E090223
Laatste revisie: 19-08-2011

E090223 - Kaderbesluit over de bewaring van gegevens die zijn verwerkt en opgeslagen in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatiediensten of gegevens in openbare communicatienetwerken met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, daaronder begrepen terrorisme (voorstel Frankrijk, Ierland, Zweden, en het Verenigd Koninkrijk)



De Europese Commissie heeft op 21 september en 5 oktober 2005 een eigen voorstel gepresenteerd op het gebied van bewaring van verkeersgegevens (zie E090226). Op 14 december 2005 is er een compromis bereikt tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement over de tekst van deze ontwerprichtlijn. De richtlijn is vervolgens onder nummer 2006/24/EGPDF-document gepubliceerd in Pb EU L105 van 13 april 2006. Daarmee is onderhavig voorstel van de baan.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.

Europees

De Europese Commissie heeft op 21 september 2005 een eigen voorstel gepubliceerd over de bewaring van verkeersgegevens, COM(2005)438. Daarmee is dit voorstel van de baan.


Kerngegevens

document Europese Commissie

JAI(2004)8PDF-document, d.d. 28 april 2004

rechtsgrondslag

VEU art 31 lid 1c en art. 34 lid 2b

commissie Eerste Kamer

beleidsterreinen

verwante dossiers


Behandeling Eerste Kamer

Op 29 november 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden.

Op 28 november 2005 heeft de minister van Justitie per brief gereageerd op de punten die de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad hem hadden voorgelegd.

Op 1 november 2005 is er een inbrengvergadering over bewaring gegevens geweest. De inbreng voor het nadere schriftelijke overleg met betrekking tot het ontwerpkaderbesluit en de ontwerprichtlijn (dossier E090226) wordt geleverd door het lid Franken (CDA). Vastgesteld wordt dat deze vragen namens de gehele commissie zullen worden gesteld. De commissie zal de brief in afschrift sturen aan het Europees Parlement en de Tweede Kamer.

Op 11 oktober 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden, op formele en inhoudelijke gronden, aan het ontwerpbesluit. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad zal, naar aanleiding van de antwoorden op vragen van het lid Franken, nadere schriftelijke vragen stellen met betrekking tot het ontwerpkaderbesluit en de ontwerprichtlijn (zie dossier E090226). Er zal nogmaals benadrukt worden dat het lid Franken tijdens het mondeling overleg namens de gehele commissie heeft gesproken. Gelet op de inbreng van enkele fracties in de brief d.d. 22 februari 2005 is het consistent de voorkeur voor behandeling van het commissievoorstel te steunen. De commissie overweegt evenwel haar correspondentie met de regering van de afgelopen maanden onder de aandacht van het Europees Parlement te brengen.

Op 27 september 2005 heeft de JBZ-commissie de inhoudelijke reactie (d.d. 23 september 2005) van de minister van Justitie op het Erasmusrapport 'Wie wat bewaart die heeft wat' besproken. De commissie stelt vast dat de vragen die het lid Franken, namens de gehele commissie, tijdens het mondeling overleg van 28 juni gesteld heeft slechts ten dele zijn beantwoord en besluit bij de minister per brief aan te dringen op spoedige schriftelijke beantwoording conform zijn toezegging. De brief met antwoorden is op 5 oktober 2005 ontvangen.

Op 6 september 2005 heeft een aantal leden van de Eerste Kamer, op uitnodiging van de Tweede Kamer, de presentatie over bewaring verkeersgegevens bijgewoond van de Unit Landelijke interceptie van de Raad van Hoofdcommissarissen (KLPD) en van een Britse delegatie.

Op 28 juni 2005 heeft de JBZ-commissie besloten het voor diezelfde middag geplande mondelinge overleg met minister Donner over het kaderbesluit bewaring verkeersgegevens toch door te laten gaan hoewel de minister had laten weten pas na het zomerreces inhoudelijker te kunnen reageren. Bij monde van de woordvoerder van de PvdA-fractie, Erik Jurgens, is de procedurele kwestie aan de orde gesteld dat minister Donner in de JBZ-Raad niet zou moeten meewerken aan besluitvorming, zelfs niet op deelterreinen. Donner antwoordde dat als hij volstrekt had gezwegen, men tot de slotsom zou zijn gekomen dat Nederland geen bezwaren had, maar dat hij Nederland nog niet gebonden heeft.

Vervolgens is door de woordvoerder van het CDA, Hans Franken, namens de overige fracties meer inhoudelijk ingegaan op het voorliggende ontwerpkaderbesluit. De VVD-fractie sprak nog expliciete steun uit voor de bijdrage van Hans Franken en plaatste grote vraagtekens bij de proportionaliteit en effectiviteit van het voorgestelde kaderbesluit. Minister Donner kon nog niet inhoudelijk reageren, maar zegde een schriftelijke reactie toe na het bepalen van een kabinetsstandpunt over het rapport van onderzoekers van de Erasmusuniversiteit en na de hearing tijdens de informele JBZ-Raad van begin september.

