Over het nut van internationale parlementen



Ook de Eerste Kamer is vertegenwoordigd in verschillende internationale parlementaire vergaderingen. In de loop der jaren zijn dat er steeds meer geworden. De Benelux, de Raad van Europa, de West-Europese Unie, de NAVO en de OVSE hebben elk hun eigen parlement. Naar mijn mening zijn er onnodig veel internationale organisaties, die bovendien soms dubbel werk doen. Ik heb het altijd betreurd dat de taken van de nieuwe OVSE niet zijn ondergebracht bij de Raad van Europa. Immers, de Raad van Europa heeft in 50 jaar een geweldige reputatie opgebouwd terzake van het formuleren en waarborgen van de mensenrechten en het verdedigen en uitdragen van de beginselen van de democratie en de rechtsstaat. Nu zien we, bijvoorbeeld in de Balkan, dat OVSE en Raad van Europa zich bij de wederopbouw met dezelfde taken bezighouden en onvoldoende samenwerken. Dat is ondoelmatig en ondoeltreffend. En ook op het gebied van het defensie- en veiligheidsbeleid zijn de internationale samenwerkingsvormen ontoereikend. De betrokken landen hebben nog steeds geen goede afspraken gemaakt over de vragen "wie doet wat" en "hoe is de parlementaire controle geregeld"? Er zijn teveel kapiteins op het schip en er is te weinig politiek leiderschap. En dat is juist in een periode van globale ontspanning te betreuren. Nú liggen er de kansen om sluitende afspraken te maken over een duurzaam vredes- en veiligheidsbeleid. Dit was het slechte nieuws.

Het goede nieuws gaat over de Raad van Europa. Enkele jaren geleden kwam daar de Conventie "Mensenrechten en biogeneeskunde" tot stand. Dit verdrag beschermt de rechten van de mens in de gezondheidszorg en bij medische experimenten. Deze "Grondwet" wordt nu, ook in Nederland, in nationale wetgeving vertaald. Internationale regels inzake patiëntenrechten en ethiek zijn - gezien de stormachtige ontwikkeling van de medische biotechnologie onmisbaar. Want wat voor zin heeft bijvoorbeeld een nationaal verbod op klonen van mensen of op commerciële handel met menselijke organen als het grootste deel van de wereld daar niet aan mee doet?

En als Nederland strengere eisen stelt aan innovatief en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dan onze buren, dan plaatst Nederland zich op achterstand. Kortom, bindende internationale afspraken over bio-ethische vraagstukken zijn noodzakelijk. De Raad van Europa kent intussen 43 lidstaten (de Europese Unie: 15) en is daarmee bij uitstek de organisatie om op dit terrein initiatieven te nemen. In de 10 jaar dat ik - voor de VVD  lid ben van dit internationale parlement heb ik deelgenomen aan debatten over de reeds genoemde Conventie en over onderwerpen als orgaantransplantaties, xenotransplantaties, de toepassing van genetica in de gezondheidszorg, het klonen van mensen en de octrooien op bio-technologische uitvindingen. Die debatten zijn uitermate zinvol en dragen er toe bij dat op grotere schaal de rechten van de mens in de gezondheidszorg en bij het wetenschappelijk onderzoek worden gewaarborgd. Die kerntaak van de Raad van Europa moet blijven.

Het dubbele lidmaatschap van zowel de Eerste Kamer als bijvoorbeeld de Raad van Europa is hierbij een groot voordeel. Dit geeft de mogelijkheid om de invoering van internationale afspraken ook nationaal te bepleiten en te controleren.

Deze column is op persoonlijke titel geschreven