E090132
Laatste revisie: 08-12-2011

E090132 - Richtlijn inzake recht op gezinshereniging



Op 10 oktober 2000 heeft de Europese Commissie een gewijzigd voorstel voor een richtlijn gezinshereniging ingediend, nadat in het voorafgaande jaar was gebleken welke bezwaren de lidstaten en het Europees Parlement hadden met het aanvankelijke voorstel van 1 december 1999 COM (1999)638.

De richtlijn zal gelden voor 12 lidstaten (Denemarken, VK en Ierland doen niet mee, tenzij Ierland en VK kiezen voor opt-in).


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.

Nationaal

De richtlijn is geïmplementeerd middels een aanpassing van het Vreemdelingenbesluit 2000, welke gepubliceerd is in Staatsblad 496 van 12 oktober 2004.

Europees

Richtlijn 2003/86/EGPDF-document is gepubliceerd in Pb EU L 251 van 3 oktober 2003. De Europese Commissie heeft op 8 oktober 2008 een verslag gepubliceerd over de toepassing van de richtlijn gezinshereniging (COM(2008)610PDF-document).


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(1999)638PDF-document, d.d. 1 december 1999

commissie Eerste Kamer

beleidsterreinen

verwant dossier


Implementatie

Richtlijn 2003/86/EGPDF-document is geïmplementeerd middels een aanpassing van het Vreemdelingenbesluit 2000, welke gepubliceerd is in Staatsblad 496 van 12 oktober 2004.


Behandeling Eerste Kamer

Op 10 oktober 2008 heeft kamerlid Strik (Groenlinks) kamervragen gesteld inzake het rapportPDF-document van de Europese Commissie over de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG.

Op 3 juni 2003 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden, tenzij de minister bereid zou zijn een verklaring af te leggen inzake toepassing van de richtlijn conform artikel 8 EVRM. Deze bereidheid heeft de minister uitgesproken (tijdens een AO in de Tweede Kamer op 4 juni 2003). De verklaring is opgenomen in raadsdocument 10755/03 add1PDF-document.

Op 2 juni 2003 heeft de Eerste Kamer een antwoord ontvangen van de nieuwe minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mw. Verdonk, waarin zij bepleit alsnog instemming te verlenen.

Op 20 mei 2003 heeft de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad na evaluatie van het gesprek met minister Nawijn besloten een brief te sturen met het verzoek van een aantal leden om - nu alle lidstaten op nationaal niveau immers al gehouden zijn aan artikel 8 EVRM- alsnog opname van een verwijzing naar artikel 8 EVRM in de Europese richtlijn op te doen nemen. Mocht dit niet lukken dan wil de commissie geïnformeerd worden op welke gronden dit geweigerd wordt.

Op 13 mei 2003 heeft overleg plaatsgevonden met minister Nawijn. De leden stelden o.m. het volgenden aan de orde: het beschermingsniveau van artikel 8 EVRM, de mate van harmonisatie, de wachttermijnen, de leeftijdseisen, de inkomenseisen.

Op 6 mei 2003 heeft de bijzonder commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer besloten minister Nawijn uit te nodigen voor een overleg op 13 mei 2003 over deze ontwerprichtlijn.

Op 24 maart 2003 zond minister Nawijn de gevraagde reactie op het commentaar van de commissie Meijers.

Op 25 maart 2003 werd, na een schriftelijke procedure - instemming onthouden wegens de motie Jurgens.

Op 18 februari 2003 werd instemming onthouden (motie Jurgens). Tevens werd minister Nawijn verzocht commentaar te leveren op de brief van de commissie Meijers.

Op 17 december 2002 werd instemming onthouden (motie Jurgens).


Behandeling Tweede Kamer

Op 16 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met een overzicht van wat de minister heeft ondernomen om wijziging van Europese regelgeving te bewerkstelligen om de doelstellingen van het regeerakkoord op het punt van immigratie en integratie te realiseren en van zijn aanpak voor de komende periode. Bij de brief hoort het position paper 'Nederlandse inzet EU migratiebeleid'.