Op 20 juni 2005 heeft de minister van Justitie tevens een brief naar de Eerste Kamer gestuurd met een reactie op de brief (kenmerk 132638.11) van 1 juni 2005.

Op 20 juni 2005 biedt de minister van Justitie het rapport 'Wie wat bewaart die heeft wat' van de Erasmus Universiteit aan de Eerste en Tweede Kamer aan. Dit onderzoek naar het nut en de noodzaak van een bewaarverplichting voor historische verkeersgegevens van telecommunicatieverkeer is uitgevoerd in opdracht van de minister van Justitie. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit rapport zal hij zich beraden over de mogelijke consequenties daarvan voor het overleg in de JBZ-Raad over het ontwerpkaderbesluit.

Op 1 juni 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. Op 28 juni 2005 zal de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad een mondeling overleg hebben met de minister van Justitie over het ontwerpkaderbesluit. Onder verwijzing naar het eerder - tot drie maal toe - gevoerde schriftelijk overleg over dit onderwerp maakt de commissie kenbaar dat zij van mening is dat de minister niet behoort deel te nemen aan de beraadslagingen terzake in de JBZ-Raad alvorens het mondeling overleg heeft plaatsgevonden.

Op 24 mei 2005 is, conform besluit van 12 april 2005, de brief (en bijlage) van de minister van Justitie van 6 april 2005 nogmaals in de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad besproken. De commissie heeft besloten een mondeling overleg met de minister te hebben over het ontwerpkaderbesluit.

Op 12 april 2005 is door de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad besloten dat de procedure met betrekking tot onderhavig kaderbesluit zal worden aangehouden tot het verslag beschikbaar is van het algemeen overleg dat op 12 april 2005 in de Tweede Kamer werd gehouden over ditzelfde onderwerp.

Op 22 februari 2005 is de inbreng naar de minister verstuurd. Tevens is de aanvullende inbreng geleverd door de fracties van het CDA (Franken) en SP (Kox) ten behoeve van het nadere schriftelijke overleg. De minister heeft op 6 april 2005 per brief (met bijlage) geantwoord op de vragen. Deze brief zal op 12 april 2005 door de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad besproken worden.

Op 15 februari 2005 is door de fracties van het CDA (Franken) en PvdA (Jurgens) inbreng geleverd ten behoeve van nader schriftelijk overleg naar aanleiding van de antwoorden van de minister.

Op 25 januari 2005 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden, omdat het ontwerpkaderbesluit nog niet 6 weken openbaar is. Op formele gronden was instemming overigens nog niet aan de orde, wel is aandacht gevraagd voor het onderwerp middels de aanbiedingsbrief bij het verslag van de Raad van 2 december 2004. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft besloten inbreng voor te bereiden.

Op 30 november 2004 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden wegens te late aanbieding van de ontwerptekst en wegens de motie Jurgens. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft in een brief nadere informatie gevraagd m.b.t. het ontwerpkaderbesluit.

Op 16 november 2004 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden wegens het ontbreken van een actuele ontwerptekst. De commissie vraagt nadere informatie met betrekking tot het ontwerpkaderbesluit.


Behandeling Tweede Kamer

Op 11 oktober 2005 heeft een Algemeen Overleg plaatsgevonden met de minister van Justitie. De minister gaf aan dat in de Raad wordt gestreefd naar het bereiken van overeenstemming over de richtlijn in plaats van het kaderbesluit. Naar verwachting zal de bekostiging van de bewaarplicht één van de belangrijkste discussiepunten zijn.

Op 5 oktober 2005 heeft de Commissie Justitie een Algemeen Overleg gevoerd met de minister van Justitie over het kaderbesluit bewaring van gegevens. De minister deelde de Kamer mee dat op dit moment zowel een ontwerpkaderbesluit als een ontwerprichtlijn op tafel lagen. In principe zal eerst het voorstel over de richtlijn worden besproken. Wanneer hierover in december 2005 geen overeenstemming kan worden bereikt, zal verder worden onderhandeld over het kaderbesluit. De Tweede Kamer gaf aan een duidelijke voorkeur te hebben voor besluitvorming door middel van een richtlijn. Voorts gaf de minister toe dat er altijd discussie zal blijven bestaan over de noodzaak van gegevensbewaring. Hij meende echter, dat uit de voorhanden zijnde onderzoeken voldoende wenselijkheid naar voren kwam. Ten aanzien van de kosten bestond nog veel onduidelijkheid. De minister ging uit van beheersbare kosten. Hij kon niet precies aangeven welk deel van de kosten eventueel voor rekening van de lidstaten zou komen.

