Plenair Bruijn bij behandeling Afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.25 uur


De heer Bruijn i (VVD):

Voorzitter. Ik zal het woord voeren mede namens de fractie van D66. Vandaag behandelen wij een wetsvoorstel waarmee drie zaken worden geregeld. De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beantwoording in de memorie van antwoord en hebben nog enkele aanvullende opmerkingen en vragen.

Wanneer men de oogleden enigszins samenknijpt en door de oogharen naar dit wetsvoorstel kijkt, dan is er in de drie onderdelen ervan met enige moeite wel een gemeenschappelijke deler te ontwaren, zoals ook door de regering in de memorie van antwoord is gememoreerd. De leden van mijn fractie zijn het echter met de leden van fracties van de SP en GroenLinks eens, dat een dergelijke samenvoeging van verschillende onderwerpen niet de schoonheidsprijs verdient. Het als argument voor deze samenvoeging aandragen van de gelijke inwerkingtredingsdatum van de verschillende onderdelen, maakt de kans op het winnen van genoemde prijs niet groter maar kleiner, zo menen de leden van mijn fractie. Maar goed, zoals de staatssecretaris van Cultuur en ik nog maar enkele dagen geleden leerden toen wij op de Limburgse weiden participerend stonden waar te nemen: you can't always get what you want.

Voorzitter, het examenvak algemene natuurwetenschappen (ANW) wordt uit het verplichte gemeenschappelijk deel van de profielen van het vwo geschrapt. Sinds 2007 is dit vak al niet meer verplicht in het gemeenschappelijk deel van het havo-bovenbouwprogramma. Middels een in de Tweede Kamer aangenomen motie van D66 zal deze maatregel ingaan in 2015. Hiermee wordt een goede en zorgvuldige uitvoering mogelijk, waaronder een betere indaling van ANW in bestaande vakken. De motie vraagt de regering om in overleg te gaan met de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen over de vraag hoe elementen uit de ANW goed en zorgvuldig kunnen worden ingepast in de maatschappelijke en natuurprofielen en de Kamer — de motie lijkt hiermee de Tweede Kamer te bedoelen — voor 1 oktober 2014 hierover te informeren. Dit aspect raakt aan de zorgvuldige uitvoering van dit wetsvoorstel. Daarom zou mijn fractie de staatssecretaris willen vragen of hij bereid is toe te zeggen om ter zake ook deze Kamer gelijktijdig te informeren over de uitkomsten van genoemd overleg. Zoals gezegd, vragen wij dat mede namens D66.

In dit wetsvoorstel worden de vakbenamingen "Latijnse taal en literatuur" en "Griekse taal en literatuur" gewijzigd in "Latijnse taal en cultuur", respectievelijk "Griekse taal en cultuur". De nieuwe vakbenamingen ontstaan door integratie van de eindtermen van klassieke culturele vorming met de eindtermen van Latijnse taal en literatuur, respectievelijk Griekse taal en literatuur. De inhoud van de vakken is niet gewijzigd, alleen zijn de eindtermen van het vak klassieke culturele vorming samengevoegd met de eindtermen van Latijn en Grieks. Dit is in lijn met de aanbevelingen uit Het geheim van de blauwe broer, het eindrapport van de Verkenningscommissie Klassieke Talen. De commissie heeft intensief overlegd met leraren, hoogleraren en andere betrokkenen. Er is overeenstemming over dat de klassieke taal en cultuur elkaar versterken en in die zin ook binnen één vak horen te worden behandeld. E pluribus unum. Mijn fractie steunt daarom het voornemen van de regering om de klassieke taal weer samen te voegen met de klassieke cultuur.

Dan kom ik bij de maatschappelijke stage. Leerlingen in het voortgezet onderwijs hoeven door deze wetswijziging, conform het regeerakkoord, niet meer verplicht een maatschappelijke stage te lopen. Dit geeft scholen de vrijheid om de stage als facultatief programmaonderdeel aan te bieden. Hierdoor krijgen scholen dus meer ruimte om hun onderwijsprogramma naar eigen inzicht in te richten. De stage blijft in het vo een volwaardig en erkend programmaonderdeel. De VVD is altijd tegen de verplichting van een maatschappelijke stage geweest. Met het afschaffen ervan komt er ruimte voor de scholen om deze onderwijstijd zelf in te vullen, bijvoorbeeld door meer aandacht voor de kernvakken of een ander onderwijsaccent. Dit is ook geheel conform de conclusies van het indertijd Kamerbreed gesteunde rapport-Dijsselbloem inzake het "hoe", het "wat" en het "of". Met de regering hechten de leden van de VVD-fractie veel waarde aan de vrijheid van scholen om zelf te bepalen hoe zij invulling geven aan het onderwijs. Voorwaarde is dan wel dat de betreffende leerdoelen, het "wat", voldoende zijn vastgelegd en dat in voldoende mate wordt getoetst of deze leerdoelen worden gerealiseerd. Kan de staatssecretaris dit bevestigen? De geboden keuzevrijheid komt tegemoet aan het bezwaar dat de verplichte stage soms heel moeilijk te regelen was door een gebrek aan goede stageplaatsen, waar leerlingen ook de nodige begeleiding krijgen en niet aan hun lot worden overgelaten.