Op 3 juni 2003 had Groen Links nog bezwaren en had PvdA (mogelijk) nog bezwaren tegen de ontwerprichtlijn. Er werd aangegeven dat een VAO aangevraagd zou kunnen worden na fractieberaad. Op 4 juni 2003 werd in het debat n.a.v. het AO op 3 juni 2003 over de JBZ-Raad niet meer teruggekomen op de ontwerprichtlijn gezinshereniging.

Op 7 mei 2003 heeft de Tweede Kamer het parlementaire voorbehoud gehandhaafd, mede in afwachting van het overleg met de Eerste Kamer. Met name mw. Kalsbeek (PvdA) en mw. Vos (GL) gaven te kennen niet in te kunnen stemmen met de ontwerprichtlijn. Zie passages uit AO m.b.t. deze ontwerprichtlijn.

Tijdens een AO op 26 maart 2003 werd gesproken over het bereikte politiek akkoord, doch een formele instemmingsbeslissing was nog niet aan de orde. Er werd vooral gesproken over de leeftijdsgrens 21 jaar en de integratie-eis voor kinderen ouder dan 12 jaar. De discussie over deze ontwerprichtlijn.

Op 20 februari 2003 berichtte de voorzitter Tweede Kamer dat deze ontwerprichtlijn de uitdrukkelijke instemming van de Kamer behoeft.

AO 18 december 2002

Agendapunt was niet meer aan de orde ten tijde van behandeling in AO.

AO op 26 september 2001

M.n. vragen over het Nederlands standpunt m.b.t. de ongehuwde partner. De Nederlandse regering probeert ook t.a.v. de ongehuwde partner harmonisatie te bereiken (dus toelating minder facultatief). Overigens geldt dan natuurlijk nog wel het vereiste dat het bestaan van zo'n relatie afdoende bewezen moet worden.

AO op 22 mei 2001


Standpunt Nederlandse regering

N.a.v. COM(2000)624 is er geen nieuw fiche gemaakt.

  • bnc-fiche Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 245 fiche 3
    11 oktober 2002
  • bnc-fiche Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 161 fiche 1
    28 juni 2000

Samenvatting voorstel Europese Commissie

Op 10 oktober 2000 heeft de Europese Commissie een gewijzigd voorstel voor een richtlijn gezinshereniging ingediend, nadat in het voorafgaande jaar was gebleken welke bezwaren de lidstaten en het Europees Parlement hadden met het aanvankelijke voorstel van 1 december 1999 COM (1999)638.

De richtlijn zal gelden voor 12 lidstaten (Denemarken, VK en Ierland doen niet mee, tenzij Ierland en VK kiezen voor opt-in)


Behandeling Raad

De richtlijn gezinshereniging stond geagendeerd als hamerstuk tijdens de Interne Marktraad van 22 september 2003. Document 10755/03 add1PDF-document bevat de Nederlandse verklaring bij de richtlijn:

"Nederland verklaart met nadruk dat de richtlijn inzake het recht op gezinshereniging zodanig moet worden geïnterpreteerd dat er sprake is van volledige eerbiediging van het familie- en gezinsleven. De richtlijn dient dan ook conform artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te worden toegepast."

JBZ-Raad 27/28 februari 2003 (agendapunt B4)

Na drie jaar uiterst moeizame onderhandelingen is in de Raad van 27-28 februari 2003 een politiek akkoord bereikt op de ontwerp-richtlijn inzake gezinshereniging. Het resultaat van het compromis op de nog uitstaande knelpunten is in het bijgevoegde document 6912/03 MIGR 16 neergelegd. Van belang hierbij is tevens dat dit politiek akkoord is behaald binnen de deadline die is overeengekomen in de Europese Raad te Sevilla. De twee knelpunten die voor Nederland bestonden, namelijk de verhoging van de huwelijksleeftijd boven de wettelijke meerderjarigheidsgrens (artikel 4 lid 5) en opname van het zogenaamde nareiscriterium voor vluchtelingen (artikel 12 lid 1), zijn in het compromis op voor Nederland positieve wijze opgelost. Nederland heeft lange tijd geïsoleerd gestaan op deze punten.

