Plenair Scholten bij behandeling Wijziging Gemeentewet



Verslag van de vergadering van 13 mei 2014 (2013/2014 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.18 uur


Mevrouw Scholten i (D66):

Voorzitter. De drietrapsraket die met de wet van 2002 is opgetuigd — gemeenteraad, burgemeester, officier van justitie — wordt met dit wetsvoorstel gewijzigd in een tweetrapsraket. De gemeenteraad wordt afgekoppeld, zij het dat de gemeenteraad wel achteraf verantwoording krijgt. Aanvankelijk was het de bedoeling om de hulpofficier van justitie de bevelsbevoegdheid te geven om het preventief fouilleren toe te staan. De Raad van State was hier terecht kritisch over, ook omdat de hulpofficier van justitie, deel uitmakend van de politie, te dicht op de uitvoering staat. Ik realiseer mij dat ik hier het punt raak dat collega Hoekstra van het CDA over de insluitingsfouillering heeft genoemd. Ik kom daarop terug. De Raad van State heeft de minister niet kunnen overtuigen, maar de Tweede Kamer gelukkig wel. Bij nota van wijziging is de rol van de hulpofficier er uitgehaald. Daar zal ik dus niet meer over hoeven te spreken.

Dit debat gaat over de bescherming van de openbare orde en het belang van de met dit wetsvoorstel verruimde bevoegdheid en de juridische waarborgen voor de burger of liever het gebrek daaraan.

Volgens de minister moet het middel van preventief fouilleren slagvaardiger worden ingezet. Diverse veiligheidspartners hebben de behoefte om het instrument sneller en gerichter te kunnen toepassen, aldus de minister. De huidige drietrapsraket is te langzaam, te log en geeft imagoschade aan het gebied, dat te lang als risicogebied te boek staat.

In de schriftelijke ronde heeft mijn fractie gevraagd naar voorbeelden van situaties waarin de veiligheidspartners een slagvaardiger instrument wilden. Meestal is een wetsvoorstel, zeker van deze minister, immers het gevolg van een gelopen risico, waarop de regering dan weer met een maatregel komt: de zogeheten risico-reflexregel. Maar die kan de minister in dit geval niet geven. Dit wetsvoorstel is geen reactie op concrete incidenten. Dat erkent de minister. Zo zijn het schietincident in Alphen aan de Rijn, afrekenmethodes tussen criminele bendes en gevechten na een voetbalwedstrijd geen aanleiding geweest voor dit wetsvoorstel. Maar wat dan wel?

De minister geeft in de memorie van toelichting het voorbeeld van een doorgaans rustige woonwijk waarin een steek- of schietpartij plaatsvindt. De dader wordt aangehouden, maar het blijft onrustig op straat en men vreest voor openbare onrust of vechtpartijen, waarbij mogelijk wapens gebruikt gaan worden. In dat geval is de bevoegdheid van de burgemeester zonder voorafgaande toestemming van de gemeenteraad onontbeerlijk, aldus de minister. Dat klinkt sympathiek. Het belang van de openbare orde staat voorop en wapengeweld moet worden voorkomen. Dit leidt echter tot de vraag of in een dergelijke situatie de nieuwe bevoegdheid de enige remedie is en ook tot de vraag of er geen andere minder ingrijpende strategie kan worden gekozen. Heeft de burgemeester op grond van bestaande wetgeving niet voldoende instrumenten in handen om de onrust op straat beheersbaar te maken? Graag vraag ik de minister nog eens dieper hierop in te gaan. Ik vraag dat vooral omdat de minister vorige week in de confrontatie met de problemen in Limburg met de motorclubs heel verstandig en duidelijk heeft gezegd dat de bestaande bevoegdheden ruim voldoende waren om het probleem aan te pakken.

Dat raakt meteen aan de positie van de burgemeester. Met de uitbreiding van de bevoegdheden voor handhaving van de openbare orde verandert zijn positie. Met een stapeling van bevoegdheden tot handhaving van de openbare orde wordt hij meer en meer gedwongen in een repressieve rol, zeker wanneer hij, zoals in dit wetsvoorstel, een belangrijke eigen bevoegdheid krijgt met voorbijgaan van de gemeenteraad. Hij wordt min of meer een lokale sheriff. Zijn positie van repressieve handhaver maakt hem kwetsbaar, zowel in juridisch als in politiek opzicht.