Het aanbieden van een maatschappelijke stage wordt straks een eigen keus van de school. Met de VVD vindt ook de PO-raad, waaronder het voortgezet speciaal onderwijs valt, het een goede zaak dat de scholen meer vrijheid krijgen ten aanzien van het "hoe". De VO-raad brengt naar voren dat de overheid hiermee aan "zigzagbeleid" doet, omdat nog onder het vorige kabinet de stage juist verplicht werd gesteld. Daar zou men tegenover kunnen stellen dat het een consistent beleid is van dit kabinet om de beleidsvrijheid van de scholen te vergroten, daarmee zoals gezegd uitvoering gevend aan de conclusies uit het rapport-Dijsselbloem. Uiteindelijk is de belangrijkste vraag, wat op dit moment de voor- en nadelen zijn van voorliggende wetswijziging. Graag zouden de leden van mijn fractie van de staatssecretaris willen vernemen waarom het kabinet de voordelen van dit voorstel vindt opwegen tegen het genoemde nadeel van betrekkelijk kort opeenvolgende beleidswijzigingen.

Deze wetswijziging kent ook een financiële paragraaf. Ik heb het regeerakkoord erbij gepakt. Als ik regel 20 bij het onderwijs bekijk, zie ik dat er een ombuiging wordt gerealiseerd van 75 miljoen euro. Dit geld is niet ter verbetering van het EMU-saldo. Het geld wordt binnen de onderwijsbegroting anders ingezet. Begrijp ik goed uit de toelichting bij reeks 32 en het Nationaal Onderwijsakkoord dat als ik de reeksen 29 en 32 optel, er in totaal 256+344=600 miljoen structureel extra beschikbaar is voor het funderend onderwijs? Op basis van de begrotingsomvang 2015 van 9,4 miljard voor het po en 7,2 miljard voor het vo zou dan ongeveer 260 miljoen toekomen aan het vo. Daarbij is er dit najaar een Herfstakkoord gesloten waardoor er structureel nog extra geld beschikbaar komt. De vraag van mijn fractie is daarom: kan de regering bevestigen dat de verplichting van de maatschappelijke stage weliswaar verdwijnt, maar dat er voldoende financiële ruimte is om de stage te blijven aanbieden? Voor mijn fractie en ook voor die van D66 is dit een belangrijk punt. Als de scholen meer beleidsvrijheid krijgen bij het bepalen van het "hoe", dan is het niet meer dan logisch dat de betreffende middelen voortaan ook via de beleidsvrije lumpsum in plaats van gealloceerd worden verstrekt.

Mevrouw Gerkens i (SP):

Begrijp ik nu uit de woorden van de heer Bruijn dat hij wil dat dat geld daarvoor dan ook wordt geoormerkt, zodat we zeker weten dat het er ook is voor die maatschappelijke stage? Of zegt hij dat hier zo veel geld ligt dat scholen het daaruit kunnen putten als ze willen?

De heer Bruijn (VVD):

Nee, wij vragen aan de regering of wij het als volgt goed hebben begrepen uit de verschillende documenten, zoals het regeerakkoord en het Herfstakkoord, maar met name het regeerakkoord. Als de scholen meer beleidsvrijheid krijgen in het invullen van de leerdoelen die de maatschappelijke stage met zich meebrengt, dan gaan de gelden die waren gealloceerd voor de maatschappelijke stage nog steeds naar de scholen, maar ze verschijnen dan in de lumpsum en worden dus beleidsvrijer aangeboden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat is mij toch nog iets te vrijblijvend. Ik vind de gedachtegang positief, of ik zou daarin graag met de heer Bruijn meegaan, maar meegaan in de lumpsum betekent ook dat het geld aan andere dingen kan opgaan. Zou hij dan willen specificeren dat scholen die die beleidsvrijheid nemen dan ook wel een duidelijke invulling geven aan deze gelden, die nu voor de maatschappelijke stage bestemd zijn? Ik ben het wel eens met wat het CDA net zei. De maatschappelijke stage is zo bijzonder dat je die niet zomaar door iets anders kunt vervangen.