Op 28 september 2005 wordt in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek georganiseerd over bewaring van verkeersgegevens. Uitgenodigd zijn, naast de leden van de vaste commissies voor Justitie en Binnenlandse Zaken: Raad van Hoofdcommissarissen, P.J. Aalbersberg, korpschef regiokorps IJsselland; Officier van Justitie, mr. T.H.W. Stein; College Bescherming Persoonsgegevens, mr. J. Kohnstamm; Bits of Freedom / Consumentenbond, S. Nas; Internetservices, E. Bais; Orange Nederland N.V., G. Wabeke

Op 6 september 2005 hebben de Unit Landelijke interceptie van de Raad van Hoofdcommissarissen (KLPD) en een Britse delegatie een presentatie gegeven met als onderwerp dataretentie. Het betrof een besloten bijeenkomst met leden van de Eerste en Tweede Kamer en Nederlandse leden van het Europees Parlement.

Tijdens een Algemeen Overleg dat plaats had op 6 september 2005 drong de Tweede Kamer er bij de minister op aan, vooralsnog niet in te stemmen met het ontwerpbesluit, omdat er nog teveel haken en ogen aan het voorstel zouden zitten. Een meerderheid van de commissie gaf aan zich ook inhoudelijk niet met het voorstel te kunnen verenigen.

Op 22 juni 2005 is tijdens een procedurevergadering van de commissie Justitie besloten een Algemeen Overleg te voeren nadat het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de Erasmus Universiteit over bewaring verkeersgegevens beschikbaar is.

Op 20 juni 2005 biedt de minister van Justitie het rapport 'Wie wat bewaart die heeft wat' van de Erasmus Universiteit aan de Eerste en Tweede Kamer aan. Dit onderzoek naar het nut en de noodzaak van een bewaarverplichting voor historische verkeersgegevens van telecommunicatieverkeer is uitgevoerd in opdracht van de minister van Justitie. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit rapport zal hij zich beraden over de mogelijke consequenties daarvan voor het overleg in de JBZ-Raad over het ontwerpkaderbesluit.

Naar aanleiding van het ordedebat van 7 juni 2005 heeft de minister een brief aan de Tweede Kamer gestuurd en een deelverslagWord-document van de JBZ-Raad van 2 en 3 juni voor wat betreft het agendapunt B5: ontwerp-kaderbesluit bewaring verkeersgegevens.

Op 26 mei 2005 (zie relevante passage uit de handelingen) heeft kamerlid Vendrik twee moties ingediend met betrekking tot het ontwerpbesluit. De eerste (23490, 372) betrof een verzoek aan de regering zich in de JBZ-Raad van instemming rondom het initiatiefvoorstel te onthouden. Deze motie is aangenomen tijdens de plenaire vergadering van 2 juni 2005 (zie resultaat stemmingen).

De tweede motie (23490, 373), ook ingediend op 26 mei, betreft een verzoek aan de regering zich te verzetten tegen verdere onderhandelingen en besluitvorming rondom dit onderwerp en het initiatief te laten aan de Europese Commissie. Deze motie is verworpen.

Op 12 april 2005 heeft in de Tweede Kamer een Algemeen Overleg plaatsgevonden met de minister van Justitie over zijn brief (en bijlage) van 14 februari 2005. Hiervan is een verslag beschikbaar.


Standpunt Nederlandse regering


Samenvatting voorstel Europese Commissie

Onderhavig KaderbesluitPDF-document is een initiatief van vier lidstaten, te weten, de Franse republiek, Ierland, het koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Het Kaderbesluit voorziet in een bewaarplicht van bepaalde gegevens van openbare elektronische communicatiediensten en netwerken, met als doel het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten.

Het Kaderbesluit zal betrekking hebben op bijvoorbeeld gebruikersgegevens en abonneegegevens, d.w.z. gegevens van personen die gebruik maken van en/of geabonneerd zijn op een openbare elektronische communicatiedienst (telefonie, internet) voor particuliere of zakelijke doeleinden. De duur van de bewaring van gegevens is vastgesteld op een periode van minimaal 12 maanden tot maximaal 36 maanden na de productie van de gegevens. Het Kaderbesluit zal geen betrekking hebben op de inhoud van gegevens.

