiscale wetgeving en het beperken van verzamelwetgeving. Ik weet niet of het helemaal de verdienste van de staatssecretaris is, maar het kabinet heeft gewerkt aan een betere spreiding van belastingmaatregelen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat we vandaag eigenlijk al een deel van het Belastingplan 2013 behandelen. Toch wil ik nog wel een reactie van de staatssecretaris horen op de opmerkingen die ik heb gemaakt over verzamelwetgeving. En om een beetje ter zake te komen, vraag ik de staatssecretaris ook of hij kan toezeggen dat de maatregelen met betrekking tot de eigen woning en het woon-werkverkeer dit najaar wel in een afzonderlijk wetsvoorstel worden aangeboden.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 52

Staatssecretaris Weekers:

[...]

In vergelijking met andere maatregelen is het budgettaire belang van de aanpassing van de deelnemingsrente beperkt en in zoverre springt de maatregel er niet uit ten opzichte van andere maatregelen in het wetsvoorstel. Maar mede gelet op de betogen van de heren Essers, Bröcker en anderen in dit huis zal ik in het najaar de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de verhuurdersbelasting en de maatregel inzake woon-werkverkeer in drie afzonderlijke wetsvoorstellen opnemen. Die wetsvoorstellen zullen wel als één pakket in procedure worden gebracht, zowel bij de Raad van State als bij de Tweede en Eerste Kamer, maar het zijn dan wel aparte wetsvoorstellen in een totaalpakket. Daarmee is de specifieke vraag van de heer Bröcker hierover beantwoord.

[...]

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 69

De heer Essers (CDA):

Ik begin met het aspect van de koppeling. Dat heeft iets van een rituele dans. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat in het najaar enkele belangrijke gedeelten van het Lenteakkoord in afzonderlijke wetsvoorstellen worden gepresenteerd. Daarmee ben ik het helemaal eens. Wij zien het echter toch met enige regelmaat terugkomen dat de Kamer zegt te worden belemmerd in haar grondwettelijke taak. De regering heeft vervolgens al dan niet goede argumenten om het toch als één pakket aan te bieden. Daarover hebben we iedere keer discussie. Mijn constatering is dat als het wetsvoorstel eenmaal in deze Kamer ligt, er weinig meer aan te doen valt, behalve over en weer argumenten uitwisselen. Ik stel dan ook voor dat als een wetsvoorstel in de Tweede Kamer ligt en de commissie voor Financiën of een individuele partij moeite heeft met de koppeling van een aantal ongelijksoortige onderdelen, wij op tijd een signaal afgeven aan de regering en de Tweede Kamer dat wij het een niet-aanvaardbare koppeling vinden. Daarmee geven we de Tweede Kamer en de regering de kans om het wetsvoorstel te ontkoppelen. Dat lijkt me de enige praktische mogelijkheid om een punt dat al heel veel jaren speelt en waarover vele moties zijn ingediend, echt operationeel te maken.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 73

Staatssecretaris Weekers:

[…]

De heer Essers heeft gezegd dat de discussie over de koppeling van diverse fiscale maatregelen een rituele dans lijkt. Ik begrijp de zorgen van de Eerste Kamer. Ik heb vorig jaar bewust een aantal wetsvoorstellen gesplitst. Ik noem in dit verband het dossier van de autobelastingen. Voor het zomerreces heb ik de Kamer nog een brief gestuurd waarin ik aangaf op welke wijze ik dat zou regelen. Uiteindelijk heb ik ervoor gezorgd dat er bij het totale pakket van het Belastingplan vijf verschillende wetsvoorstellen waren. Ik heb dit nu ook aangekondigd voor het najaar inzake het hypotheekrentedossier, de kosten voor het woon-werkverkeer en de verhuurdersheffing. Dat telt voor mij al snel op tot vijf verschillende fiscale wetsvoorstellen. Ik ben het met de heer Bröcker eens dat wij de slinger niet helemaal naar de andere kant moeten laten doorslaan waarbij voor elke fiscale maatregel een apart wetsvoorstel wordt ingediend.

Ik begrijp de heer Essers als volgt. Mochten er zaken in een totaalpakket zitten waarvan de commissie Financiën van de Eerste Kamer zegt dat daardoor de acceptatie van het wetsvoorstel buitengewoon groot gevaar loopt, dan moet er tijdig een signaal aan de overkant van het Binnenhof worden gegeven om na te gaan op welke wijze daarmee kan worden omgesprongen.

Als een wetsvoorstel eenmaal in procedure is gebracht, is het niet zo simpel om dit vervolgens te splitsen. Datgene wat je afsplitst, ben je immers kwijt. Dit zal dan helemaal opnieuw in procedure moeten worden gebracht. Misschien moet er dus ook met de Tweede Kamer worden gesproken over de vraag of het Reglement van Orde kan worden aangepast om meer flexibiliteit hierin aan te brengen. Die discussie wil ik nu echter niet verder voeren. Ik houd het even bij de toezegging die ik zojuist heb gedaan. 


Brondocumenten


Historie

  • 12 juli 2016
    nieuwe status: voldaan
  • 9 juli 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Aandacht voor thuiswerken in de fiscale behandeling woon-werkverkeer (33.287) (T01637)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het Lid Ester (CU), toe dat voldoende aandacht moet worden besteed aan thuiswerken in het kader van het woon-werkverkeer in in het kader van wetsvoorstel herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer. De staatssecretaris zal de achterliggende gedachte van de motie-Ester meewegen daar in een paragraaf in de toelichting bij het in te dienen wetsvoorstel aandacht aan besteden. De staatssecretaris kan het denkkader over thuiswerken echter niet zo ver oprekken dat het per saldo geld kost terwijl er geen middelen voorhanden zijn.


Kerngegevens

Nummer T01637
Status afgevoerd
Datum toezegging 9 juli 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen thuiswerken
woon-werkverkeer
Kamerstukken Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 (33.287)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 70

De heer Ester (ChristenUnie):

Ook zijn wij zeer benieuwd naar de uitwerking van de forensentaks. Mijn fractie zou het soms wat heftige debat over het belasten van de woon-werkvergoeding graag wat oprekken. Wij kunnen mensen naar werk brengen, maar gezien het feit dat zowel de arbeidsmarkt als de huizenmarkt op slot zit, is dat niet voor iedereen in gelijke mate reëel. Wij kunnen ook werk naar mensen brengen. Hier ontbreekt het faciliteren van de situatie waarin wonen en werken samenvallen: thuiswerken. Dat is goed voor mensen, goed voor werknemers, goed voor het milieu en ook goed voor overbelaste gezinnen. Voor mijn fractie is dit de ontbrekende variant in de discussie over de forensentaks. Zij is van mening dat wij op het punt van thuiswerken in brede zin veel creatiever en slimmer moeten zijn. Om die reden dien ik een motie in; niet om extra fiscale maatregelen te forceren maar om onze denkkracht aan te scherpen in dit dossier, dat vaak heel heftige maatschappelijke reacties oproept.

