Plenair Elzinga bij voortzetting behandeling Participatiewet en Wet werk en bijstand



Verslag van de vergadering van 24 juni 2014 (2013/2014 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.35 uur


De heer Elzinga i (SP):

Voorzitter. In dit debat spreek ik niet alleen namens de SP-fractie, maar ook namens de fracties van 50PLUS en de Partij voor de Dieren.

We bespreken vandaag wellicht de twee grootste wetgevingsoperaties van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het kabinet-Rutte II, vandaag op deze ene dag met de staatssecretaris. Dat dit twee grote wetsvoorstellen zijn, daarop duiden alleen al de spreektijden van de lange lijst sprekers voor mij. Als ik het hele wetsdossier op papier had besteld — ik hoef maar naar de tafels van de heer Thissen en de heer Ester te kijken — dan had er ook op mijn bureau minstens een halve meter papier gelegen. Als wij, zoals wij eerder hadden voorzien, beide wetsvoorstellen vandaag apart hadden behandeld, zouden we nog veel meer spreektijd zinnig hebben kunnen vullen tot diep in de nacht. Deze beide wetsvoorstellen gooien namelijk samen het hele stelsel van sociale voorzieningen en arbeidsmarktondersteuning voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt op een hoop. De gevolgen voor vele duizenden betrokkenen, veelal met een arbeidshandicap, zijn enorm. Niet alleen voor al die mensen die deze stapels wijzigingen treffen, zijn de gevolgen ernstig. Ook voor de uitvoering zijn er grote consequenties.

Voorzitter, u kent mij als iemand die doorgaans zakelijk in het debat staat. Ik moet zeggen dat dit mij vandaag niet meevalt. Ik ken namelijk deze staatssecretaris als iemand met een heel groot hart voor de minderbedeelden, maar ik kan echt met de beste wil van de wereld niet zien hoe deze wetsvoorstellen de zwakke schouders zullen helpen, terwijl ik ondertussen wel een heleboel verslechteringen en risico's zie. Het raakt mij diep om uitgerekend deze staatssecretaris zoveel maatregelen te zien verdedigen waarvan voor mijn fractie vaststaat dat ze negatieve consequenties zullen hebben voor grote groepen mensen, juist voor degenen met erg weinig mogelijkheden om zichzelf aan hun situatie te ontworstelen. Toch zal ik proberen om na een korte politiek-inhoudelijke bespreking zakelijk op een aantal van de wijzigingsvoorstellen te focussen, want ik meen dat ongeacht de politieke wenselijkheid of onwenselijkheid van deze voorstellen er een aantal zaken voor ons liggen die deze Kamer objectief bezwaarlijk zou moeten vinden. Ik zal proberen om dat zo kort en krachtig mogelijk te doen. Er zijn immers al veel sprekers aan het woord geweest en we hebben nog een lange dag voor de boeg.

De onderhavige wetsvoorstellen passen helaas in de negatieve trend van onttakeling van het Europees sociaal model van de welvaartstaat in Nederland. Langzaam maar zeker is hier een minimaal vangnet de norm geworden. Als je niet succesvol bent in het leven, heb je pech en dat is vooral je eigen schuld en vooral je eigen probleem. Zo zagen we een reële waardedaling van een gemiddelde arbeidsongeschiktheidsuitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid met meer dan 20% over de jaren tachtig en negentig. We zagen ontkoppeling van de uitkeringen in de jaren tachtig en het verder achterblijven van het sociaal minimum bij de welvaartsontwikkeling daarna. We zagen bezuinigingen op de WSW, waardoor we geconfronteerd werden met wachtlijsten, werkdruk en verslechterde arbeidsvoorwaarden in de sociale werkplaatsen. We zagen invoering van de WWB, die gepaard ging met bezuinigingen op inkomen en arbeidsmarktbeleid, waardoor mijn partij net als de partij van de staatssecretaris, er niet mee kon instemmen. We zagen de omvorming van de WAO naar de WIA, die vooral voor de lagere inkomens een flinke inkomensachteruitgang bij arbeidsongeschiktheid betekende en waartegen mijn partij, wederom samen met de partij van de staatssecretaris, zich om die reden verzette.