Het bewaren van bovengenoemde gegevens kan bijdragen tot:

  • het traceren van de bron van illegale inhoud (kinderpornografie, racistisch materiaal);
  • het opsporen van de bron van aanvallen op informatiesystemen;
  • de identificatie van betrokken personen die elektronische communicatiesystemen en netwerken gebruiken voor georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

Op dit moment bestaan er grote inhoudelijke verschillen tussen de wetgevingen van de verscheidene lidstaten. Sommige lidstaten hebben reeds wetgeving aangenomen inzake de preventieve bewaring van gegevens, andere lidstaten zijn nog niet zo ver. Het verschil in wetgeving staat een effectieve politiële en justitiële samenwerking in de weg en belemmert derhalve het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Onderhavig Kaderbesluit voorziet in een harmonisatie van bestaande wetgeving d.m.v. het vaststellen van bepaalde parameters voor de preventieve bewaring van gegevens.

Bij een dergelijk bewaarplicht van gegevens is het van belang een juiste balans te vinden tussen enerzijds het preventief bewaren van gegevens en anderzijds het waarborgen tegen misbruik van deze gegevens met het oog op privacy. Voordelen die voortvloeien als gevolg van gegevensbewaring (effectief aanpakken van strafbare feiten) moeten zorgvuldig worden afgewogen t.o.v. de nadelen van gegevensbewaring (inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de burger).


Behandeling Raad

In dit dossier worden uitsluitend de raadsdocumenten gekoppeld die de regering heeft aangeboden. Overige documenten zijn te vinden op de website van de Raad van de Europese Unie.

JBZ-Raad van 1/2 december 2005 (agendapunt B12)

Blijkens de geannoteerde agenda zal de Raad worden ingelicht over de voortgang van de onderhandelingen met het EP. Het doel van het Britse voorzitterschap blijft om voor het einde van het jaar overeenstemming te bereiken over ofwel het ontwerpkaderbesluit ofwel de ontwerprichtlijn (zie dossier E090226) betreffende dataretentie.

JBZ-Raad van 12 oktober 2005 (agendapunt B4a)

De voorzitter benadrukte de absolute wil van het voorzitterschap om voor het einde van het jaar overeenstemming te bereiken over een instrument betreffende dataretentie. Geconstateerd werd dat dertien lidstaten (inclusief het voorzitterschap) zich er in konden vinden om verder te werken op basis van een richtlijn.

Minister Donner gaf aan dat het Nederlandse parlement bezwaren heeft tegen zowel de inhoud, als de vorm van het ontwerp-kaderbesluit en dat derhalve Nederland slechts met een richtlijn als instrument kan instemmen. Voorts benadrukte minister Donner dat de optie van een kaderbesluit het gevaar met zich meebrengt dat het Europese Hof na twee jaar het kaderbesluit ongeldig zal verklaren. Het bewaren van de coherentie van het strafrecht in de Unie is en blijft een taak van de JBZ-Raad, ook indien maatregelen in de eerste pijler worden genomen. Wat de inhoud betreft dient de richtlijn dataretentie slechts een minimumregeling te bevatten. Op basis van overwegingen van opsporing en bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit dient het mogelijk te zijn verdergaande maatregelen te treffen. Minister Donner benadrukte dat een richtlijn geen beperkingen mag stellen aan hetgeen in het belang van de opsporing noodzakelijk is. De harmonisatie van de vergoeding van de kosten dient noodzakelijkerwijs een regeling in de eerste pijler te zijn, al was het alleen maar om vast te stellen dat dergelijke vergoedingen geen staatssteun vormen.

De Raad concludeerde vervolgens dat een meerderheid van de delegaties open staat voor de optie van een richtlijn en dat de contacten hierover met het Europees Parlement worden voortgezet. Het voorstel voor een kaderbesluit blijft tegelijkertijd op tafel liggen en zal, zodra blijkt dat met het Europees Parlement geen (of geen tijdige) overeenstemming kan worden bereikt, weer in behandeling worden genomen.

Het Comité van Permanente Vertegenwoordigers werd opgedragen om overeenstemming te bereiken over de inhoud van het voorstel (lijst van gegevens, bewaartermijnen, reikwijdte bewaarplicht, vergoeding van de kosten) tussen de lidstaten.

Tijdens de volgende bijeenkomst van de Raad op 1 en 2 december a.s. zal dit onderwerp weer terugkeren op de agenda met het oog op besluitvorming voor het einde van dit jaar.

Informele JBZ-Raad van 8/9 september 2005 (agendapunt 2)

Voor de discussie over dit onderwerp werden er presentaties gehouden door een vertegenwoordiger van het Britse National Crime Squad en twee vertegenwoordigers van de industrie: de European Telecommunications Network Association en de European Internet Service Providers Association . De vertegenwoordiger van het National Crime Squad zette uiteen waarom dataretentie van onschatbare waarde is bij opsporing en vervolging van terroristen en zware criminelen. Hij gaf aan dat het voor de opsporingsautoriteiten van belang is na te kunnen gaan waar de daders zich bevonden tijdens de planning van aanslagen, met wie ze contacten onderhielden en door welke netwerken ze werden ondersteund. Telecommunicatiegegevens zijn daarbij essentieel.

