Met dit voorstel wordt Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) gewijzigd en een nieuw stelsel voor de belastingheffing in box 3 ingevoerd. In het nieuwe stelsel wordt inkomstenbelasting als hoofdregel geheven over het werkelijke rendement uit sparen en beleggen op basis van vermogensaanwas. Hierbij worden de werkelijke inkomsten uit vermogen en de (positieve of negatieve) waardeontwikkeling belast en zijn kosten aftrekbaar. Voor onroerende zaken en aandelen in of winstbewijzen van startende ondernemingen geldt als uitzondering op de hoofdregel een vermogenswinstbelasting. Daardoor wordt waardeontwikkeling voor deze vermogensbestanddelen belast bij realisatie, zoals bij verkoop. De reguliere inkomsten van onroerende zaken en aandelen in of winstbewijzen van startende ondernemingen, zoals huur en dividend, zijn belast in het jaar waarin zij worden ontvangen.
Over het vermogen dat in box 3 valt, geldt sinds 2017 een forfaitaire heffing in Nederland. Dit wil zeggen dat de Belastingdienst niet uitgaat van het werkelijke rendement voor de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen, maar gebruikmaakt van een vast (fictief) rendement. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er een bepaald percentage winst gemaakt wordt met het vermogen, maar dit kan in werkelijkheid meer of minder zijn. In zogenoemde Kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad (HR) beslist dat dit forfaitaire box 3-stelsel een inbreuk vormt op het discriminatieverbod en de bescherming van het eigendomsrecht (artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)).
In dit voorstel wordt belasting als hoofdregel vormgegeven als een vermogensaanwasbelasting en wordt het werkelijke rendement van vermogen belast. De forfaitaire vaststelling van het inkomen uit sparen en beleggen komt te vervallen. In het nieuwe stelsel worden alle voordelen die worden verkregen uit de bezittingen en schulden in de heffing betrokken, tenzij specifieke voordelen expliciet worden uitgezonderd. Het uitgangspunt is dat het nieuwe stelsel geldt voor alle vermogensbestanddelen die in het huidige box 3-stelsel vallen. Het geldt dus niet voor vermogen dat in box 1 of box 2 valt. De huidige vrijstellingen blijven in stand, tenzij de overgang naar werkelijk rendement aanleiding geeft om een vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is in behandeling bij de Tweede Kamer.
De Eerste Kamercommissie voor Financiën (FIN) heeft op 15 april 2025 het voornemen uitgesproken om een technische briefing te organiseren over het toekomstige stelsel box 3 en de Wet tegenbewijsregeling box 3 (36.706), zodra de Tweede Kamer de behandeling van de wet heeft afgerond.
ingediend
16 mei 2025titel
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om werkelijke inkomsten uit bezittingen en schulden in box 3 te belasten (Wet werkelijk rendement box 3)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat ingeval dat tijdstip niet aan het begin van 1 januari 2028 is de artikelen I, onderdelen DD en HH, II, onderdelen A en B, V en VI eerst toepassing vinden nadat artikel VII is toegepast.
Er zijn geen documenten gevonden.