[motie-Ester (33 287, I)]

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Samenvattend: mijn fractie steunt het wetsvoorstel. Zij ziet het als een belangrijk breukpunt, als een afslag naar wat hopelijk het begin is van duurzame hervorming en toekomstbestendigheid van de Nederlandse economie.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 74

Staatssecretaris Weekers:

De heer Ester vraagt in zijn motie om in het kader van de herziening inzake het regime voor woon-werkverkeer ook de voor- en nadelen van het fiscaal faciliteren van thuiswerken uit te werken en mee te wegen. Ik vraag mij af hoe ik die motie moet lezen. Ik heb de heer Ester horen zeggen dat het niet zijn bedoeling is om nu specifieke nieuwe fiscale faciliteiten te ontwikkelen voor thuiswerken. Hij heeft vooral gezegd dat daaraan voldoende aandacht moet worden besteed in het kader van het woon-werkverkeer. Dat laatste kan ik hem zonder meer toezeggen. Ik heb in de stukken aangegeven dat ik meer tijd nodig had om de woon-werkmaatregel uit te werken. Dit hangt samen met het nieuwe werken. Het nieuwe werken is dat je niet klassiek op het kantoor van de baas arbeid verricht. Hier zullen wij in dat wetsvoorstel aandacht aan moeten besteden, want als mensen voor een deel thuiswerken en je aanneemt dat die elke dag fictief naar de zaak gaan, is dat geen juiste benadering. Als ik de motie zo mag verstaan, neem ik die graag over en voer ik die in het kader van het wetsvoorstel uit. Als de heer Ester mij in zijn motie oproept tot een nieuwe faciliteit speciaal voor thuiswerken, moet ik de aanneming van de motie ontraden. Binnen de werkkostenregeling bestaan wel voldoende mogelijkheden hiertoe. Die zou ik met alle plezier nader willen uitschrijven, maar het past niet bij het verder vereenvoudigen en robuust maken van de fiscaliteit om met een nadere regeling te komen.

Handelingen I 2011-2012, nr. 37 – blz. 75-76

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over mijn motie. Mag ik de reactie, de toezegging van de staatssecretaris, enigszins preciseren? De staatssecretaris zegt concreet toe dat hij in het kader van de herziening van het fiscaal regime woon-werkverkeer nadrukkelijk de voor- en nadelen van het fiscaal faciliteren van thuiswerken zal meewegen. De uitkomst daarvan hoeft niet noodzakelijkerwijs te zijn dat er nieuwe fiscale instrumenten komen. Juist in het kader van het nieuwe werken, zoals de staatssecretaris zelf al zei, is het belangrijk het denkkader wat op te rekken en de voor- en nadelen mee te wegen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zeg graag toe dat ik de achterliggende gedachte zal meewegen en dat ik daar in een paragraaf in de toelichting zeker aandacht aan zal besteden. De heer Ester vraagt om het denkkader op te rekken. Ik moet nu alvast aangeven dat ik gebonden ben aan de budgettaire randvoorwaarden die mij door de vijf partijen zijn meegegeven. De strekking en geest van de motie zal ik zeker meenemen. Mocht het zo zijn dat de heer Ester dit onvoldoende vindt, dan kunnen wij daar nog een goed debat over voeren. Ik kan de zaak echter niet zo ver oprekken dat het per saldo geld kost terwijl er geen middelen voorhanden zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Interpretatie van het begrip "assurance" in de toelichting op het amendement Plasterk c.s. (33.025) (T01641)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen/opmerkingen van de leden Knip (VVD), Postema (PvdA), Essers (CDA), Reuten (SP), Backer (D66), De Boer (GL), toe dat voor de wetsgeschiedenis in de toelichting bij het amendement Plasterk c.s. (33 025, nr. 18) onder de daar genoemde "assurance" moet worden verstaan "controlediensten gericht op het verstrekken van zekerheid over de door de gecontroleerde cliënt verstrekte informatie ten behoeve van externe gebruikers van deze informatie en de raad van commissarissen, zoals bedoeld in de genoemde verslagen". Dit zal onmiddellijk met het wetsvoorstel van kracht worden. 


Kerngegevens

Nummer T01641
Status voldaan
Datum toezegging 27 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Drs. A. Postema (PvdA)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen accountants
assurance
controlediensten
controles
Kamerstukken Wet op het accountantsberoep (33.025)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 9 – blz. 30

Minister Dijsselbloem:

Dat gezegd hebbende zou het gewenst zijn om dat te stroomlijnen, maar dat lukt op dit moment nog niet. Ik denk dat wij bij het amendement van Plasterk ervoor kunnen kiezen om een formulering of interpretatie vast te stellen van wat wel of niet is toegestaan die prima past binnen de formele tekst die in de wet is opgenomen. Als deze interpretatie de voorstellen van de Commissie en van Plasterk bij elkaar brengt en hanteerbaar is, met een heldere afbakening, waarvoor enkele voorstellen zijn gedaan, zou dat een oplossing zijn om het inhoudelijk bij elkaar te brengen.

Dat kunnen we doen door de volgende tekst hier uit te spreken, zodat deze onderdeel vormt van de wetsgeschiedenis. Laat ik de tekst er meteen bij pakken. Desgewenst kan de Kamer deze in een motie vastleggen, als dat de transparantie vergroot. Zo'n tekst zou kunnen zijn dat onder de genoemde "assurance" moet worden verstaan: controlediensten gericht op het verstrekken van zekerheid over de door de gecontroleerde cliënt verstrekte informatie ten behoeve van externe gebruikers van deze informatie en de raad van commissarissen, zoals bedoeld in de genoemde verslagen. Zo'n formulering zou de interpretatie van "Plasterk" dicht brengen bij de Europese voorstellen en de discussie ter zake. Dit is ook gesuggereerd door enkele leden van deze Kamer. Wij zouden dit onmiddellijk met het wetsvoorstel van kracht kunnen laten worden.

De heer Backer (D66):

Ik wil zeker weten of ik het goed begrijp. Dit zou een kleine uitbreiding zijn van de diensten die binnen de taak van de controlewerkzaamheden toegestaan zijn.

Minister Dijsselbloem:

Correct.

De heer Backer (D66):

In de Europese voorstellen stonden, als ik het mij goed herinner, ook andere lijsten. Dat is altijd verwarrend. De gedachte bij uw uitspraak zou zijn dat dit is toegestaan en dat al het andere daarom niet is toegestaan. Dat zou dan de structuur zijn.

Minister Dijsselbloem:

Dat zou de structuur zijn.

De heer Backer (D66):

Dank u.

Minister Dijsselbloem:

Het accent ligt dus zeer sterk op de belangen van externe partijen. Externe partijen, belanghebbenden of in welke andere zin dan ook moeten ervan kunnen uitgaan dat de door een onderneming geboden informatie betrouwbaar is. Dat belang staat voorop en we nemen daar de commissarissen in mee, omdat ook zij zich er natuurlijk van moeten kunnen verzekeren dat de informatie op basis waarvan zij hun controlewerkzaamheden doen en hun verantwoordelijkheid dragen, betrouwbaar is. Mijn voorstel zou zijn om op die manier om te gaan met het amendement van de heer Plasterk.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Invoeringstermijn amendement-Van Vliet (33.025) (T01642)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Knip (VVD), Postema (PvdA), Essers (CDA), Reuten (SP), Backer (D66), De Boer (GL), toe om een halfjaar vóór de door de minister beoogde invoering van de verplichte kantoorroulatie op 1 januari 2016 in een brief aan de Eerste Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland. Alleen wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving zal de regering de onderhavige wet aanpassen. 


Kerngegevens

Nummer T01642
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2013
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Drs. A. Postema (PvdA)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen accountants
verplichte kantoorroulatie
Kamerstukken Wet op het accountantsberoep (33.025)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 9 – blz. 37

Minister Dijsselbloem:

[...] Het is belangrijker om het amendement-Van Vliet helder te krijgen. Ik heb gezegd dat het niet eerder dan 2016 in werking treedt. Het is ook belangrijk om dat met elkaar zeker stellen, want de inwerkingtreding gebeurt bij KB. Ik zou het ook zonder u te informeren sneller kunnen doen, maar dat zal ik zeker niet doen. Het is mijn intentie om dit echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. Ik proef dat met nuanceverschillen ook bij uw Kamer. Ik geef die duidelijkheid. Het is belangrijk dat uw Kamer ook met een zo groot mogelijke meerderheid helderheid geeft over die datum. Want anders gaan wij een situatie in waarbij de sector of een deel daarvan zal denken: ik wacht het nog eens af. En dan doen we het toch op 1 januari 2016, sprak de minister streng, en zouden er bij die organisaties problemen kunnen ontstaan. Dus laten wij hierover nu helder zijn. Het is 1 januari 2016.