Bezuinigingspolitiek kan van elk idee, ook van een in wezen goed idee, een slecht plan maken. Daarom demonstreerde ik wederom, zij aan zij met de staatssecretaris, toen nog Tweede Kamerlid voor haar Partij van de Arbeid, op 22 maart 2012 tegen de Wet werken naar vermogen, zoals de Participatiewet toen nog heette. Niet omdat we ten principale tegen één regeling voor de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt waren, niet omdat we maatwerk geen goed idee vonden, ook niet omdat we niet ook wilden dat meer mensen regulier aan het werk zouden moeten kunnen, maar wel omdat deze ideeën, samen met de enorme bezuiniging, leidden tot slechte plannen waarvan vele duizenden mensen de dupe zouden worden. We luisterden dan ook instemmend naar de voorman van haar partij die bij die manifestatie zei: "Draaien we deze bezuinigingen terug? Ja, natuurlijk doen we dat!" en "Die wet gaat van tafel!" Maar de wet is ondanks regeringsdeelname van de Partij van de Arbeid niet van tafel. Na ruim twee jaar en een naamswijziging heeft de nieuwe regering hetzelfde wetsvoorstel in een nieuw jasje inmiddels tot in deze Kamer geloodst. Natuurlijk zijn er wijzigingen aangebracht ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. De meeste van die wijzigingen zijn ook verbeteringen ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Maar de essentie is hetzelfde en de bezuinigingen die de meeste van deze voorstellen zo pijnlijk maken en de uitvoering zo onder druk zetten, die zijn niet van tafel. Door de tussentijdse val van Rutte I is de invoering inderdaad later en door aanpassingen worden sommige maatregelen meer geleidelijk ingevoerd, maar de structurele bezuinigingen in het voorstel voor de Participatiewet en de maatregelen in de WWB zullen samen nog hoger zijn dan bij de Wwnv de intentie was.

Ten laste van de doelgroep van de Wajong, de WSW en de WWB wordt, als het aan dit kabinet ligt, op termijn structureel bijna 2 miljard bezuinigd op jaarbasis. Uitgaande van een gecombineerde doelgroep van ongeveer 600.000 personen is dat een korting op inkomen en arbeidsmarktondersteuning van meer dan €3.000 per persoon per jaar. Dat is zeker voor de betreffende doelgroep erg veel geld. Nu heb ik er natuurlijk ook niets tegen als we op termijn met minder middelen toe kunnen. Als decentralisatie en participatie in goede omstandigheden plaatsvinden, zal dat tot besparingen kunnen leiden. Maar dan is de besparing het resultaat van het proces en niet het beginpunt. Vanuit een langetermijnvisie ben je bereid te investeren in een grotere arbeidsmarktparticipatie. Zonder visie snoeien maakt vooral veel kapot.

Ik wil in mijn termijn achtereenvolgens stil staan bij de decentrale uitvoering, de WSW, de nieuwe reguliere banen en beschutte werkplekken, de loonkostensubsidie, de Wajong en het nieuwe bijstandsregime. Ik zal dertien punten benoemen die een voorbeeld zijn van onzorgvuldigheid of ongewenste uitkomsten van ondoordacht en overhaast bezuinigen.

Mijn eerste punt betreft de decentrale uitvoering. Tijdens een hoorzitting over vooral de uitvoering van de Participatiewet klonken in deze Kamer veel zorgen: van gemeenten, van Divosa, van SW-werkgevers en van vakbonden. Kunnen de gemeenten en de gemeentelijke sociale diensten straks wel voldoende maatwerk leveren om mensen aan het werk te helpen, zijn de beloofde banen er dan wel en zijn er wel middelen om mensen te begeleiden? Vanwege deze combinatie krijgt de uitvoering het moeilijk. Nog tijdens deze kabinetsperiode krimpt het SW-budget met een kwart en is er al twee derde af van het participatiebudget. Bovendien heeft het kabinet het advies van de VNG over het te volgen verdeelmodel genegeerd en zullen er straks mogelijk flinke verliezers onder de gemeenten blijken te zijn. Waarom is het advies van de VNG hier eigenlijk niet gevolgd?

Volgens de voorzitter van Divosa lopen gemeenten door deze recordbezuinigingen een aanzienlijk risico op financiële schade en een artikel 12-status, maar is het risico op maatschappelijke schade nog belangrijker. Ik citeer: "Decentralisatie is geen tovermiddel waarmee je elke bezuiniging rimpelloos kunt oplossen". In reactie op de sympathiek klinkende vraag aan de staatssecretaris van de heer Backer van de D66-fractie eerder vandaag om tegenvallers op de ingeboekte besparingen niet direct te korten op de beschikbare budgetten die nu in het basispad voor de participatiewet zijn opgenomen, vraag ik of juist op dit basispad door onderhavige twee wetsvoorstellen al bijna 2 miljard aan structurele besparingen is ingeboekt. Een andere waarschuwing kwam onlangs van de directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, iemand die wij hier nog wel kennen. Hij waarschuwt vooral voor de problemen op lokaal niveau. Lokaal bestuur betekent nog niet automatisch goede zorg. Hij waarschuwt voor een democratisch gat in de decentrale uitvoering bij de regionale samenwerking, maar hij waarschuwt vooral ook voor de snelheid waarmee de decentralisaties worden doorgevoerd en de forse bezuinigingen, waardoor het gevaar bestaat dat de lokale overheden de nieuwe taken onvoldoende kunnen oppakken.