De vertegenwoordigers van de industrie daarentegen betoogden dat het thans voorliggende kaderbesluit dataretentie een disproportionele maatregel vormt die zou leiden tot grote lasten voor de industrie en hoge kosten. Zij benadrukten dat het niet mogelijk is om exacte kosten te berekenen voor de industrie aangezien de telecom-architectuur per geval verschilt. De vertegenwoordigers van de industrie achtten het ontwerp-kaderbesluit in het geheel nog niet rijp voor besluitvorming en stelden dat een verdere dialoog met de industrie nodig is om tot een evenwichtig voorstel te komen.

Tijdens de discussie pleitten enkele lidstaten voor een snelle aanname van het kaderbesluit.

De voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement merkte op dat de conclusie moest zijn dat er nog veel werk moet worden verzet. Gesteld werd dat het Europees Parlement bereid is om mee te werken aan een wettelijk kader voor dataretentie en op korte termijn een dialoog aan te gaan met de Commissie en de Raad.

Het voorzitterschap gaf aan dat het vastbesloten is om aan het einde van het voorzitterschap een oplossing te hebben gevonden. De mogelijkheid werd geschetst om met het Europees Parlement voor het einde van dit jaar een akkoord te bereiken over een pakket van maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding waaronder dataretentie. In een dergelijke pakketbenadering zal dataretentie worden neergelegd in een richtlijn onder de eerste pijler.

Commissaris Frattini benadrukte dat de ministers nu een uitspraak zouden moeten doen over de richting waarop verder te gaan. In een klemmend betoog riep hij de ministers op akkoord te gaan met een voorstel voor een pakketbenadering. De Commissie zal begin oktober een instrument betreffende de bescherming van persoonsgegevens voorstellen, dat parallel aan de richtlijn dataretentie zou kunnen worden behandeld.

Nederland maakte gewag van de zorgen die in het Nederlandse parlement leven inzake dataretentie. Aangegeven werd dat een pakketbenadering weliswaar mogelijk was, maar dat het bereiken van een akkoord in december over een dataretentie-instrument de hoogste prioriteit dient te hebben. Ook een eerste pijler instrument moet worden behandeld door de JBZ-Raad.

Het voorzitterschap sloot de discussie met de toezegging dat het voorzitterschap in overleg met de Commissie met een procedurevoorstel zal komen voor de verdere behandeling van de diverse voorstellen.

Extra JBZ-Raad 13 juli 2005

Tijdens de extra JBZ-Raad van 13 juli 2005 is een Verklaring aangenomen waarin streefdata worden genoemd om over bepaalde voorstellen overeenstemming te bereiken. Voor het ontwerpkaderbesluit bewaring verkeersgegevens wordt oktober 2005 genoemd.

JBZ-Raad 2 en 3 juni 2005 (agendapunt B5)

In zijn inleiding gaf de voorzitter aan de discussie in de Raad te willen toespitsen op enkele inhoudelijke aspecten van het voorliggende voorstel voor een kaderbesluit inzake de bewaring van verkeersgegevens. De voorzitter gaf aan dat het fundamentele punt van de rechtsbasis niet als blokkade moest worden gezien voor een inhoudelijke discussie en verwees dit punt voor bespreking naar de juridische diensten van de Raad en de Commissie.

Commissaris Frattini deelde mede het voorbehoud inzake de rechtsbasis te handhaven en nog enige tijd nodig te hebben voor het opstellen van het voorstel voor een richtlijn terzake. De Commissaris steunde de aanpak van de voorzitter om langs inhoudelijke lijnen verder te spreken. Minister Donner gaf aan dat het Nederlandse parlement hem geen ruimte geeft om zich op enigerlei wijze te binden aan de inhoud van het voorstelen eerst het voorstel van de Commissie te willen afwachten. Indien er overeenstemming bestaat in de Raad dat de Commissie bevoegd is op dit onderwerp zal de bespreking van het voorstel niet in de derde pijler dienen te worden voortgezet.

Vervolgens werd er een discussie gevoerd over een aantal vraagpunten met betrekking tot het voorliggende voorstel voor een kaderbesluit. Dit betrof met name de lijst van gegevens en de vraag of niet succesvolle oproepen ook moeten worden bewaard (artikel 2), de bewaartermijnen (artikel 4) en de toegang tot de bewaarde gegevens (artikel 6).