Ik zeg erbij dat ik in alle gevallen een halfjaar van tevoren in een brief aan uw Kamer rapporteer waar wij staan. Als u dan zegt dat u daarin geen aanleiding ziet om het debat te heropenen, wat volstrekt aan u is, dan neemt u kennis van de inhoud van de brief en dan gaat de invoering per 1 januari 2016 gewoon door. Als een belangrijk – het belangrijkste – argument zou zijn dat er strijdigheid dreigt met Europese regelgeving die op komst is of die misschien al wel klaar is, dan wordt naar ik meen sowieso – maar ook dat is aan u – het debat heropend en zou de invoering per 1 januari 2016 kunnen worden heroverwogen, al is het maar omdat wij niets zullen doen wat strijdig is met regelgeving. Dan zal ik dus in dat scenario sowieso met een wetswijziging naar uw Kamer moeten komen. Helderder dan dat kan ik het niet maken.

De heer Backer (D66):

Ik heb nog één punt. Ik meende de minister zojuist zo te beluisteren – maar daarna hebben we nog debat gehad plus een motie – dat er in die rapportage een halfjaar van tevoren meer aan de orde kan komen dan alleen de EU-rapportage. Ik heb bijvoorbeeld gesproken over de risico's en de inzichten in de sector, en we krijgen in 2013 nog een rapportage van de AFM. Ik zou menen dat in die discussie al die onderwerpen aan bod kunnen komen. Het zou merkwaardig zijn als dat niet zo was.

Minister Dijsselbloem:

Ik ben bereid om daaraan tegemoet te komen, als de Kamer daarom vraagt. Dan rapporteer ik u enerzijds wat de stand van zaken in Brussel is en anderzijds wat de voortgang is op weg naar 1 januari 2016 in Nederland. Ik zeg er wel bij, min of meer over de hoofden van Kamerleden heen tegen de sector: maak niet de vergissing te denken dat je op je handen kunt gaan zitten onder het motto "we zien het wel". Het is echt een trend en een ontwikkeling die maatschappelijk in gang is gezet, waar politieke steun voor is en waar deze minister politiekinhoudelijk achter kan staan. Laten we er dus gewoon naar toewerken.

Handelingen I 2012-2013, nr. 10 – blz. 32

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. We hebben vorige week bij de behandeling van de Wet op het accountantsberoep uitvoerig met de minister van Financiën gesproken over de invoeringstermijn van de verplichte kantoorroulatie. Wij menen dat de afspraken daarover niet duidelijk genoeg kunnen zijn. We willen de minister vragen om ons de gedane toezeggingen per brief te laten toekomen. Indien dat gebeurt, kunnen wij volgende week stemmen over de wet en de moties die aan de wet zijn verbonden. Dat voorstel zou ik de Kamer willen doen.

Kamerstukken I 2012/13, 33025, L

Wel resteert het aspect van uitvoerbaarheid. Dat heeft te maken met het tempo en de kosten voor de sector en de klant. Dit is ook door vrijwel alle leden van uw Kamer aangesneden en erkend. Ook is de vraag hoe het amendement zich verhoudt tot de op dit terrein voorgestelde Europese regelgeving. In dat verband heb ik aangegeven het gewenst te vinden – een wens die ik ook bij een meerderheid van uw Kamer proefde – om een overgangstermijn te hanteren die wat ruimhartiger is dan in de toelichting van het aanvankelijke amendement werd genoemd.

In het debat met uw Kamer heb ik de intentie uitgesproken om de verplichte kantoorroulatie echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. Daarbij heb ik aangegeven een halfjaar van tevoren in een brief aan uw Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland. Alleen wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving zullen we uiteraard de nu voorliggende wet moeten aanpassen. Het is voor de sector nu zaak om toe te werken naar de invoering van de verplichte kantoorroulatie. Mijn advies aan de sector is dan ook om deze kans te grijpen en deze overgangsperiode te benutten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In beeld brengen splitsing ontwikkeling van de zorguitgaven (33.400) (T01645)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Grave (VVD), toe dat het ministerie van Financiën zich zal verstaan met het ministerie van VWS om te bezien of de ontwikkeling van de zorguitgaven, gesplitst in de genoemde categorieën, nog duidelijker in beeld kan worden gebracht. Over de groeiontwikkeling inclusief het regeerakkoord na 2013 zal de minister van Financiën de Kamers middels de Startnota informeren. De staatssecretaris zal kijken wat mogelijk is als het gaat om aansluittabellen.


Kerngegevens

Nummer T01645
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen startnotitie
zorguitgaven
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 70-71

De heer De Grave heeft opnieuw een vraag gesteld over de ontwikkeling in de zorguitgaven. Zou die ontwikkeling niet nader gesplitst kunnen worden in een AWBZ-, een Zorgverzekeringswet- en een Wmo-deel? In de VWS-begroting voor 2013 en in het FOZ is het beeld al aanmerkelijk verbeterd ten opzichte van het verleden. Wat dat betreft heeft het project Verantwoord begroten zijn eerst vruchten afgeworpen. Ik zie wel degelijk het punt dat de heer De Grave heeft opgeworpen. In dat perspectief zal Financiën zich verstaan met VWS om te kijken of de ontwikkeling van de zorguitgaven, gesplitst in de genoemde categorieën, nog duidelijker in beeld kan worden gebracht.

De heer De Grave (VVD):

Doordat er exogene veranderingen in de systematiek optreden, gaan die cijfers elke keer weer fluctueren. Ik heb het voorbeeld gegeven: 7,5% groei AWBZ, 1,25% groei Zorgverzekeringswet, volgend jaar nul groei AWBZ, waarna terecht de vraag kan worden gesteld welke grote beleidsmaatregelen daaraan ten grondslag liggen. Die zijn er helemaal niet voor 2013, die zijn er pas in 2014. Heeft het te maken met overheveling, en zo ja, in welke mate? Zo is het niet te volgen. Een zo grote uitgavenpost moet ook voor financiële woordvoerders te volgen zijn. Wat is de ontwikkeling bij de Zorgverzekeringswet, wat bij de AWBZ en wat bij de Wmo? Geef aan welke stelselveranderingen er zijn, zodat we kunnen zien welke beleidsmatige en feitelijke effecten optreden.

Staatssecretaris Weekers:

De nominale groeiontwikkeling voor 2013 van de diverse sectoren wordt niet beïnvloed door de overhevelingen. De heer De Grave heeft zojuist al aangegeven dat die pas na 2013 plaatsvinden. Over de groeiontwikkeling inclusief het regeerakkoord na 2013 zal de minister van Financiën de Kamers middels de Startnota informeren. Ik zal kijken wat mogelijk is als het gaat om aansluittabellen, want daar is de heer De Grave naar op zoek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending CPB analyse regionale verschillen rentabiliteit huursector (33.400) (T01646)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Vos (GroenLinks), toe een analyserapport van het CPB over regionale verschillen in de rentabiliteit van de huursector ook aan de Eerste Kamer aan te bieden. Daarin zullen de effecten van de verhuurderheffing op basis van de actuele huizenprijzen worden meegenomen. 


Kerngegevens

Nummer T01646
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Centraal Planbureau
verhuurderheffing
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 8 – blz. 47

Minister Dijsselbloem:

[...]