Ook de Algemene Rekenkamer waarschuwt voor de brede twijfel over de haalbaarheid van de uitvoeringstermijn van de decentralisaties per 1 januari 2015. Ik citeer: "De vraag is of vooral de 403 gemeenten er klaar voor zijn. Dat weten wij nu niet. Ook het kabinet niet."

Verplichte bezuinigingen kunnen van elk goed idee een slecht plan maken. Eén regeling voor de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt kan ook gedecentraliseerd een goed idee zijn, maar gemeenten en sociale diensten zijn daar onvoldoende op voorbereid en kunnen er met de bijgeleverde bezuinigingslast onmogelijk een succes van maken. Decentralisatie en participatie zijn prima, maar niet zo: niet zo goed goedkoop en niet zo overhaast.

Mijn tweede punt betreft het op slot zetten van de WSW, met de belofte de rechten van de huidige groep met een SW-dienstverband te behouden. Een van de veranderingen ten opzichte van de Wet werken naar vermogen betreft de WSW. Deze zou beperkt toegankelijk blijven, maar wordt nu geheel op slot gezet. Er komt na 1 januari niemand meer in, als het aan het kabinet ligt. De zittende groep behoudt echter alle rechten, zo heeft de staatssecretaris meermaals onderstreept. De zorgplicht van gemeenten voor mensen met een SW-indicatie wordt echter geschrapt. Dit is in lijn met het sluiten voor de WSW voor de mensen die op de wachtlijst staan, maar in tegenstelling tot de toezegging dat de rechten en plichten voor de zittende groep gelijk blijven. Iemand die nu een SW-dienstverband heeft en kwijtraakt, heeft recht op een nieuw SW-dienstverband. In de situatie dat hij of zij het dienstverband na 1 januari verliest, of het nu door bedrijfssluiting of vanwege verhuizing is, vervalt het recht op een SW-dienstverband en komt hij of zij onder de Participatiewetverantwoordelijkheid van de gemeente. Voor deze persoon is er dus geen behoud van rechten. Dit is een voorbeeld van de wijze waarop het niet moet: behoud van rechten beloven, maar dat niet waarmaken. Decentralisatie en participatie zijn prima, maar niet zo: niet zo goedkoop en niet zo overhaast. Ik hoop dat de staatssecretaris alsnog haar belofte waar wil maken. Graag ontvang ik van haar een reactie.

Het derde punt betreft de arbeidsvoorwaarden en pensioenen van mensen met een SW-dienstverband. In de huidige WSW hebben mensen met een SW-dienstverband een normale cao. De zittende groep behoudt het dienstverband, maar het budget wordt niet meer verhoogd. Daardoor dreigt een eeuwige nullijn. Doordat de regeling op slot gaat, wordt ook het pensioenfonds een sterfhuisconstructie. De extra toezegging van 10 miljoen euro geeft volgens de pensioenuitvoerders onvoldoende garantie op waardebehoud van pensioenverplichtingen. Ook hier geldt dat decentralisatie en participatie prima zijn, maar niet op deze goedkope en overhaaste manier. Op deze wijze leveren de werknemers van de SW twee keer in: tijdens hun verdere carrière en bij hun pensionering. Dat kunnen wij toch moeilijk verstaan onder behoud van rechten? Het recht op collectieve onderhandeling wordt voor deze groep zonder middelen een dode letter. Ook op dit punt graag een reactie.

Mijn vierde punt gaat over de toezegging van nieuwe banen, reguliere en beschutte banen. De belangrijkste verandering ten opzichte van de Wet werken naar vermogen komt niet van het kabinet, maar van de sociale partners. Werkgevers en werknemers hebben in een sociaal akkoord afgesproken te werken aan de creatie van 100.000 extra passende banen in de marktsector voor de doelgroep. Van belofte naar baan is echter een lange weg, zoals ook op de hoorzitting meermaals naar voren werd gebracht. De vraag is of het wel sneller kan dan aanvankelijk door de sociale partners is afgesproken. De vraag is zelfs of het überhaupt gaat lukken, gezien de houding van veel werkgevers, zoals ook blijkt uit recent onderzoek. Ondanks afspraken over monitoring van de opbouw van nieuwe banen en de afbouw van SW-banen, lijkt het erop dat er niet gestuurd zal worden om ervoor te zorgen dat de SW niet sneller zal worden afgebouwd dan er nieuwe banen voor de doelgroep beschikbaar komen. Ik laat me er echter graag van overtuigen dat ik dit verkeerd zie.