Op grond van de inbreng van de ministers en Commissaris Frattini concludeerde de voorzitter dat er overeenstemming in de Raad is over de hieronder vermelde te volgen gedragslijn en enkele kernelementen van het voorliggende voorstel. De bewaring van verkeersgegevens is een belangrijke factor bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme en daartoe is EU-wetgeving noodzakelijk. Voorts werd er geconstateerd dat er brede steun is van de lidstaten voor een rechtsbasis in de derde pijler, ook al heeft het Europees Parlement zich uitgesproken voor een eerste pijler instrument.

De voorzitter concludeerde dat er ruime steun is voor de opzet van een lijst opgenomen in artikel 2 en het voorstel voor de bewaartermijnen genoemd in artikel 4.

Er zal een stapsgewijze benadering worden gevolgd met betrekking tot het voorstel, te beginnen met de bewaring van gegevens van telefonie(artikel 2,2 (a) en (b). Voor lidstaten die vanwege technische infrastructuur nog niet internet-gegevens en niet-succesvolle oproepen direct kunnen opslaan, zal een overgangsperiode gaan gelden die nog nader dient te worden vastgesteld.

Het Verenigd Koninkrijk zal tijdens de informele bijeenkomst van de Raad op 8 en 9 september a.s. een hoorzitting organiseren met deskundigen op het terrein van politie, justitie en rechtshandhaving voor wat betreft de technische aspecten (met inbegrip van de kosten) van het voorliggende voorstel.

Minister Donner benadrukte tijdens de discussie nogmaals dat Nederland, vanwege een motie in het parlement, zich niet door de discussie in de Raad zal binden. Nederland kan zich vinden in de door het voorzitterschap voorgestelde fasegewijze aanpak. Minister Donner gaf vervolgens aan dat voor een verdere standpuntbepaling van Nederland de uitkomsten van een lopend onderzoek in Nederland over dit onderwerp van belang zijn (het rapport van de Erasmus Universiteit getiteld 'Wie wat bewaart die heeft wat'). Belangrijke punten hierin zijn de kosten gerelateerd aan de bewaring van internetgegevens en de bewaartermijn. Het voorstel tot een lagere minimum bewaartermijn van zes maanden gaat daarom, naar de mening van minister Donner, in de goede richting.

Op basis van de uitkomsten van de besprekingen in het Comité van artikel 36 werd door het voorzitterschap een voorstel ter discussie aan de Raad voorgelegd over de wenselijke reikwijdte van het kaderbesluit. In het ontwerp voor het kaderbesluit, dat in behandeling is in de werkgroep strafrechtelijke samenwerking, wordt gekozen voor een systeem van 'verlengde bewaring' van gegevens die door de telecommunicatieaanbieders voor zakelijke doeleinden worden opgeslagen. Het bezwaar van deze benadering is echter dat de beschikbaarheid van de gegevens voor politie en justitie kan variëren, afhankelijk van de commerciële keuzes van de aanbieders.

Het voorstel van het voorzitterschap voorziet er in dat voor een bewaarplicht van telecommunicatiegegevens wordt aangesloten bij gegevens die zijn opgenomen in een gemeenschappelijke lijst, op voorwaarde dat die gegevens door de aanbieder worden verwerkt of gegenereerd in het kader van de levering van de telecommunicatiedienst. Deze benadering biedt meer zekerheid voor zowel de opsporingsautoriteiten als de aanbieders. Hiermee wordt tevens een hoger niveau van harmonisatie tussen de lidstaten gerealiseerd hetgeen ook in het belang is van gelijke concurrentieverhoudingen ('level playing field').

Bij de besprekingen in de Raad is gebleken dat een ruime meerderheid van de lidstaten voorstander is van de benadering op basis van een gemeenschappelijke lijst van gegevens. Ook de Commissie steunde dit voorstel en suggereerde een systeem van flexibele aanpassing van die lijst aan de technologische ontwikkelingen, door middel van de zogenaamde comitologie-procedure. Enkele delegaties gaven de voorkeur aan een koppeling van de bewaarplicht aan de gegevens die door de aanbieders worden opgeslagen ten behoeve van zakelijke doeleinden. Een delegatie achtte de tijd nog niet rijp voor een keuzebepaling en stelde voor dit onderwerp voor nader onderzoek terug te verwijzen voor bespreking in de betreffende werkgroep.