Er zijn ook vragen gesteld over de verhuurderheffing. Dat is inderdaad een inkomstenbron voor de begroting. Er ligt inmiddels misschien een wetsvoorstel in de Eerste Kamer – het is al aangenomen in de Tweede Kamer – voor een eerste tranche van de verhuurderheffing. Die is doorgerekend en dat kan prima uit. Het regeerakkoord zet er nog een kop bovenop door enerzijds verdere huurverhogingen, gradueel en afhankelijk van de inkomensgroep, en anderzijds een afroming van de huurverhogingen door een verhoging van de verhuurderheffing. De discussie is nu of alle corporaties die verhuurderheffing wel kunnen betalen. Het CPB heeft dat voor ons uitgerekend. Daar zijn wij vooralsnog op gevaren. Het CPB zegt dat het kan en dat er echt ruimte zit. Het CPB stelt zelfs dat er zoveel ruimte is dat er de komende jaren weer fors zal worden gebouwd in de huursector. Het wordt weer rendabel om huurwoningen te bouwen. Dat was de analyse van het CPB. Er zijn berichten dat dit door de verschillen per regio slecht zal uitpakken, maar daar gaat minister Blok naar kijken. Dat heeft hij de Tweede Kamer toegezegd. Ik kan mij voorstellen dat de Eerste Kamer er ook over wil worden geïnformeerd. Ik neem dat verzoek mee naar het kabinet. Er komt binnenkort een analyserapport uit. Minister Blok gaat dan kijken of en zo ja hoe wij omgaan met die regionale verschillen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik dank de minister voor de toezegging om die informatie ook naar deze Kamer te sturen. Het CPB is bij zijn positieve berekeningen uitgegaan van een groei van de huizenprijzen van 1%.Volgens mij is inmiddels duidelijk dat dit een volstrekt achterhaald cijfer is. Moet het CPB zijn huiswerk wat dit betreft niet overdoen en opnieuw kijken naar wat vandaag de dag de effecten van de verhuurderheffing zullen zijn?

Minister Dijsselbloem:

Ik herken dat zo niet, maar ik zal dat ook meenemen. Dan wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd. Ik weet dat het CPB is uitgegaan van de verhuurbaarheid en de ruimte die er is onder het huurbeschermingsbeleid. Men heeft gekeken naar de rentabiliteit in de huursector. Wij geven op een aantal punten ruimte. We verhogen de huren met een extra 1,5% per inkomensgroep. We gaan naar een ander woningwaarderingstelsel. Dat heeft verschillende effecten. Daar gaat de discussie ook over. Het CPB komt tot de conclusie dat het over heel Nederland genomen prima uitkomt, sterker nog, dat er weer kan worden geïnvesteerd in de huursector, omdat dit rendabel is. Er is wel sprake van een discussiepunt over de regionale verschillen. Daar gaan wij naar kijken.


Brondocumenten


Historie

  • 9 april 2013
    nieuwe status: voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: De commissie besloot de toezegging als voldaan te beschouwen, behoudens akkoord van de ter vergadering afwezige fractie van GroenLinks. Van deze fractie is nadien vernomen dat zij geen bezwaar heeft tegen het als voldaan beschouwen van de toezegging.
  • 3 april 2013
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: De fractie van GroenLinks geeft nog uitsluitsel of zij toezegging T01646 voldaan acht.
    documenten:
  • 19 november 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Actualisatie inzichten kredietverstrekking naar ondernemingsomvang op basis van cijfers over 2012 (33.400) (T01647)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Grave (VVD), toe om, wanneer de cijfers van 2012 over de kredietverlening aan het bedrijfsleven beschikbaar zijn, de inzichten over de kredietverstrekking naar ondernemingsomvang te actualiseren. 


Kerngegevens

Nummer T01647
Status voldaan
Datum toezegging 20 november 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kredietverlening
MKB
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 72-73

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De heer De Grave vroeg om een opsplitsing van de kredietverstrekking naar ondernemingsomvang. De minister heeft aangegeven dat ik daarop terug zou komen. Dat doe ik bij dezen. De kredietgroei in Nederland is na de crisis afgezwakt, maar positief gebleven. De groei ligt gemiddeld op zo'n 3% jaar op jaar. In internationaal opzicht springt Nederland er daarmee positief uit. Ook de rentes blijven in internationaal opzicht laag, ook voor kleinere leningen. Achter de macrogroei gaan natuurlijk wel verschillen schuil. Uit onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Banken in samenwerking met de Nederlandsche Bank en het ministerie van Financiën blijkt dat het volume leningen tot € 250.000 in 2010 en 2011 is gekrompen. Het totale volume uitstaande leningen aan het mkb, dat betreft leningen tot 10 miljoen, is in 2010 en 2011 gelijk gebleven.

Daarnaast is er een aantal zaken waar we de afgelopen jaren aan hebben gewerkt, en waarover ook in het regeerakkoord wordt gesproken, om juist voor het mkb de toegang tot het krediet te verbeteren. Dat betreft allereerst de Garantie Ondernemingsfinanciering. Die wordt structureel gemaakt, met een garantieplafond van 400 miljoen per jaar. Zo blijven ondernemers in staat om bankleningen aan te trekken en bankgaranties te verkrijgen. Om kleine startende ondernemers beter te kunnen helpen, zal het kredietplafond van de microfinancieringsorganisatie Qredits worden verhoogd van € 50.000 tot € 150.000. We maken binnen het bestaande Innovatiefonds MKB+ ruimte om meer risicodragend vermogen aan jonge, innovatieve bedrijven te kunnen verstrekken. De minister heeft eerder al gezegd dat nieuwe alternatieve financieringsvormen, zoals kredietunies, crowdfunding en MKB-obligaties, zullen worden ondersteund via promoties, het wegnemen van belemmeringen et cetera.

Ik heb zojuist de cijfers over 2010 en 2011 genoemd voor de diverse segmenten en aangegeven waar je groei ziet en waar stabiliteit en krimp. We leven nu half november 2012. Ik stel mij voor dat wij, du moment wij de cijfers van 2012 hebben, de inzichten actualiseren. We moeten de vinger aan de pols houden. Ik heb eerder in deze Kamer in het kader van de bankenbelasting toegezegd dat ik, zeker ook vanwege de stapeling van maatregelen waarmee de banken zich geconfronteerd zien, de vinger aan de pols houd van de kredietverlening. Daarbij is een gesegmenteerde benadering van belang, want de cijfers kunnen macro nog zo positief zijn, maar u en ik, zeg ik tegen de heer De Grave, krijgen allerlei andere signalen van ondernemers.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Investeringen in energiebesparing in de bestaande bouw (33.400) (T01648)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Vos, toe de minister voor Wonen en Rijksdienst de vraag voor te leggen waarom er niet geïnvesteerd wordt in energiebesparing in de bestaande bouw. Hij geeft daarbij aan dat dit wat hem betreft niet met geld belegd hoeft te worden. 


Kerngegevens

Nummer T01648
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen duurzaamheid
energiebesparingen
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 58

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mooi, veel geld voor duurzame energie. Maar uit de berekeningen van het Planbureau blijkt dat een heel groot deel daarvan toch in de bijstook van biomassa in kolencentrales gaat zitten. De vraag blijft dus staan hoe we de daadwerkelijke omvorming naar echt duurzame energievoorzieningen gaan realiseren. Ik heb ook een vraag over het schrappen van het pakket Lenteakkoordmaatregelen. Het gaat om 155 miljoen euro. Dat had ook op een andere wijze kunnen worden ingezet. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen. Er zit onder meer een pakket in voor het stimuleren van energiebesparing in de bestaande bouw. Op dat punt ben ik het volstrekt oneens met de minister. Het is dramatisch. Het gebeurt gewoon niet. Er wordt gewoon niet geïnvesteerd in oude woningen. Dat is ook het grote probleem in de bouwsector. Minister, grijp uw kans. Ga op dat punt het beleid toch weer vormgeven en doe meer aan ondersteuning.