Ook wat betreft de broodnodige beschutte banen lijkt er niet te worden bijgestuurd indien noodzakelijk. In plaats van de huidige 100.000 SW-banen komt er budget voor 30.000 beschutte banen via de gemeenten in de structurele situatie. Als blijkt dat de behoefte groter is, staat het de gemeenten vrij om meer beschut werk aan te bieden, zoals in de schriftelijke beantwoording is aangegeven, maar dan wel voor eigen rekening, zonder additionele middelen. Ook op dit punt hoor ik graag dat ik het verkeerd heb gelezen. Als dit niet zo is, geldt wat de SP betreft wederom dat decentralisatie en participatie prima oplossingen zijn, maar niet op deze wijze.

Het vijfde punt gaat over mensen met een baan met loonkostensubsidie. In de memorie van antwoord geeft het kabinet een reactie op een casus die de leden van de fractie van de VVD beschrijven. De reactie luidt als volgt. In het geval dat een werknemer een loonwaarde heeft die daalt naar minder dan 30% van het WML, zal de werkgever — anders dan de leden van de VVD-fractie in de beschrijving van de casus veronderstellen — wel recht op loonkostensubsidie blijven houden, maar zal hij niet volledig gecompenseerd worden door middel van loonkostensubsidie, waardoor de betrokken werknemers hun baan kunnen behouden. Dit is inherent aan de wettelijk bepaalde grenzen. Dat roept de vraag op of mensen met een loonkostensubsidie wel of niet rechten hebben in het kader van de WIA en de WGA. Graag ontvang ik een helder en ongeclausuleerd antwoord.

Mijn zesde punt betreft de Wajong. In dit verband wil ik nogmaals PvdA- partijleider Samsom citeren. In een lijsttrekkersdebat dat kort voor de laatste Tweede Kamerverkiezingen werd gehouden, zei hij: de echte keuze die u maakt, meneer Rutte, is om te korten op uitkeringen; mensen die in hun jeugd gehandicapt zijn geraakt of gehandicapt zijn geboren, pakt u een deel van hun uitkering af; die keuze maakt u, en daarmee doet u heel stoer over banen creëren, maar daarmee creëert u ook een asociale omgeving en daar pas ik voor.

De enige relevante wijziging die op dit vlak in de plannen is aangebracht, is dat de verlaging van de uitkering wat later plaatsvindt dan voorzien in de Wet werken naar vermogen. Ook het kabinet-Rutte II pakt echter een deel van deze uitkering af. Belangrijker is dat voor nieuwe gevallen de Wajong alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Voor jonggehandicapten met een gedeeltelijk arbeidsvermogen en jonggehandicapten zonder enig arbeidsvermogen maar met kans op verbetering, wacht het WWB-regime. Dit betekent dat er een vermogens- en middelentoets op huishoudniveau plaatsvindt. En in tegenstelling tot de Wajong nu en de AAW daarvoor, betekent de WWB voor veel jonggehandicapten dat er geen kans meer is op economische zelfstandigheid. Dat is volgens mijn fractie meer dan alleen een forse materiële verslechtering; dat is het creëren van een nieuwe afhankelijkheid en het terugdraaien van een belangrijke emancipatievoorwaarde. Decentralisatie en participatie zijn prima, maar niet zo: niet zo goedkoop en niet zo overhaast.

Het zevende punt betreft de groep arbeidsgehandicapten volgens het oud- en midden-arbeidsongeschiktheidscriterium. Deze groep is uitgezonderd bij de vorige herbeoordelingsoperatie in 2004; wettelijk is geregeld dat zij onder deze criteria blijft vallen. Dat geldt bijvoorbeeld voor oud-AAW'ers bij overgangsrecht. De desbetreffende groepen hebben dat destijds zwart-op-wit gekregen. Bij deze groepen is ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij niet met een herkeuring volgens nieuwe criteria geconfronteerd worden. Ik neem aan dat de staatssecretaris ook niet wenst dat hier de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel worden geschonden. Graag ontvang ik een reactie van de staatssecretaris.