Het voorzitterschap concludeerde dat nader onderzoek van dit ontwerp-kaderbesluit door de werkgroep nodig is op basis van een duidelijke bepaling van de reikwijdte, anders zal de voortgang gevaar lopen. Daarbij zal worden uitgegaan van een benadering op basis van een gemeenschappelijke lijst van gegevens. In het verdere onderzoek zal tevens aandacht worden geschonken aan de proportionaliteit - zowel voor wat betreft de kosten voor de aanbieders als de aspecten van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer - en de mogelijkheden voor de gebruikers om een bewaarplicht te ontduiken. Er dient een coherente lijst van gegevens te worden opgesteld die kan worden toegepast op de traditionele telefonie en tevens op andere communicatiemiddelen zoals internet. Het is niet uitgesloten dat, indien de uitkomsten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, overwogen moet worden om de voorkeur te geven aan een benadering op grond van de oorspronkelijke opzet van het ontwerpkaderbesluit.

JBZ-Raad 19 november 2004 (agendapunt B4)

Uit het verslag van deze Raad blijkt dat dit agendapunt is komen te vervallen.

Het gemelde ontwerpkaderbesluit is in de raadswerkgroep strafrechtelijke samenwerking op 27 en 28 september 2004 en op 19 en 20 oktober 2004 besproken. Het onderwerp is thans nog in bespreking in het Comité artikel 36 ter voorbereiding van de Raadsbijeenkomst van 19 november 2004. Aan het Comite artikel 36 zullen een aantal vragen worden voorgelegd met het oog op een richtinggevende instructie aan de werkgroep aangaande de wenselijke reikwijdte van het Kaderbesluit. Het gaat daarbij om een algemene oriëntatie met betrekking tot de vraag van de reikwijdte van een bewaarplicht en de eventuele consequenties daarvan voor de rechtsgrondslag van het kaderbesluit en de vraag in hoeverre gekomen kan worden tot verdergaande harmonisatie ten aanzien van de gegevens als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen b en c van het ontwerp-kaderbesluit (onder meer SMS- en internetdiensten). Afhankelijk van de uitkomsten van de bespreking in het Comite artikel 36 zullen de betreffende vragen kunnen worden voorgelegd aan de Raad. De wenselijke reikwijdte is enerzijds afhankelijk van de klaarblijkelijke behoefte aan verkeers- en locatiegegevens bij de opsporingsdiensten en justitie in concrete gevallen en anderzijds van de weging van de gevolgen van de algemene bewaarplicht voor de persoonlijke levenssfeer van burgers, alsmede van de praktische en financiële gevolgen voor de telecommunicatie-aanbieders en de overheid. Daarbij komt dat de keuze voor een bepaalde reikwijdte van het besluit niet los gezien kan worden van de rechtsgrondslag (art. 31(1) (c) en 24 (2)(b) van titel VI van het EU-Verdrag) voor behandeling in de derde pijler van de Europese Unie en de duur van het behandelingstraject. Het ontwerp strekt ertoe de bestaande wetgeving van de lidstaten met betrekking tot het bewaren van gegevens door telecommunicatieaanbieders met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, te harmoniseren. Dit om effectieve politiële en justitiële samenwerking in strafzaken mogelijk te maken. Gelet op de reikwijdte van de in artikel 2, tweede lid, van het ontwerpkaderbesluit voorgestelde minimum gegevensset is van groot belang te bepalen in hoeverre een eventueel aan de aanbieders op te leggen bewaarplicht dient te zijn beperkt uitsluitend tot gegevens die ten behoeve van commerciele of zakelijke doeleinden worden bewaard dan wel dat ook gegevens kunnen zijn betrokken die de aanbieders in het kader van de eigen bedrijfsvoering voorhanden hebben.

Nederland is van mening dat de aanbieders niet moeten worden verplicht tot het verzamelen van gegevens die niet in het kader van de eigen bedrijfvoering worden bewaard. Het standpunt is echter mede afhankelijk van de vaststelling van de minimum gegevensset van artikel 2, tweede lid, op basis van de behoeftes van de opsporingsdiensten. Uitgangspunt daarbij is dat een evenwichtige regeling van een bewaarplicht van verkeersgegevens wordt getroffen waarbij voor wat betreft de reikwijdte van de bewaarplicht en de bepaling van de bewaartermijnen rekening moet worden gehouden met de huidige praktijk van telecommunicatieaanbieders en de kosten die uit een bewaarplicht voortvloeien. Voor een evenwichtig eindresultaat is het tevens van belang dat de behoeftes van de opsporingsdiensten op nationaal niveau nader in kaart worden gebracht. De beraadslagingen zullen na behandeling in de Raad in de werkgroep kunnen worden voortgezet, onverminderd met het oog op het bereiken van een politiek akkoord in juni 2005.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Op 20 oktober 2005 heeft de Conferentie van Voorzitters van het EP gezegd de strategie van de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken te steunen. Dit houdt in dat het EP zich inzet om overeenstemming te bereiken over de inhoud van de ontwerprichtlijn van de Europese Commissie tijdens het Britse Voorzitterschap.