Minister Dijsselbloem:

Onze stelling, en die blijf ik verdedigen, is dat het niet om de rendabiliteit van dat type investeringen gaat. Je kunt het wel met geld beleggen, maar het opknappen van bijvoorbeeld corporatiewoningen of het verbeteren van de energiebesparing van die woningen is, als je het verstandig doet, een rendabele investering, voor de corporatie en daarmee ook voor de huurders. Corporaties mogen het gewoon in rekening brengen bij de huurders. Huurders krijgen een lagere energierekening. Nogmaals, als je het verstandig doet, hoeft het niet meer gesubsidieerd te worden. Ik zal minister Blok de vraag voorleggen waarom het dan toch niet gebeurt, maar het hoeft echt niet met geld te worden belegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verzoek Centraal Planbureau inzake gedragseffecten van de verhoging van het hoogste inkomstenbelastingtarief (33.400) (T01649)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Reuten (SP), toe om het Centraal Planbureau te verzoeken om de resultaten van informatievergadering over de gedragseffecten van de verhoging van het hoogste inkomstenbelastingtarief aan de Kamer te verstrekken. 


Kerngegevens

Nummer T01649
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Centraal Planbureau
inkomstenbelasting
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 26-27

De heer Reuten (SP):

[...]

Ik kom bij mijn vierde punt. Waar gaat het nu allemaal om in de vormgeving van de voorgestelde kabinetspolitiek aangaande de inkomensherverdeling? De inkomensafhankelijke ziektekostenpremie en vervolgens de toch wat gecompliceerde verhoging en afbouw van heffingskortingen in combinatie met verschuiving van tariefgroepgrenzen lijken allemaal gericht op één ding, namelijk het angstvallig vermijden van verhoging van het hoogste inkomstenbelastingtarief. Met een hoger tarief doch zonder die constructies was de belasting niet hoger geweest. De ideologische zijde daarvan begrijpen wij, doch wij zijn meer van het schenken van klare wijn. Van de staatssecretaris weet ik dat hij ook voor klaarheid is en dat maakt het debat met hem altijd krachtig. Graag hoor ik van de minister of hij eveneens klaarheid zou prefereren, ook op het genoemde punt.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 64

De heer Reuten (SP):

[...]

Ik heb een vraag gesteld over het hoogste inkomstenbelastingtarief en de gedragsveronderstelling dienaangaande op het aanbod van arbeid. Daarop hebben we geen antwoord gekregen. Het komt toch een beetje aan op de precieze formulering van dit punt. Ik wil graag informatievoorziening op dit punt. Daartoe dien ik de volgende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Reuten, Koffeman, Postema, Vos, Nagel en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat terughoudendheid bij het verhogen van het hoogste inkomstenbelastingtarief veelal ingegeven lijkt te zijn door de gedragsveronderstelling dat een substantieel gedeelte van degenen die deze verhoging treft, op langere termijn minder zal gaan werken;

overwegende dat deze kwestie van belang is voor de structuur van de inkomstenbelastingen in samenhang met andere belastingen en in dit kader ook voor de begrotingspolitiek;

roept de regering op om zich te laten informeren over de vraag welk onderzoek er bestaat dat, uitgaande van in beginsel falsificeerbare hypotheses, de genoemde gedragsrelatie bevestigt, en in welke mate van statistische betrouwbaarheid, en om zich voorts te laten informeren over het eventueel bestaan van empirisch onderzoek dat de genoemde gedragsrelatie empirisch weerlegt; bij een en ander zou het niet moeten gaan om economisch laboratoriumonderzoek doch om de empirische "open" werkelijkheid;

roept de regering tevens op om de Kamer van het resultaat van genoemde informatievergaring in kennis te stellen, zo mogelijk voorzien van een appreciatie van de regering,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (33400).

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 70-71

Staatssecretaris Weekers:

In de motie-Reuten c.s. (G) wordt de regering opgeroepen om de Kamer van het resultaat van een stuk informatievergaring in kennis te stellen. Dat betreft onder meer de gedragseffecten van de verhoging van het toptarief. Ik zal in elk geval het Centraal Planbureau verzoeken de gevraagde informatie te geven, zodat het debat hierover ook op een later moment kan worden voortgezet. Overigens hebben niet alleen de gedragseffecten ertoe geleid dat in het regeerakkoord niet is gekozen voor verhoging van het toptarief of verhogingen van de tarieven als zodanig. Er is voor andere instrumenten gekozen, namelijk de afbouw van de arbeidskorting en het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting. De facto komt dat neer op een lastenverzwaring, met name voor de hogere middeninkomens en de hogere inkomens. We hebben de statutaire tarieven echter in stand gelaten, want als we die verhogen, geven we ook een bepaald signaal af in het kader van het internationaal vestigingsklimaat, dat niet op een positieve manier zal bijdragen aan de vestiging van bedrijven en aan de creatie van werkgelegenheid in Nederland.

De heer Reuten (SP):

Ik wil eraan toevoegen dat wat de staatssecretaris zegt, niet de implicatie van die motie betreft. In de motie wordt uitsluitend gevraagd om het onderzoek naar dat gedragseffect.

Staatssecretaris Weekers:

Uiteraard. Ik heb al gezegd dat ik de motie zo heb begrepen. Ik vraag het aan het CPB.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Optimaal blijven informeren van de Eerste Kamer over de gefaseerde realisatie van de bankenunie (33.400) (T01650)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Postema PvdA) toe de Eerste Kamer optimaal te blijven informeren over het tijdpad van de oprichting van een toekomstige bankenunie.


Kerngegevens

Nummer T01650
Status openstaand
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bankenunie
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 8 – blz. 53

De heer Postema (PvdA):

Ik kom even terug op de bankenunie. De fractie van de Partij van de Arbeid is voorstander van de totstandkoming van een dergelijke unie. We maken ons wel grote zorgen bij het initieel geschetste tijdpad. Het zou in de eerste opzet zelfs al per 1 januari 2013 ingaan. Is er inmiddels al meer bekend over die gefaseerde realisatie? Misschien nog belangrijker: is de minister bereid om ook de Eerste Kamer optimaal te blijven informeren over die onderdelen van een toekomstige bankenunie?

Minister Dijsselbloem:

Op de laatste vraag is het antwoord uiteraard "ja". We komen in Brussel niet alleen bijeen in de Ecofin maar beschikken ook over de bilaterale contacten met de Commissie. Daaruit is mij gebleken dat in ieder geval het probleem van het tijdpad met de vaste momenten waarop volgende fases zouden moeten ingaan, voldoende op de agenda staat. Daar zit echter een spanning in. Wij zeggen dat de kwaliteit voor gaat en dan pas het tijdpad, terwijl andere landen zeggen dat zij echt tempo willen maken. Voor dat laatste is ook een goed verhaal te houden, want de risico's voor de eurozone als geheel, de besmettingsgevaren tussen bankensector en nationale overheden, zijn de risico's die wij zo snel mogelijk moeten tackelen. Onze insteek is: we gaan het doen, maar we gaan het goed doen. Wij zijn bereid om alles te doen wat nodig is om het tempo erin te houden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gedrags- of integriteitscode als onderdeel van Europees bankentoezicht (33.400) (T01651)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Ester (ChristenUnie), toe om te bezien hoe kansrijk het is om een gedrags- en integriteitscode onderdeel te laten zijn van de financiële code van het Europees bankentoezicht, zonder dat het proces wordt vertraagd of gecompliceerd door er nu nieuwe elementen in te brengen.