Het achtste punt betreft het medisch urencriterium en de studietoelage. De nota naar aanleiding van het verslag is op dit punt helder: een studietoelage is er alleen voor wie niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen in een gewerkt uur. Hier wordt, in tegenstelling tot het meetellen voor de doelgroep baangarantie, niet naar de volle werkweek gekeken, want een student heeft immers een parttime bijbaan en geen voltijdse baan. Arbeidsgehandicapten met een medisch urencriterium beperking vallen daarmee wel onder de doelgroep baangarantie, maar indien ze op uurbasis WML kunnen verdienen, krijgen zij geen studietoelage. De bijbaan moet dan maar op een andere dag dan de studie. Deze redenatie is wederom te goedkoop. Uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut blijkt juist dat de groep die in aanmerking komt voor een medisch urencriterium — mensen met chronische vermoeidheid, beperking in uithoudingsvermogen en/of bewegingen en langdurige pijnklachten — geen bijbaan kan hebben. Het ontbreken van een studietoelage zal zich hier wreken door aanzienlijk minder kansen op een opleiding en vervolgens op de arbeidsmarkt. Is dit wat de staatssecretaris beoogt? Kan de staatssecretaris uitleggen wat de ratio is achter het ontzeggen van een ongetoetste uitkering voor de tijd dat jonggehandicapten om medisch objectiveerbare redenen niet kunnen werken? Beseft de staatssecretaris dat een blijvende economische afhankelijkheid het gevolg kan zijn? Decentralisatie en participatie zijn prima, maar niet op deze wijze.

Het WWB-sanctiebeleid is mijn negende punt.

De heer Terpstra i (CDA):

Ik begrijp dat de heer Elzinga nu van de Participatiewet overgaat naar de Wet werk en bijstand. Ik wil graag twee algemene vragen stellen over de Participatiewet. De heer Elzinga zegt dat het wellicht goed zou zijn, maar omdat het wat vermengd is met bezuinigingen, is het wellicht geen goed idee. Het is mij niet helemaal helder welke ideeën de SP in de Participatiewet goed vindt als er niet zou zijn bezuinigd. Mijn tweede vraag komt zo nog wel.

De heer Elzinga (SP):

Dan wachten wij die nog even af. Ik begin ondertussen met het beantwoorden van de eerste vraag van de heer Terpstra: welk idee in de Participatiewet bevalt ons wel? Het uitgangspunt dat wij mensen helpen om zo veel mogelijk regulier aan het werk te gaan, is een goed uitgangspunt. Het idee dat we dat organiseren in één regeling, die al dan niet decentraal wordt uitgevoerd, is een prima uitgangspunt. Elk in wezen goed idee dat je laat vergezellen van een enorme taakstelling die 2 miljard moet opleveren, kan uitwerken in slechte plannen. Daarvan heb ik er een flink aantal genoemd.

De voorzitter:

U hebt uw tweede vraag inmiddels boven water, mijnheer Terpstra?

De heer Terpstra (CDA):

Mijn tweede vraag herinner ik mij gelukkig weer. De heer Elzinga heeft bij de negen punten die hij tot nu toe heeft behandeld, heel veel zorgen genoemd die naar voren zijn gebracht door de deelnemers aan onze hoorzitting. Ik kan mij alleen niet herinneren dat een deelnemer van die hoorzitting heeft gezegd dat je de Participatiewet niet zou moeten aanvaarden op grond van de bestaande zorgen. Deelt de heer Elzinga dat advies van de hoorzittingsgroep ook?

De heer Elzinga (SP):

Ik heb tot nu toe acht punten van zorg genoemd, maar ik vergeef het de heer Terpstra dat hij er een beetje naast zat. Ik heb een aantal zorgpunten naar voren gebracht en deze betroffen vooral mijn eerste punt over de decentrale uitvoering. Ik heb bij dat punt behalve mensen uit de hoorzitting ook het SCP en de Algemene Rekenkamer geciteerd. Hierbij was de zorg dat we door deze recordbezuinigingen een enorm risico lopen. De voorzitter van de hoorzitting zei inderdaad niet dat we het niet moeten doen, maar hij zei wel dat er een aanzienlijk risico is op financiële schade en op artikel 12 voor gemeenten; het risico op maatschappelijke schade is nog veel belangrijker. Ik citeer: "Decentralisatie is geen tovermiddel waarmee je elke bezuiniging rimpelloos kunt oplossen." Daarmee was niet de conclusie geponeerd dat we geen decentralisatie moeten doen, maar was wel de zorg op tafel gelegd dat het riskant is om een dergelijke operatie onder een dergelijke tijdsdruk te laten vergezellen door zo veel bezuinigingen.

De heer Terpstra (CDA):

Bij die hoorzitting hebben we gesproken met werknemers, werkgevers en de uitvoerders van deze operatie. Zij hebben al deze zorgen naar voren gebracht. Op de vraag of dat betekende dat je tegen de Participatiewet moet zijn, was het antwoord iedere keer "nee". Zij vonden de Participatiewet beter dan de huidige toestand. Nu is mijn vraag: deelt de heer Elzinga naast al de zorgen van deze groepen ook hun advies?

De heer Elzinga (SP):

Ik kom hierop terug aan het eind van alle zorgen. Een van die zorgen heb ik deels gebaseerd op de hoorzitting, maar ik heb er daarna nog zeven genoemd. Er komt nog een aantal zorgen bij en daarna kom ik tot de eindafweging.

