Plenair Beckers bij voortzetting behandeling Einde export kinderbijslag



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.58 uur


De heer Beckers i (VVD):

Om de draad weer op te pakken, gaan we even terug naar de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel van 18 december 2012. Toen werd besloten de behandeling aan te houden, zodat de minister de gelegenheid kon nemen om aan de Raad van State voorlichting te vragen over de internationaalrechtelijke aspecten van de stopzetting van de export van kinderbijslag naar Turkije. Die gestelde vragen zijn door de Raad van State uitvoerig beantwoord en vervolgens voorzien van een reactie van de minister. Wij danken de minister voor deze aanpak en de verdere schriftelijke behandeling, waaruit het standpunt van de regering over de export naar Turkije duidelijk is geworden. Die mening, alsmede de uitkomsten van de voorlichting door de Raad van State hebben we met tevredenheid ontvangen, maar we wachten nu nog op een voortvarende aanpak door de minister.

Ten aanzien van de vraag of het stopzetten van de betaling van kinderbijslag aan ouders in Nederland voor kinderen die in Turkije verblijven, strijdig is met het bilaterale socialezekerheidsverdrag tussen Nederland en Turkije, concludeert de Afdeling van de Raad van State dat het betreffende artikel 33 van het bilaterale verdrag tussen Nederland en Turkije zowel ruim als beperkt uitgelegd kan worden. De tekst van het genoemde artikel 33 geeft geen uitsluitsel en dus is de wetgever aan zet om een keuze te maken. Bij die keuze past dan nog de afweging dat in recente bilaterale verdragen tussen Turkije en andere landen geen export van kinderbijslag is opgenomen. Als we dan ook nog het voornemen van de EU meenemen om Besluit 3/80 van de Associatieraad te vervangen door een nieuwe regeling, waarin geen recht bestaat op gezinsbijslagen voor Turkse werknemers in de EU met kinderen die buiten de EU verblijven, dan is het voor de leden van mijn fractie wel duidelijk geworden dat we hier kiezen voor de beperkte uitleg.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of het stopzetten van betaling van kinderbijslag voor kinderen die in Turkije wonen in strijd is met het associatierecht tussen de EU en Turkije. Omdat op dit vraagstuk artikel 3 van Besluit 3/80 van toepassing kan zijn, is een objectieve rechtvaardiging van belang, los van de nationaliteit of budgettaire overwegingen, zo zegt de Afdeling van de Raad van State. De motivering van de stopzetting is dan van groot belang. Daarbij ondersteunen wij de opvatting van de regering dat een van de uitgangspunten is dat uitkeringen die door de belasting gefinancierd zijn, in principe niet exporteerbaar zijn naar landen buiten de EU, de EER en Zwitserland. Mijn fractie is van mening dat kinderbijslag in het algemeen als doel heeft het ondersteunen van ouders ten aanzien van de opvoedings- en scholingskosten van kinderen om zodoende de ontplooiingskansen van kinderen te vergroten, zodat zij in latere levensfasen een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het maatschappelijke proces en het arbeidsproces in onze samenleving. Als we willen bewerkstelligen dat kinderen goed voorbereid worden op een succesvolle deelname aan die processen in ons land, is de slagingskans daartoe groter als zij opgroeien in datzelfde land dan wanneer dat gebeurt in het buitenland en in — gerespecteerde — andere culturen. Voorts zal integratie in dezelfde samenleving waarin de ouders ook vertoeven, beter verlopen en effectiever zijn als het wonen, het leven en het volgen van onderwijs in diezelfde samenleving plaatsvinden.

Kortom, het is naar onze opvatting voor de arbeidskansen en in het algemeen voor de toekomst van kinderen beter als zij opgroeien in de omgeving waarin hun ouders wonen en werken en waarin zij straks zelf ook willen deelnemen aan de samenleving. Vanuit die visie en argumentatie is er naar onze opvatting geen sprake van discriminatie indien de kinderbijslag wordt toegekend met als doel een bepaald bestaansminimum te introduceren voor alle in Nederland wonende kinderen.

Vervolgens zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de laatste stand van zaken omtrent de vorderingen die de minister heeft gemaakt bij de besprekingen tot beëindiging van de export van kinderbijslag met de landen buiten de EU, de EER en Zwitserland.

Wat is het standpunt van de regering met betrekking tot het toepassen van het woonlandbeginsel op kinderbijslaguitkeringen die zijn ingegaan vóór 1 juli 2012?

Tot slot wil ik nog even stilstaan bij het verdrag met Marokko. Dat verdrag vereist aanpassing om te kunnen bewerkstelligen dat de export van kinderbijslag en het kindgebonden budget kunnen worden beëindigd. Uit de brief van de minister van 3 juni jl. aan de Tweede Kamer begrijpen we dat hij geen voorstander is van het eenzijdig opzeggen van het verdrag met Marokko. Redenen daarvoor zijn volgens de minister de samenwerking op het gebied van justitie en politie om criminaliteit tegen te gaan en handelsbetrekkingen in stand te houden. Ook controle op de rechtmatigheid van socialeverzekeringsuitkeringen en vermogenstoetsen in relatie tot bijstandsuitkeringen kunnen door opzegging in het geding komen, maar is die terughoudendheid wel op haar plaats en moet hier niet het belang van uitvoering van aangenomen wetgeving de prioriteit krijgen?

Het verdrag vereist aanpassing om te kunnen bewerkstelligen dat de export van kinderbijslag en kindgebonden budget beëindigd wordt. In aanmerking genomen de hiervoor vermelde belangen kun je concluderen dat er sprake is van gemeenschappelijkheid. Ook Marokko zal toch criminaliteit willen tegengaan, frauduleus handelen met betrekking tot uitkeringen willen opsporen en goede handelsbetrekkingen met ons land willen onderhouden? Het past toch bij bevriende naties dat de gesprekken plaatsvinden in een gelijkwaardige en respectvolle sfeer en dat men tot een resultaat komt na twee jaar besprekingen voeren?

De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid is twee jaar geleden met ruime meerderheid aangenomen in de Staten-Generaal en behoeft een gerechtvaardigde uitvoering. Daarnaast zegt de minister een extra signaal, een extra krachtig instrument te behoeven in de vorm van aanvaarding van deze wet. Wat mijn fractie betreft kan hij daarop rekenen. Sterker nog, wij zien graag dat hij vervolgens uitvoering geeft aan de motie van mevrouw Schut-Welkzijn uit de Tweede Kamer, waarin de minister wordt opgeroepen om een wetsvoorstel tot opzegging van het verdrag met Marokko voor te bereiden als artikel 5 uit dat verdrag in de besprekingen met Marokko in september niet verwijderd wordt. Wij vernemen graag de antwoorden van de minister.