De onderhandelingen over het gewijzigde voorstel zijn in de aanloop naar de JBZ-Raad van 19/20 december 2002 nog gaande. Nederland stelt zich op het standpunt dat het wenselijk is om te komen tot harmonisatie van het gezinsherenigings- en vormingsbeleid en is derhalve voorstander van een richtlijn ter zake.

Nederland is samen met Duitsland en Oostenrijk van mening dat aan de richtlijn integratievoorwaarden moeten worden toegevoegd. Deze toevoeging is voor Nederland noodzakelijk daar het de bedoeling is nieuwkomers de kosten van de verplichte inburgeringscursus vooraf te laten betalen. Het merendeel van de andere lidstaten is op dit moment geen voorstander van het opnemen van een integratievereiste.

In het gewijzigde voorstel is een standstillbepaling opgenomen inhoudende dat de lidstaten geen nieuwe strengere voorwaarden mogen stellen dan de voorwaarden die gelden op het moment dat de richtlijn wordt aangenomen. Dit acht Nederland niet wenselijk. Dit heeft onder andere te maken met de invoering van integratievoorwaarden. Immers, op dit moment zijn de integratievoorwaarden nog niet in wet- en regelgeving geregeld. Omdat de kans bestaat dat de wijziging van de nationale wet- en regelgeving op een later tijdstip zal zijn afgerond dan de datum waarop de richtlijn wordt aangenomen, zou het voor Nederland problematisch zijn als bijvoorbeeld het stellen van een integratievereiste niet meer tot de mogelijkheden zou behoren. Daarnaast verbiedt de standstillbepaling ook om de Nederlandse voorwaarden voor gezinshereniging te brengen op het niveau van de richtlijn. Een voorbeeld ter illustratie. Het huisvestingsvereiste is als toelatingsvereiste opgenomen in artikel 7, lid 1 onder a van de richtlijn. Het huisvestingsvereiste is in Nederland met ingang van 1 april 2001 geschrapt. Het huisvestingsvereiste zou als gevolg van deze standstillbepaling niet heringevoerd kunnen worden als Nederland dat noodzakelijk zou vinden, ondanks dat de andere lidstaten het huisvestingsvereiste wel stellen.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Het EP heeft op 9 april 2003 - in het kader van de raadplegingsprocedure - een wetgevingsresolutiePDF-document over het gewijzigd commissievoorstel vastgesteld met 71 amendementen.

Het EP heeft op 5 februari 2002 - in het kader van de raadplegingsprocedure - een wetgevingsresolutiePDF-document uitgebracht. Nadien heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend.

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.

  • PDF-document standpunt EP Europees Parlement - P5_TA(2003)0179
    9 april 2003
  • PDF-document definitief verslag EP-commissie Europees Parlement - A5-0086/2003
    24 maart 2003
  • standpunt EP Europees Parlement - Aangenomen tekst
    6 september 2000
  • PDF-document definitief verslag EP-commissie Europees Parlement - A5-0201/2000
    17 juli 2000

Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

De 'commissie Meijers' heeft voorafgaande aan de JBZ-Raden van december 2002 en februari 2003 de Eerste Kamer geattendeerd op onderdelen van de ontwerprichtlijn die niet te verenigen zijn met artikel 8 EVRM en jurisprudentie aangaande de bescherming van 'family-life'. In een brief van 20 februari 2003, gericht aan Europees Commissaris Vitorino zijn de bezwaren vrij uitgebreid uiteengezet, onder vermelding van enige jurisprudentie van het EHRM. N.a.v. het verzoek van de JBZ-commissie aan minister Nawijn om te reageren op de standpunten van de 'commissie Meijers' heeft deze commissie op 9 april 2003 nog een weerwoord opgesteld.