De heer Backer i (D66):

Als ik goed tel, komen er nog zes, oh nee, vijf. Ik ben blij met de vragen van collega Terpstra. Ik was ook bij die hoorzitting en voor mij was de overwegende conclusie dat het wel degelijk moet doorgaan. Er zijn zorgen, maar zou het niet zo kunnen zijn dat de decentralisatie juist kansen biedt? Ik hoor de heer Elzinga niet zeggen dat hij het beginsel van decentralisatie afwijst.

De heer Elzinga (SP):

Dat klopt.

De heer Backer (D66):

De kansen die de heer Elzinga biedt, zijn ook kansen om het vorm te geven in gemeenten waarin ook de SP zit op een wijze die het dichtst bij de eigen uitgangspunten ligt. Ligt daar een kans of is alles even somber?

De heer Elzinga (SP):

Nee, zeker. Zoals ik al zei, als je de zaken in één regeling bijeenbrengt en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering decentraal neerlegt, kan dat op termijn leiden tot een situatie waarin je kunt besparen. Je moet dan wel in eerste instantie investeren, je moet de middelen hebben om mensen naar een goede plek op de arbeidsmarkt te helpen. Je moet niet decentraliseren en tegelijkertijd 2 miljard aan bezuinigingen op het basispakket inboeken. Dan span je het paard achter de wagen en zadel je de gemeenten en de lokale uitvoerders met een gigantisch probleem op. Waarschijnlijk betekent dat voor een aantal gemeenten een faillissement.

De heer Backer (D66):

Dan hebben wij waarschijnlijk een ander perspectief op de kansen die de gemeenten hebben om te slagen. Ik hoor in uw hele betoog doorklinken: het enkele feit dat er besparingen zijn ingeboekt, maakt de operatie kansloos. Daar kijk ik anders naar, maar wie weet kunnen we dat in de praktijk toch nog oplossen.

De heer Elzinga (SP):

Ik heb uw betoog gehoord. Ik concludeer dat u anders denkt over de kansen. Ik ben bang dat dit een recept is voor een parlementaire enquête over een paar jaar, maar ik hoop natuurlijk dat dat meevalt.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter, mijnheer Backer en mijnheer Elzinga.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik zie nu voor het eerst dat er stickers op die microfoon zitten. Op deze staat "microfoon 2, spreker voorzitter". Op deze staat "minister".

De voorzitter:

Dat kan ik u vertellen. Waar u nu staat, kunt u degene die aan het woord is in de ogen kijken. Als u straks een interruptie voor de staatssecretaris hebt en u neemt de andere microfoon, dan kunt u de staatssecretaris in de ogen kijken.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dan moet er nog wel een sticker "staatssecretaris" komen. Ter ondersteuning van hetgeen collega Elzinga zegt en in repliek op de collega's van het CDA en D66, constateer ik dat de hoorzitting buitengewoon zorgelijk was voor alle partijen, behalve de werkgevers. Die zeiden overigens dat ze het met de 100.000 wel zouden halen, dat is hun inspanningsverplichting. Maar goed, VNO-NCW heeft geen banen, die hebben de leden en het mkb. Eigenlijk hoorden we bijna elke uitvoeringsorganisatie — het UWV, Divosa, de VNG en Locus — zeggen: we maken ons buitengewoon veel zorgen, maar we zijn nu al zo lang sinds Rutte-I in debat over de Wet werken naar vermogen, die nu een soort "Barbapapaparticipatiewet" aan het worden is. Laten we in vredesnaam maar beginnen, want we zijn al zo ver voorbereid. Laten we dat dan maar per 1 januari 2015 doen. Eigenlijk hoor je mensen in een restaurant zeggen: we hebben de rijsttafel wel besteld, het is niet om te eten, maar we hebben honger en laat het maar doorkomen uit de keuken. Wij vonden het bij de hoorzitting buitengewoon zorgelijk dat dit vrijwel unaniem door de uitvoerende partijen naar voren werd gebracht.

De voorzitter:

Wat is uw vraag aan de heer Elzinga?

De heer Thissen (GroenLinks):

Dit was via de voorzitter een repliek aan de heren Terpstra en Backer.

De voorzitter:

Dat is duidelijk. U hoeft dus niet te antwoorden, mijnheer Elzinga.

De heer Elzinga (SP):

Ik constateer dat de heer Thissen ongeveer dezelfde hoorzitting heeft meegemaakt als ik.