Op 27 september 2005 heeft het EP het lidstaatinitiatief verworpen. De leden vinden dat het bewaren van de gegevens de privacy van de burgers aantast. Volgens het EP moeten maatregelen om terrorisme te bestrijden proportioneel zijn. Bovendien wil het EP op gelijke voet met de Raad kunnen beslissen over dergelijke voorstellen. Met betrekking tot het initiatief wordt het Parlement slechts geraadpleegd. Inmiddels heeft de Europese Commissie echter een soortgelijk voorstel (zie dossier E090226) ingediend dat onder de medebeslissingsprocedure valt. Het Parlement heeft toegezegd dit voorstel snel en constructief te zullen behandelen.

De commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft een verslagWord-document aangenomen waarin het ontwerpkaderbesluit wordt verworpen in verband met twijfel over de gekozen rechtsgrondslag en de proportionaliteit van de maatregel evenals mogelijke strijdigheid met het artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Dit verslag is behandeld in de plenaire vergadering van 7 juni 2005 in het debat over de strijd tegen terrorisme. Het initiatief wordt verworpen en het verslag is terugverwezen naar de bevoegde parlementaire commissie.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

Andere parlementen hebben zich uitgesproken over het voorstel, waaronder het House of Commons (zie het 22nd report, session 2003-2004 en het 32nd Report, session 2003-2004). In Frankrijk heeft de Assemblée Nationale op 25 mei 2005 een resolutiePDF-document aangenomen over de bestrijding van terrorisme waarin het kaderbesluit aangehaald werd. De Franse Senaat heeft een resolutie aangenomen op 1 maart 2005 (zie het bijbehorende dossier).

Op 25 augustus 2005 hebben de Consumentenbond en Bits of Freedom een brief gestuurd ter voorbereiding op de presentatie op 6 september van de KLPD.

Op 11 juli 2005 stuurt het ISPO (Internet Service Provider Overleg) een brief (bijlage 2 in documentenoverzicht, bijlage 3 is brief aan EK van Wanadoo d.d. 20.06.05, bijlage 4 op internet te vinden: http://www.is.nl/bewaarplicht/bewaarplicht.ppt ) met een reactie op het onderzoek van de Erasmus Universiteit.

Op 21 juni 2005 heeft T-mobile, mede namens een drietal andere aanbieders van mobiele-telecommunicatiediensten, een brief naar de Eerste Kamer gestuurd waarin de gevolgen van het ontwerpkaderbesluit voor de sector worden toegelicht.

Op 20 juni 2005 heeft de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad een brief ontvangen van Wanadoo Nederland B.V. De brief, die mede ondertekend is door zestien andere telecomaanbieders, gaat in op de bezwaren die leven in de sector.

Op 19 juni 2005 heeft Politie Haaglanden een brief gestuurd waarin het belang van de bewaring van verkeersgegevens voor opsporing.

BBNED heeft op 15 juni 2005 een brief gestuurd naar de Eerste Kamer.

Op 30 mei en 16 juni 2005 hebben de Consumentenbond en Bits of Freedom gezamenlijk brieven gestuurd naar de Eerste Kamer om hun bezwaren tegen het voorstel en de gang van zaken kenbaar te maken.

European Digital Rights, Privacy International en Statewatch hebben op 6 juni 2005 gezamenlijk een brief gestuurd naar de voorzitters van de politieke partijen in het Europees Parlement om aandacht te vragen voor hun zorgen over de gevolgen van dit ontwerpkaderbesluit.

In juni 2004 publiceert Statewatch een analyse van het ontwerpkaderbesluit. In mei 2005 heeft deze organisatie bovendien een nieuwsbericht over de adviezen van de juridische diensten van de Europese Commissie en de Raad met betrekking tot het ontwerpkaderbesluit op de website gezet.

Op 12 juli 2005 publiceert Statewatch een geactualiseerd commentaar op het ontwerpvoorstel. Raadsdocument 10609/05 (van het aantredend Voorzitterschap aan de Werkgroep samenwerking in strafzaken) van 29 juni 2005 is daar beschikbaar.

Zie ook de Statewatch Observatory inzake 'The surveillance of the telecommunications in the EU'

Een groep internetproviders is een actie begonnen tegen de bewaarplicht van verkeersgegegevens en het bijbehorende kaderbesluit. Meer informatie over de actie is te vinden op www.bezwaarplicht.nl

De Europese Commissie is een openbare raadpleging gestart met betrekking tot de opslag van verkeersgegevens. Bestaande praktijken voor bedrijfs- en handhavingsdoeleinden zullen worden geïnventariseerd aan de hand van reacties op het raadplegingsdocumentPDF-document. De deadline was 15 september 2004.


Alle bronnen