De commissie acht het onacceptabel dat de richtlijn ingeroepen zou kunnen worden door lidstaten om een inbreuk op het EVRM te rechtvaardigen. Bovendien ligt het eindresultaat van vier jaar onderhandelen wel erg ver van het in de ER van Tampere gestelde doel de rechtspositie van legale derdelanders zo veel mogelijk gelijk te stellen aan die van unieburgers.

De bepalingen van de ontwerprichtlijn kunnen er in samenstel (artt. 4,lid 1; 5,lid 4; 8; 16; 18) toe leiden dat gezinshereniging te lang op zich laat wachten of zelfs onmogelijk wordt omdat er jaren verstreken kunnen zijn eer de aanvrager een wachttermijn heeft doorlopen, voldoende verdient en de aanvraagprocedure geheel heeft doorlopen. In de tussentijd kunnen kinderen te oud worden om voor gezinsherening in aanmerking te komen, of slechts onder verzwaarde condities. De rechtsbescherming is gelet op art. 8 EVRM en art. 47 Europees Handvest van de grondrechten onvoldoende.

De commissie Meijers haalt de volgende uitspraken van het EHRM aan in de (engelstalige) brief aan EC Vitorino:

  • The choice of domicile for family members in a Member State must be accepted when this would be their only way for developing family life (ECHR 19 February, 1996, Gül, nr. 00023218/94, para. 39).
  • If family members legally residing in a Member State are settled and integrated in that country, it is not allowed to put them in the position of choosing between giving up their acquired situation in the Member State or to renounce the company of a young child which they initially left behind in their country of origin (ECHR 21 December, 2001, Sen, nr. 31465/96, para. 40, 41).
  • Family life encompasses children born of a marital union (ipso jure!), and as far as couples are concerned, both families based on marriage and de facto relationships. In general, the existence of family life is essentially a question of fact depending upon a reality in practice of close personal ties (ECHR 20 June 2002, Al-Nashif, nr. 50963/99, para. 112).
  • Withdrawal of a residence permit, for reasons of public order, of a third-country national legally residing with a spouse having the nationality of a third country, who has been settled and integrated in a Member State, may not happen unless it is established whether the spouse could be expected to follow the person concerned to his or her country, in e rechparticular whether the spouse speaks the language of that country and maintained any links, other than the nationality, with that country. Further it must be established that the interference in family life is proportional with the gravity of the offences committed (ECHR 31 October, 2002, Yildiz, nr. 37295/97, para.43, 45; see also ECHR 2 August, 2001, Boultif, nr. 54273/00, para. 48, ECHR 11 July, 2002, Amrollahi, nr. 56811/00, para. 40 44).
  • Interference in family life must be in accordance with the law, which implies that there must be a measure of legal protection in the Member State against arbitrary interference by the public authorities with the rights safeguarded by the ECHR. Consequently, the law must indicate the scope of any such discretion conferred on the competent authorities and the manner of its exercise with sufficient clarity, having regard to the legitimate aim of the measure in question, to give the individual adequate protection against arbitrary interference. There must be adversarial proceedings before an independent body competent to review the reasons for the decision and relevant evidence. (ECHR 20 June 2002, Al-Nashif, nr. 50963/99, para. 119, 123).

  • Commentaar P. Boeles Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - Geen nummer
    15 mei 2003
  • PDF-document Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - CM-0304
    9 april 2003
  • PDF-document Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - CM03-02
    20 februari 2003
  • PDF-document Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - CM03-01
    17 februari 2003
  • PDF-document Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - CM02-13
    16 december 2002
  • PDF-document advies Comité van de Regio's - CDR 243/2002
    20 november 2002
  • Word-document advies Economisch en Sociaal Comité - CES 857/2002
    17 juli 2002
  • 126750.3 Word-document advies Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtenlingen- en strafrecht - CM01-005
    9 maart 2001
  • PDF-document advies Economisch en Sociaal Comité - CES 588/2000
    25 mei 2000

Alle bronnen