Ik was aangeland bij mijn negende punt. Tegen de heer Terpstra zeg ik dat dit het eerste punt is dat over de WWB gaat, en wel over het WWB-sanctiebeleid. Meer arbeidsgehandicapten, mensen met een beperking, ook een psychische of verstandelijke beperking, komen door onderhavig voorstel onder het WWB-regime te vallen. Nu schrik ik al regelmatig van brieven of verhalen van mensen die nu onder dat regime vallen en die mij vertellen welke behandeling hen daarbij soms ten deel valt; dat ze zich niet gesteund of geholpen voelen, maar aangeklaagd en gecriminaliseerd. De verplichte tegenprestatie bij een gemeentelijke verordening en de gedetailleerd voorgeschreven sancties zullen het nog onplezieriger maken. Ik moet er niet aan denken hoe dat is voor iemand die door zijn beperkingen niet eens doorheeft wat hij mogelijk verkeerd heeft gedaan, of door een dergelijk strenge houding helemaal dichtslaat of op tilt gaat. Ik neem toch aan dat dit niet de bedoeling is van de staatssecretaris.

Het tiende punt betreft het armoedebeleid van gemeenten. De VNG betreurt het dat het wetsvoorstel geen ruimte biedt voor het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand. De verschuiving van de categoriale naar de individuele bijzondere bijstand en de individualisering van de langdurigheidstoeslag hindert gemeenten bij de uitvoering van de armoedebestrijding. En de verschuiving leidt tot wel vier keer meer werk, aldus de VNG. Zij noemt dit expliciet omdat gemeenten steeds meer mensen moeten bedienen. Gevreesd moet daarom worden dat minder middelen voor meer mensen met minder effectief armoedebeleid van de gemeenten alleen maar kan leiden tot meer armoede en wellicht schuldenproblematiek. Dat is in elk geval voor mijn fractie niet wenselijk!

Decentralisatie en participatie zijn prima, zeg ik nog maar eens. Dat zijn de onderdelen die wij in principe best kunnen steunen in de basis, maar niet zo: niet zo goedkoop en niet zo overhaast.

Dan heb ik een punt over de voorbereiding van de Wajongdoelgroep op de nieuwe situatie. Het UWV zou van plan zijn om alleen nog mensen tot de huidige regeling toe te laten die voor 10 september een aanvraag indienen, vanwege de wettelijke termijn van zestien weken voor de behandeling van een aanvraag. Ik vraag de staatssecretaris om dit na te gaan en ons te laten weten hoe het precies zit.

Als dat klopt, zullen mensen die niet onder de nieuwe Wajongcriteria vallen — volledig en duurzaam zonder arbeidsvermogen — al vanaf 10 september naar de gemeenten worden verwezen. Dat betekent dat al dit jaar meer mensen in de bijstand terechtkomen. De gemeenten hebben daarmee geen rekening gehouden, het is een snellere de facto verandering van regime voor betrokkenen waarmee zij geen rekening konden houden — het wetsvoorstel is hier immers nog niet aanvaard — en ook de wetgever heeft hiermee volgens mij tot vandaag nog geen rekening gehouden. Of is hierop wel overgangsrecht voorzien? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor jonggehandicapten die al dit jaar in de bijstand zouden belanden en zich nog dit jaar proberen te melden voor een studietoelage?

Decentralisatie en participatie zijn prima, maar zo is het wel erg overhaast. Het is al zomer, bijna reces, en meteen daarna is het september. Vindt de staatssecretaris 10 september een redelijke de facto invoeringstermijn voor een veel strenger regime voor deze specifieke doelgroep?

De huidige wetgeving is, ook indien deze Kamer volgende week akkoord zou gaan met deze voorstellen, toch formeel nog van kracht tot 1 januari. Is het dan aanvaardbaar dat de facto al mensen op basis van nog niet ingevoerde wetgeving van de huidige regelingen worden uitgesloten? Ik krijg hierop graag een reactie.

Het twaalfde punt dat ik wil bespreken, betreft de mantelzorgboete. De SP is verheugd te zien dat het kabinet niet doof is voor de storm van kritiek op dit punt. De mantelzorgboete is zo evident in tegenspraak met de wens van het kabinet te komen tot een participatiesamenleving, dat luisteren naar deze kritiek de enig juiste respons was. Helaas is er nog slechts zeer gedeeltelijk geluisterd. Een jaar uitstel is weliswaar winst, maar nog geen oplossing. En het is wel de enige geste waar het kabinet tot dusverre mee is gekomen.

In de memorie van antwoord schrijft het kabinet dat de inwerkingtreding van de kostendelersnorm in de AOW per Koninklijk Besluit kan worden verschoven naar 1 juli 2016. Gehoord de verschillende fracties zou ik zeggen: sla dat Koninklijk Besluit voor invoering van dit wetsartikel op een later moment, nog maar liever helemaal niet.