De heer Bruijn (VVD):

Ik begrijp de vraag van mevrouw Gerkens. Mijn fractie gaat het erom of de leerdoelen die worden beoogd met de maatschappelijke stage in termen van kennis en vaardigheden voldoende duidelijk zijn afgesproken. Dat was mijn eerdere vraag. Als dat zo is, dan is het niet meer dan logisch, en ook in lijn met het rapport-Dijsselbloem, dat breed werd gesteund, dat de scholen dan meer beleidsvrijheid krijgen bij de vraag hoe ze die leerdoelen gaan bereiken. Dat hoeft dus niet per se via een maatschappelijke stage, het kan ook anderszins, als die leerdoelen maar wel worden bereikt. Vandaar mijn eerdere vraag, voor mijn fractie een belangrijke vraag. Als die vraag met "ja" wordt beantwoord en die leerdoelen dus voldoende hard zijn, dan zijn wij er zeker voorstander van, in lijn met Dijsselbloem, dat scholen ook meer vrijheid krijgen in de manier waarop zij die doelen willen bereiken en dus ook in de besteding van die 75 miljoen.

Scholen staan met beëindiging van de bekostiging van de stage voor een keuze: doorstart van de vaak succesvolle stage maar bekostigd uit eigen middelen, of zoeken naar andere financieringsbronnen en andere vormen. Er zijn inmiddels al scholen die aangeven door te gaan met de stage maar met een soms andere en meer efficiënte invulling. Zo maakte Scholengemeenschap De Breul in Zeist voorheen gebruik van een kostbare stagemakelaar maar blijkt nu dat kinderen dit zelf ook kunnen, dat zij het bovendien leuk vinden en enthousiast zijn om zelf stageplaatsen te zoeken. Toen ik afgelopen weekend, terugkomend uit Landgraaf, mijn zoon bij het diner vroeg hoe dat op zijn school geregeld is, kreeg ik daar hetzelfde antwoord. Ook 't Rijks in Bergen op Zoom gaat volgens het blad Schooljournaal door met de maatschappelijke stage maar in een bredere vorm, namelijk als loopbaanstage.

Er blijft dan nog steeds 30 uur voor de stage staan maar leerlingen kunnen nu ook naar keuze bij de marktsector terecht. De school zegt zo twee vliegen in één klap te slaan. Leerlingen ervaren hoe het is om welzijnswerk te doen, maar de ervaring kan ook helpen bij de studiekeuze. Het Griftland College in Soest zet vanaf 2015 zelf geld in en vraagt een bijdrage aan de gemeente. Het nieuwe college in Soest heeft inmiddels in het coalitieakkoord het belang van de maatschappelijke stage benoemd. Vrijwilligerscentrale Utrecht heeft een samenwerkingsverband met alle scholen, die allemaal willen doorgaan in die regio. In Westland zijn middelbare scholen, de gemeente en vrijwilligersorganisatie Vitis van mening dat de maatschappelijke stage een vervolg moet krijgen. Daarover zijn de scholen in overleg met de gemeente. Het college daar staat er zeer positief tegenover en ziet het als onderdeel van het thema sociale kracht uit het bestuursakkoord Nieuwe realiteit, nieuwe uitdagingen.

De leerlingen van een school in Poeldijk in het Westland organiseren al jarenlang een sportdag voor basisscholen. Toen de maatschappelijke stage in 2011 verplicht werd, is het toernooi daarin opgenomen.

Uit deze voorbeelden blijkt dat, althans op de genoemde plaatsen, de maatschappelijke stage inmiddels goed vorm heeft gekregen en dat deze met de nodige creativiteit nu ook zonder financiële steun van de overheid verder lijkt te kunnen worden voortgezet.

Naar inschatting van het Kenniscentrum Maatschappelijke stage blijft een kwart van de scholen de stage aanbieden, een kwart van de scholen zal hiermee stoppen en de helft zal op zoek gaan naar alternatieven om een maatschappelijke stage vorm te geven. De vraag die mijn fractie de staatsecretaris ten slotte wel zou willen stellen is in hoeverre de wetswijziging kan leiden tot het afschaffen van de stage op plaatsen waar dat niet gewenst is of waar geen alternatief voorhanden is. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de zorgen die hierover zijn geuit door de Besturenraad? Gaat de regering dit monitoren en, zo ja, op welke wijze? Is de staatssecretaris bereid de resultaten van een dergelijke monitoring, als die zal plaatsvinden, ook voor te leggen aan deze Kamer?

De leden van de VVD-fractie en die van de D66-fractie zien met belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.