Het is bijvoorbeeld geen geheim dat de burgemeester van Amsterdam geen voorstander is van preventief fouilleren. In Amsterdam is het in West aangewezen veiligheidsrisicogebied onlangs verkleind en in Oost is het opgeheven. Alleen in Zuidoost en de binnenstad zijn nog veiligheidsrisicogebieden aangewezen, maar het liefst zou de burgemeester van Amsterdam er helemaal mee stoppen. Ik verwijs naar zijn uitspraken in de gemeenteraad in het begin van dit jaar.

Verder blijkt uit het antwoord op de vraag van mijn fractie in hoeveel gemeenten boven de 100.000 inwoners, in totaal 33, het instrument van preventief fouilleren wordt gebruikt, dat 13 gemeenten er gebruik van maken. Hoe vaak zij dat doen, is niet bekend. 10 gemeenten zijn ermee gestopt onder meer in verband met de bovenmatige druk op de politie. 6 gemeenten hebben de bevoegdheid in een verordening neergelegd maar het instrument nooit gebruikt en 5 gemeenten hebben geen verordening gemaakt.

De kwetsbaarheid hangt samen met zijn sterke afhankelijkheid van politie en openbaar ministerie. Nauwe samenwerking is vereist. Rechtsbescherming en burgerrechten zijn in het geding. De burgemeester zal een sterke regie moeten voeren op goede informatievoorziening ten behoeve van de besluitvorming en de toepassing van zijn bevoegdheden. De burgemeester moet immers nu achteraf verantwoording afleggen aan de gemeenteraad en indien nodig aan de bestuursrechter. Graag vraag ik de minister hierop nog eens diepgaand te reflecteren.

Dat brengt mij bij de rechtsbescherming. Deze wordt begrensd door artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. Hier valt veel over te zeggen, maar in het licht van de bescherming van de openbare orde en veiligheid is dit debat eigenlijk al gevoerd. Dat is gebeurd bij de totstandkoming van de wet in 2002, waarbij het instrument van preventief fouilleren in het instrumentarium van de burgemeester is opgenomen. Tijdens de parlementaire behandeling destijds is sterk gehamerd op voldoende voorafgaande bescherming. Die vraag is in de rechtspraak beantwoord. In de afweging tussen het gemeentelijk beleid ter zake in samenhang met de driehoek enerzijds en de belangen van de burger anderzijds, trok de burger aan het kortste eind.

Het is de vraag of dat met dit wetsvoorstel anders zou gaan. Naar de mening van mijn fractie stelt die bescherming weinig voor. Het enige lichtpuntje zou de rol van de gemeenteraad kunnen zijn. De gemeenteraad zal zijn rol bij de controle achteraf serieus moeten waarmaken. Die rol lijkt daarom van grote betekenis. Dat benadrukt opnieuw de kwetsbaarheid van de burgemeester, die de spoedeisendheid, de onvoorziene omstandigheden en de aanwezigheid van wapens moet verantwoorden. Ik zei het al, maar zeg het nog maar eens: de gemeenteraad is in dit wetsvoorstel het orgaan dat de burger kan behoeden voor lichtvaardig gebruik van het instrument.

Zal een fouilleeractie op grond van deze wet de EVRM-toets doorstaan? Voor het antwoord op die vraag ga ik graag even over de nationale grens en de Noordzee heen. Artikel 45 van de Terrorism Act schrijft voor dat iemand die preventief is gefouilleerd, op zijn verzoek een schriftelijke verklaring krijgt met opgave van de redenen voor de actie. Dat betekent een eenvoudiger ingang tot toetsing van de proportionaliteit en legitimiteit bij de bestuursrechter. Is het een idee om deze bepaling in het Nederlandse wetsvoorstel op te nemen? Graag hoor ik de opvatting van de minister hierover.

Ik heb beloofd, terug te komen op de insluitingsfouillering. Op dat punt sluit ik mij aan bij hetgeen mijn collega's van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP hebben toegelicht.

Ik rond af met een laatste vraag. De aanloop tot het debat van vandaag is lang geweest. Het wetsvoorstel, vrucht van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte I, is ingediend in december 2012. De behandeling in de Tweede Kamer heeft anderhalf jaar geduurd. Het wetsvoorstel kwam een jaar geleden in de Eerste Kamer aan. Pas vandaag staan wij voor de afronding. Waarom heeft het allemaal zo lang geduurd? Was de minister er zelf onzeker over? Dat kan ik mij met zijn daadkracht moeilijk voorstellen. Toch krijg ik hierop graag een reactie van de minister.

Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie niet superenthousiast is over dit wetsvoorstel, maar, zoals mijn fractiegenoot Engels vorige week al zei, wij blijven graag in goed gesprek met de minister en zijn zeer benieuwd naar zijn antwoorden.