Daarnaast vindt de SP de doelgroep voor het uitstel met een jaar wel erg beperkt. Hebben uitsluitend AOW'ers mantelzorg nodig? Kunnen anderen niet evenzeer op mantelzorg zijn aangewezen? Bijvoorbeeld nabestaanden die er in hun eentje voor staan. En geldt voor sommige groepen, ik noem de AOW'ers met AlO, niet dat de mantelzorgsituatie precies gelijk is aan die van volledige AOW'ers? En zijn de argumenten om de kostendelersnorm voor de AOW uit te stellen niet een-op-een en onverkort van kracht voor AOW-gerechtigden met AlO?

Tenslotte, zou niet ook de verlener van mantelzorg in het verhaal betrokken moeten worden? Is het niet absurd dat een bijstandsgerechtigde die een zorgbehoevende ouder in huis neemt in inkomen gestraft wordt, terwijl hij of zij als tegenprestatie voor de uitkering intussen gedwongen kan worden om zorg voor ouderen te verrichten?

Decentralisatie en participatie zijn prima, maar niet zo: niet zo goedkoop en niet zo overhaast.

Een laatste punt in dit rijtje van onvoldoende doordachte zaken betreft de plicht van Nederland het ondertekende VN-Gehandicaptenverdrag te respecteren. De staatssecretaris schrijft in de memorie van antwoord en de nota naar aanleiding van het verslag dat de Participatiewet getoetst is aan dat verdrag. Het kabinet ziet geen ongerechtvaardigde verschillen in behandeling tussen verschillende doelgroepen en geen verslechtering in het voorzien van noodzakelijke ondersteuning. Maar bijvoorbeeld voor mensen met een beperkte capaciteit op basis van een medisch urencriterium geldt dat zij het recht op een ongetoetste uitkering voor het deel dat zij niet kunnen werken, verliezen en bovendien — indien zij op uurbasis wel het wettelijk minimumloon kunnen verdienen — geen toegang krijgen tot de studietoelage. Dit belemmert onbetwistbaar de werkkansen op termijn aanzienlijk. Alle jonggehandicapten die niet tot de nieuwe Wajongdoelgroep behoren lopen onder het WWB-regime bovendien het risico hun economische zelfstandigheid te verliezen.

Diverse experts en vertegenwoordigers van de doelgroep betwisten de opstelling van het kabinet dat de Participatiewet niet in strijd zou zijn met het VN-Gehandicaptenverdrag. Bovendien wordt na de decentralisatie de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan het VN-verdrag in grote mate bij de uitvoerende gemeenten gelegd en die zijn zich dat nog lang niet over de volle breedte bewust. Mijn fractie maakt zich zorgen over rechtszaken achteraf, maar ook over de communicatie hierover met de gemeenten. Ik krijg hierop graag een reactie.

Voorzitter. Ik heb dertien ongelukkige punten benoemd die in de ogen van onze fracties niet goed zijn geregeld. Ik kan er nog meer noemen, maar over deze dertien punten zouden we het grosso modo, ongeacht het politieke oordeel over de voorliggende voorstellen, in dit huis eens moeten kunnen zijn. Dertien redenen om vooralsnog af te zien van deze wet, maar in elk geval om tot uitstel te besluiten totdat deze zaken wél goed zijn geregeld. Als dat met de mantelzorgboete kan, dan moet dat ook voor andere prangende punten geregeld kunnen worden. Ook op deze suggestie hoor ik graag de reactie van de staatssecretaris.

Wij krijgen nog elke dag veel brieven en e-mails, via de Kamer, de media of persoonlijk, zowel van mensen uit de doelgroep die zich zorgen maken, als hun belangenbehartigers, alsook de uitvoerders en hun koepelorganisaties. Steeds blijken er weer nieuwe springende punten te zijn die nog niet waren voorzien en die nog niet zijn doordacht. Zelfs organisaties die zich doorgaans tot andere ministeries en commissies richten, richten zich nu tot ons vanwege de verstrengeling met problemen op het terrein van de andere decentralisaties.

Ik herhaal de waarschuwing van Divosa dat door deze recordbezuinigingen gemeenten een aanzienlijk financieel risico lopen en dat het risico op maatschappelijke schade nog veel groter is. Ik herhaal ook de waarschuwing van het SCP voor de snelheid waarmee de decentralisaties worden doorgevoerd en voor de forse bezuinigingen, waardoor het gevaar bestaat dat de lokale overheden de nieuwe taken onvoldoende kunnen oppakken. En tot slot wijs ik nog eens op de waarschuwing van de Algemene Rekenkamer voor de "brede twijfel" over de haalbaarheid van uitvoering per 1 januari 2015.

Voorzitter. Verplichte bezuinigingen en een overhaaste invoering maken van dit in de basis goede idee een slecht plan. Succes is naar de mening van onze fracties uitgesloten.

Decentralisatie en participatie zijn prima, maar niet zo!