Kerngegevens

Nummer T01651
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bankenunie
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 54

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat klinkt heel goed, maar het gaat wel om 6000 banken. Het is bijna een militair-financiële operatie van ongekende omvang. Mijn vraag is dus of het ECB dat überhaupt kan, gegeven het feit dat de bank daar geen aantoonbare expertise op heeft. Daaraan gekoppeld heb ik nog een heel kleine maar belangrijke vraag. Het gaat om financieel toezicht op de banken. We doen in Nederland al veel meer dan toezicht. Alleen, we hebben ook een integriteitscode. Daarbij gaat het om niet-financiële parameters. Wil de minister zich ook sterk maken om zo'n gedrags- en integriteitscode onderdeel te laten zijn van de financiële code?

Minister Dijsselbloem:

Ja, ik ben bereid om te bekijken hoe kansrijk dat is. Ik wil alleen niet dat het proces van het Europese bankentoezicht wordt vertraagd of gecompliceerd door er nu nieuwe elementen in te brengen. Als het dadelijk staat, is er echter alles voor te zeggen om de wijze waarop wij in Nederland proberen om te gaan met de Code Banken – zeg maar de bijna culturele kant van versterking van de bankenwereld – ook in Europees verband te agenderen.

Het eerste deel van uw vraag heb ik, denk ik, al beantwoord door te zeggen dat het gefaseerd moet gebeuren. De ECB zal die kennis en expertise moeten opbouwen, maar op 1 januari is het nog niet zover. Dat is ondenkbaar. Het is zelfs ondenkbaar dat op 1 januari 2014 alle banken in Europa onder de ECB vallen. Dat is gewoon niet realistisch. Dat besef begint ook wel door te dringen, maar nogmaals, er is ook een belang om er druk op te houden. Voordat je het weet, loopt dit soort processen weer tussen de vingers door. Daarom begrijp ik dat men in Brussel zeer hecht aan data, tijdfasering, volgende fases et cetera. Voor ons geldt dat we het zullen doen, maar we doen het wel goed.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren betrokkenen over fiscale implicaties inperking Witteveenkader (33.400) (T01652)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Grave (VVD), toe om, waar het zijn verantwoordelijkheid betreft, er voor zorgen dat de fiscale implicaties van de inperking van het Witteveenkader voor alle betrokken volstrekt helder zijn. 


Kerngegevens

Nummer T01652
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Witteveenkader
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 72

Staatssecretaris Weekers:

[...]

De heer De Grave vroeg ook nog om een onderverdeling in de opbrengst van de inperking van het Witteveenkader in enerzijds de aftopping van de aftrekbaarheid van de pensioenpremie op pensioengevend loon van een ton, en anderzijds de verlaging van het opbouwpercentage met 0,4%. De aftopping brengt een structurele opbrengst met zich mee van 300 miljoen, met overigens een piek in 2017 van 600 miljoen. De eerste jaren heb je een hogere opbrengst, omdat je als het ware de omkeerregel aftopt. De structurele opbrengst loopt dan weer terug. De verlaging van de opbouw levert in 2017 2,2 miljard op en de structurele opbrengst is 1,1 miljard. Totaal structureel dus 1,4 miljard.

De heer De Grave (VVD):

Dat is duidelijk, dank. Misschien mag ik van de gelegenheid gebruik maken om toch nog even de actualiteit een plek te geven. Ik heb gevraagd of dat gaat betekenen dat dat deel wat niet meer fiscaal wordt gefacilieerd, niet meer onder collectieve regelingen valt, en u hebt daar een duidelijk antwoord op gegeven. Nu lees ik net op de onvolprezen iPad dat de pensioenfondsen hebben aangekondigd dat ze zullen weigeren de pensioenpremies te verlagen. Er is dus geen fiscale faciliëring meer en er is in principe ruimte voor verlaging van de pensioenpremies, conform wat u hebt gezegd. Maar hoe moet verklaard worden dat de pensioenfondsen de pensioenpremies niet gaan verlagen? Dan komt er niets terecht van het beleidvoornemen van eigen mogelijkheden voor opbouw van pensioenen. Wat betekent dat fiscaal voor betrokkenen?

Staatssecretaris Weekers:

De budgettaire taakstelling van het Witteveenkader moet gewoon worden gehaald, linksom of rechtsom. Wanneer pensioenfondsen voor de vraag staan wat ze komend jaar met de premies doen, moeten ze die afweging maken in het licht van het totale fiscale Witteveenkader. Ik kan mij voorstellen dat, daar waar een pensioenfonds nog behoorlijke tekorten heeft en het de keuze heeft tussen premieverhoging of afstempelen, gelet op het fiscale kader nog wel wat ruimere vrijheidsgraden bestaan voor pensioenfondsen.

De heer De Grave (VVD):

Wat zijn de fiscale consequenties? Komt dat niet boven het opbouwpercentage?

Staatssecretaris Weekers:

Dat hangt ervan af wat voor soort pensioen het is. Als het defined contribution is, dan staan de opbouwpercentages vast in de fiscale wetgeving. Die percentages kunnen niet worden overschreden. Als die opbouwpercentages omlaag gaan bij de aanpassing van het Witteveenkader, dan moet de fiscaal aftrekbare premie dus ook omlaag. Wordt er meer premie betaald, dan is dat stukje in principe extra belast. Ten aanzien van aanspraken in het kader van de defined-benefitpensioenen geldt een soort paraplubenadering. Dan kan een pensioenfonds door middel van premiestelling het niet daarheen leiden dat de pensioenpotten dermate goed gevuld zijn dat ze veel te vol worden. Maar als het binnen de kaders blijft, dan heeft men daar enige speelruimte.

De heer De Grave (VVD):

Dit wordt te ingewikkeld. De staatssecretaris begrijpt de grote implicaties van deze maatregelen. Daarover zullen nog heel wat discussies plaatsvinden. Maar hij begrijpt dat het veel vragen oproept. Kan hij er alles aan doen om dit zo helder mogelijk aan betrokkenen uit te leggen? Mensen moeten goed weten waar ze aan toe zijn.

Staatssecretaris Weekers:

Dat zal ik zeker doen. Het Witteveenkader sec is natuurlijk een fiscale regeling. Maar de minister van SZW, collega Asscher, is primair verantwoordelijk voor de pensioenen. Hij zal uiteraard ook met de sociale partners spreken. Ik zal, waar het mijn verantwoordelijkheid betreft, ervoor zorgen dat de fiscale implicaties volstrekt helder zijn voor iedereen, want dat is de vraag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bewaken ontwikkeling toezichtskosten DNB en AFM (33.400) (T01653)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Grave, toe scherp te zullen kijken naar een verdere kostenontwikkeling bij DNB en de AFM. De minister zal de toezichtskosten van DNB aan de hand van het kostenkader dat voor de periode 2013-2016 is overeengekomen verder bewaken.


Kerngegevens

Nummer T01653
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Autoriteit Financiële Markten
De Nederlandsche Bank
toezichtskosten
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 17

De heer De Grave (VVD):

Ik vraag de minister, in te gaan op de AFM. Hoe kijkt hij daar tegenaan? Is er sprake van goede maatvoering, of wordt er te scherp aan de wind gevaren? In Het Financieele Dagblad stond een paar weken geleden een staatje, dat werkelijk een explosieve groei liet zien van het aantal medewerkers van de AFM en de Nederlandsche Bank. Ik kan het niet anders formuleren; echt fors. Ik gun ze dat van harte, maar ik dacht dat wij in een moeilijke financiële situatie zaten en dat de hele collectieve sector fors terug moet. Ik heb het dan maar niet over de vraag waarom de AFM niet onder de Wet normering topinkomens valt. Dat is een andere interessante discussie. Daar komen wij nog wel een keer op. Los daarvan denk ik: dat is toch wel allemaal mooi. Het kabinet zegt ook nog: wij trekken onze eigen bijdrage terug. Mooi, fijn, dank u wel, dat is een besparing. Maar de rekeningen worden wel betaald, en die lopen dus enorm op. Ik weet niet of de minister dit heeft gezien. Wie betaalt dat uiteindelijk? Wij, de burgers en de bedrijven. Ik zeg het een beetje badinerend. Ik begrijp het ook wel, maar volgens mij is dit werkelijk buiten elke proportie. Ik vraag de minister: is hier enige controle op of is het gewoon ongelimiteerd? Dat zou dan de enige plaats in Nederland zijn waar zonder enige controle, zonder enige normen en zonder enige toets de kosten kunnen oplopen en het aantal mensen kan uitbreiden. Ik vraag de minister, uit te leggen waarom deze plek in Amsterdam zo bijzonder is dat daar geen enkele maat en norm meer zou hoeven gelden.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 56

Minister Dijsselbloem:

[...]

Ik heb al gesproken over de toezichtskosten. Met de Nederlandsche Bank zijn er afspraken gemaakt voor de periode 2013–2016 om tot een kostenkader te komen, waarbinnen het zou moeten bewegen. Daarin staat per jaar aangegeven wat de kosten van het toezicht mogen bedragen. Aan de hand van het kader zal ik het verder bewaken.

De heer De Grave (VVD):

En de AFM?

Minister Dijsselbloem:

Het is mij niet bekend dat we vergelijkbare afspraken met de AFM hebben, maar voor de AFM geldt hetzelfde. Deze toezichthouders moesten ontwikkeld worden. Ik ga daar echt voor staan. Het spijt mij zeer. Er is sinds 2008 het nodige gebeurd. Ik hecht zeer aan toezichthouders die echt in staat zijn, in kwaliteit en kwantiteit, om hun verantwoordelijkheden waar te maken. Stel dat wij de komende periode weer een bank moeten redden en mij wordt gevraagd: hoe heeft dit kunnen gebeuren; waarom heeft de Nederlandsche Bank niet ingegrepen; hebben zij zitten slapen? Dan wil ik kunnen zeggen dat één ding zeker is, namelijk dat ze voldoende geëquipeerd waren en dat ze de kwaliteit en de kwantiteit in huis hadden om het goed te doen. Dat wil ik als eerste zeker gesteld hebben. Ik begrijp dat het vervelend is, zeker als we die kosten doorrekenen naar het bedrijfsleven, naar de financiële sector. Ik zeg toe dat we scherp zullen kijken naar een verdere kostenontwikkeling, maar laten we niet te zeer schrikken van het feit dat deze instellingen zijn versterkt. Dat was gewoon nodig.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 62

De heer De Grave (VVD):

[...]

Ik deel vanzelfsprekend de opmerking van de minister over de AFM en DNB. Natuurlijk moeten ze adequaat worden toegerust. Dat geldt ook voor de Belastingdienst. Maar goed, die wordt uit de schatkist betaald. Het gaat mij er vooral om dat ik zeker wil kunnen uitsluiten dat er geen enkele controle meer is omdat het niet uit de schatkist wordt betaald. De minister heeft mij op dit punt tevredengesteld. Hij heeft gezegd: ja, daar let ik wel degelijk op; natuurlijk zorg ik voor adequate bemensing, maar dat kan niet zonder enige vorm van toetsing of controle.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg met medeoverheden over de groei van lokale lasten, in het bijzonder de ozb (33.400) (T01654)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Nagel (50PLUS), toe zich samen met de minister van Binnenlandse Zaken te zullen verstaan met de medeoverheden, zodanig dat zij zich houden aan de gemaakte afspraak om de ozb niet verder te laten groeien dan de macronorm. 


Kerngegevens

Nummer T01654
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden J.G. Nagel (50PLUS)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen lokale lasten
onroerende zaak belasting
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 36

De heer Nagel (50PLUS):

[...]

Niet meegerekend in de koopkrachtplaatjes zijn de vaak sterke stijgingen in de lokale lasten. Volgens de cijfers van het CBS werd in 2012 in meer dan de helft van de Nederlandse gemeenten de ozb met 5% of meer verhoogd. De totale opbrengst was ongeveer 20% meer dan afgesproken was. Wat gaat het kabinet hier tegen doen? In 2013 werkt de btw-verhoging van 19% naar 21% door in de riool- en afvalstoffenheffingen. Talrijke gemeenten verhogen de ozb, terwijl AOW'ers en veel werknemers op de nullijn worden gehouden en de huizenprijzen dalen. Vereniging Eigen Huis publiceerde vanochtend het bericht dat de stijging van de ozb dit jaar weer minimaal 2,7% wordt. Laat het kabinet dit gebeuren in een tijd dat de burgers al zo zwaar getroffen worden?

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 60

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Er is ook nog een vraag gesteld over de lokale belastingen, vooral door de heer Nagel. Het is helder dat, als het gaat om de tarieven voor lokale belastingen, dit aan de lokale overheden is voorbehouden. Daar moet ook de lokale democratie haar werking doen. De kaders zijn vastgelegd in de Gemeentewet. De tarieven voor bijvoorbeeld de riool- en afvalstoffenheffing mogen niet hoger zijn dan maximaal kostendekkend. Voor de ozb geldt de zogenaamde macronorm, waarbij tussen het Rijk en de medeoverheden is afgesproken dat alle gemeenten de ozb niet verder laten groeien dan een x percentage. Voor 2012 was de macronorm vastgesteld op 3,75%. In 2012 is de ozb-opbrengst met 4% gestegen. Het vorige kabinet heeft hierover in het voorjaar al een indringend gesprek gevoerd met de medeoverheden en erop aangedrongen dat wat in 2012 te veel is opgehaald, in 2013 te compenseren. Ik zal mij samen met de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken verstaan met de medeoverheden, zodanig dat zij zich houden aan de gemaakte afspraak, want de ultieme sanctie van een te forse groei van de lokale lasten, meer in het bijzonder de ozb, is een uitname uit het gemeentefonds, hetgeen de staatssecretaris van Financiën dan in staat stelt om hogere gemeentelijke belastingen op rijksniveau te compenseren met lagere rijksbelastingen. Het is natuurlijk het beste als de gemeenten zich houden aan de afspraak hierover.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugsluis btw-verhoging in 2013 en latere jaren in het Belastingplan 2014 (33.400) (T01655)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Terpstra, toe om bij de uitwerking voor het koopkrachtpakket in 2014, in het Belastingplan 2014 in elk geval aan te geven welk deel van de terugsluis btw-verhoging in 2013 en latere jaren niet doorgaat en voor zover er wordt teruggesluisd via bijvoorbeeld een koopkrachtpakket, op welke wijze dat wordt gedaan.


Kerngegevens

Nummer T01655
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen belastingplannen
BTW-verhoging
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 8

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. De verhoging van de btw per 1 oktober zou worden gecompenseerd via de inkomstenbelasting (ib). In het regeerakkoord is deze compensatie voor een deel gebruikt om de gevolgen van het geleidelijk afschaffen van de overdracht van de heffingskorting voor uitkeringsgerechtigden te verzachten. Daarnaast hebben de regeringspartijen besloten de ib-tarieven weer te verhogen in het kader van het niet doorgaan van de inkomensafhankelijke zorgpremie. Kan de staatssecretaris voor de algemene politieke beschouwingen op 4 december exact aangeven hoe de compensatie van de btw per 1 oktober is voorzien voor het jaar 2013?

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 60

Staatssecretaris Weekers:

De heer Terpstra vraagt naar de terugsluis van de btw-verhoging in 2013 en latere jaren. Wat betreft de terugsluis van de btw-verhoging in 2013 verwijs ik naar de stukken die vlak voor het zomerreces aan de orde zijn geweest, want de btw-verhoging, maar ook de terugsluis, is in de zomer tot wet verheven. Vlak voor de zomer zijn deze voorstellen door beide Kamers behandeld. Een en ander verloopt in elk geval via de arbeidskorting, de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de alleenstaandeouderenkorting en de ouderenkorting.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 62

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Bij lastenstijgingen en ook bij grote operaties zoals de verhoging van de btw en de energiebelasting wordt vaak opgemerkt dat men het ergens anders zal compenseren. Wij vinden dat de noodzakelijke lastenstijgingen voor de bevolking duidelijk moeten zijn. Daarom willen wij meer inzicht hebben in de manier waarop men allerlei compensatiesystemen tot stand brengt. In de volgende motie wordt het kabinet opgeroepen om eigenlijk bij elke Miljoenennota duidelijk uiteen te zetten welke belasting men verhoogt en welke compensatiemechanismen men eventueel toepast.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 70

Staatssecretaris Weekers:

[...]

In de motie-Terpstra c.s. (E) wordt de regering verzocht elk jaar in de Miljoenennota aan te geven of en op welke wijze verhogingen van de btw en energiebelastingen in de inkomstenbelasting worden gecompenseerd. Ik heb zojuist aangegeven op welke wijze de teruggave in 2013 is gerealiseerd. Dat heb ik ook uiteengezet in de stukken en in het debat dat wij vlak voor de zomer hebben gevoerd. Bij de uitwerking voor het koopkrachtpakket in 2014, zal ik in het Belastingplan 2014 in elk geval aangeven welk deel van de terugsluis niet doorgaat en voor zover er wordt teruggesluisd via bijvoorbeeld een koopkrachtpakket, op welke wijze dat wordt gedaan. Een toezegging voor elke Miljoenennota of elk belastingplan is niet nodig, want wat mij betreft wordt de btw of de energiebelasting niet verder verhoogd. Vanwege deze laatste kanttekening ontraad ik deze motie. Ik heb al gezegd dat ik daar voor 2014 expliciet aandacht aan zal schenken. Ik heb de boodschap van de heer Terpstra dus wel begrepen. Ik zal het verwerken in de stukken, als dat soepel kan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezending brief uitwerking winstbox (33.400) (T01656)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de Leden Vos (GroenLinks) en Ester (ChristenUnie), toe In het tweede kwartaal van 2013, dus nog voor het zomerreces, de Kamer een uitgebreide brief te sturen waarin hij de uitwerking van de winstbox schetst. Voordat de winstbox in wetgeving wordt uitgewerkt zal gelegenheid zijn voor gedachtewisseling tussen Kamer en regering.


Kerngegevens

Nummer T01656
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen winstbox
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 60

Staatssecretaris Weekers:

[...]

Mevrouw Vos en de heer Ester hebben gevraagd naar de winstbox en de koopkrachteffecten. In het regeerakkoord is inderdaad een winstbox aangekondigd. Daarmee kan ook het urencriterium komen te vervallen. Dat is een al jarenlang gekoesterde wens, ook van de fractie van GroenLinks, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer. In het tweede kwartaal van 2013, dus nog voor het zomerreces, zal ik de Kamer een uitgebreide brief sturen waarin ik de uitwerking van de winstbox schets. Voordat die winstbox in wetgeving wordt uitgewerkt, hebben wij dan een goede gedachtewisseling met elkaar kunnen hebben. Met de winstbox is inderdaad 0,5 miljard versobering gemoeid voor ib-ondernemers. Dit hangt samen met het feit dat de verschillen tussen werknemers en ondernemers laag in het inkomensgebouw de afgelopen jaren fors zijn toegenomen. Een zeker verschil tussen ondernemers en werknemers is overigens alleszins te rechtvaardigen. Ondernemers zullen vanwege het risico dat zij lopen buffers moeten opbouwen. Dat wordt verdisconteerd in aantrekkelijker tarieven in de fiscale sfeer voor ondernemers. Maar niet ontkend kan worden dat dit enigszins uit het lood is geslagen. Ook het CPB heeft daar afgelopen zomer in een studie op gewezen, dus wij zullen een nieuw evenwicht moeten vinden. Hoe de exacte vormgeving van de winstbox eruit zal zien, of en in hoeverre er wordt gewerkt met een belastingvrije som, hoe je die ook noemt, en wat de exacte tarifering zal zijn, met alle koopkrachteffecten, dat zal ik nog inzichtelijk maken. Ik ben ervan overtuigd dat wij spoedig hierover een ordentelijke discussie kunnen voeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Financiering van infrastructuur door pensioenfondsen met een aan de inflatie gebonden financieringsinstrument (33.440) (T01657)

De minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid De Grave (VVD), toe om, zodra de evaluatie van het pilotproject rond de N33 in het kader van de financiering van infrastructuur door pensioenfondsen met een aan de inflatie gebonden financieringsinstrument gereed is, de Eerste Kamer daarover te informeren. 


Kerngegevens

Nummer T01657
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2012
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr. F.H.G. de Grave (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen indexleningen
infrastructuur
pensioenfondsen
Kamerstukken Miljoenennota 2013 (33.400)


Opmerking

Zie ook T01496: Toezegging Business case inflatierisicopremie en liquiditeitspremie van pensioenfondsen (33.000)

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 17

De heer De Grave (VVD):

Ik ga snel door. Ik geloof dat ik de belangrijkste punten wel heb gehad en zal proberen de rest kort samen te vatten. Ik heb vorig jaar gesproken over inflation linked bonds. De minister heeft een toezegging gedaan; hij zou overleg starten. Dat is gebeurd en het heeft resultaat opgeleverd. Ik wijs op het feit dat een aantal infrastructuurprojecten inmiddels op deze wijze zijn gefinancierd. Dit levert ook een bijdrage aan de vermindering van de kredietverlening door banken. Ook wat dat betreft is het nuttig. Is de minister bereid om toe zeggen dat deze gesprekken zullen doorgaan? Zou hij de mogelijke win-winsituaties op dat punt verder willen verkennen en een verbreding van wat bereikt is nastreven? Ik hoor graag zijn reactie daarop.

Handelingen I 2012-2013, 33 400, nr. 8 – blz. 55

Minister Dijsselbloem:

De heer De Grave heeft zijn vreugde uitgesproken over de concrete resultaten bij de financiering van infrastructuur door pensioenfondsen met een aan de inflatie gebonden financieringsinstrument. Hij vraagt of de minister bereid is deze gesprekken voort te zetten en te verkennen welke andere mogelijkheden hiervoor aanwezig zijn. Bij dit instrument gaat de overheid, en daarmee ook de belastingbetaler, meer inflatierisico lopen. We hadden het eerder over de vragen hoeveel risico's de overheid eigenlijk moet dragen en hoeveel risico's zij moet overnemen van de particuliere sector. Ik wijs daar maar even op. Om dit instrument in de praktijk te testen is er een pilot uitgevoerd met de N33. Ik wist daar nog niet van, maar ik ga me er spoedig in verdiepen. Dat begrijpt u. Aan de hand van dit pilotproject moet de meerwaarde van een inflatiegerelateerde vergoeding voor de overheid worden gemeten, zoals ook is beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 24 januari 2011. Dat is al geruime tijd geleden, dus het zou op zich tijd zijn om die evaluatie te verrichten. Zo ver is het nog niet, lees ik hier. Ik kom daar nog even op terug zodra de evaluatie van het pilotproject is afgerond. Ik zorg ervoor dat de Kamer dan wordt geïnformeerd daarover.


Brondocumenten


Historie